A1-zone
Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland
Vastgesteld op 16-12-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Buitengebied, A1 zone' met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPA1ZONE-0401 van de gemeente Dinkelland;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan-huis-verbonden beroep
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 archeologische waarden
waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden. Bij toetsing aan de archeologische waarden zal telkens de archeologische verwachtings- en advieskaart zoals opgenomen in Bijlage 4 van de toelichting toetsingskader zijn;
1.7 bassin
een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische en glastuinbouwactiviteiten;
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 bedrijf
het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, verhandelen, installeren en/of herstellen van goederen;
1.10 bedrijfsgebouw
een gebouw, geen bedrijfswoning zijnde, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.11 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.12 bedrijfswoning
een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.
1.13 bestaand
ten aanzien van de vóór 1998 aanwezige bouwwerken, de na 1998 bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken, en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
- bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 boomteelt
de teelt van boomkwekerijgewassen;
1.17 bosbouw
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;
1.18 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouwdan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.19 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.20 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 containerteelt
het niet in de volle grond telen van gewassen, oftewel een niet-grondgebonden teelt;
1.26 cultuurgrond
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;
1.27 cultuurhistorische waarden
waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van de geschiedenis;
1.28 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.29 Ecologische Hoofdstructuur
een samenhangend netwerk van natuur- en landbouwgebieden met bestaande en potentiële natuurwaarden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van soorten en ecosystemen;
1.30 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.31 evenement
elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak zoals beschreven in de Algemene Plaatselijke Verordening. Onder een evenement wordt mede verstaan: een herdenkingsplechtigheid;
1.32 extensief dagrecreatief medegebruik
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vis- of picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
1.33 fruitteelt
de teelt of het kweken van fruit aan houtige gewassen;
1.34 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.35 geluidsbelasting
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg
1.36 geluidsgevoelige objecten
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
1.37 geomorfologische waarden
de waarden van een gebied die uitdrukking geven aan de vormen van het aardoppervlak in verband met de wijze van hun ontstaan;
1.38 hogere grenswaarde
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
1.39 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.40 huishouden
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet, zoals die gold op het moment van onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan;
1.41 huishouden
een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;
1.42 kampeermiddel
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de Woningwet een bouwvergunning is vereist;
1.43 kap
een dak met een zekere helling;
1.44 kas
een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen, bomen, struiken of planten;
1.45 kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
1.46 landschappelijke waarden
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied (bij de afweging van het begrip landschappelijke waarden zal de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;
1.47 mantelzorg
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.48 natuurlijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zullen de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
1.49 normaal onderhoud
het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.50 overige opgaande teeltvormen
sierteelt, fruitteelt, en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen van opgaande teelt van meerjarige gewassen;
1.51 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.52 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
1.53 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-contructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.54 peil
- a. indien op het land wordt gebouwd:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- b. indien over of in het water wordt gebouwd:
- 1. het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.55 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.56 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.57 prostitutiebedrijf
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;
1.58 recreatief/hobbymatig gebruik
een recreatief/hobbymatig gebruik van gronden en gebouwen dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve/hobbymatige gebruik is toegestaan (wonen en recreatief nachtverblijf zijn uitgesloten);
1.59 risico gevoelig bouwwerk c.q. object
een bouwwerk c.q. object, waaronder terreinen, die bestemd zijn voor het regelmatig verblijf van mensen, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag;
1.60 risicovolle inrichting
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.61 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een sekstheater, een seksautomatenhal, of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.62 sierteelt
de teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken;
1.63 silo
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van opslagdoeleinden;
1.64 veldschuur
een vrij in het open veld staande schuur, die wordt of werd gebruikt voor het stallen of het melken van vee, dan wel de opslag van agrarische producten of agrarische werktuigen;
1.65 vollegronds tuinbouwbedrijf
een bedrijf dat overwegend of uitsluitend is gericht op het telen van tuinbouwgewassen in de volle grond;
1.66 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw, als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.67 voorkeursgrenswaarde
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
1.68 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.69 woonhuis
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.70 zorgaccommodatie
een zorgfunctie als hoofdtak waarbij de sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, gecombineerd wordt met agrarische activiteiten, in dié zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische of natuurbeherende activiteiten;
1.71 zorgfunctie
een zorgfunctie als neventak bij een agrarisch bedrijf waarbij een directe relatie bestaat tussen de sociaal-medische opvang van personen en de agrarische bedrijfsactiviteiten, in dié zin dat de personen al dan niet behulpzaam zijn bij de agrarische bedrijfsactiviteiten.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 afstand tot de (bouw)perceelgrens
tussen de grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst;
2.7 de afstand tot de weg
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de rand van de wegberm aan de zijde van de weg;
2.8 Bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het agrarisch gebruik;
- b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
met daaraan ondergeschikt:
- c. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van een geluidsgevoelige bestemming vanwege een spoorweg, ter plaatse van de algemene aanduidingregel “geluidzone - spoor”;
- d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
- e. doeleinden van agrarisch natuurbeheer;
- f. cultuurgrond;
- g. openbare nutsvoorzieningen;
- h. extensief dagrecreatief medegebruik;
- i. wegen en paden;
- j. beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen;
- k. terreinen voor evenementen;
met de daarbijbehorende:
- l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
3.2.2 Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,50 m bedragen;
- b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid;
- c. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten, met uitzondering van tijdelijke opslag van landbouwproducten (maximaal zes maanden per jaar);
- d. het opslaan van zand, steen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen materialen, langer dan zes maanden per jaar;
- e. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik (buiten het bouwvlak) of de bereikbaarheid van bebouwde percelen;
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van eigen en streekeigen producten;
- g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
- h. het gebruik van de gronden ten behoeve van sierteelt, boomteelt, houtteelt of overige opgaande teeltvormen, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - boom- en sierteelt';
- i. het gebruik van de gronden ten behoeve van containerteelt;
- j. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- k. het gebruik van de gronden ten behoeve van de aanleg van een waterbassin.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 3.3 onder c en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt voor het opslaan van mest en/of kuilvoer en naar de aard daarmee gelijk te stellen opslag, mits;
- 1. dit om bedrijfseconomische, ontsluitings- of milieuredenen, bijvoorbeeld vanwege de nabijheid van woningen, noodzakelijk is;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijk en natuurlijke waarden, de geomorfologische, de archeologische en cultuurhistorische waarden, de verkeersveiligheid, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het bepaalde in lid 3.3. onder j en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen dan wel direct grenzend aan het bouwperceel dan wel direct grenzend aan een bestemmingsvlak bij de bestemming Wonen of Bedrijf, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
- 1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
- 2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
- 3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
- 4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m bedragen;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden van de historische buitenplaatsen.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in dié zin dat:
Boom- en sierteelt
- a. de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten
boom- en sierteelt' wordt aangebracht, mits:
- 1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast, indien het bestaande gebruik van een perceel of van percelen voor boom- en sierteelt wordt beëindigd binnen een aaneengesloten gebied waar boom- en sierteelt niet zijn toegestaan, teneinde de gebieden geheel aaneengesloten vrij te maken van de landschappelijk ongewenste boom- en sierteelt;
Wijziging naar 'Bos' binnen EHS
- b. de bestemming ‘Agrarisch’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bos’ mits:
- 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 5 van overeenkomstige toepassing zijn;
- 2. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast op gronden gelegen binnen de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’;
- 3. de wijziging past binnen het beleid met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur;
- 4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven;
- 5. de wijziging betrekking heeft op een nieuw aaneengesloten gebied met een oppervlakte groter dan 1,00 hectare, dan wel op een nieuw aaneengesloten gebied kleiner dan 1,00 hectare in geval er aangesloten wordt bij een groter bestaand aaneengesloten gebied;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, de archeologische en cultuurhistorische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
Wijziging naar 'Bos' buiten EHS
- c. de bestemming ‘Agrarisch’ wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Bos’, waarbij tevens de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’ aan de gronden wordt toegekend, mits:
- 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van de artikelen 5 en 12 van overeenkomstige toepassing zijn;
- 2. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast, indien elders natuurontwikkeling op gronden met de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’ niet plaats zal vinden en de natuurontwikkeling ter plaatse noodzakelijk is ten behoeve van de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur, dan wel noodzakelijk is ten behoeve van de aanleg van een ecologische verbindingszone die dient ter realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur;
- 3. de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’ ter plaatse van de gronden waar de natuurontwikkeling niet plaats zal vinden, van de kaart wordt verwijderd;
- 4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 5. de wijziging past binnen het beleid met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur;
- 6. de wijziging betrekking heeft op een nieuw aaneengesloten gebied met een oppervlakte groter dan 1,00 hectare, dan wel op een nieuw aaneengesloten gebied kleiner dan 1,00 hectare in geval er aangesloten wordt bij een groter bestaand aaneengesloten gebied;
- 7. de wijzigingsbevoegdheid niet eerder wordt toegepast dan nadat de betreffende gronden in zijn geheel voor de daadwerkelijke natuurontwikkeling zijn verworven of aangewezen;
- 8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, de archeologische en cultuurhistorische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Veldschuren
- d. de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur' wordt verwijderd, mits:
- de veldschuur ter plaatse is afgebroken en verwijderd;
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van bedrijven, welke per adres zijn genoemd in Bijlage 1 niet zijnde geluidszoneringsplichtige, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
- b. bedrijfswoningen, bijbehorende bouwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
en mede bestemd voor:
- c. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van een geluidsgevoelige bestemming vanwege een spoorweg, ter plaatse van de algemene aanduidingregel 'geluidzone - spoor';
met daaraan ondergeschikt:
- d. wegen en paden;
- e. water;
met de daarbijbehorende:
- f. tuinen, erven en terreinen;
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven anders dan de in lid 4.1 onder a, in combinatie met Bijlage 1, genoemde bedrijven;
- b. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusiefbijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning, voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
- 1. het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- 2. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in de bedrijfswoning meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning;
- 3. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 50 m² bedraagt;
- 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
- 5. detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
- c. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente bewoning;
- d. het splitsen van een bedrijfswoning in meer dan één bedrijfswoning;
- e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel;
- g. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken;
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 4.3 onder d en toestaan dat een bedrijfswoning wordt gebruikt voor meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning, mits:
- 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of een derde (huishouden van een) persoon;
- 2. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;
- 3. er sprake blijft van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft;
- 4. er sprake blijft van één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;
- 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het bepaalde in lid 4.3 onder g en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
- 1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
- 2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
- 3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
- 4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m bedragen;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden van de historische buitenplaatsen.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:
- a. de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor bedrijven, en die naar de aard en de invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de in lid 4.1 onder a genoemde bedrijven, mits:
- 1. het geen detailhandelsbedrijven, geluidzoneringsplichtige, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;
- 2. de aanwezige woonfunctie bij het bedrijf wordt gehandhaafd;
- 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de ruimtelijke uitstraling, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, per bestemmingsvlak wordt vergroot tot ten hoogste de gezamenlijke oppervlakte, zoals weergegeven in kolom 5 in Bijlage 1, mits:
- 1. de vergroting noodzakelijk is voor een goede uitoefening van het bedrijf en verplaatsing van het bedrijf niet mogelijk is;
- 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 3. er ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpassing een erfbeplantingsplan, afgestemd op de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in 2 van de toelichting, is opgesteld;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de waarde van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- c. de bestemming ‘Bedrijf’ wordt, behoudens de gronden waar op basis van Bijlage 1 geen bedrijfswoning aanwezig is, gewijzigd in de bestemming ‘Wonen’ en/of ‘Agrarisch’ mits:
- 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 3 en/of artikel 8 van overeenkomstige toepassing zijn;
- 2. de bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd;
- 3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de waarde van historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 5 Bos
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. natuur, bosbouw en houtproductie;
- b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de bos- en natuurgebieden;
- c. beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of –partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging;
- d. behoud, het herstel en de ontwikkeling van de gronden ten behoeve van de instandhouding en realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - Ecologie';
- e. recreatief/hobbymatig gebruik ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding -1' en de 'specifieke bouwaanduiding - 2';
en mede bestemd voor:
- f. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van een geluidsgevoelige bestemming vanwege een spoorweg, ter plaatse van de algemene aanduidingregel 'geluidzone - spoor';
met daaraan ondergeschikt:
- g. het extensief agrarisch medegebruik;
- h. het extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik;
- i. wegen en paden;
- j. openbare nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- k. veldschuren, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur';
- l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- a. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van vogelobservatie zal ten hoogste 15,00 m bedragen.
- b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen;
- c. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 1' zijn gebouwen toegestaan met de volgende kenmerken:
- 1. de oppervlakte bedraagt maximaal 100 m²;
- 2. de goothoogte bedraagt niet meer dan de bestaande hoogte; de goothoogte van nieuwe gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
- 3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan de bestaande hoogte; de bouwhoogte van nieuwe gebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m;
- d. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 2' zijn gebouwen toegestaan met de volgende kenmerken:
- 1. de oppervlakte bedraagt maximaal 220 m²;
- 2. de goothoogte bedraagt niet meer dan de bestaande hoogte, de goothoogte van nieuwe gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
- 3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan de bestaande hoogte, de bouwhoogte van nieuwe gebouwen mag niet meer dan 6 m bedragen.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden (recreatief nachtverblijf);
- b. het gebruik van gronden, gebouwen en bouwwerken ten behoeve van woondoeleinden;
- c. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
- d. het scheuren, het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve van een permanent ander gebruik;
- e. het dempen van beken, plassen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. (ontsluitings)wegen;
- b. paden;
- c. bruggen, dammen en/of duikers;
- d. sloten, bermen en beplanting;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van onverharde wegen en wegen die op de verbeelding niet zijn voorzien van een dwarsprofiel;
en mede bestemd voor:
- g. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van een geluidsgevoelige bestemming vanwege een spoorweg, ter plaatse van de algemene aanduidingregel “geluidzone - spoor”;
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- a. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 5,00 m bedragen;
- b. de hoogte van een reclame-/zendmast zal ten hoogste 30,00 m bedragen.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2 en toestaan dat de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 15,00 m, mits:
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid, de landschappelijke waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. beken, sloten, en daarmee gelijk te stellen waterlopen ten behoeve van het behoud van de natuurlijke en landschappelijke waarden en de waterberging;
- b. oeverstroken;
- c. bruggen, dammen en duikers;
- d. sluizen en stuwen;
- e. waterstaatswerken;
- f. paden;
- g. recreatief medegebruik;
- h. behoud, het herstel en de ontwikkeling van de gronden ten behoeve van de instandhouding en realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - Ecologie'.
met de daarbijbehorende:
- i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels
7.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van de gronden als ligplaats of aanleggelegenheid voor vaartuigen en/of woonschepen, woonarken of casco’s (caissons) die tot woonschip of woonark kunnen worden omgebouwd.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Wonen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen al dan niet in combinatie met ruimten voor:
- 1. een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
- 2. mantelzorg;
- 3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- 4. praktijk-/hobbyruimte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - praktijkruimte'.
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - praktijkruimte' is wonen uitgesloten;
met de daarbijbehorende:
- c. tuinen, erven en terreinen;
- d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 8.2.1 onder c en toestaan dat een hoofdgebouw wordt gebouwd in afwijking van de situering van het bestaande hoofdgebouw, mits:
- 1. de huidige situering van het hoofdgebouw belemmeringen oplevert voor de omgeving dan wel voor de bewoners zelf en er met een gewijzigde situering een verbetering kan worden bewerkstelligd ten gunste van een goed woon- en leefklimaat, al dan niet vanwege stedenbouwkundige redenen;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het bepaalde in lid 8.2.1 onder d en toestaan dat, in geval van gehele sloop van het hoofdgebouw met een bestaande inhoud van meer dan 2.000 m³, een nieuw hoofdgebouw wordt gebouwd met een inhoud van ten hoogste 2.000 m³, mits:
- 1. het nieuwe hoofdgebouw wordt gebouwd overeenkomstig de bestaande karakteristieke hoofdvorm;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- c. het bepaalde in lid 8.2.1 onder e en toestaan dat de inhoud van een woning wordt vergroot, mits:
- 1. de inhoud van de woning ten hoogste de inhoud van het hoofdgebouw zal bedragen;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- d. het bepaalde in lid 8.2.2 onder c en d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 200 m², mits:
- 1. deze afwijkingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van stalruimte voor dieren en/of de opslag van materieel dat gebruikt wordt voor het onderhoud van eigen gronden dan wel in situaties waar al 100 m² aan stalruimte voor dieren en/of de opslag van materieel aanwezig is;
- 2. er sprake is van eigendom van gronden buiten het erf met een omvang van ten minste 5.000 m²;
- 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- e. het bepaalde in lid 8.2.2 onder c en d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw meer bedraagt dan 350 m², mits:
- 1. bij vervanging boven de in lid 8.2.2 onder c toegestane 350 m² ten hoogste 50% van de gesaneerde oppervlakte wordt teruggebouwd;
- 2. de vervanging bijdraagt aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
- 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- f. het bepaalde in lid 8.2.2 onder c en d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot, mits:
- a. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast in relatie tot het verwijderen van een bestaande veldschuur uit het agrarisch gebied, waarbij de veldschuur wordt verplaatst binnen de grenzen van het bestemmingsvlak bij de bestemming Wonen of Bedrijf;
- 1. voor de bestaande veldschuur de wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.6 onder d is toegepast;
- 2. de oppervlakte van het bijgebouw ten hoogste 50 m² zal bedragen, tenzij de bestaande, te verplaatsen veldschuur groter is dan 50 m², in welk geval het bijgebouw 50 m² zal bedragen vermeerderd met een kwart van het aantal vierkante meters dat de te verplaatsen veldschuur groter is dan 50 m²;
- 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- g. het bepaalde in lid 8.2.2 onder g en toestaan dat aan- en uitbouwen tot ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw worden voorzien van een plat dak, mits:
- 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld.
8.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van woningen in combinatie met bedrijfsdoeleinden, anders dan een aan-huis-verbonden beroep;
- b. het gebruik van bouwwerken voor bedrijvigheid;
- c. het gebruik van gedeelten van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij het hoofdgebouw voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
- 1. het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van het woonhuis, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- 2. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in een hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw;
- 3. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 50 m² bedraagt;
- 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
- 5. detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
- d. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente bewoning;
- e. het gebruik van een hoofdgebouw voor meer dan één woning;
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan in de vorm van boerderijkamers;
- g. het gebruik van de bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'vorm van wonen - boerderijkamers', indien:
- 1. de bedrijfsmatige exploitatie niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van het woonhuis;
- 2. de oppervlakte van een boerderijkamer meer dan 60 m² en de gezamenlijke oppervlakte van de boerderijkamers 500 m² bedraagt;
- 3. minder dan twee boerderijkamers worden gebouwd;
- 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
- h. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel;
- i. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecadoeleinden;
- j. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten;
- k. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 8.4 onder e en toestaan dat een hoofdgebouw wordt gebruikt door meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning, mits:
- 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of een derde (huishouden van een) persoon;
- 2. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;
- 3. er sprake blijft van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft;
- 4. er sprake blijft van één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;
- 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het bepaalde in lid 8.4 onder e en toestaan dat in een hoofdgebouw meer dan één woning mag worden gebouwd, mits:
- 1. het aantal woningen ten hoogste twee zal bedragen, in geval de inhoud van het hoofdgebouw ten minste 1.000 m³ bedraagt;
- 2. het aantal woningen ten hoogste drie zal bedragen, in geval de inhoud van het hoofdgebouw ten minste 1.500 m³ bedraagt;
- 3. de bestaande bouwmassa van het hoofdgebouw niet wordt vergroot;
- 4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- c. het bepaalde in lid 8.4 onder f en toestaan dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning in de vorm van bed and breakfast, mits:
- 1. de logiesverstrekking plaatsvindt binnen het bestaande hoofdgebouw. Er wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);
- 2. er maximaal twee kamers gerealiseerd worden en er maximaal 5 personen aanwezig mogen zijn;
- 3. er geen keukenblok in de wooneenheden wordt gemaakt;
- 4. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
- 5. er geen extra inrit wordt aangelegd in verband met de vestiging;
- 6. de vestiging alleen is toegestaan aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
- 7. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- d. het bepaalde in lid 8.4 onder k en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
- 1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
- 2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
- 3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
- 4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m bedragen;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden van de historische buitenplaatsen.
8.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:
- a. de aanduiding 'vorm van wonen - boerderijkamers' wordt aangebracht, mits:
- 1. de kamers in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden ondergebracht, waarbij gebruik wordt gemaakt van één entree gezamenlijk voor alle kamers;
- 2. het voormalig agrarisch bedrijfsgebouw deel uitmaakt van het bestaande ensemble van gebouwen op het betreffende erf;
- 3. het aantal boerderijkamers per perceel minimaal twee bedraagt. Bij hoge uitzondering kan in kleine, karakteristieke en bijzondere panden worden volstaan met één boerderijkamer indien de oppervlakte niet toereikend is voor twee;
- 4. de oppervlakte van een boerderijkamer ten hoogste 60 m² bedraagt;
- 5. de gezamenlijke oppervlakte van de boerderijkamers per bouwperceel ten hoogste 500 m² bedraagt;
- 6. de kamers bedrijfsmatig geëxploiteerd worden door één van de bewoners van het perceel;
- 7. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
- 8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. de bestemming ‘Wonen’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Agrarisch’, mits:
- 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 3 van overeenkomstige toepassing zijn;
- 2. de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf' wordt aangebracht;
- 3. vestiging op een bestaand agrarisch bouwvlak niet mogelijk is;
- 4. deze wijziging niet wordt toegepast op gronden die zijn voorzien van de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ en 'Waarde - Ecologie';
- 5. er ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpassing een erfbeplantingsplan, afgestemd op de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in Bijlage 2 van de toelichting, is opgesteld;
- 6. er een zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf, één en ander aangetoond met een bedrijfsplan;
- 7. de omvang van het bouwperceel maximaal 2,50 hectare zal bedragen;
- 8. de mest- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
- 9. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 10. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;
- c. de bestemming ‘Wonen’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf Voormalig agrarisch’, mits:
- 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 16 van overeenkomstige toepassing zijn;
- 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 3. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning;
- 4. de bedrijfsfunctie ondergebracht wordt in de bestaande, voormalig agrarisch gebruikte gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 9 Leiding - Brandstof
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding - Brandstof’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. een brandstofleiding;
met de daarbijbehorende:
- b. veiligheidszone;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 9.2.1 en toestaan dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
- a. vooraf schritelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder;
- b. uit een risicoanalyse is gebleken dat de door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu vastgestelde risiconormen niet worden overschreden;
- c. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen en goederen;
- d. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de brandstofleiding.
9.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het permanent opslaan van goederen;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken als risicogevoelig object binnen een aangegeven veiligheidszone.
9.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 9.4 onder b en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt als risicogevoelig object, mits:
- a. vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder;
- b. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen en goederen.
9.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 10 Leiding - Gas
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding - Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. een gas-/waterleiding;
met de daarbijbehorende:
- b. veiligheidszone;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2 Bouwregels
- a. In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van een gasleiding.
- b. Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 10.2 en toestaan dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
- 1. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder;
- 2. er geen kwetsbare objecten, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, worden gebouwd;
- 3. de veiligheid met betrekking tot de in de belemmeringenstrook gelegen gasleiding niet wordt geschaad;
- 4. de veiligheid van personen en goederen met betrekking tot de gasleiding niet mag worden geschaad.
10.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het permanent opslaan van goederen;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken als risicogevoelig object binnen een aangegeven veiligheidszone.
10.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 10.4 onder b en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt als risicogevoelig object, mits:
- 1. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder;
- 2. er geen kwetsbare objecten, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, worden gebouwd;
- 3. de veiligheid met betrekking tot de in de belemmeringenstrook gelegen gasleiding niet wordt geschaad;
- 4. de veiligheid van personen en goederen met betrekking tot de gasleiding niet mag worden geschaad.
10.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming(en):
- 1. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
- 2. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- 3. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- 4. het aanleggen of verharden van andere oppervlakteverhardingen;
- 5. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen.
- b. Het in lid 10.6 a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
- 1. het normale onderhoud dan wel het normale agrarische gebruik betreffen;
- 2. graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten betreffen;
- 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
- 4. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
- c. De in lid 10.6 a. genoemde vergunning kan slechts worden mits;
- 1. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder;
- 2. er geen kwetsbare objecten, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, worden gebouwd;
- 3. de veiligheid met betrekking tot de in de belemmeringenstrook gelegen gasleiding niet wordt geschaad;
- 4. de veiligheid van personen en goederen met betrekking tot de gasleiding niet mag worden geschaad.
Artikel 11 Waarde - Archeologie
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- de bescherming van archeologische waarden.
11.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken is een vergunning van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed noodzakelijk. Een aanvraag daartoe dient bij Burgemeester en Wethouders van de gemeente Dinkelland te worden ingediend.
11.3 Wijzigingsbevoegdheid
Voor het aanleggen van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, is een vergunning van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed noodzakelijk. Een aanvraag daartoe dient bij de gemeente Dinkelland te worden ingediend.
Artikel 12 Waarde - Ecologie
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn naast de andere daar geldende bestemmingen mede bestemd voor het behoud, versterking en ontwikkeling van de ecologische hoofdstructuur.
12.2 Nadere eisen
Met betrekking tot de in artikel 12.1 genoemde gronden zijn burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, vorm en afmeting van de bouwwerken:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de ecologische verbindingszone en ecologische hoofdstructuur;
- b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de (cultuurhistorische) landschapswaarde.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening dit plan te wijzigen door:
- a. de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van onderzoek is aangetoond dat de in artikel 12.1 genoemde waarden geheel of gedeeltelijk niet meer aanwezig zijn, dan wel het niet meer noodzakelijk wordt geacht deze waarden te beschermen;
- b. de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige waarden, aanpassing behoeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 14 Algemene Bouwregels
- a. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels zullen, wanneer op gronden grenzend aan de bestemming 'Verkeer' gebouwen en overkappingen worden opgericht, de afstand van de gebouwen en overkappingen tot de as van de weg ten minste 15,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welke geval de afstand tot de as van de weg ten minste de bestaande afstand zal bedragen.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van lid a en toestaan dat gebouwen dichter op de weg worden gebouwd, mits:
- 1. instemming is verkregen van de wegbeheerder vanuit een oogpunt van wegbeheer en/of verkeersveiligheid;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 15 Algemene Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het gronden betreft waar een kampeerterrein voor klein kamperen is toegestaan;
- b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
- c. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- d. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
- e. het storten van puin en afvalstoffen;
- f. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
- g. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.
Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels
16.1 geluidzone - spoor
Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
- b. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen en toestaan dat vóór een voorgevel wordt gebouwd op de wijze van:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- 3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits de afstand vanuit de voorgevel niet meer dan 1,50 m zal bedragen;
Artikel 18 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:
- a. enige bestemming wordt gewijzigd voor wat betreft de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten voor de telecommunicatie, mits:
- 1. de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand hoog bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen hoog bouwwerk;
- 2. de antenne niet geplaatst kan worden op een bedrijventerrein;
- 3. de antenne vervolgens geplaatst moet worden in aansluiting op grote infrastructuurlijnen;
- 4. de mast radiografisch noodzakelijk is;
- 5. de hoogte van een mast ten hoogste 45,00 m zal bedragen;
- 6. het aantal masten binnen de gemeente niet meer mag bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit;
- 7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Verkeer’, mits:
- 1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, e.d. van wegen en paden;
- 2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 6 van overeenkomstige toepassing zijn;
- c. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Water’, mits:
- 1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor de incidentele aanleg van opvaarten, verbredingen van waterlopen ten behoeve van waterberging en/of de aanleg van natuurvriendelijke oevers, bochtafsnijdingen, kleine verleggingen, e.d. van vaarwegen c.a.;
- 2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 7 van overeenkomstige toepassing zijn;
- d. de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ wordt verwijderd, mits:
- 1. uit voldoende archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Artikel 19 Algemene Procedureregels
Op de voorbereiding tot het stellen van nadere eisen ex artikel 3.6. lid 1 sub c en d van de Wet ruimtelijke ordening, is de volgende procedure van toepassing:
- a. een ontwerpbesluit tot afwijking of het stellen van nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentekantoor ter inzage;
- b. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging van te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, digitaal, en voorts op de gebruikelijke wijze, bekend;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de in sublid a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij Burgemeester en Wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerpbesluit tot afwijking of het stellen van nadere eisen.
Artikel 20 Overige Regels
20.1 Aanvullende werking welstandscriteria
De op de verbeelding en in de regels geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken, kan nader worden ingevuld door de in de Woningwet bedoelde welstandscriteria.
20.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.
20.3 Bebouwingsgrenzen wegverkeerslawaai
20.4 Voorrangsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 21 Overgangsrecht
21.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
21.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 22 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied, A1 zone'.
Bijlagen
Bijlage 1 Niet-agrarische Bedrijven
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied', vastgesteld: 22-8-1989, goedgekeurd d.d. 17 april 1990 van toepassing, als ook bestemmingsplan 'Buitengebied 1971', vastgesteld d.d. 2 oktober 1971 en goedgekeurd op 22 december 1972. Tot op heden zijn deze oude bestemmingsplannen nog niet herzien om de volgende reden.
Op 31 december 2007 heeft Defensie de militaire vliegbasis Twenthe in Enschede verlaten. Hierdoor is het defensieterrein vrijgekomen. Tot begin 2007 hebben de gemeente Enschede en de provincie Overijssel geprobeerd de vrijgekomen gronden te verwerven. Dit is niet gelukt. Vervolgens doet het Rijk een voorstel om de grond in te brengen en een actieve rol te spelen bij de herontwikkeling van de vliegbasis in samenwerking met de regio, de gebiedsontwikkelingsmaatschappij in oprichting (Vliegwiel Twente Maatschappij - VTM). In deze maatschappij werken Rijk, provincie Overijssel en gemeente Enschede samen aan de gebiedsontwikkeling van de Luchthaven Twente en omgeving.
Binnen de gemeente Dinkelland liggen in het gebied tussen de spoorlijn, de provinciale weg N342 en de afslag Oldenzaal op de A1 gronden die betrokken waren bij een mogelijke herontwikkeling. Deze gronden staan bekend als de 'A1-zone'.
Om een ontwikkeling mogelijk te maken, heeft de gemeente Dinkelland in 2008 op verzoek van de gemeente Enschede op deze gronden een voorkeursrecht gevestigd. Dit recht was gebaseerd op de Wet Voorkeursrecht gemeenten. In 2009 hebben de gemeente Dinkelland en Enschede een samenwerkingsovereenkomst gesloten over de ontwikkeling van de A1-zone tot bedrijvenlandschap. Deze samenwerking hield voor de gemeente Enschede nauw verband met de ontwikkeling van de Luchthave Twente en omgeving en de uitvoering van haar structuurvisie. In die visie was de A1-zone tot de Oude Postweg aangewezen als te ontwikkelen gebied en werd een opening geboden voor een eventuele latere ontwikkeling van de rest van de zone. In december 2009 hebben Provinciale Staten de bewuste visie echter niet vastgesteld. In juni 2010 hebben Provinciale Staten evenmin de 'Ruimtelijke visie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente en omgeving' vastgesteld. In deze visie is de gehele A-1 zone niet meer benoemd als te ontwikkelen gebied ten behoeve van bedrijvigheid.
Inmiddels is geconstateerd dat binnen de termijn van de Wet Voorkeursrecht gemeenten niet te verwachten is dat er een nieuw bestemmingsplan voor de A1-zone zal kunnen worden vastgesteld. Daardoor vervalt ook de reden voor het voorkeursrecht.
Mede gelet op de leeftijd van het huidige en nog steeds geldende bestemmingsplan, acht de gemeente Dinkelland het van belang dat voor de A1-zone een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld, waardoor de planologische situatie weer actueel wordt. Het voorliggende bestemmingsplan ziet toe op de actualisatie van het bestemmingsplan voor de gronden binnen de A1-zone.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Zoals hiervoor is beschreven betreft de A1-zone het gebied tussen de provinciale weg N342 en de spoorweg Oldenzaal - Hengelo tussen Frans op den Bult en de afslag Oldenzaal op de A1.
Het plangebied betreft vier deelgebieden. Drie deelgebieden liggen tussen de N342 en de rijksweg A1. Het grootste plangebied ligt tussen de rijksweg A1 en het spoor. Binnen dat gebied liggen naast de agrarische functie en de natuurfunctie ook woonfuncties en een enkele bedrijfsfunctie. In figuur 1.1 is de ligging van de plangebieden weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebieden A1-zone (bron: gemeente Dinkelland)
1.3 Huidig Planologisch Regime
De gronden binnen de A1-zone liggen in het verouderde bestemmingsplan 'Buitengebied Weerselo 1971' van de voormalige gemeente Weerselo. Dit plan is door de raad vastgesteld in oktober 1971. Dit plan is zowel beleidsmatig als juridisch niet meer actueel en dient mede gelet op de functies in het plangebied een nieuw actueel planologisch kader te krijgen.
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het 'Bestemmingsplan Buitengebied, A1-zone' bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1774.BUIBPA1ZONE) en een renvooi;
- regels (met bijbehorende bijlagen).
Op de verbeelding is de bestemming van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting bevat een onderbouwing van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
1.5 Leeswijzer
Het Bestemmingsplan Buitengebied, A1 zone wordt in de volgende hoofdstukken gemotiveerd en toegelicht. In deze opzet is zoveel mogelijk aangesloten bij de opzet van het huidige en geldende bestemmingsplan. In deze toelichting komen na deze inleiding aan de orde:
- een korte uiteenzetting van de status en reikwijdte van het bestemmingsplan (hoofdstuk 2);
- een beschrijving van de huidige situatie in het buitengebied en eventuele ontwikkelingen van aanwezige functies in het plangebied (hoofdstuk 3);
- een weergave van het relevante beleidskader voor het buitengebied (hoofdstuk 4);
- een beschrijving van de diverse omgevingsaspecten die mede een randvoorwaarde vormen voor de nieuwe ontwikkelingen (hoofdstuk 5);
- de gemeentelijke afweging en de hieruit voortgekomen uitgangspunten voor het bestemmingsplan (hoofdstuk 6);
- de planbeschrijving ter toelichting op de regels en de verbeelding; (hoofdstuk7);
- de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het bestemmingsplan (hoofdstuk 8).
Hoofdstuk 2 Aanpak En Systematiek
2.1 Kader
Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' (NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402) heeft als uitgangspunt gediend bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan. Het bestemmingplan 'Buitengebied 2010' is door de gemeenteraad van Dinkelland op 18 februari 2010 gewijzigd vastgesteld en is op 20 april 2012 onheroeppelijk geworden. De reden om dat bestemmingsplan als uitgangspunt te hanteren is gelegen in het feit dat het plangebied van de 'A1-zone' functioneel onderdeel uitmaakt van het buitengebied van Dinkelland. Bovendien wordt het plangebied geheel omgrensd door bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van de gemeente Dinkelland en het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' van de gemeente Oldenzaal.
Door aan te sluiten op de systematiek van het bestaande bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' is er voor zowel de toelichting als de opbouw van de regels en de verbeelding sprake van een bepaalde eenheid. Dit dient de rechtszekerheid en leesbaarheid van de bestemmingsplannen. Aangezien dat plan een conserverend karakter had, is ook het voorliggende bestemmingsplan niet gericht op nieuwe ontwikkelingen. Voor zover voor dit bestemmingsplan van belang, zal de informatie uit genoemd bestemmingsplan hier kort beschreven worden.
2.2 Instrumentele Grenzen
Naast het beleidsinhoudelijke kader geldt voor het bestemmingsplan een aantal 'instrumentele' grenzen. Zoals gezegd speelt het bestemmingsplan als instrument van het gemeentelijke ruimtelijke beleid een belangrijke rol. Het bestemmingsplan is echter slechts een van de instrumenten die zich met deze ontwikkeling bezig houdt. Het is daarom van belang de reikwijdte er van duidelijk aan te geven. Drie begrippen staan centraal om aan te geven wat het bestemmingsplan wel en niet kan regelen: Beheer, Ontwikkeling en Inrichting.
Beheer
Voor de bestaande functies vormt het bestemmingsplan het beheerskader. Waar mogelijk en gewenst wordt daarbij ontwikkelingsruimte geboden. Hierbij moet gezegd dat beheersmaatregelen ten aanzien van milieu, waterhuishouding, landbouw en ook beeldkwaliteit niet via het bestemmingsplan te regelen zijn.
Ontwikkeling
Nieuwe ontwikkelingen kunnen direct (bij recht) of via toepassing van afwijkingsregelingen en wijzigingsbevoegdheden worden geregeld. Daarvoor gelden afzonderlijke procedures. Voor de toepassing van afwijkingen en/of wijzigingen geeft het voorliggende bestemmingsplan zo mogelijk locaties aan.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft echter een overwegend conserverend karakter. De bestaande situatie wordt vastgelegd. Op een enkele locatie is via de regels enige uitbreiding mogelijk.
Inrichting
Voor de daadwerkelijke uitvoering van inrichtingsmaatregelen is niet het bestemmingsplan, maar zijn meer op de uitvoering gerichte instrumenten zoals de integrale gebiedsplannen een geëigend middel.
Met het oog op de hiervoor omschreven beheers- en ontwikkelingsfunctie en vanuit het streven naar een goede handhaafbaarheid, is het van belang dat het voorliggende bestemmingsplan:
- heldere, duidelijke en handhaafbare regels geeft en daarbij niet meer dan strikt noodzakelijk is voor een praktisch hanteerbaar plan;
- een flexibel plan is, waarmee de gemeente, ook in de toekomst, in staat is om op ontwikkelingen in te spelen en/of deze te begeleiden;
- geen zaken regelt waarvoor anderszins al doelmatige regelgeving bestaat, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van milieu, water, natuur en beeldkwaliteit.
Het voorliggende bestemmingsplan biedt enige ruimte voor de nodige flexibiliteit binnen de bovengenoemde kaders. De concrete criteria ten behoeve van de toetsing van de aanvragen om een omgevingsvergunnnig zijn in de diverse regels vastgelegd.
2.3 Systematiek
In de kadernota zijn per thema uitgangspunten geformuleerd. Daarbij wordt gekozen voor een functionele benadering, waarin onderscheid is gemaakt tussen de basisfuncties die een sterke relatie hebben met het buitengebied en de overige functies die 'gebruik maken' van het buitengebied.
De basisfuncties zijn randvoorwaardenstellend voor ontwikkelingsmogelijkheden voor de overige functies. De ontwikkeling van de overige functies mag niet ten koste gaan van de basisfuncties. Tot de basisfuncties worden de functies landschap, landbouw, bos/natuur en water gerekend. Dat betekent dat functies zoals hobbymatige agrarische activiteiten, wonen, werken en recreatie behoren tot de overige functies. Gezien het feit dat in delen van het buitengebied meerdere functies een groot belang hebben, is het noodzakelijk om in bepaalde situaties te komen tot een afweging van belangen. Bij die afweging mag de ontwikkeling van de overige functies niet ten koste gaan van de basisfuncties. In principe houdt dit in dat eventuele toekomstige ontwikkelingen primair gericht dan wel afgestemd dienen te worden op het behoud en de versterking van de basisfuncties.
De overige functies zijn daaraan ondergeschikt, in zoverre dat zij niet een dusdanige omvang of intensiteit mogen aannemen, dat de basisfuncties onevenredig negatief worden beïnvloed. Een voorbeeld hiervan is het in principe niet toestaan van extra burgerwoningen in het buitengebied, omdat deze ten koste zou kunnen gaan van de basisfuncties landschap, landbouw en bos/natuur. Een uitzondering hierop kunnen nieuwe burgerwoningen zijn die worden gebouwd ten behoeve van nieuwe landgoederen of in het kader van de Rood voor Rood-Regeling. In die gevallen is er namelijk sprake van een positieve invloed op de natuurlijke en/of landschappelijke waarden in het buitengebied en wordt de ruimtelijke kwaliteit op de betreffende locatie verbeterd.
Hoofdstuk 3 Huidige Situatie
In dit hoofdstuk wordt een beeld gegeven van de huidige situatie in het plangebied. Omdat dit slechts een momentopname is van een landschap dat 'in beweging is' (zowel fysisch-geografisch als ook in economische zin), krijgen oude en/of nieuwe ontwikkelingen hierbij de nodige aandacht.
In de beschrijving wordt eerst ingegaan op het landschap en cultuurhistorie, welke randvoorwaardenstellend zijn binnen de functionele benadering. Daarna wordt ingegaan op de overige basisfuncties landbouw, natuur en water en daarna de toegevoegde functies, recreatie, wonen, niet-agrarische bedrijvigheid, verkeer en infrastructuur en nutsvoorzieningen.
3.1 Landschap En Cultuurhistorie
Het huidige landschap van Dinkelland is het resultaat van een wisselwerking tussen het natuurlijk milieu en de talloze menselijke ingrepen. In eerste instantie is de abiotische factor (de ondergrond) bepalend geweest voor de opbouw van het landschap. In de loop van de tijd heeft de mens steeds sterker zijn stempel op het landschap gedrukt en is het waardevolle cultuurlandschap van Noord-Oost Twente ontstaan.
Landschappelijke waarden
De geschiedenis van het landschap is essentieel voor de kwaliteiten van het huidige landschap in Dinkelland. Binnen dit landschap zijn in het landschapsontwikkelingsplan verschillende landschapstypen te onderscheiden met ieder hun kenmerkende en structuurbepalende elementen. Binnen het plangebied komen de volgende landschapstypen voor:
Het oude hoevenlandschap
In het oude hoevenlandschap is sprake van verspreide erven. Het landschap ontstond nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Kenmerkend zijn de contrastrijke landschappen met veel variatie op de korte afstand: open es, kleinschalige flank met erf, kleinschalige natte laagtes met veel houtwallen, open heidevelden en -ontginningen.
Het jong ontginningenlandschap
De jonge zand- en heideontginningen verschillen van de bosontginning door het grootschalige open karakter. De erven liggen solitaire in het open gebied en worden vaak afgeschermd door een robuuste groenstructuur. Dit landschapstype komt voor in het grensgebied, in de overgangsgebieden tussen de essen en de beekdalen en op de velden.
Kernkwaliteiten
De landschappelijke kernkwaliteiten die binnen deze landschapstyperingen voorkomen, zijn de variatie tussen de open beekdalen en ontginningen, de besloten natuur- en bosgebieden en het kleinschalig besloten gebied met houtwallen en singels, die zorgen voor het groene karakter.
Cultuurhistorische waarden
De vele cultuurhistorische waarden geven in het buitengebied van Dinkelland de identiteit en het karakter van het gebied aan. De herkenbaarheid van het landschap is goed terug te vinden in een kaart van 1900. De provinciale weg (N342) en het spoor zijn daarop als doorgaande verbindingen al aanwezig. De kenmerkende structuur van het landschap, open gebieden worden afgewisseld met houtwallen, is ook al te zien (figuur 3.1)
Figuur 3.1: Fragment kaart uit 1900 (bron: Atlas van Overijssel)
In deze paragraaf wordt in gegaan op de archeologische waarden en de bouwkundige monumenten.
Archeologische waarden
Archeologisch gezien heeft het plangebied verschillende verwachtingswaarden. Dit geldt vooral voor de hogere dekzandgebieden. Deze gebieden hebben veelal een hoge of middelhoge verwachtingswaarde. In deze gebieden mag verwacht worden dat er archeologische sporen in de grond voorkomen. In het gemeentelijk archeologiebeleid, dat op 27 mei 2008 is vastgesteld, wordt hier nader op ingegaan. Naast gebieden die al verstoord zijn, zijn er gronden aanwezig met een lage, middelmatige en hoge verwachtingswaarde. Daarnaast bevinden zich vier erven in het plangebied met de daarbij behorende bufferzones (zie figuur 3.2).
Figuur 3.2: Fragment archeologische verwachtingswaardenkaart gemeente Dinkelland
Binnen het plangebied zijn geen monumentale of beeldbepalende gebouwen aanwezig.
3.2 Landbouw
Noordoost-Twente is een gebied met een waardevol oud cultuurlandschap, waarin de landbouw vanouds een zeer belangrijke rol speelt. De landbouwgebieden zijn nauw verweven met de natuurgebieden, de bossen, de vele landschapselementen en de diverse recreatieve ontwikkelingen. Qua verschijningsvorm komen zowel kleinschalige als meer grootschalige landbouwgebieden voor.
De landbouw wordt in de gemeente Dinkelland vooral gevormd door de veehouderij, waarbij de nadruk ligt op de melkveehouderij. Hoewel de economische betekenis van de landbouw ten opzichte van andere sectoren in het buitengebied in de afgelopen tientallen jaren is teruggelopen, is de landbouw nog steeds een belangrijke economische factor in de gemeente Dinkelland.
In het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gevestigd. Wel zijn er verschillende kleinschalige landbouwgronden nog altijd in gebruik. Deze landbouwgronden worden afgewisseld door verschillende houtwallen en bosgebieden.
3.3 Natuur
Uit de beschrijving van het landschap blijkt dat in de gemeente Dinkelland een grote diversiteit aan landschap aanwezig is. De overgang in de verschillende landschapstypen gaat samen met vele gradiënten in hoogteligging, grondwaterstanden en bodemsoorten. Daarmee bezit het plangebied een grote verscheidenheid in natuurlijke milieus.
De natuurgebieden die voorkomen in Dinkelland zijn met name bosgebieden, bronnen en beekdalen. Dit zijn grotere gebieden die deels een speciale bescherming hebben (Natura 2000-gebieden) en de overige gebieden zoals natuurontwikkelingsgebieden, ecologische verbindingszones, en beheersgebieden. Naast deze begrensde gebieden komen natuurwaarden voor in elementen in het agrarische gebied, zoals bosjes, houtwallen en singels.
Binnen het plangebied liggen diverse natuurlijke elementen als bossen, houtwallen en water. Veel van deze elementen vormen een onderdeel van de ecologische hoofdstructuur in Overijssel.
3.4 Water
Het watersysteem bestaat uit het grondwater en het oppervlaktewater. Het watersysteem volgt de natuurlijke hoogteligging van de hogere geïsoleerde heuvels en loopt via de dalvormige laagten naar de lagere gebieden. Het grondgebied van Dinkelland wordt gekenmerkt door twee stuwwallen (van Ootmarsum en Oldenzaal) waar de brongebieden van de beken liggen en een grote dichtheid aan beken.
Het oppervlaktewater is zichtbaar op de kaart en door het Waterschap Regge en Dinkel onderverdeeld in hoofd- en detailwaterlopen. Hoofdwaterlopen zijn waterlopen met een stroomgebied groter dan 1000 hectare. De hoofdwaterlopen zijn door het Waterschap benoemt als waterlopen van de 1e en 2e soort. In de gemeente worden vier stroomgebieden onderscheiden: het stroomgebied van de Dinkel, het Lateraalkanaal, de Vecht en het Twentekanaal. De stroomgebieden van de Vecht en het Twentekanaal komen maar in een klein deel in de gemeente voor. In het stroomgebied van de Dinkel stroomt het water in noordelijke richting, in het stroomgebied van het Lateraalkanaal in westelijke richting.
Het grondwater is onzichtbaar maar komt terug in processen als infiltratie, kwel, peilbeheer, drinkwaterwinning en verdroging. Kwel is grondwater dat onder druk uit de grond komt. In het algemeen ontstaat kwel door een ondergrondse waterstroom van een hoger gelegen gebied naar een lager gelegen gebied. Kwelwater kan nadelige gevolgen hebben voor de landbouw en wordt vaak via sloten afgevoerd. Dit afvoeren van het water kan leiden tot verdroging van natuurgebieden.
Drinkwaterwinningen hebben grote invloed op het watersysteem. In de gemeente ligt een grondwaterwingebied ten zuidoosten van Weerselo. Rond dit waterwingebied ligt een grondwaterbeschermingsgebied.
Door het plangebied loopt de Deurningerbeek. Daarnaast is er sprake van een waterpartij dat als onderdeel van de ecologische hoofdstructuur is opgenomen. Overige waterlopen in het plangebied zijn afwateringssloten.
3.5 Recreatie
Binnen het plangebied bevinden zich geen recreatieve voorzieningen. Het gaat dan met name om ondergeschike horeca-gerelateerde activteiten, zoals de verkoop van boerenijs, een theeschenkerij etc. Vanzelfsprekend is het gebied door de aanwezige landschappelijke kwaliteiten wel van betekenis voor recreatie binnen de gemeente Dinkelland.
3.6 Wonen
Naast de landbouw is 'wonen' altijd al een veel voorkomende functie geweest in het buitengebied. De vraag naar grotere woningen in het buitengebied blijft, door het verlangen naar meer wooncomfort, groeien. Wonen werd en wordt echter ook gezien als een functie die belemmeringen kan opleveren voor agrarische bedrijven.
In het plangebied liggen meerdere woonerven. Deze woningen liggen tussen het spoor en de rijksweg A1. Tussen de Provinciale weg (N342) en de Rijksweg is één bedrijfswoning aanwezig (Hengelosestraat 10).
3.7 Bedrijvigheid
Het landelijk gebied wordt gekenmerkt door een toenemende multifunctionaliteit. Waar voorheen de agrarische sector de drager was van het landelijk gebied, zijn het in toenemende mate ook niet-agrarische functies die het beeld van het landelijk gebied bepalen.
Niet-agrarische bedrijvigheid komt verspreid in het plangebied voor. Het betreft een transportbedrijf, een hoveniersbedrijf en enkele kleinschalige bedrijfsactiviteiten aan huis.
Indien de bedrijven vanuit ruimtelijk dan wel milieubeleid niet passen, dienen ze te verplaatsen naar een bedrijventerrein. De behoefte aan niet agrarische bedrijvigheid wordt geschat op 0,2 ha per jaar (gemeente Dinkelland). De niet-agrarische bedrijven staan vermeld in Bijlage 1.
3.8 Verkeer En Vervoer
Ten noorden van het plangebied loopt de provinciale weg N342. De N737 ligt ten zuidwesten van het plangebied. Het plangebied wordt doorkruisd door de rijksweg A1, een autosnelweg met vier rijstroken. Deze rijksweg vormt een verbinding tussen Amsterdam en Duitsland (Osnabrück). Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de spoorweg die eveneens een verbinding vormt tusen het Nederlandse- en Duitse spoorwegennet.
In het plangebied zelf liggen de volgende wegen: Oude Postweg, Oosterveldweg, het Beuvink en de Beuvinkweg. Hiervan is alleen de eerstgenoemde een ontsluitingsweg en zijn de overige enkel bedoeld voor bestemmingsverkeer.
3.9 Nutsvoorzieningen
Naast vervoer van goederen en mensen, is er in een buitengebied ook sprake van transport van informatie, energie en water. Het betreft dan zaken als kabels en leidingen ten behoeve van het transport van gas, elektriciteit en water. Om te voorkomen dat er in het buitengebied activiteiten plaatsvinden die strijdig zijn met deze vorm van infrastructuur, dient ter plaatse van die voorzieningen doorgaans een minimale afstand of maximale hoogte in acht te worden genomen.
In het plangebied liggen drie buisleidingen. Daarvan is één leiding voor het transport van gas (Nederlandse Gasunie N.V.). De overige twee buisleidingen zijn ten dienste van defensie (brandstof).
3.10 Vliegbasis Twente
Aan de zuidzijde van de gemeente grenst de voormalige vliegbasis Twente aan de gemeente. De vliegbasis wordt enkel hobbymatig/recreatief gebruikt. De veiligheidszone rond de vliegbasis ligt deels in de gemeente Dinkelland en dit geldt ook voor de invloedssfeer en de invliegfunnels van het vliegveld.
Door de ligging van de vliegbasis liggen twee soorten verstoringsgebieden in de gemeente. Dit zijn de volgende gebieden:
- Het obstakelbeheersgebied van de Vliegbasis Twenthe. Het gaat daarbij om enerzijds het obstakelvrije vlak van de invliegfunnel en het Inner Horizontal Conical Surface (IHCS) en anderzijds om het verstoringsgebied van het Instrument Landing System (ILS).
- Het verstoringsgebied van het radarstation Vliegbasis Twenthe.
Deze verstoringsgebieden liggen niet binnen het plangebied. Welke ontwikkelingen zich mogelijk in de toekomst gaan voordoen is niet bekend. Het vastleggen van de bestaande functies blijft daarom uitgangspunt.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
4.1 Europees Beleid
Vogel- en Habitatrichtlijn
De Vogel- en Habitatrichtlijn zijn door de Europese Unie uitgevaardigd ter bescherming van bedreigde plant- en diersoorten en leefgebieden in Europa. Beide richtlijnen moeten door de lidstaten worden vertaald naar concrete aanwijzing van gebieden die op grond van deze criteria wettelijke bescherming krijgen. De uitwerking van de Europese richtlijnen is voor de Nederlandse situatie ingebed in de Natuurbeschermingswet. Het achterliggende beleid is verwerkt in het Natuurbeleidsplan en het Structuurschema Groene Ruimte.
Het doel van de Vogel- en Habitatrichtlijn is instandhouding van natuurlijke habitats in de gebieden, die als Speciale Beschermingzone (SBZ) zijn aangewezen en bescherming van soorten. Het plangebied ligt in de directe nabijheid van het Natura 2000-gebied 'Lonnerkermeer', maar niet in de directe nabijheid van gebieden die onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Hoewel de afstand tot het Natura2000-gebied gering is, worden, gezien het conserverende karakter van het voorliggende bestemmingsplan geen negatieve effecten op de natuurwaarden van de beschermde gebieden verwacht. Het dichtstbijgelegen bedrijf (Hoveniersbedrijf) ligt op ruim 700 m van het Natura 2000-gebied. Het transportbedrijf ligt op ca 1 km van het Natura 2000-gebied.
Toetsing aan de Flora- en faunawet is bij elk bestemmingsplan noodzakelijk. Het voorliggende plan is conserverend van aard. Het is daardoor niet aannemelijk dat er negatieve effecten optreden voor de in het plangebied aanwezige flora en fauna. Aanwezige natuur krijgt een passende bestemming waarmee de leefgebieden van de diverse aanwezige soorten veilig wordt gesteld.
Verdrag van Valetta (Malta)
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees verdrag over de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend. Doel van het verdrag van Valletta (beter bekend als het verdrag van Malta) is de bescherming van het archeologisch erfgoed als bron van het gemeenschappelijk geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Het verdrag bepaalt onder andere dat archeologische belangen tijdig worden betrokken bij planvorming van ruimtelijke ontwikkelingen. In paragraaf 5.9 is nader ingegaan op dit aspect.
4.2 Rijksbeleid
4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
- Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost-Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
- Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
- Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
- Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
Het onderhavige plan voldoet aan de bovengenoemde nationale belangen. Aangrenzend aan het plangebied zijn twee belangrijke achterlandverbindingen in Oost-Nederland, de rijksnelweg A1 en de spoorweg. Aangezien het om een conserverend plan gaat, heeft het plan geen invloed op deze verbindingen en blijft de bestaande situatie gehandhaafd. In het plangebied is sprake van onderdelen van de ecologische hoofdstructuur. Deze worden voorzien van een passende bestemming, waardoor deze gebieden in stand worden gehouden. Daarmee luidt de conclusie dat dit conserverende plan recht doet aan de nationale ruimtelijke kaders, zoals vastgelegd in de SVIR. Daarmee voldoet dit plan ook aan de regels uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
4.2.2 Nationaal Waterplan (2009)
Een ander belangrijk onderwerp in het rijksbeleid is duurzaam waterbeheer. De Europese Kaderrichtlijn Water, die sinds 2000 van kracht is, speelt hierbij een belangrijke rol. De richtlijn moet er immers voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Dit betekent dat de rijksoverheid streeft naar een watersysteem dat zoveel mogelijk de natuurlijke situatie (zonder ingrepen van de mens) benadert. Het streven is onder andere gericht op het behouden en vergroten van de ruimte voor water, waar mogelijk vasthouden van water en verbetering van de waterkwaliteit. In paragraaf 5.10 wordt nader op de waterhuishouding ingegaan.
4.2.3 Milieuregelgeving
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de wet luchtkwaliteit, de Flora- en faunawet, Wet op de archeologische monumentenzorg, wet geluidhinder, besluit externe veiligheid, etc. Deze aspecten worden in Hoofdstuk 5 nader toegelicht.
4.3 Provinciaal Beleid
4.3.1 Omgevingsvisie Overijssel
In het ‘Omgevingsvisie Overijssel’ zijn de beleidskaders aangegeven voor de ruimtelijke ontwikkeling in Overijssel voor de komende jaren. Deze omgevingsvisie is in juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Overijssel en is in september 2009 in werking getreden.
In 2013 is de Omgevingsvisie op een aantal onderwerpen aangepast. Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld. Reden voor deze actualisatie is de evaluatie van de Omgevingsvisie en het Hoofdlijnenakkoord uit 2011. De actualisatie richt zich alleen op de volgende onderwerpen: de ecologische hoofdstructuur (EHS), het streefbeeld Wegencategorisering, windenergie (rol provincie), nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's), kantorenbeleid, definitie van lokaal gewortelde bedrijvigheid, ruimtelijke reservering gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. en tot slot de aanpassing van de verordening op basis van eerder uitgevoerde evaluatie. Wanneer hieronder wordt gesproken over de Omgevingsvisie, dan is dat de geactualiseerde versie.
De Omgevingsvisie bevat de volgende leidende thema's:
- Duurzaamheid;
- Ruimtelijke kwaliteit.
Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.
De hoofdambitie van de provincie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare hulpbronnen en voorraden. Dit werkt door in een aantal centrale beleidsambities:
- door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
- investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
- zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik waarbij ervan uitgegaan wordt dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken;
- ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel, zie figuur 4.1. Het uitvoeringsmodel wordt hieronder nader toegelicht en het plan wordt eraan getoetst.
Figuur 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
1. Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. “SER-ladder" gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Het voorliggende plan betreft een conserverend plan waarin geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen worden toegelaten. Wanneer ruimte wordt gevonden voor enige uitbreidingsmogelijkheden van de bestaande functies dan dient dat plaats te vinden volgens zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, waarbij rekening gehouden dient te worden met de ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. Daarbij dient tevens invulling te worden gegeven aan/rekening te worden gehouden met de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Bovendien zijn binnen het plangebied gronden gelegen welke onderdeel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur (EHS). Deze gronden worden voorzien van een passende bestemming, zodat het beheer, behoud en de ontwikkeling van deze waardevolle gebieden gewaarborgd is.
2. Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. Hierin staan de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Nationaal landschap Noordoost Twente', 'concreet begrensde EHS, bestaande natuur' en een 'mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren'. Op het nationaal landschap wordt in de volgende paragraaf nader ingegaan.
Binnen het plangebied zijn de bosgebieden aangeduid als 'concreet begrensde EHS, bestaande natuur'. Deze gebieden worden niet aangetast en worden in het voorliggende plan vastgelegd. Het mixlandschap wordt evenmin aangetast. Ter plaatse van de bedrijven kunnen zich mogelijk veranderingen voordoen. Deze zullen echter binnen de eigen percelen plaatsvinden en zullen in beginsel geen nadelige effecten hebben of beslag leggen op de groene omgeving. Vanwege het conserverende karakter van het plan, zullen op voorhand geen nadelige effecten optreden in de ontwikkelingsperspectieven.
3. Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'dekzandvlakte' en 'beekdalen en natte laagtes' (zie figuur 4.2).
Figuur 4.2: Fragmenten kaart Omgevingsvisie Overijssel
Voor wat betreft de dekzandvlakten vormen de afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen de specifieke kenmerken van deze laag. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen.
Met betrekking tot de beekdalen wordt opgemerkt dat de beekdalen en natte laagtes belangrijke ruimtelijke en functionele dragers van de zandgebieden zijn. De beken voeren het water af naar lager gelegen delen, maar vormen ook belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier. Samenhang en dynamiek zijn belangrijk voor het functioneren van het watersysteem.
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent de kenmerken 'oude hoevenlandschap' en 'jonge heide en broekontginningslandschap' aan het gebied toe (zie figuur 4.2).
Het oude hoevenlandschap heeft in essentie hetzelfde patroon en dezelfde kwaliteiten als het essenlandschap, maar is jonger, ontstaan op een kleinschaliger patroon in de ondergrond (kleine dekzandkopjes), opgebouwd vanuit individuele erven en daardoor kleiner van schaal.
Het jonge heide en broekontginningslandschap kenmerkt zich door veel heidegebieden en nattere delen van het landschap die zijn ontgonnen en/of vergaand zijn ontwaterd. Daarmee is een nieuw landschap ontstaan. De dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen bepalen nu het beeld.
Met het vastleggen van de bestaande functies in het plangebied worden de kenmerken van deze twee lagen niet aangetast. De waterlopen in het plangebied blijven gehandhaafd en blijven een onlosmakelijk onderdeel van het bestaande landschap. Nieuwe grootschalige ontwikkeling worden niet toegelaten waardoor de betreffende kenmerken niet (verder) worden aangetast.
In de stedelijke laag zijn alleen de stedelijke voorzieningen in het plangebied aangegeven. Het gaat hierbij om de provinciale wegen (N342 en N737), de rijksweg (A1) en het spoor Hengelo - Oldenzaal (zie figuur 4.3).
Figuur 4.3: Fragment van de stedelijke laag Omgevingsvisie Overijssel
Het plangebied kent geen specifieke kenmerken in de lust- en leisurelaag.
Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende planologische kader vanwege het conserverende karakter volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoordde beleid.
4.3.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
De Omgevingsverordening bevat ten opzichte van de Omgevingsvisie geen nieuw beleid. Geconstateerd wordt dat dit conserverende bestemmingsplan past binnen de kaders van de Omgevingsverordening.
4.3.3 Nationale Landschappen
De Nationale Landschappen zijn gebieden met (inter)nationaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. In deze gebieden gaat het om het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Ook de recreatieve toegankelijkheid moet worden vergroot. Voor grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met de doelstellingen van de kernkwaliteiten is geen plaats.
Het betreffende plangebied bevindt zich binnen de grenzen van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. Voor het Nationaal Landschap Noordoost-Twente geldt dat de bijzondere kwaliteiten juist in combinatie met ontwikkeling versterkt kunnen worden. Landbouw blijft de drager van dit landschap: grootschalig boeren in een kleinschalig landschap met kenmerkende beken. Gemeenten maken met elkaar keuzes voor de ontwikkeling van woon- en werklocaties, waarbij de karakteristiek van het landschap, de toeristische routenetwerken en de veerkracht van het watersysteem worden versterkt en wordt gewerkt aan de realisatie van de EHS. Het glooiende landschap van Noordoost-Twente is zeer gevarieerd door een fijnmazig samenstel van beken, essen, kampen en moderne ontginningen. Houtwallen, singels en bossen zorgen voor een kleinschalig en groen karakter. De specifieke landschappelijke (kern)kwaliteiten zijn:
- samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen;
- de grote mate van kleinschaligheid;
- het groene karakter.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter, waardoor de kwaliteiten in het gebied geen nadelige effecten zullen ondergaan. De bestaande functies worden vastgelegdbosgebieden wordt vastgelegd onderhavige bestemmingsplan brengt met de beoogde verdere ontwikkeling van Tilligte geen onevenredige nadelige effecten met zich mee aan de kwaliteiten en uitgangspunten van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente.
4.4 Regionaal Beleid
4.4.1 Reconstructieplan Salland-Twente 2004
De provincie Overijssel heeft in september 2004 het Reconstructieplan Salland-Twente vastgesteld. In dit reconstructieplan is een indeling gemaakt in drie deelgebieden, te weten Salland, Zuidwest-Twente en Noordoost-Twente. De gemeente Dinkelland ligt in het deelgebied Noordoost-Twente.
De reconstructiezonering geeft een indeling weer in landbouwontwikkelings-, verwevings- en extensiveringsgebieden. De intensieve veehouderij heeft vooral ontwikkelingsmogelijkheden in landbouwontwikkelingsgebieden en op sterlocaties in verwevingsgebieden. In verwevingsgebieden wordt terughoudend omgegaan met de uitbreiding van de intensieve veehouderij. Er wordt hier geen nieuwvestiging toegestaan en nieuwe takken mogen niet worden ontwikkeld (er is dus geen uitbreiding van het aantal bedrijven mogelijk, bestaande bedrijven mogen beperkt uitbreiden).
In de extensiveringsgebieden heeft de intensieve veehouderij geen mogelijkheden voor uitbreiding. Bestaande bedrijven worden op slot gezet en er wordt een actief intrekkingsbeleid gevoerd voor niet meer in gebruik zijnde milieuvergunningen.
Het grootste gedeelte van het plangebied ligt binnen het verwevingsgebied. Onderdelen van bestaande natuur hebben de aanduiding 'extensiveringsgebied' gekregen (zie figuur 4.4).
Figuur 4.4: Fragment kaart Reconstructieplan Salland-Twente 2004 (bron: omgevingsvisie Overijssel)
Binnen het plangebied zijn geen intensieve veehouderijbedrijven aanwezig. Daarnaast wordt geen grootschalige ontwikkelingsruimte geboden en worden de bestaande functies vastgelegd. Het voorliggende plan heeft geen nadelige gevolgen voor de uitgangspunten van het reconstructieplan.
4.4.2 Waterbeheerplan 2010 - 2015
De gemeente Dinkelland valt volledig binnen de grenzen van het Waterschap Vechtstromen. De doelstellingen van het Waterschap zijn de volgende:
- zorgen voor veiligheid en beperken van overlast;
- bevorderen van de integratie van waterbeleid in ander beleid;
- verzorgen van het juiste grond- en oppervlaktewaterregime;
- herstellen en veiligstellen van het Twentse 'visitekaartje';
- meer aandacht schenken aan 'water in de stad';
- versterken van het waterketenbeheer;
- vergroten van de toegankelijkheid van het waterbeheer.
De Waterschapsdoelstellingen kunnen slechts worden verwezenlijkt als het aspect 'water' wordt geïntegreerd in het ruimtelijke ordeningsbeleid en het milieubeleid van de diverse partners. De opdracht waar het Waterschap de komende jaren voor staat, is de veerkracht van het water terugbrengen. Dit is mogelijk door een meer natuurlijk watersysteem te realiseren. Het water moet weer opnieuw de ruimte krijgen, wat ten goede komt aan natuur en landschap.
Het Waterschap richt zich op de realisatie van waterparels, stroomgebieden van beken die dankzij een zeer rijke flora en fauna van groot belang zijn voor de natuur. Verder zal het Waterschap zich onder andere bezighouden met het terugdringen van drainage en ontwatering. Op dit gebied is nieuw beleid geformuleerd ten aanzien van buisdrainage en het dempen en graven van perceelssloten.
In het plangebied worden geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen toegelaten die van invloed zijn op de waterhuishouding. Met het vastleggen van de bestaande functies worden de belangen van de waterhuishouding niet geschaad, waardoor het voorliggende plan geen nadelige gevolgen hiervoor met zich meebrengt.
4.5 Gemeentelijk Beleid
4.5.1 Structuurvisie gemeente Dinkelland
De gemeente Dinkelland heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie op 10 september 2013 vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente. De visie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid.
Figuur 4.5: Uitsnede verbeelding Structuurvisie
Op de verbeelding van de structuurvisie is te zien dat in het plangebied een mix van landbouwgronden en natuurgebieden aanwezig is. De noordoostelijke en zuidwestelijke zijde van het plangebied zijn aangeduid als groene buffer.
Een hoofdkeuze in het beleid is het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit en het tegengaan van verrommeling. De hoofdambitie die is gesteld in de ontwerpstructuurvisie luidt:
"Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van een unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde en weerbare economie".
In de visie wordt specifiek ingegaan op een visie op de A1-zone. Daarbij wordt aangegeven dat het goed mogelijk is om de A1-zone in de gemeente Dinkelland voor te dragen als snelwegpanorama, met als doel het tegengaan van oprukkende verstedelijking in de vorm van identiteitsloze blokkendozen langs de snelweg, het beleefbaar maken van de entree tot het Nationaal Landschap, en het tot uiting brengen van de groene agrarisch en recreatieve uitstraling van de gemeente. Vanaf de snelweg bezien trekt het landschap daarbij via verschillende 'vensters' aan de bestuurder voorbij. De doelstelling is om de kwaliteiten van de benoemde vensters te behouden en waar mogelijk te versterken.
Met dit conserverende bestemmingsplan krijgen de gronden binnen het plangebied een actueel planologisch kader. Het aanwezige gebruik, waaronder ook de landschappelijke structuren worden voorzien van een passende bestemming, waarmee de bestaande kwaliteiten geborgd worden.
4.5.2 Landschapsontwikkelingsplan
Het Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Dinkelland is vastgesteld op 2 september 2008 en is een gemeentelijke uitwerking van het LOP Noordoost Twente en Twenterand.
De doelstelling van het plan is richtlijnen te formuleren voor de inrichting van het landschap. Het plan mag daarmee geen belemmeringen voor de landbouw opleveren. Het landschapsontwikkelingsplan kan worden gezien als handreiking voor landschappelijke inpassing. Het plan is mede richtinggevend om te beoordelen of ontwikkelingen landschappelijk aanvaardbaar zijn.
De ontwikkelingsrichting in het LOP wordt bepaald door:
- de verschillen tussen de landschapstypen;
- de gaafheid, kenmerkendheid of potenties van de landschapstypen;
- het reconstructiebeleid Noordoost Twente (streefbeeld 2015) en de zoneringen;
- wel of geen onderdeel van de PEHS (inclusief ecologische verbindingszones);
- de mate van verstedelijkingsdruk.
De ontwikkelingsrichting voor het voorliggende bestemmingsplan is onder de landschappelijke eenheid 'Stadsrand Hengelo-Borne-Almelo' beschreven. Stadsrand Hengelo-Borne- Almelo De bos- en heideontginningen op de stuwwallen bestaan uit grote bos- en natuurgebieden. Het gebied Lonnekermeer heeft de beschermde status als Natura 2000 gebied en sluit aan op het plangebied. Behoud en uitbreiden van de aanwezige natuur- en landschapswaarden staat hier voorop. De flank van de stuwwal, de rand van de grote boscomplexen, wordt gekenmerkt door een afwisseling van open en besloten ruimten. Versterking van deze zone en uitbreiding van de bossen is gewenst, zodat een stevige tegenhanger kan worden gevormd richting het het vliegveld Twente en het gebied kan fungeren als poort richting Nationaal Landschap. In het streefbeeld zijn de bossen uitgebreid en er zijn bijzondere woonmilieu’s ontwikkeld in combinatie met bos, natuur en landschap.
In het streefbeeld snijdt de Deuringerbeek door de door de coulissen gevormde kamers heen en vormt integraal onderdeel van dit parklandschap. Bij de waterparel en provinciale ecologische verbindingszone Deurningerbeek hebben herstel van de veerkracht van het watersysteem en het verbeteren van de waterkwaliteit prioriteit. Het waterschap streeft naar aanleg van beekbegeleidende stroken langs de Deurningerbeek.
Het conserverende karakter van het voorliggende bestemmingsplan tast de waarden in het plangebied niet aan.
4.5.3 Beleidsnota plattelandswoningen
Het doel van deze nota (vastgesteld op 17 december 2013) is beleid te formuleren onder welke randvoorwaarden een bedrijfswoning op een functionerend agrarisch bedrijf omgezet kan worden naar een plattelandswoning. De nieuwe wetgeving geeft mogelijkheden om bewoning van voormalige agrarische bedrijfswoningen door derden toe te staan. De definitie van een plattelandswoning is:
'Een agrarische bedrijfswoning welke is gelegen binnen een agrarisch bouwblok welke gebruikt mag worden door derden die geen binding hebben met het agrarisch bedrijf.'
Plattelandswoningen mogen door derden (mensen die geen binding hebben met het agrarisch bedrijf) worden bewoond, maar worden niet beschermd tegen de milieugevolgen. De afstand tussen de agrarische bedrijfswoning en de agrarische bedrijfsgebouwen voldoet meestal niet aan de afstandseisen zoals deze in de wet zijn opgenomen. Uitgangspunt van de nieuwe wetgeving is dat het planologisch regime leidend wordt. Dat betekent dat via het ruimtelijk spoor beoordeeld dient te worden of een woning in aanmerking komt voor de status plattelandswoning.
Binnen het plangebied liggen geen agrarische bouwblokken. De ontwerp beleidsnota plattelandswoningen is daarmee niet relevant voor dit bestemmingsplan.
4.5.4 Beleidsnota verblijfsrecreatie
De beleidsnota verblijfsrecreatie zet voor de toekomst de lijnen uit waarbinnen de verblijfsrecreatie zich binnen de gemeente Dinkelland kan ontwikkelen. Met het vaststellen van de beleidsnota verblijfsrecreatie zijn de beleidsnota "recreatie en toerisme 2003" alsmede de gemeentelijke beleidsnota "wet op de openluchtrecreatie" uit 2004 en de beleidsnota "logiesaccommodaties in het buitengebied" uit 2005 komen te vervallen.
De beleidsnota formuleert de volgende doelstelling: 'versterking van de verblijfsrecreatie in de gemeente Dinkelland door middel van kwaliteitsverbetering, productvernieuwing en differentiatie in het verblijfsrecreatief aanbod, waardoor het aantal overnachtingen alsmede de toeristische bestedingen in de gemeente Dinkelland toenemen, wat een positief effect heeft op de (toeristische) werkgelegenheid.'
Kleinschalige kampeerterreinen binnen de gemeente Dinkelland worden als zodanig vermeld binnen het bestemmingsplan. Een kleinschalig kampeerterrein is ondergeschikt aan de hoofdbestemming (agrarisch). Voor eventueel toekomstige kleinschalige kampeerterreinen wordt een afwijkingsmogelijkheid opgenomen in het bestemmingsplan buitengebied. Een nieuw kleinschalig kampeerterrein is echter pas mogelijk indien aan de voorwaarden voor nieuwvestiging conform de beleidsnota verblijfsrecreatie wordt voldaan.
Binnen de grenzen van het plangebied is op dit moment geen kleinschalig kampeerterrein aanwezig. Bed & Breakfast is kleinschalig en kan onder voorwaarden worden toegestaan. In de gebruiksvoorschriften is aangegeven wanneer deze vorm van recreatief nachtverblijf is toegelaten.
Het bestemmingsplan is binnen de gemeente Dinkelland leidend voor ontwikkelingen van ruimtelijke aard. Ontwikkelingen en aanvragen op het gebeid van verblijfsrecreatie worden in de eerste plaats getoetst aan de bepalingen van het bestemmingsplan. Afhankelijk van de ontwikkeling en de ruimtelijke, economische en toeristische aanvaardbaarheid kan een ruimtelijke procedure gestart om ontwikkelingen gerealiseerd te krijgen. De criteria zoals weergegeven in de beleidsnota verblijfsrecreatie vormen daarvoor het uitgangspunt.
4.5.5 Welstand
4.5.6 Externe veiligheid
In 2007 is het rapport "Externe veiligheidsbeleid, hoe veilig wil de gemeente Dinkelland zijn?" vastgesteld.
Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties. Dit betekent dat onder meer invulling wordt gegeven aan de wettelijke verplichting om het groepsrisico en plaatsgebonden risico te overwegen.
De gemeente Dinkelland kent voor wat betreft risicobronnen:
- Eén CPR 15-2 inrichting (opslag met meer dan 10 ton aan gevaarlijke stoffen). De opslag geeft op dit moment geen plaatsgebonden risico knelpunten of overschrijding van de oriënterende waarde. De PR-contour blijft binnen de inrichtingsgrens.
- Twaalf LPG tankstations; waarvan vijf in Denekamp, één in Ootmarsum en Rossum, twee in Weerselo en drie in Deurningen. Om het plaatsgebonden risico te reduceren dienen mogelijk bronmaatregelen getroffen te worden.
- Binnen de gemeente bevindt zich een opslagbunker van de NAM voor de opslag van springstof. De bunker wordt al 3 jaar niet meer gebruikt.
- Twee chlooropslagen voor zwembaden en bijbehorende chloortransporten. Het zwembad in Denekamp heeft besloten om in 2007 over te stappen op een andere zuiveringsmethode dan chloor, namelijk zoutelektrolyse. Hierdoor vindt er minder chloortransport en –opslag plaats.
Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente vindt plaats over de weg. Hierbij bestaan geen risicovolle aandachts- of knelpunten. Na het treffen van eventuele bronmaatregelen van een LPG-tankstation resteren geen knelpunten vanuit het plaatsgebonden risico. Wel dient aandacht aan de mogelijkheid van vestiging van objecten binnen de resterende PR 10-6 contouren besteed te worden. Hierdoor worden nieuwe saneringssituaties voorkomen.
Binnen een woongebied wordt het algemene uitgangspunt gehanteerd dat geen nieuwe risicobronnen worden toegelaten. Andere uitgangspunten die voor woongebieden gelden zijn:
- Kwetsbare objecten mogen (ook in nieuwe situaties) niet binnen de PR 10-6contour van een risicobron liggen (wettelijk eis). Aanvullend hierop mogen ook beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties niet binnen de PR 10-6contour van een risicobron liggen.
- Toename van het groepsrisico door risicobronnen is niet toegestaan.
- Toename van groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied is onder voorwaarden wel toegestaan, mits:
- Invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico zoals opgenomen in het BEVI.
- De oriënterende waarde voor het groepsrisico in deze situaties niet wordt overschreden (oriënterende waarde wordt als grenswaarde beschouwd). Overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico wordt dus niet geaccepteerd.
Voor het voorliggende bestemmingplan spelen geen risico's als hier bedoeld. Hier kan tevens opgemerkt worden dat van de twaalf LPG tankstations er twee gesloten zijn. Een nadere uitsplitsing in inrichtingen, buisleidingen en vervoer van gevaarlijk stoffen vindt plaats in paragraaf 5.3.
4.5.7 Geluid
In 2008 is de nota Gebiedsgericht Geluidsbeleid vastgesteld.
Het doel van het gemeentelijk geluidsbeleid is het behouden van de goede kwaliteiten en het benutten van kansen om voor de verschillende gebieden binnen de gemeente de geluidskwaliteit te verbeteren.
De gemeente Dinkelland is hiertoe opgedeeld in verschillende gebieden. In regionaal verband is gekozen voor de gebiedsindeling volgens de MILO-systematiek (Milieukwaliteit In de LeefOmgeving). De MILO-systematiek houdt bij de gebiedsindeling rekening met het functioneel ruimtegebruik van een gebied. Op basis van het functioneel gebruik van de ruimte is de gemeente onderverdeeld in een zevental gebieden:
- 1. natuur;
- 2. extensiveringsgebied;
- 3. buitengebied;
- 4. woongebied;
- 5. centrum;
- 6. gemengd gebied;
- 7. bedrijventerrein.
Voor ieder gebied is het geluidsbeleid voor de thema's 'bedrijven' en 'verkeer' een passende geluidskwaliteit opgenomen. De geluidskwaliteit geeft aan wat de ambitie is voor dat gebied.
Het plangebied ligt ingesloten tussen verschillende geluidbronnen, te weten de N342, de A1 en het spoor. De bestaande woningen binnen het plangebied ondergaan hierdoor geen verandering. Wanneer nieuwe woningen aanvaardbaar worden geacht, zal aangetoond moeten worden of voldaan wordt aan de akoestische normen en of er een goed leef- en woonklimaat is.
In paragraaf 5.4 wordt stilgestaan bij een verricht akoestisch onderzoek.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Vanaf 21 juli 2004 dient de Europese richtlijn betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's in de lidstaten van de EU te worden toegepast. In Nederland wordt deze richtlijn aangeduid als de richtlijn voor Strategische Milieubeoordeling. De Europese richtlijn is bedoeld om milieueffecten van plannen en programma's tijdens de voorbereiding ervan in beeld te brengen in de vorm van een milieurapport.
Deze Europese richtlijn is middels een wijziging van de Wet milieubeheer en een wijziging van het Besluit m.e.r. geïmplementeerd in de Nederlandse regelgeving. Op 28 september 2006 zijn de aangepaste Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierbij wordt gesproken over een milieueffectrapportage van plannen (als vertaling van de Europese SMB-richtlijn) en over een milieueffectrapportage van besluiten (het oorspronkelijke Nederlandse m.e.r.). De term besluiten is verwarrend, aangezien ook in relatie tot plannen in de praktijk wordt gesproken over besluiten; de term 'projecten' uit de Europese m.e.r.-richtlijn is eenduidiger. Aldus wordt onderscheid gemaakt tussen een planmer en een projectmer. Het is verplicht om voorafgaand aan besluiten door een overheid over bepaalde plannen een planmer uit te voeren.
Artikel 2 lid 5 sub b van het Besluit m.e.r. bepaalt dat de m.e.r.-beoordelingsplicht niet alleen geldt voor projecten boven de drempelwaarden, maar ook voor projecten beneden de drempelwaarden waarbij op grond van de selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de M.e.r.-richtlijn niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Het bevoegde gezag dient hiervoor een zogenaamde vormvrije m.e.r. moeten verrichten. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
In figuur 4.7 zijn de stappen schematisch weergegeven.
Figuur 4.7 Schematische weergave stappen m.e.r. (bron: infomil.nl)
Binnen het voorliggende conserverende bestemmingsplan liggen twee bedrijven, een hoveniersbedrijf en een transportbedrijf. Het bestemmingsplan biedt (weliswaar door middel van een afwijking een en wijzigingsbevoegdheid) enige ruimte voor uitbreiding. Het is van belang om vast te stellen of deze uitbreiding op zichzelf of samen nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Daarom wordt eerst per bedrijf beschreven of er sprake kan zijn van nadelige gevolgen voor het milieu. Vervolgens wordt bepaald of beide bedrijven samen nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu.
Hoveniersbedrijf
Op het perceel Hengelosestraat 20 is een hoveniersbedrijf gevestigd. De bestaande oppervlakte aan bebouwing bedraagt 1.200 m². De maximaal toelaatbare uitbreiding bedraagt 300 m². De eventuele uitbreiding kan gerangschikt worden onder lijst D nummer 11.2 (aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen). In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat , of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer heeft is een plan-m.e.r. nodig.
Zoals hiervoor is aangegeven, is maximaal 300 m² als uitbreiding mogelijk. Deze eventuele uitbreiding vindt plaats op ruim 700 m van het Natura 2000-gebied Lonnekermeer. Tussen het hoveniersbedrijf en het natuurgebied liggen een tankstation en de snelweg A1. Gelet op de afstand, de aard van de activiteiten en de invulling van het tussenliggende gebied heeft de in dit plan besloten beperkte uitbreidingsmogelijkheid geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit plan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.
Transportbedrijf
Op het perceel Oude Postweg 3 is een transportbedrijf gevestigd. De bestaande oppervlakte aan bebouwing bedraagt 1.450 m². De maximaal toelaatbare uitbreiding volgens het voorliggende bestemmingsplan bedraagr circa 360 m². Hoewel deze uitbreiding niet per definitie betekent dat het aantal transportwagens en -bewegingen toeneemt, dient hier wel rekening mee gehouden te worden. Echter wanneer een toename wenselijk wordt geacht zal ook een vergunning voor de activiteit milieu aangepast moeten worden, dan wel zal er een melding moeten worden gedaan op grond van het Activiteitenbesluit.
Door de exploitant is aangegeven dat de extra meters nodig zijn om opslag die nu nog buiten ligt, binnen op te slaan. Ook het stallen van de vrachtwagens kan binnen die extra meters mogelijk gemaakt worden.
De eventuele uitbreiding kan gerangschikt worden onder lijst D nummer 11.2 (aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen). In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat , of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer heeft is een plan-m.e.r. nodig.
Ook voor dit bedrijf geldt dat de maximaal toelaatbare oppervlakte ver onder de ondergrens voor een plan-m.e.r. blijft. Behoudens het spoor bevinden zich geen andere functies, die van invloed kunnen zijn op het natuurgebied, tussen het transportbedrijf en het natuurgebied Lonnekermeer. De afstand tot het natuurgebied bedraag circa 1 km.
Door de grote afstand en het spoor heeft de in dit plan besloten beperkte uitbreidingsmogelijkheid geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Daarbij komt dat de bouwmogelijkheden niet betekenen dat er een toename van het aantal transportwagens/-bewegingen toeneemt. Ook zonder het voorliggende plan kunnen de transportwagens/-bewegingen toenemen. Deze dienen dan echter op basis van de milieuwet- en regelgeving getoetst te worden.
Cumulatie
Omdat het hoveniersbedrijf en het transportbedrijf de enige twee bedrijven binnen het plangebied zijn, is onderzocht of de gezamenlijke activiteiten en mogelijke uitbreidingen significante nadelige effecten op het Natura 2000-gebied 'Lonnekermeer' heeft.
Zoals hiervoor al is aangegeven zou in totaal 660 m² aan uitbreiding van de bebouwde oppervlakte kunnen plaatsvinden (met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid). Hiervoor is ook aangegeven dat de ondergrens voor stedelijke ontwikkeling een oppervlakte van 100 hectare of meer bedraagt, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat , of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer heeft. Alsdan is een plan-m.e.r. nodig. De totale oppervlakte van 660 m² blijft ver onder die ondergrens en mede gelet op de ligging van beiden bedrijven is er geen sprake van een concentratie van elkaar versterkende effecten.
Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit plan besloten beperkte uitbreidingsmogelijkheden in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.
Conclusie
Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
5.2 Bedrijven En Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante aspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.
De lijst met richtafstanden gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Binnen het plangebied bevinden zich een hoveniersbedrijf (Hengelosestraat 10) en een transportbedrijf (Oude Postweg 3). Omdat sprake is van een actualisatie en er geen nieuwe ontwikkelingen worden toegelaten, blijven de bestaande rechten onveranderd.
Wet geurhinder veehouderijen
Veehouderijen veroorzaken geur vanwege bijvoorbeeld de dierenverblijven, mestbassins, mestverwerking en opslag van voer. Voor geur vanuit dierverblijven dient getoetst te worden aan de Wet geurhinder danwel paragraaf 3.5.8. van het Activiteitenbesluit. Bij het voorbereiden en opstellen van een ruimtelijk plan dienen voor wat betreft geurhinder van veehouderijen de volgende vragen te worden beantwoord:
- Is ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd? (belang geurgevoelig object);
- Worden derden niet onevenredig in zijn belangen geschaad? (belangen veehouderij en derden).
Voor veehouderijen dient voor diercategorieën waarvoor emissiefactoren voor geur zijn vastgesteld rekening te worden gehouden met de geuruitstoot vanuit de inrichting uitgedrukt in Odour units. Voor geurgevoelige objecten in het buitengebied dient rekening te worden gehouden met een norm van 3 OU bij geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom en een norm van 14 OU bij geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.
Voor diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld dient rekening te worden gehouden met een vaste afstand van 100 meter ten opzichte van geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom en 50 meter ten opzichte van geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.
Nu het plan niet leidt tot een toename van geurgevoelige objecten en geen uitbreiding danwel nieuwvestiging van veehouderijen omvat heeft het plan geen gevolgen voor het woon en leefklimaat in verband met veehouderijbedrijven.
5.3 Externe Veiligheid (Inrichtingen En Vervoer Gevaarlijke Stoffen)
Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen. Het kan daarbij gaan om industriële activiteiten, distributieroutes of buisleidingen. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/ bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Het BEVI heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Het doel wordt in het BEVI vertaald naar begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico.
- Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
- Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Naast de aanwezigheid van stationaire bronnen kan transport van gevaarlijke stoffen een rol van belang vormen bij externe veiligheid. De vigerende regels hiervoor vinden we in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS).
Uit de informatie uit de Risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat er in het plangebied en in de directe nabijheid van het plangebied de volgende risicobronnen aanwezig zijn:
In het plangebied:
- Aardgasleiding van de Nederlandse Gasunie;
- Buisleiding van de Defensie Pijpleiding Organisatie (DPO).
In de directe nabijheid van het plangebied:
- Intercitylijn Almelo - Enschede: het risico geldt vooral voor de gebruikers van de intercitytrein (bij een verkeersongeval);
- A1: het risico geldt vooral voor de gebruikers van de snelweg (bij een verkeersongeval);
- Tankstation Texaco;
- Avia tankstation.
Aardgasleiding
In het plangebied ligt een gasttransportleiding van de Gasunie.
Het gaat hierbij om een aardgastransportleiding (N-528-91-KR-007). Deze heeft een druk van meer dan 40 bar daarvoor geldt een belemmeringenstrook van 5 meter ter weerszijden van de leiding voldoende is.
Rondom 5 meter van de leidingen zijn geen kwetsbare objecten aanwezig en is in dit bestemmingsplan een regeling opgenomen dat er binnen de 5 meter geen kwetsbare objecten kunnen worden opgericht. Hiermee wordt voldaan aan de uitgangspunten van de circulaire. De Gasunie heeft zelf de plaatsgebonden risicocontour bepaald waaruit blijkt dat dit op 0 meter uit komt.
Buisleiding DPO
Door het plangebied loopt een DPO-leiding. Door deze leidingen wordt brandstof getransporteerd. Ten behoeve van de bepaling inzake externe veiligheid is op deze leiding de circulaire 'Bekendmaking van regels ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de k1, k2 en k3 categorie'. De DPO-leiding heeft een diameter van 8 inch en een druk van 80 bar. Op basis van tabel 4 uit de circulaire geldt een minimale afstand tot bebouwing van 5 meter en een toetsingsafstand van 27 meter bij nieuwe bebouwing. Er bevindt zich geen bebouwing binnen de 5 meter van de DPO-leidingen en er is in dit bestemmingsplan een regeling opgenomen dat er binnen 5 meter van de leiding geen kwetsbare objecten opgericht kunnen worden. Op de verbeelding is een toetsingsafstand opgenomen van 54 meter (27 meter aan beide zijden). Binnen deze zone dient aan de hand van een risicoanalyse uitgesloten te worden dat de vastgestelde risiconormen niet worden overschreden.
Tankstation Avia (Het Lonnekermeer), Rijksweg A1 nummer 1 Deurningen
De vergunde doorzet van het tankstation is 800 m³ per jaar. Binnen de zones van het vulpunt (110 meter), de afleverzuil (15 meter) en de opslagtank (25 meter) zijn zowel binnen als buiten het plangebied geen (beperkt) kwetsbare objecten gesitueerd, die niet tot de inrichting behoren (de bedrijfsgebouwen behoren tot de inrichting en worden niet meegerekend). In de toekomstige situatie zal evenmin sprake zijn van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de contouren. Het plaatsgebonden risico van het LPG-station is dus acceptabel.
Het invloedsgebied voor het groepsrisico is 150 meter. Binnen deze zone liggen geen kwetsbare objecten. Het LPG-station valt ten aanzien van het groepsrisico binnen aanvaardbare grenzen
Tankstation Texaco (Het Veelsveld), Rijksweg A1 ongenummerd Deurningen
De vergunde doorzet van het tankstation is 1.500 m3 per jaar. Binnen de zones van het vulpunt (110 meter), de afleverzuil (15 meter) en de opslagtank (25 meter) zijn zowel binnen als buiten het plangebied geen (beperkt) kwetsbare objecten gesitueerd, die niet tot de inrichting behoren (de bedrijfsgebouwen behoren tot de inrichting en worden niet meegerekend). In de toekomstige situatie zal evenmin sprake zijn van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de contouren. Het plaatsgebonden risico van het LPG-station is dus acceptabel.
Het invloedsgebied voor het groepsrisico is 150 meter. Binnen deze zone liggen geen kwetsbare objecten. Het LPG-station valt ten aanzien van het groepsrisico binnen aanvaardbare grenzen.
Rijksweg A1 en Spoor
Routes van gevaarlijke stoffen lopen langs het plangebied en het betreft de A1 en de spoorlijn tussen Hengelo en Oldenzaal. De routering van gevaarlijke stoffen is een aandachtspunt indien het plaatsgebonden risico groter is dan 10-6 per jaar of het groepsrisico de oriënterende waarde overschrijdt.
Voor de A1 is het plaatsgebonden risico niet groter en geldt geen groepsrisico, omdat er geen personen in de nabijheid van de weg wonen. De A1 levert voor externe veiligheid geen belemmeringen op.
Voor de spoorlijn geldt dat het aantal C3 transporten (zeer brandbare vloeistof (benzine)) dusdanig laag is dat het plaatsgebonden risico niet zal worden overschreden.
De spoorlijn levert voor externe veiligheid geen belemmeringen op.
5.4 Geluid
De Wet geluidhinder heeft als belangrijkste doel het bestrijden en voorko-men van geluidhinder. Op grond van de wet zijn verschillende vormen van geluidhinder te onderscheiden die directe raakvlakken hebben met de ruim-telijke ordening. Rond geluidsbronnen met een grote geluidsuitstraling gelden zones. In deze zones zijn de wettelijke regelingen van de Wet geluidhinder of de Luchtvaartwet van toepassing. Binnen de zones gelden specifieke regels voor geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, etc. Voor het landelijk gebied van de gemeente Dinkelland is de regelgeving ten aanzien van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en luchtvaartlawaai van belang.
Wegverkeerslawaai
De geluidsimmissie van een verkeersweg is afhankelijk van het aantal rijstroken en ook van de aard van de omgeving. Daarom heeft een geluidszone langs een weg niet één standaardbreedte. In art. 74 Wgh wordt de omvang van de zone voor de verschillende situaties aangegeven.
Voor een weg buiten de bebouwde kom én voor een auto(snel)weg:
- voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
- voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken of drie of meer sporen: 400 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken of een of twee sporen: 250 meter.
Art. 74 Wgh spreekt over stedelijk en buitenstedelijk gebied en niet over binnen en buiten de bebouwde kom. Een zone van een auto(snel)weg is altijd buitenstedelijk ongeacht of de zone binnen of buiten de bebouwde kom ligt.
De zone strekt zich uit vanaf de as van de weg tot de vermelde breedte aan weerszijden van de weg. De ruimte boven en onder de weg behoort tot de zone.
Voor het plangebied zijn de N342 en de A1 van belang. De N342 bestaat uit twee rijstroken en kent dus een zone van 250 m. De A1 bestaat uit vier rijstroken, waardoor rekening dient te worden gehouden met een zone van 400 m. Dit heeft tot gevolg dat de zone van de A1 bijna het volledige plangebied dekt.
In de Atlas van Overijssel zijn de zones weergegeven voor de provinciale weg N342 en de rijksweg A1. Deze zones zijn weergegeven in de figuren 5.1 en 5.2.
Figuur 5.1: Geluidzone N342 (bron: Atlas van Overijssel)
Figuur 5.2: Geluidzone A1 (bron: Atlas van Overijssel)
Voor uitbreidingen van geluidsgevoelige bestemmingen geldt dat de bestaande situatie bepalend is. De afstand van de woonhuizen tot de hier bedoelde wegen mogen niet kleiner worden. Nieuwe bouwmogelijkheden voor geluidgevoelige objecten zijn in het voorliggende plan niet opgenomen, waardoor het wegverkeerslawaai de vaststelling van dit plan niet in de weg staat.
Spoorweglawaai
In het zuiden van de gemeente ligt de spoorlijn tussen Hengelo en Oldenzaal en deze lijn gaat door naar Duitsland. Langs deze spoorweg ligt een zone van 300 meter (aan beide zijden). Deze zone staat als dubbelbestemming op de verbeelding. In figuur 5.3 is deze zone weergegeven.
Figuur 5.3: Geluidzone spoor (bron: Atlas van Overijssel)
Voor uitbreidingen van geluidsgevoelige bestemmingen geldt dezelfde regeling als onder het wegverkeerslawaai. De afstand van de woonhuizen tot het spoor wordt vastgelegd op de bestaande afstand. Er zijn geen uitbreidingsmogelijkheden toegestaan die dichter naar het spoor toe komen te liggen.
Luchtvaartlawaai
De Luchtvaartwet regelt de vaststelling van grenswaarden voor luchtvaartterreinen. Voor de voormalige militaire Vliegbasis Twenthe gelden binnen de gestelde 35 Ke-contour restricties voor de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen.
Welke ontwikkelingen zich gaan of kunnen voordoen op de locatie van de vliegbasis is nu nog niet bekend. Voor een doorstart als civiele luchthaven zal een MER-procedure doorlopen moeten worden. Ook voor andere grootschalige ontwikkelingen al dan niet met vliegbewegingen zal onderzocht moeten worden welke gevolgen die ontwikkelingen voor de omgeving/natuur hebben.
5.5 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan is het zaak door middel van een bodemonderzoek de bodemgesteldheid van het plan inzichtelijk te maken. Indien sprake is van bodemverontreiniging dient een afweging plaats te vinden over de te realiseren functies op dan wel nabij betreffende verontreiniging alsmede voor de mogelijke kosten omtrent bodemsanering. De kwaliteit van de bodem dient uiteindelijk zodanig te zijn, dat zij geen belemmering vormt voor de ter plaatse te realiseren bebouwing, c.q. functies. Bij grondverzet en een specifieke ontwikkeling zal een bodemonderzoek verricht moeten woden.
Er is hier echter sprake van een conserverend plan, waarbinnen geen nieuwe ontwikkelingen bij recht mogelijk zijn. Een bodemonderzoek is in het kader van het voorliggende bestemmingsplan niet noodzakelijk.
5.6 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2008 is de ‘Wet luchtkwaliteit’ in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de Wet milieubeheer (Wm) op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. De ‘Wet luchtkwaliteit’ vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Op basis van artikel 5.16 van de Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld of een ontheffing worden verleend, indien:
- a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer opgenomen grenswaarde 1, of;
- b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de betreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of;
- c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of;
- d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit “in betekende mate” als bedoeld onder c is sprake in zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
- Woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen.
- Infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
- Kantoorlocaties: 10.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 20.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.
Het voorliggende bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden om ontwikkelingen als hiervoor bedoeld te realiseren.
Het bestemmingsplan is conserverend van aard. In beginsel zijn geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, waardoor geconcludeerd kan worden dat er geen toename is van de concentraties van een stof waarvoor een grenswaarde is opgenomen. Bij uitbreidingen die met een wijzigingsbevoegdheid in het plan zijn opgenomen, geldt dat daarin aangetoond moet worden dat de luchtkwaliteit niet in betekende mate zal verslechteren.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt dan ook geen belemmering voor het bestemmingsplan.
5.7 Radarverstoring
Een deel van het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Dinkelland is gelegen binnen het verstoringsgebied van de radar op terrein van de voormalige Vliegbasis Twenthe. In verband hiermee zijn ter voorkoming van de radarverstoring beperkingen van toepassing op de bouw van gebouwen en overige bouwwerken die hoger zijn 45 meter.
In figuur 5.4 is het radarverstoringsgebied Twente weergegeven. Dit verstoringsgebied is weergegeven op bijlage 8.4 behorende bij de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening 'Kaart radarstations en radarverstoringsgebieden'.
Figuur 5.4: Fragment kaart radarstations en radarverstoringsgebieden (bron: www.rijksplannen.nl)
Op basis van de in afgelopen jaren verkregen ervaringsgegevens, wordt het noodzakelijk geacht om een radarverstoringsonderzoek uit te voeren voor nieuw te bouwen gebouwen en bouwwerken die gerealiseerd worden binnen 15 nautische mijlen (circa 28 km). Concreet betekent dit dat bij de voorgenomen bouw van objecten hoger dan 85 meter boven NAP een radarverstoringsonderzoek noodzakelijk is.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw van objecten hoger dan 85 meter ten opzichte van NAP niet mogelijk. Hiermee voldoet de gemeente aan de voorwaarden zoals die zijn gesteld in het kader van radarverstoring.
5.8 Flora En Fauna
Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er geen strijdigheid ontstaat met het beleid en de wetgeving op het gebied van de natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de gebiedsbescherming en de soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
In de Natuurbeschermingswet is de bescherming van specifieke gebieden geregeld. De bepalingen uit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden zijn aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:
- Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden)
- Beschermde Natuurmonumenten
- Wetlands
In de gemeente Dinkelland zijn geen beschermde Natuurmonumenten en Wetlands aanwezig. Wel liggen in de gemeente diverse Natura 2000-gebieden. Het Natura 2000- gebied 'Lonnekermeer' grenst aan de zuidzijde aan het plangebied.
Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd. Dit zijn doelen op gebiedsniveau waarin wordt aangegeven hoe de aanwezige natuurdoelen in stand gehouden worden of hoe ze in de toekomst zijn te realiseren.
De gebiedsbescherming is ook van toepassing op de gebieden die onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS bestaat uit de bestaande natuur, water, nieuwe natuur gerealiseerd en nieuwe natuur nog te realiseren en de beheersgebieden. De delen van de EHS die al zijn ingericht als natuur worden in het plan beschermd.
Soortenbescherming
Wat betreft de soortenbescherming zal worden gewerkt met de zogenaamde 'uitgestelde toets'. Deze bescherming vindt plaats via Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen beschermde dieren en planten die in de wet zijn aangewezen niet worden gedood, gevangen, verontrust, geplukt of verzameld en het is niet toegestaan dieren en planten te beschadigen, vernielen of te verstoren. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk.
De Flora- en faunawet is altijd onverkort van kracht. Dit betekent dat op het moment dat nieuwe activiteiten aan de orde zijn (bij recht, vergunningsvrij of via een afwegingsprocedure), in het kader van de Flora- en faunawet de mogelijke effecten op de te beschermen soorten moet worden meegewogen. Een beoordeling op het moment dat activiteiten daadwerkelijk aan de orde zijn (en dus niet ten tijde van het maken van het bestemmingsplan) geeft het meest actuele en beschermingswaardige beeld.
In dit conserverende bestemmingsplan hoeft met het oog op het voorgaande punt geen aanvullende regeling worden opgenomen. Voor ontwikkelingen die verder gaan dan de gebruikelijk mogelijkheden op perceelsniveau, zijn in het plan diverse flexibiliteitsbepalingen opgenomen (zoals een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid en een wijzigingsbevoegdheid).
Hiervoor geldt, conform het voorgaande, dat een ecologische beoordeling op het moment dat de betreffende ontwikkelingen daadwerkelijk aan de orde zijn, het meest actuele en beschermingswaardige beeld geeft.
5.9 Archeologie
Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) en de te verwachten archeologische waarden. Conform het Verdrag van Valletta dient gestreefd te worden naar het behoud van archeologische resten in de archeologische verwachtingszones. De gemeente Dinkelland heeft gemeentelijk beleid opgesteld met een gemeentelijke verwachtings- en advieskaart. Het betreft een kaart die voor het hele grondgebied van de gemeente inzichtelijk maakt waar zich archeologische resten kunnen bevinden. De kaart is gebaseerd op de opbouw van het landschap. Op de kaart zijn landschappelijke eenheden met een archeologische betekenis weergegeven. Een uitsnede van de gemeentelijke archeologisch verwachtings- en advieskaart is in figuur 3.2 opgenomen.
Ingrepen die kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van de archeologische resten binnen de terreinen van archeologische waarde (AMK-terreinen) dienen zoveel mogelijk worden voorkomen. In het kader van de Monumentenwet moet hiervoor een vergunning worden aangevraagd.
Binnen het plangebied zijn lage (geel), middelhoge (lichtbruin) en hoge (donkerbruin) verwachtingswaarden aanwezig. Verder zijn enkele terreinen als verstoord (kruisarcering) aangeduid. Binnen de zones van de erven geldt een hoge verwachtingswaarde voor archeologische resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd. De zones rond die erven (ongeveer 200 m) zijn op de verbeeling aangegeven van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
Archeologisch ondezoek is volgens het gemeentelijk beleid noodzakelijk bij ingrepen groter dan 2.500 m en dieper dan 40 cm. Omdat nieuwe ontwikkeling in die omvang in het voorliggende bestemmingsplan niet mogelijk worden gemaakt is de hiervoor genoemde dubbelbestemming niet op de overige gebieden binnen het plangebied geprojecteerd.
5.10 Watertoets
Algemeen
In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Watertoetsproces
De watertoets is het aangewezen instrument om expliciet aan te geven welke wateraspecten in het geding zijn bij een ruimtelijk plan, wat de gevolgen van het betreffende bestemmingsplan zijn voor het watersysteem en welke maatregelen worden genomen om deze gevolgen het hoofd te bieden. Hierbij gaat het niet alleen om waterveiligheid, maar ook om grondwaterbescherming en wateroverlast. In ieder geval verdienen de volgende aspecten aandacht, zowel bij de keuze als bij de inrichting van de locatie:
- Veiligheid: behouden en vergroten van de veerkracht. Met veerkracht bedoelen we het vermogen van het watersysteem om extreme situaties met veel neerslag het hoofd te bieden door voldoende bergings- en afvoermogelijkheden, zodat overstroming of ongewenste inundatie niet optreden;
- Grondwaterbescherming;
- Kwantitatieve gevolgen voor grond- en oppervlaktewater;
- Kwalitatieve gevolgen voor grond- en oppervlaktewater;
- Compensatie negatieve gevolgen.
Het voorliggende bestemmingsplan betreft een conserverend plan waarbij de bestaande situatie zoveel mogelijk wordt vastgelegd. Belangrijke watergangen binnen het plangebied zijn opgenomen binnen de bestemming 'Water'. Het plan heeft geen invloed op de waterhuishouding van het gebied.
De uitgangspunten van het waterschap die uit de digitale watertoets van 22 juli 2013 volgen, zijn van toepassing op het plangebied. De watertoets is als Bijlage 3 aan de toelichting van dit plan gekoppeld.
Hoofdstuk 6 Plantoelichting
6.1 Standaardisering En Digitalisering
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied en is juridisch bindend. Dit bestemmingsplan is opgezet conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals deze per 1 juli 2008 gelden. Het plan is vergezeld van een verbeelding. Uitgangspunt is door het stellen van heldere toelichting en een duidelijk leesbare verbeelding, een zo goed mogelijke handhaafbaarheid te realiseren. De toetsingscriteria in de regels vormen een toetsingsgrond voor omgevingsvergunningen, afwijkingen, nadere eisen en wijzigingen.
Sinds 1 juli 2013 dient gebruik gemaakt te worden van de ro-standaarden 2012. Het plan is dan ook conform deze ro-standaarden opgesteld.
6.2 Planopzet
Het voorliggende bestemmingsplan heeft de bestaande functies in het plangebied vastgelegd. Uitbreiding van bebouwing die verder gaat dan bouwen conform de regels en vergunningvrij is zonder binnenplanse afwijking of de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid niet mogelijk. Voor wat betreft de regels is aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'. Hierdoor treedt er geen verschil op in (on)mogelijkheden voor de gebruikers van het landelijk gebied.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding (plankaart) heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
6.3 Opbouw Van De Regels
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2008, zoals verplicht vanaf 1 januari 2010. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd.
Navolgend wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.
6.3.1 Inleidende regels
Begrippen (Artikel 1)
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten (Artikel 2)
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
6.3.2 Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
- bestemmingsomschrijving:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
- bouwregels:
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
- nadere eisen:
In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten;
- specifieke gebruiksregels:
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
6.3.3 Algemene regels
- Anti-dubbeltelbepaling (Artikel 13)
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
- Algemene bouwregels (Artikel 14)
Deze bepaling bevat een algemene regel omtrent ondergronds bouwen;
- Algemene gebruiksregels (Artikel 15)
In deze regels is aangegeven welke gebruiksvormen van de gronden en bouwwerken in ieder geval in strijd zijn met de bestemmingen.
- Algemene afwijkingsregels Artikel 17
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
- Algemene wijzigingsregels (Artikel 18)
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
- Algemene procedureregels (Artikel 19:
In deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen en het toepassen van een afwijkings- en een wijzigingsbevoegdheid;
- Overige regels (Artikel 20)
In deze bepaling zijn regels opgenomen die betrekking hebben op de aanvullende werking van welstandscriteria. Ook kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen in verband met de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Hierin wordt tevens aandacht gevraagd voor de afstand van geluidsgevoelige bebouwing ten opzicht van wegen. Tot slot wordt ingegaan op de voorrangsregeling van bestemmingen en dubbelbestemmingen.
6.3.4 Overgangs- en slotregels
- Overgangsrecht (Artikel 21)
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
- Slotregel (Artikel 22)
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
6.4 Bestemmingen
Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Het juridisch systeem en de gelegde bestemmingen en aanduidingen worden in dit hoofdstuk beschreven en toegelicht.
Enkelbestemmingen
Agrarisch (Artikel 3)
De in het plan aangewezen agrarische gronden zijn bestemd voor het agrarische gebruik en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden. Een deel van deze gronden wordt al als cultuurgrond gebruikt waardoor deze vorm eveneens wordt toegestaan. Agrarisch natuurbeheer en het herstel en ontwikkeling van de natuurlijke waarden worden ook toelaatbaar geacht.
Omdat binnen het plangebied geen agrarische bedrijven zijn gevestigd, zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. Voor een aantal werkzaamheden is een vergunningenstelsel opgenomen om structurele veranderingen op het landschap te voorkomen dan wel structurele ingrepen in het landschap af te kunnen wegen.
Bedrijf (Artikel 4)
Het buitengebied is in de eerste plaats bestemd voor agrarische bedrijven en bedrijven die verwant zijn aan de agrarische bedrijven. Bestaande niet-agrarische bedrijvigheid wordt geaccepteerd en krijgen enige, zij het beperkte uitbreidingsruimte van 15% . Het gaat om bestaande legale bedrijven. In beginsel zijn de bedrijven bestemd overeenkomstig de aard van het aanwezige bedrijf. De bestemming biedt de bedrijven geen directe uitbreidingsmogelijkheden. De bestaande oppervlakten zijn vastgelegd in Bijlage 1 van de regels. Bij wijziging is een uitbreiding van 25% ten opzichte van de bestaande oppervlakten onder voorwaarden mogelijk. De gemeente conformeert zich hierdoor zoveel mogelijk aan het provinciaal beleid, waar ruimte wordt geboden aan nieuwe economische dragers die een bijdrage leveren aan de leefbaarheid van de omgeving en aan het verbreden van het spectrum aan werkmilieus. De uitbreiding van bedrijvigheid mag niet ten koste gaan van de basisfuncties. Alle niet-agrarische bedrijven zullen positief worden bestemd en worden vermeld in Bijlage 1 van de regels.
Bedrijfswoning
Bij de bestaande bedrijven binnen het plangebied is een bedrijfswoning aanwezig. Bij de (her)bouw van een bedrijfswoning dient rekening te worden gehouden met het landelijk karakter. Nieuwbouw ten behoeve van een tweede bedrijfswoning is niet toegestaan. Indien er een tweede bedrijfswoning aanwezig is zal deze positief worden bestemd.
Bos (Artikel 5)
In dit plan betreffen de voor bos aangewezen gebieden ook de houtwallen en overige natuur. Er is hier voor de enkelbestemming 'Bos' gekozen omdat deze functie het meest herkenbaar is in het plangebied. De bestaande bosgebieden worden positief bestemd. Het beleid voor de bosgebieden richt zich op het behoud van de natuur en landschapswaarden. Daarnaast bezitten deze gebieden ook een recreatieve functie. De bosbestemming heeft in beginsel geen betrekking op de gebieden waar houtteelt de hoofdfunctie is, uitgezonderd langdurige houtproductie.
Onder de bosgebieden vallen ook de gebieden met een specifieke bescherming: de EHS-gebieden. Het ruimtelijk beleid voor die gebieden is gericht op het behoud en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden, er geldt een nee-tenzij regime. Bouwinitiatieven kunnen niet worden toegestaan, uitgezonderd die situaties waar geen alternatieven mogelijk zijn en er sprake is van een groot openbaar belang. Indien niet kan worden voldaan aan het nee-tenzij regime kan de begrenzing van de EHS worden aangepast.
Indien sprake is van een groot openbaar belang is de initiatiefnemer verplicht de negatieve effecten te mitigeren. Dit houdt in dat het optreden van negatieve effecten wordt voorkomen of wordt beperkt door aanvullende maatregelen te treffen.
Ten zuiden van de N7373 ligt het Natura 2000-gebied 'Lonnekermeer'. Geconcludeerd is dat de ontwikkelingen die via afwijking of wijziging mogelijk gemaakt kunnen worden, geen significante nadelige gevolgen voor het Natura 2000-gebied met zich brengen.
Een groot deel van de bosgebieden valt onder EHS-beleid. Deze gebieden zijn aangeduid en in deze gebieden geldt het nee- tenzij regime. Ruimtelijke ontwikkelingen binnen de EHS, met significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied, zijn in beginsel niet toegestaan.
Bestaande activiteiten en gebouwen worden niet als strijdig aangemerkt. Omdat deze objecten al lange tijd aanwezig zijn, worden deze positief bestemd door middel van een aanduiding binnen de bestemming 'Bos', waarbij tevens de geïnventariseerde oppervlakte is vastgelegd. De bestaande goot- en bouwhoogte zijn uitgangspunt, maar in de regels worden ook een goot- en bouwhoogte bepaald voor nieuwe gebouwen. De activiteiten die gepleegd worden hebben een hobby c.q. recreatief karakter. Recreatief nachtverblijf en wonen maken geen onderdeel uit van het recreatief/hobbymatig gebruik van deze gebouwen en worden ook door middel van de gebruiksregels uitgesloten.
Verkeer (Artikel 6)
Onder de bestemming 'Verkeer' zijn de bestaande openbare wegen in het buitengebied gebracht. Het zijn wegen waar de doorgaande verkeersfunctie voorop staat. Bruggen, dammen of duikers, sloten, bermen en beplanting, parkeervoorzieningen en parkeerterreinen vallen ook onder deze bestemming.
Water (Artikel 7)
De bestaande watergangen, die door het Waterschap worden aangeduid als waterlopen van de 1e en 2e soort, worden positief bestemd op basis van de waterafvoerende functie van het watersysteem. De landschappelijke en ecologisch waardevolle waterlopen (belevingswater en waterparels van het Waterschap Regge en Dinkel) worden als zodanig aangeduid.
Wonen (Artikel 8)
Het wonen in het buitengebied komt in verschillende vormen voor:
- wonen bij niet-agrarische bedrijven;
- burgerwoningen verspreid over het buitengebied;
- inwoning.
Wonen bij niet-agrarische bedrijven
Bij niet-agrarische bedrijven is vaak een bedrijfswoning aanwezig. Het realiseren van meerdere bedrijfswoningen is niet gewenst.
Bestaande burgerwoningen
Het beleid is erop gericht de bestaande woningen in het buitengebied te handhaven. Alle bestaande woningen worden positief bestemd. Als inhoudsmaat geldt een maximale inhoud van 750 m³. Met deze inhoudsmaat wordt ingespeeld op ontwikkelingen als comfort en levensloopbestendigheid, welke hogere eisen stellen aan de grootte van de woning.
Daarnaast wordt bij iedere woning ruimte geboden voor bijgebouwen tot een maximale oppervlakte van 100 m². In de bijgebouwen die gekoppeld zijn aan het woonhuis mag worden gewoond. In solitaire bijgebouwen mag niet worden gewoond.
Hobbyboeren mogen ten behoeve van het stallen van vee of landbouwkundige machines extra bijgebouwen bouwen. Hierbij is de mogelijkheid van 100 m² extra bijgebouwen mogelijk. Hiervoor geldt de saneringsregeling: indien er meer dan 100 m² aan bijgebouwen aanwezig is mag bij sloop en herbouw de bestaande oppervlakte worden teruggebouwd tot maximaal 350 m². Is er meer dan 350 m² aan bijgebouwen aanwezig dan mag er 50% van het aantal m² boven de 350 m² worden teruggebouwd.
Inwoning
Inwoning betekent dat er meerdere huishoudens binnen een woonhuis wonen. Inwoning wordt mogelijk gemaakt indien aan de volgende criteria wordt voldaan:
- deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of een derde (huishouden van een) persoon;
- de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;
- er sprake blijft van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft;
- er sprake blijft van één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;
- er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Bed & Breakfast
Bed & Breakfast is een kleinschalige vorm van verblijfsrecreatie en richt zich met name op de trekkende toeristen, die voor één of enkele nachten een verblijfplaats zoeken. Uitgangspunt is dat bed & breakfast bij woonhuizen kan worden toegestaan.
Leidingen (Artikel 9, Artikel 10)
Deze dubbelbestemming heeft betrekking op hoofdgastransportleidingen. De regeling voorziet in de aanwezigheid van deze functie en in de bescherming ervan door middel van een veiligheidszone op de kaart.
Binnen de op de kaart aangegeven strook mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de leidingen. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leidingen, is een vergunningenstelsel opgenomen.
Deze dubbelbestemming is van toepassing op de volgende bestemmingen:
- Leiding - Brandstof
- Leiding - Gas
Dubbelbestemmingen
Waarde - Archeologie (Artikel 11)
De gronden zijn bestemd voor het behoud en de bescherming van de gebieden met een middelhoge en hoge archeologische waarden. Bij een ingreep in de bodem groter dan 2.500 m² en dieper dan 40 cm moet archeologisch advies worden ingewonnen.
Waarde - Ecologie (Artikel 12)
In de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' is de begrenzing van de EHS opgenomen voor de bestaande natuurgebieden en de nieuwe natuurgebieden die inmiddels zijn gerealiseerd. Beheersgebieden vallen niet onder deze bestemming, deze vormen wel onderdeel van de EHS, maar door het agrarisch gebruik daarvan, kan geen sprake zijn van bescherming van natuurwaarden. Voor dit gebied geldt het nee-tenzij beleid van de EHS zoals aangegeven in de uitgangspunten.
Aanduiding
Geluidszone - spoor (Artikel 16)
Rond de spoorweg ligt een geluidszone van 300 m. Binnen deze bestem-ming geldt dat uitbreiding en nieuwbouw van geluidsgevoelige gebouwen alleen mag worden toegestaan indien daarbij de vastgestelde voorkeurs-grenswaarde op de gevel niet wordt overschreden.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Het voorliggende plan voorziet niet in grootschalige ontwikkelingen, waarvoor investeringen van de gemeente Dinkelland nodig zijn. Het betreft het vastleggen van de bestaande functies. Behoudens de plan- en procedurekosten zijn aan het plan geen extra kosten voor de gemeente verbonden. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
7.2 Inspraak En Vooroverleg
7.2.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.
Rijkswaterstaat
Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.
Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke belangen wordt uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.
Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het onderhavige plan valt buiten de in de lijst genoemde categorieën, waardoor vooroverleg nodig is.
Waterschap Vechtstromen
Op 11 juli 2012 besloot het algemeen bestuur van waterschap Regge en Dinkel om in 2014 te fuseren met waterschap Velt en Vecht. Op 25 april 2013 stemden de provincies Drenthe, Gelderland en Overijssel als bevoegd gezag in met deze fusie. Op 1 januari 2014 ging het fusiewaterschap, met de naam Vechtstromen, van start. Waterschap Vechtstromen verzorgt sinds die datum het waterbeheer in Twente, Noordoost Overijssel en Zuidoost Drenthe.
Op (dossiercode 20130722-5-7340) s een digitale watertoets uitgevoerd (Bijlage 3). De conclusie van die digitale toets is dat een normale procedure gevolgd dient te worden. Gelet echter op het feit dat de bestaande situatie is vastgelegd, zal de waterhuishouding binnen het plangebied geen grote wijzigingen ondergaan.
Brandweer Twente
Bij brief van 1 september 2014 (kenmerk 14007104) heeft Brandweer Twente ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan advies uitgebracht. Omdat het volledige advies als Bijlage5 is bijgevoegd, wordt hier volstaan met de conclusie van dat advies.
Het plan 'A1 zone' is conserverend van aard. Daardoor is er geen sprake van een wijziging in de externe veiligheidssituatie. De situatie voldoet daarnaast aan de geldende wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Gelet op de aard van het plan, het ontbreken van verminderd zelfredzame personen binnen het effectgebied van de risicobronnen en de beperkte hoogte van de oriëntatiewaarde zien wij af van een advies voor aanvullende maatregelen.
7.2.2 Zienswijzen
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. In afdeling 3.4 Awb is bepaald dat het ontwerp van het bestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage zal liggen, waarbij informatie kan worden ingewonnen. De fase van inspraak wordt overgeslagen omdat het plan conserverend van aard is en er geen nieuwe ontwikkelingen bij recht worden toegelaten.
Tijdens de periode van terinzagelegging kunnen belanghebbenden schriftelijk of mondeling zienswijzen kenbaar maken aan burgemeester en wethouders omtrent hun voornemen om medewerking te verlenen aan het onderhavige bestemmingsplan.
Met ingang van 20 juni 2014 heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn konden zienswijzen worden ingediend. Gedurende die periode zijn vier zienswijzen ingebracht. Deze zienswijzen en de reactie daarop zijn beschreven in het document 'Reactienota zienswijzen ontwerpbestemmingsplan A1-zone', welke als Bijlage 6 aan de toelichting van dit bestemmingsplan is gekoppeld.