Bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening Bornsestraat 15 Weerselo
Bestemmingsplan - Dinkelland
Vastgesteld op 29-01-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan: Buitengebied, partiele herziening Bornsestraat 15 Weerselo van de gemeente Dinkelland;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1774.BUIBPBORNSESTR15-0401 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aan- en uitbouw:
een aan een (hoofd)gebouw aanwezig bouwwerk, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van dat (hoofd)gebouw;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.7 agrarisch aanverwant bedrijf:
een bedrijf, dat in nauwe relatie staat tot het agrarisch bedrijf, waarvan de werkzaamheden in hoofdzaak bestaan in de vorm van het houden van dieren en/of het telen en bewerken van gewassen, al dan niet in combinatie met het verlenen van diensten aan derden, zoals een gebruiksgerichte paardenhouderij;
1.8 agrarisch bedrijf:
een bedrijf, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.9 agrarisch loonbedrijf:
een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven, zoals een loonbedrijf;
1.10 archeologisch monument:
terreinen welke van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde en die daarom op grond van de Monumentenwet worden beschermd;
1.11 archeologische waarden:
waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden. Bij toetsing aan de archeologische waarden zal telkens de archeologische verwachtings- en advieskaart het toetsingskader zijn;
1.12 archeologisch waardevol terrein:
een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;
1.13 bassin:
een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische en glastuinbouwactiviteiten;
1.14 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.15 bedrijf:
het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, verhandelen, installeren en/of herstellen van goederen;
1.16 bedrijfsgebouw:
een gebouw, geen bedrijfswoning zijnde, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.17 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.18 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
agrarische bedrijfswoning: een bedrijfswoning waarin tevens (naast de agrariër) de rustende boer en familieleden tot de 2e graad woonachtig mogen zijn;
1.19 bestaand:
ten aanzien van de vóór 1998 aanwezige bouwwerken, de na 1998 bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken, en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik: bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
1.20 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.21 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.22 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.23 boomteelt:
de teelt van boomkwekerijgewassen;
1.24 boomteeltbedrijf:
een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die specifiek is gericht op het telen van bomen, struiken, (tuin)planten en aanverwante gewassen;
1.25 bosbouw:
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;
1.26 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.27 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.28 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en de kelder en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.29 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.30 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.31 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.32 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.33 containerteelt:
het niet in de volle grond telen van gewassen, oftewel een niet-grondgebonden teelt;
1.34 cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;
1.35 cultuurhistorische waarden:
waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van de geschiedenis;
1.36 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.37 Ecologische Hoofdstructuur:
een samenhangend netwerk van natuur- en landbouwgebieden met bestaande en potentiële natuurwaarden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van soorten en ecosystemen;
1.38 evenement:
elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaakt en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties, voor zover de activiteiten een aaneengesloten periode van ten hoogste 14 dagen omvatten;
1.39 extensief dagrecreatief medegebruik:
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vis- of picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
1.40 fruitteelt:
de teelt of het kweken van fruit aan houtige gewassen;
1.41 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.42 gebruiksgerichte paardenhouderij:
een agrarisch aanverwant bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het africhten, het opleiden en het trainen, alsmede het opvangen en stallen van paarden en/of pony’s in de vorm van een paardenpension, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.43 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
1.44 geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
1.45 geluidsgevoelige functies:
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;
1.46 geluidszoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
1.47 gemengd agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waar twee verschillende vormen van landbouw worden uitgeoefend, te weten een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, waarbij de omvang van de bedrijfsvloeroppervlakte voor de beide bedrijfsvoeringen afzonderlijk ten minste 250 m² bedraagt;
1.48 geomorfologische waarden:
de waarden van een gebied die uitdrukking geven aan de vormen van het aardoppervlak in verband met de wijze van hun ontstaan;
1.49 glastuinbouwbedrijf:
een in hoofdzaak niet-grondgebonden bedrijf dat is gericht op het telen van gewassen, waarbij de productie in kassen plaatsvindt;
1.50 groepsaccommodatie:
een groepsverblijf met meer dan tien slaapplaatsen, niet zijnde mobiele kampeeronderkomens of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd door groepen als kort verblijf;
1.51 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals een melkrundveehouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een productiegerichte paardenhouderij, biologische bedrijven, waarbij dieren worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de bestaande Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;
1.52 hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
1.53 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.54 houtteelt:
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet, zoals die gold op het moment van onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan;
1.55 huishouden:
een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;
1.56 intensief kwekerijbedrijf:
een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, zoals een paddenstoelenkwekerij, een wormen- en/of madenkwekerij, een viskwekerij, een witlofkwekerij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met (nagenoeg) geen gebruik van daglicht;
1.57 intensief veehouderijbedrijf:
een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering met ten minste 250 m² bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee (1), schapen, paarden, of dieren ‘biologisch’ (2) worden gehouden en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.
NB (1) Melkrundvee: melkvee met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat overwegend wordt gehouden voor de melkproductie, met inbegrip van dieren die in de mestperiode worden gemolken, tijdens de lactatie worden gemest dan wel zijn drooggezet en worden afgemest en vrouwelijk vleesvee onder dan 2 jaar met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat op een met melkvee vergelijkbare manier wordt gehouden voor de vleesproductie en het voortbrengen en zogen van kalveren. NB (2) Het betreft dieren die worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de bestaande Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden;
1.58 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de Woningwet een bouwvergunning is vereist;
1.59 kap:
een dak met een zekere helling;
1.60 kas:
een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen, bomen, struiken of planten;
1.61 kelder:
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, ter plaatse van het gebouw en beneden het aan het gebouw grenzende terrein;
1.62 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel zijnde en prostitutie, waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.63 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
1.64 landgoed:
een geheel of gedeeltelijk met bossen of andere houtopstanden bezette onroerende zaak - daaronder begrepen die waarop een buitenplaats of andere, bij het karakter van het landgoed passende opstallen voorkomen - voorzover het blijven voortbestaan van die onroerende zaak in zijn karakteristieke verschijningsvorm voor het behoud van het natuurschoon wenselijk is;
1.65 landschappelijke waarden:
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied (bij de afweging van het begrip landschappelijke waarden zal de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in bijlage 5 van de toelichting, steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
1.66 logiesverstrekkend bedrijf:
een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies worden verstrekt, waarbij de drie logieswooneenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf; naast het verstrekken van logies worden accommodaties aangeboden voor dagverblijf en maaltijdbereiding;
1.67 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, culturele, sociaal-maatschappelijke, medische, sociaal-medische, religieuze en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van opvang van mensen en dieren én voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.68 manege-activiteiten:
bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur of het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen);
1.69 mantelzorg:
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.70 mest- en/of organische (bij)productvergisting:
het onder gecontroleerde omstandigheden (volledig afgesloten van lucht) afbreken van organische verbindingen door bacteriën waarbij methaangas vrijkomt;
1.71 molenbeschermingszone:
aangewezen gebied waarbinnen het zicht op de molen en de vrije windtoetreding beschermd worden;
1.72 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zullen de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
1.73 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel, zoals een intensief kwekerijbedrijf of een intensief veehouderijbedrijf;
1.74 normaal agrarisch gebruik:
het regulier gebruik dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor het agrarisch gebruik van de gronden;
1.75 normaal onderhoud:
het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.76 ondergeschikte horeca:
een lichte vorm van horeca, in de vorm van het verstrekken van dranken en kleine versnaperingen, die ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de functie waarbij de horeca wordt uitgeoefend;
1.77 ondergeschikte tweede tak:
een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf, zoals een intensieve tak veehouderij of een bedrijfseigen mestvergisting;
1.78 overige opgaande teeltvormen:
sierteelt, fruitteelt, en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen van opgaande teelt van meerjarige gewassen;
1.79 omgevingsvergunning:
een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
1.80 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
1.81 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg, grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk in de overige situaties: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.82 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie en waarvoor geen winkelruimtes worden ingericht;
1.83 productiegerichte paardenhouderij:
een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het houden van paarden, waarbij al dan niet in ondergeschikte mate het africhten en de handel van paarden plaatsvindt;
1.84 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.85 prostitutiebedrijf:
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;
1.86 risicogevoelig bouwwerk c.q. object:
een bouwwerk c.q. object, waaronder terreinen, die bestemd zijn voor het regelmatig verblijf van mensen, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag;
1.87 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.88 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een sekstheater, een seksautomatenhal, of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.89 sierteelt:
de teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken;
1.90 silo:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van opslagdoeleinden;
1.91 trekkershut:
een gebouw met een eenvoudige constructie (zonder sanitaire voorzieningen) en beperkte omvang ten behoeve van een kortstondig recreatief nachtverblijf voor passanten;
1.92 tunnelkas:
elke constructie van hout, metaal of enig ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten;
1.93 veldschuur:
een vrij in het open veld staande schuur, die wordt of werd gebruikt voor het stallen of het melken van vee, dan wel de opslag van agrarische producten of agrarische werktuigen;
1.94 vollegronds tuinbouwbedrijf:
een bedrijf dat overwegend of uitsluitend is gericht op het telen van tuinbouwgewassen in de volle grond;
1.95 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.96 voorkeurgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
1.97 vuurwerkbedrijf:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage of de handel in vuurwerk c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
1.98 windturbine:
een bouwwerk ten behoeve van de opwekking van windenergie;
1.99 woning / wooneenheid:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
1.100 woonhuis:
een gebouw dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de afstand tot de bouwperceelgrens:
tussen de grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is;
2.7 de afstand tot de weg:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de rand van de wegberm aan de zijde van de weg.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch-1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch-1’aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het agrarisch gebruik;
- b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
met daaraan ondergeschikt:
- c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
- d. doeleinden van agrarisch natuurbeheer;
- e. cultuurgrond;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
- g. extensief dagrecreatief medegebruik;
- h. wegen en paden;
- i. beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen;
met de daarbijbehorende:
- j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,50 meter bedragen;
- b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2 meter bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 3.3 en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen dan wel direct grenzend aan het bouwperceel dan wel direct grenzend aan een bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
- 1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
- 2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden;
- 3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
- 4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5 meter en 3 meter bedragen;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden van de historische buitenplaatsen.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:
Vergroten bestemmingsvlakken wonen de bestemming ‘Agrarisch - 1’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Wonen’ ten behoeve van het vergroten van bestemmingsvlakken, mits:
- 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 36 van overeenkomstige toepassing zijn;
- 2. de oppervlakte van het betreffende bestemmingsvlak voor het wonen na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ten hoogste 2.000 m² zal bedragen;
- 3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 4. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing van de gronden ten behoeve van het wonen en de gronden als één aaneengesloten geheel worden ingericht;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 4 Bos En Natuur
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos en natuur'aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke waarden in de vorm van in hoogte opgaand groen en groenvoorzieningen. De beplanting van de voor "Bos en natuur" aangewezen gronden bestaat conform het in bijlage 1 bij de planregels opgenomen landschapsplan uit inheemse soorten, die jaarrond zodanig groenblijvend zijn dat deze het zicht op de aangrenzende bestemmingen wegnemen.
met de daarbijbehorende:
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
- b. het opslaan van mest en/of andere landbouw producten of andere materialen;
- c. het scheuren, het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve van een permanent ander gebruik.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonhuizen, bijbehorende bouwwerken en kelders, al dan niet in combinatie met ruimten voor:
- 1. een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
- 2. mantelzorg;
met de daarbijbehorende:
- b. tuinen, erven en terreinen;
- c. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gedeelten van hoofdgebouwen en/of bijbehorende bouwwerken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
- 1. het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van het woonhuis, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- 2. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in een hoofdgebouw, inclusief bijbehorende bouwwerken, meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw;
- 3. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 50 m² bedraagt;
- 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
- 5. detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
- b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor permanente bewoning;
- c. het gebruik van een hoofdgebouw en/of een aangebouwd bijbehorend bouwwerk voor meer dan één woning;
- d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
- e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel;
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten;
- g. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken.
- h. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken binnen de bestemming 'wonen' zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen in de bestemming 'wonen' en 'bos en natuur' het in bijlage 1 bij de planregels opgenomen landschapsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
- i. In afwijking van het bepaalde onder h mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen één jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlage 1 bij de planregels opgenomen landschapsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
5.4 Afwijking van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 5.3 onder c en toestaan dat een hoofdgebouw en/of een aangebouwd bijbehorend bouwwerk wordt gebruikt door meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning, mits:
- 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of een derde (huishouden van een) persoon;
- 2. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;
- 3. er sprake blijft van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft;
- 4. er sprake blijft van één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;
- 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het bepaalde in lid 5.3 onder g en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
- 1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
- 2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden;
- 3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
- 4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5 meter en 3 meter bedragen;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden van de historische buitenplaatsen.
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.3 onder h indien in plaats van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in bijlage 1, andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:
- 1. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in bijlage 1 opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in bijlage 1 genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;
- 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
- b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- c. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
- d. het storten van puin en afvalstoffen;
- e. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
- f. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
- b. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen en toestaan dat vóór een voorgevel wordt gebouwd op de wijze van:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- 3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits de afstand vanuit de voorgevel niet meer dan 1,50 m zal bedragen;
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
9.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning eenmalig afwijken van lid 9.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1 met maximaal 10%.
9.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 9.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
9.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
9.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 9.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
9.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 9.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, partiele herziening Bornsestraat 15 Weerselo.
Bijlagen
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Hoofdstuk 1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de aanleiding voor de bestemmingsplanherziening en de ligging en begrenzing van het plangebied (Bornsestraat 15) aangegeven. Dit wordt geïllustreerd door middel van het opnemen van een kaartfragment, waaruit de ligging van het plangebied blijkt. Verder wordt het vigerend bestemmingsplan weergegeven, welke met het nieuwe bestemmingsplan wordt herzien.
1.1 Aanleiding
De eigenaar van het perceel Bornsestraat 15 te Weerselo is voornemens om de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing in het plangebied te vervangen door een nieuwe woning (met inwoning) en bijbehorende bouwwerken.
Dit planvoornemen past niet in het vigerende bestemmingsplan omdat ter plaatse geen woonbebouwing is toegestaan. Het planvoornemen voldoet echter wel aan het ruimtelijk beleid van de gemeente Dinkelland. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het vigerende bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan betreft de herziening. Deze herziening voorziet in het mogelijk maken van een woning (met inwoning) en bijbehorende bouwwerken.
1.2 Doel
Doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een adequate juridisch-planologische regeling voor de realisatie van de beoogde ontwikkeling.
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt in het buitengebied van de kern Weerselo en wordt ontsloten middels de Bornsestraat. De Bornsestraat is tevens de noordelijke begrenzing van het plangebied. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door woonbebouwing op het perceel Bornsestraat 17 en aan de overige zijden grenst het plangebied aan agrarisch gebied.
De globale ligging van het plangebied is weergegeven op navolgende afbeelding.
Afbeelding 1.1: Globale ligging plangebied (bron: Google)
1.4 Vigerend Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2010’. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 18 februari 2010 door de gemeenteraad van de gemeente Dinkelland.
In het bestemmingsplan is het plangebied bestemd tot "Agrarisch". Deze gronden zijn bestemd voor (grondgebonden) agrarisch gebruik, het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering al dan niet in combinatie met mantelzorg, dagbesteding en educatie en voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden.
De beoogde woning met bijbehorende bouwwerken staat niet ten diensten van genoemde bestemming.
1.5 Bij Het Plan Behorende Stukken
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie (onder)delen: een verbeelding waarop onder meer de bestemming van het plangebied is aangegeven, regels waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de op de verbeelding vermelde bestemming zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven.
De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. Hierin staat ook beschreven wat het vigerende beleid inhoudt en met welke (milieu)planologische aspecten rekening is gehouden.
1.6 Leeswijzer
De toelichting bestaat uit een aantal onderdelen. In hoofdstuk 2 wordt het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de binnen het plangebied vigerende regelingen. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende omgevingsthema's. Hoofdstuk 5 geeft een beschrijving van de situatie zoals deze bestond ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan in ruimtelijk en functioneel opzicht. In hoofdstuk 6 wordt zowel de juridische als de feitelijke planopzet beschreven en in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, de bestaande situatie in het plangebied, goed in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk komt aan de orde wat de huidige situatie is met betrekking tot de ruimtelijke structuur en de functionele structuur en op welke wijze deze structuur is ontstaan. Wat betreft de ruimtelijke structuur wordt aandacht gegeven aan bouwen en verkeer. Met betrekking tot de functionele structuur wordt ingegaan op de huidige functie van het plangebied.
2.1 Ruimtelijke Structuur
Het plangebied bevindt zich in een beekdallandschap. Dit landschap wordt veelal gekenmerkt door beken, beekdalen en beekdalranden. De beekdalen werden vroeger veelal gebruikt als weide of hooiland en voor het steken van plaggen voor bemesting van de akkers. De hogere delen in het landschap zijn de dekzandruggen (jonge ontginningen). Het landschap kent derhalve belangrijke cultuurhistorische waarden.
2.1.1 Bebouwing
De bebouwing in de directe omgeving van het plangebied bestaat uit verspreid liggende agrarische, woon- alsmede bedrijfsbebouwing (tankstation, garagebedrijf). De bebouwing in het plangebied bestaat uit een woning (boerderij) en diverse opstallen. Navolgende afbeelding heeft de bestaande bebouwing in het plangebied weer.
Afbeelding 2.1: Bestaande situatie (bron: Google)
De bebouwing gelegen aan de Bornsestraat, waaronder de bebouwing in het plangebied, is georiënteerd op de Bornsestraat.
2.1.2 Verkeer
Het plangebied is gelegen aan de Bornsestraat. De Bornsestraat verbindt de kernen Borne en Weerselo (via de Bisschopstraat) en vervult een belangrijke functie in de ontsluiting van het landelijke gebied van de gemeente.
2.2 Functionele Structuur
Het plangebied was in gebruik ten behoeve van een agrarisch bedrijf. De directe omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door (agrarische) bedrijven en woningen, liggend in een agrarische omgeving.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal-, en gemeentelijk beleid dat van toepassing is op het plangebied en het planvoornemen.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende nota's, zoals:
- de Nota Ruimte;
- de Structuurvisie Randstad 2040;
- de Nota Mobiliteit;
- de MobiliteitsAanpak;
- de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.
Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:
- de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
- de bereikbaarheid verbeteren;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.
Gezien de aard en omvang van dit project wordt gesteld dat de ontwikkeling voldoet aan de beleidsdoelstellingen uit de SVIR.
3.1.2 AMvB Ruimte
Het ministerie van VROM heeft het besluit algemene regels ruimtelijke ordening, ook wel de AMvB Ruimte genoemd, opgesteld. Dit besluit is nog niet in werking getreden. De AMvB Ruimte omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. De status van de PKB's is met de invoering van de Wro omgezet tot een structuurvisie. Het gevolg is dat ze niet bindend zijn voor andere partijen. De AMvB bevat een vertaling van de bestaande PKB's Nota Ruimte, Derde Nota Waddenzee, Structuurschema Militaire Terreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam. Middels de AMvB wil het Rijk kenbaar maken aan welke regels provinciale verordeningen en gemeentelijk bestemmingsplannen moeten voldoen en wat de ruimte is waarbinnen provincies en gemeente hun eigen ruimtelijke belangen vorm kunnen geven.
Conclusie
Gelet op de aard en omvang van onderhavig plan is het plan niet in strijd met de AMvB Ruimte.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel 2009
De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.
Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:
- Duurzaamheid;
- Ruimtelijke kwaliteit.
De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.
De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
- door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieus; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
- investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
- zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde ‘SER-ladder’; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma’s en bedrijfslocaties noodzakelijk;
- ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Landschapsontwikkelingsplan
Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) uit 2008 geeft een gewenst landschappelijk streefbeeld voor de gemeente Dinkelland voor de komende 10 jaar. Daarnaast biedt de gemeentelijke uitwerking handvatten voor het bijsturen en de inpassen van toekomstige ontwikkelingen in het landschap. Het LOP wordt gebruikt om te beoordelen of nieuwe ontwikkelingen landschappelijke aanvaardbaar zijn en hoe deze goed landschappelijk worden ingepast. Ontwikkelingen die niet binnen de streefbeelden van het LOP passen maar wel een meerwaarde vormen voor de gemeente Dinkelland, kan medewerking worden verleend door gemotiveerd af te wijken van het LOP.
Het plangebied bevindt zich binnen het deelgebied 'Bekken van Hengelo', subdeelgebied Saasveld-Weerselo. Het toekomstbeeld is een agrarisch cultuurlandschap. Het open karakter, de bolling en steilranden van de essen en kampen is als één geheel behouden en versterkt. De essen en kampen kennen een agrarisch gebruik. Op de overgang van de open essen en kampen op de hogere delen naar de lagere delen, ligt een compositie van landschapelementen (zoals houtwallen, singels en geriefhoutbosjes) en verspreide erven.
Binnen de kleinschalige randen van de essen en kampen is ruimte voor kleinschalige bescheiden ontwikkelingen van onder andere de woonfunctie, de dag- en verblijfsrecreatieve functie. Gestreefd wordt naar eigentijdse compacte erf-ensembles die voorbouwen op de identiteit van het Twentse erf en die met elkaar verweven zijn door een netwerk van routes en beplantingen.
Navolgende afbeelding heeft een uitsnede van het LOP weer.
Afbeelding 3.7: Uitsnede Landschapsontwikkelingsplan (bron: gemeente Dinkelland)
Conclusie
De voorgenomen planontwikkeling betreft vervanging van bestaande bebouwing met aandacht voor landschappelijke inpassing. Hierdoor wordt het planvoornemen niet in strijd geacht met het landschapsontwikkelingsplan.
3.3.2 Welstandsnota
De welstandsnota van de gemeente Dinkelland (mei 2004) legt voor een bepaald gebied, bijvoorbeeld een dorpskern, een beoordelingskader vast. Dit is opgesteld vanuit een visie op de toekomst van het gebied en vanuit een beeld van aanwezige waarden. Er worden criteria benoemd die ertoe moeten bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. Afhankelijk van de waarde van het gebied kan het kader meer of minder streng zijn. In bijvoorbeeld een historisch dorpscentrum zal de prioriteit van welstand anders liggen dan op een regulier bedrijventerrein. Naast de functie van de welstandsnota als beoordelingskader, heeft de nota een sterke inspiratieve waarde: het stimuleren van goede, bij de karakteristiek van een gebied passende ontwerpen en het geven van concrete aanbevelingen om ontwerpen in bepaalde gebieden te verbeteren.
Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de welstandsnota weer.
Afbeelding 3.8: Uitsnede Welstandsnota Gemeente Dinkelland (bron: gemeente Dinkelland)
Op grond van de welstandsnota is het plangebied gelegen binnen een landschap dat wordt getypeerd als 'Essenlandschap' (G6.1). Voor de bebouwing in het essenlandschap is gekozen voor een PLUS niveau van Welstand. Het essenlandschap heeft een zekere gaafheid met betrekking tot landschappelijke waarde, architectuur en stedenbouw. De landelijke linten in het buitengebied hebben een sterk wisselende kwaliteit en worden gekenmerkt door een mix van (historische) boerderijen en burgerwoningen. De gemeente Dinkelland hecht een grote waarde aan het agrarische karakter. De gemeente wil voor deze verschillende landschappen zorgdragen voor een beperkte conservatie dan wel versterking van het ensemble binnen de linten. Het welstandsbeleid is voornamelijk gericht op het behouden en versterken van de kwaliteit van (historische) hoofdbebouwing. Het welstandsbeleid voor de bijgebouwen op de kavels moet dit beeld versterken maar mag de bedrijfsvoering niet beperken. Nieuwe bouwopgaven moeten ook mogelijk zijn, zodat het gedifferentieerde beeld, wat karakteristiek is voor het buitengebied van de gemeente Dinkelland, blijft bestaan.
Naast de basiscriteria gelden nog aparte criteria waarop getoetst zal worden. Deze criteria bestaan uit harde randvoorwaarden (aanvullend op de basiscriteria) en aanbevelingen.
Conclusie
Het planvoornemen zal moeten voldoen aan de eisen zoals gesteld in de welstandsnota van de gemeente Dinkelland. Het concrete bouwplan zal te zijner tijd getoetst worden door de welstandscommissie.
3.3.3 Archeologie beleid
Op 27 mei 2008 heeft de gemeenteraad van Dinkelland archeologiebeleid vastgesteld. Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart weer.
Afbeelding 3.9: Uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart (bron: gemeente Dinkelland)
Overeenkomstig de archeologische verwachtings- en advieskaart geldt voor het plangebied de volgende verwachting:
- Dekzandwelvingen en - vlakten: middelmatig voor archeologische resten uit alle perioden. Een verhoogde kans op archeologische resten uit de Steentijd op de hoogste delen van dekzandwelvingen en op resten uit de Late Middeleeuwen langs randen van dekzandhoogten en ruggen met een plaggendek. Archeologische resten vlak onder het maaiveld daardoor kwetsbaar voor bodemingrepen. Archeologische resten hierdoor vaak minder goed geconserveerd.
- Beekdalen en overige laagten: laag voor archeologische resten uit alle perioden. Hoofdzakelijk archeologische resten die in verband staan met beekdalgebonden activiteiten, zoals bruggen, voordes, watermolens etc. en mogelijk archeologische resten, bijvoorbeeld afvaldumps, die in verband staan met bewoning op nabij gelegen, hoge gronden. Verder diverse categorieën losse vondsten.
Voor gebieden met een middelmatige verwachtingswaarde geldt een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek in plangebieden groter dan 5000 m² en bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5000m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.
Voor gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde geldt een vrijstelling voor archeologisch onderzoek bij bodemingrepen dieper dan 40 cm met uitzondering van gebieden met een lage verwachting binnen plangebieden met meerdere verwachtingszones.
Conclusie
Aangezien het plangebied een oppervlakte heeft van minder dan 5.000 m² geldt geen verplichting tot het uitvoeren van een archeologisch onderzoek. Dat in het plangebied meerdere zones zijn gelegen, doet hieraan niet af aangezien onderzoek op grond van de middelmatige verwachting in deze niet noodzakelijk is. In paragraaf 4.2 wordt hier nader op ingegaan.
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu-aspecten aan de orde gesteld. Hierbij dienen aan de orde te komen bodem, archeologie, flora en fauna, akoestiek, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering, luchtkwaliteit en water.
4.1 Bodem
Het veranderen van het planologische regime heeft vaak tot doelstelling bepaalde ontwikkelingen mogelijk te maken. Om de uitvoerbaarheid op voorhand te toetsen is inzicht in de bodemkwaliteit benodigd. Derhalve is door Aveco de Bondt op 23 augustus 2011 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (referentie: R-PTW/805). In bijlage 1 is het bodem onderzoek opgenomen.
Uit verkennend bodemonderzoek is gebleken dat het plangebied deels verhard is met een puinverhardingslaag. Een puinverhardingslaag wordt echter niet beschouwd als zijnde bodem (namelijk >50% bodemvreemd materiaal) en valt derhalve buiten het bodemonderzoek.
Tijdens het verrichten van de handboringen zijn geen bijzonderheden waargenomen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. In de boven- en ondergrond zijn geen bijmengingen aangetroffen. Tevens zijn op het maaiveld of in de bodem zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat de zintuiglijk onverdachte bovengrond licht verhoogde gehalten aan lood en PAK bevat. De aangetoonde gehalten overschrijden de betreffende achtergrondwaarden (AW2000-waarden), maar liggen beneden de toetsingswaarden voor nader onderzoek. In de zintuiglijk onverdachte ondergrond zijn geen van de onderzochte stoffen in verhoogde gehalten aangetoond. De in het ondiepe grondwater aangetroffen licht verhoogde concentratie aan barium wordt niet als verontreiniging beschouwd.
Conclusie
Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de tussen- en/of interventiewaarde overschreden. Derhalve wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het huidige gebruik en de planologische mutatie ten behoeve van het realiseren van een woning met inwoning en bijbehorende bouwwerken.
4.2 Archeologie
In 1992 is op Malta een Europees verdrag gesloten over het culturele erfgoed in de bodem, het Verdrag van Valetta genoemd. Het doel van het verdrag is bij ruimtelijke planning meer en beter rekening te houden met de archeologische waarden die zich in de bodem bevinden. Het verdrag van Malta is uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Op grond van deze wet hebben gemeenten een zorgplicht voor het archeologisch erfgoed.
De belangrijkste doelstelling van de wet is het behoud van archeologisch erfgoed in situ (ter plekke). Om deze doelstelling te bewerkstelligen wordt van de gemeenten verwacht dat zij een eigen archeologisch beleid ontwikkelen. Ze dienen aan te geven waar archeologische waarden liggen of verwacht worden en dienen hiermee rekening te houden in hun bestemmingsplannen.
Zoals reeds aangegeven in paragraaf 3.3.3 heeft de gemeente Dinkelland archeologiebeleid. Voor het plangebied geldt deels een middelmatige verwachting voor archeologische resten uit alle perioden en deels een lage archeologische verwachting. Op grond van het beleid is geen archeologisch onderzoek benodigd indien het plangebied kleiner is dan 5000 m².
Conclusie
Aangezien het plangebied kleiner is dan 5.000m2 is geen sprake van een onderzoeksverplichting. De archeologische waarde vormt dan ook geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan. Wanneer tijdens werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, geldt op grond van artikel 53 Monumentenwet de een meldingsplicht.
Bovendien is ter plaatse van het plangebied reeds (bedrijfs)bebouwing aanwezig waardoor gevoeglijk kan worden aangenomen dat de eventuele archeologische waarden in de bodem zijn verstoord.
4.3 Flora En Fauna
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Habitat- of Vogelrichtlijn. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Op 9 september 2011 heeft buro Maerlant in samenwerking met Aveco de Bondt een ecologische quickscan uitgevoerd ter plaatse van het plangebied (kenmerk BM-RAPPORT BM10315f-01 2012). Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2.
4.3.1 Gebiedsbescherming
Nederland heeft sinds 1998 een natuurbeschermingswet, die zich alleen richt op de bescherming van gebieden. Sinds 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet gewijzigd en zijn de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten, in de wet verwerkt. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
- beschermde natuurmonumenten;
- wetlands.
Op 1 februari 2009 is de wet opnieuw gewijzigd. De wijziging heeft betrekking op het zogenoemde ‘bestaand gebruik’. Hieronder vallen activiteiten in en om beschermde Natura 2000-gebieden die al plaatshadden voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijziging is met name van belang voor provincies (als bevoegd gezag) en voor burgers en bedrijven met bestaand gebruik. De wijzigingen zijn gericht op:
- 1. verbetering van de wet in de praktijk;
- 2. verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn.
4.3.2 Soortenbescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Deze wet biedt het juridisch kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten in Nederland en bevat onder andere de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LBV (artikel 75, lid 3).
4.3.3 Conclusie
Het plangebied is niet gelegen in of in de onmiddellijke nabijheid van een Natura 2000-gebied. Derhalve behoeft met dit gebiedsbeschermingsaspect geen rekening te worden gehouden.
Uit het onderzoek is ten aanzien van de soortenbescherming gebleken dat in algemene zin redelijkerwijs kan worden gesteld dat op basis van de mogelijke effecten de uitvoering van de ingreep niet door de Flora- en faunawet zal worden verhinderd. Hiervoor dient echter wel rekening te worden gehouden met het voorkomen van boerenzwaluw.
Er is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar broedvogels, steenmarter en vleermuizen (bijlage 3). Tijdens het onderzoek is het voorkomen van steenmarters uitgesloten. Wel zijn diverse broedvogels (categorie 5) aangetroffen. Mits er buiten het broedseizoen wordt gesloopt danwel groen wordt verwijderd, vormt de aanwezigheid van vogels geen belemmering. Daarnaast zijn er geen jaar rond beschermde nesten aangetroffen.
Het onderzoek heeft uitgewezen dat er vleermuizen binnen het plangebied aanwezig zijn. De vleermuizen hebben een vaste verblijfplaats in de boerderij. Gezien de gefaseerde sloop en herbouw, eerst worden de overig bouwwerken gesloopt daarna de nieuwe woning gebouwd en als laatste wordt de huidige boerderij gesloopt, kunnen middels een mitigatieplan negatieve effecten voor de vleermuis worden beperkt. Het mitigatieplan zal bij de omgevingsvergunning aanvraag voor de sloop moeten worden overlegd aan het bevoegd gezag.
Uit het oogpunt flora en fauna is de voorgenomen ontwikkeling, mits er gehandeld wordt conform bovenstaande methode, verantwoord.
4.4 Akoestiek
Een nieuwe situatie als bedoeld in de Wet geluidhinder omvat de oprichting van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen, scholen, kleuterdagverblijven) of de aanleg van nieuwe wegen of de reconstructie van bestaande wegen. Voor zover sprake is van de realisatie van een geluidsgevoelige bestemming binnen de zone van een weg, dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Langs het plangebied loopt de Bornsestraat. Deze straat heeft een geluidszone van 250 meter. Aangezien het plangebied is gelegen binnen deze zone heeft Aveco de Bondt op 28 juli 2011 een akoestisch onderzoek uitgevoerd (referentie: fpo/672/11.1145). Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 4.
Uit het onderzoek is gebleken dat voor de beoordelingshoogte van 1,5 meter wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. De geluidbelasting bedraagt 48 dB inclusief aftrek van 5 dB ex artikel 110g conform de Wet geluidhinder. Op een beoordelingshoogte van 4,5 meter, ter plaatse van de voorgevel, bedraagt de geluidbelasting 50 dB inclusief aftrek. De voorkeursgrenswaarde wordt met 2 dB overschreden. Hiervoor dient een hogere waarde aangevraagd te worden bij de gemeente Dinkelland.
Conclusie
In het kader van voorliggend bestemmingsplan is het noodzakelijk een hogere waarde vast te stellen in verband met het overschrijden van de voorkeursgrenswaarde met 2dB. Deze hogere waarde wordt gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan vastgesteld.
4.5 Externe Veiligheid
Het externe veiligheidsbeleid is gericht op de beperking en/of beheersing van de risico's voor de omgeving vanwege gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het uitgangspunt van het beleid is dat burgers voor de veiligheid van hun omgeving mogen rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico). Daarnaast moet de kans op een groot ongeluk met meerdere slachtoffers (groepsrisico) worden afgewogen en verantwoord bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van een risicobron.
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi) van belang. Aanvullend zijn in het Vuurwerkbesluit en Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden. Daarnaast is het toetsingskader voor omgeving van transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgelegd in respectievelijk de "Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb).
Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de navolgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.
![]() | ![]() ![]() ![]() |
Afbeelding 4.1 Uitsnede Risicokaart Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Naastgelegen LPG-tankstation heeft een groepsrisico contour van 150 meter. Voor nieuwe ontwikkelingen binnen deze contour dient een groepsrisicoberekening en -verantwoording te worden uitgevoerd. Het planvoornemen is gelegen binnen de betreffende risicocontour. Aangezien het planvoornemen voorziet in vervangende nieuwbouw en de omgeving zeer dun bevolkt is, zal de ontwikkeling geen toename van het groepsrisico danwel een overschrijding veroorzaken van de oriëntatiewaarde opleveren. Het uitvoeren van een berekening en verantwoording is daarom niet aan de orde.
Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt voor het vulpunt, ondergronds reservoir, en afleverzuil achtereenvolgende een PR10-6 contour van 45, 25 en 15 meter. Binnen deze contouren mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Onderhavige ontwikkeling ligt buiten de gestelde contouren.
Conclusie
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Deze regeling werkt twee kanten op. Enerzijds worden gevoelig objecten beschermd en wordt een veilig leefklimaat gewaarborgd. Anderzijds wordt door een goede zonering voorkomen dat gevoelige objecten de groeikansen voor milieubelastende bedrijven belemmeren.
Tot milieuhinder worden diverse vormen van hinder gerekend, zoals hinder door geur, stof, geluid en gevaar. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft de handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' (uitgave 2009) opgesteld. Hierin wordt een systematiek gehanteerd van milieucategorieën als indicatie voor de milieuhinder.
Daarnaast gelden ten aanzien van agrarische bedrijven de Wet milieubeheer en haar uitvoeringsbesluiten alsmede de Wet geurhinder en Veehouderij (Wgv) als toetsingskader.
Binnen het plangebied worden geen milieubelastende activiteiten uitgeoefend die van invloed kunnen zijn op omliggende percelen.
Schuin tegenover het plangebied bevindt zich een garagebedrijf met een verkooppunt van motorbrandstoffen. Op grond van de VNG-lijst Bedrijven en milieuzonering geldt een minimale richtafstand van 30 meter voor wat betreft het aspect geluid. De afstand tussen het garagebedrijf en het plangebied bedraagt ongeveer 20 meter waardoor niet wordt voldaan aan de minimale afstandseisen. Aangezien in het plangebied reeds een woning aanwezig is, zal het planvoornemen geen aanvullende beperking opleveren ten aanzien van de omliggende bedrijven. Bovendien wordt de nieuwe woning ten opzichte van het bedrijf afwaarts verschoven waardoor in beginsel sprake is van een planverbetering.
Ten aanzien het parkeerterrein achter en naast het perceel Bornsestraat 15, gelden de richtafstanden op basis van de VNG brochure “Bedrijven en milieuzonering”. De kleinste afstand tussen de bestemming “Wonen” en het parkeerterrein is 46 meter ten aanzien van het oostelijke deel en 34 meter ten aanzien van het zuidelijke deel. Het zuidelijke deel wordt overigens slechts incidenteel gebruikt. De richtafstand op basis van de VNG brochure “Bedrijven en milieuzonering” ten aanzien van parkeerterreinen bedraagt 30 meter. Hieraan wordt voldaan. Zelfs ten aanzien van de paardenbak, dat op zichzelf niet beschouwd wordt als een gevoelige functie, bedraagt de afstand nog ca 31 meter.
Conclusie
Ten aanzien van het aspect Bedrijven en milieuzonering voldoet de gewenste ontwikkeling aan de gestelde kaders.
4.7 Luchtkwaliteit
4.7.1 Niet in betekende mate
De luchtkwaliteitseisen staan gegeven in de Wet luchtkwaliteit (Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2). Als kan worden aangetoond dat aan één of een combinatie van voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid. Deze voorwaarden zijn:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
- een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie van fijn stof en stikstofdioxide;
- een project is genoemd of past binnen het NSL of een regionaal programma van maatregelen.
Het planvoornemen bestaat uit realisatie van een woning met bijbehorende bouwwerken. Hierdoor draagt het plan niet in betekende mate bij aan de luchtkwaliteit.
4.7.2 Woon- en leefklimaat
Maatgevend voor het beoordelen van de luchtkwaliteit zijn de stikstof en fijnstof gehalten in de lucht. Het RIVM heeft de luchtkwaliteit in Nederland in inzichtelijk gemaakt en de achtergrond concentraties in een kaart opgenomen. Ter hoogte van het plangebied gelden voor het jaar 2020 de volgende waarden:
- Stikstof 0-15 µg/m3 (grenswaarde 40 µg/m3 jaargemiddelde)
- Fijnstof 20-22 µg/m3 (grenswaarde 40 µg/m3 jaargemiddelde)
Navolgende afbeeldingen geven een uitsnede van de achtergrond concentraties van stikstof en fijnstof in het jaar 2020 ter plaatse van het plangebied weer.
![]() | ![]() |
Afbeelding 4.2: Achtergrond concentratie stikstof (bron: Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland van het RIVM).
![]() | ![]() |
Afbeelding 4.3: Achtergrond concentratie fijnstof (bron: Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland van het RIVM).
Uit bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de grenswaarden niet overschreden dreigen te worden. Een gedetailleerd onderzoek is voor het planvoornemen dan ook niet van toepassing.
Doordat de achtergrondwaarden in een grof grind zijn ingedeeld, kan op lokaal niveau, door de aanwezigheid van puntbronnen, de werkelijke luchtkwaliteit mogelijk de grenswaarden overschrijden. Doordat er in de directe omgeving van het plangebied geen relevante bronnen zijn aangetroffen, wordt dit uitgesloten.
4.7.3 Conclusie
Onderhavig plan kan, gezien de zeer beperkte omvang, aangemerkt worden als een project van 'niet in betekende mate'. Gelet hierop en het gegeven dat sprake is van een goed 'woon- en leefklimaat' is een verdere toetsing van het aspect luchtkwaliteit niet noodzakelijk. Ook veranderd de situatie van de luchtkwaliteit ten gevolge van de planologische mutatie niet in die mate dat hierdoor grenswaarden worden overschreden. Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.
4.8 Water
Ruimtelijke plannen dienen een waterparagraaf te bevatten. Initiatiefnemers van ruimtelijke plannen moeten in een vroegtijdig stadium van het planvormingsproces de waterbeheerder(s) betrekken. De initiatiefnemer vraagt de waterbeheerder(s) om een wateradvies in de vorm van een watertoets. In bijlage 5 zijn de watertoets en de uitkomsten van het overleg opgenomen.
Conclusie
Uit de watertoets is gebleken dat de bestemming en de grootte van het plan een geringe invloed hebben op de waterhuishouding. Het waterschap Regge en Dinkel geeft een positief wateradvies.
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt aandacht geschonken aan de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied. Het bouwplan dat EVE architecten te Nijverdal heeft ontwikkeld op 15 februari 2012 , dient als basis.
5.1 Ruimtelijk
5.1.1 Bebouwing
De situering van het plangebied heeft geleid tot een langgerekt volume, bestaande uit een hoofd- en bijgebouw (bijbehorend bouwwerk). Omdat veel volume gewenst is op de begane grond, is gekozen voor een Saksische knikkap, passend in de omgeving en veel ruimte biedend. De kap is deels pannengedekt en deels rietgedekt. De wanden zijn opgetrokken uit (gekeimde) baksteen en gepotdekselde houten delen. De zinken dakkapellen geven het geheel een eigentijdse uitstraling.
Aan de achterzijde van de woning, bezien vanaf de Bornsestraat, voorziet het planvoornemen in een vrijstaand bijgebouw, naar aard en schaal passend bij het hoofdgebouw (woning). Ten zuiden van dit bijgebouw voorziet het planvoornemen in een tweede bijgebouw. Op welke wijze dit bijgebouw wordt uitgevoerd is ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan nog niet duidelijk. Ten noord westen van het woonhuis voorziet het plan in de realisatie van een kleine berging van circa 18m2.
De goothoogte van de woning bedraagt ligt tussen de 2,6 en 3,5 meter en de bouwhoogte bedraagt circa 8,7 meter. De woning, inclusief aangebouwd bijbehorend bouwwerk, zal een totale oppervlakte beslaan van ongeveer 225 m². Het vrijstaande bijgebouw is circa 6,5 meter hoog. De totale oppervlakte bedraagt circa 125 m² en zal deels in gebruik worden genomen als berging en deels als atelier. Het andere vrijstaande bijgebouw heeft een oppervlakte van circa 160 m². De gewenste bouwhoogte is nog niet bekend, maar zal in ieder geval voldoen aan de bestemmingsplanregels.
In het zuidwestelijke deel van het plangebied zal een pdaardenbak worden gerealiseerd. Om de voorgenomen ontwikkeling zo goed mogelijk in het lanschap in te passen is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Dit plan is opgenomen in bijlage 6.
Navolgende afbeeldingen geven de situering, de voorgevel alsmede de zij- en achtergevel van de nieuwe woning weer.
Afbeelding 5.1: Situering van de nieuwe woning met bijbehorende bouwwerken (bron: EVE architecten)
Afbeelding 5.2: Voorgevel van de nieuwe woning (bron: EVE architecten)
Afbeelding 5.3: Rechterzijgevel van de nieuwe woning (bron: EVE architecten)
Afbeelding 5.4: Achtergevel van de nieuwe woning (bron: EVE architecten)
5.1.2 Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten op de Bornsestraat (zie ook afbeelding 5.1). In de toekomstige situatie zal dit ook zo blijven. Met uitvoering van onderhavig plan zal er geen extra verkeersaantrekkende werking zijn. Verkeersmaatregelen worden dan ook niet nodig geacht.
Het plan beoogt vervanging van agrarische bedrijfsgebouwen door een woning met bijbehorende bouwwerken. Het plangebied biedt ruimte voor de realisatie van meerdere parkeervoorzieningen. Parkeermaatregelen hoeven dan ook niet te worden genomen.
5.2 Functioneel
Het vervangen van de agrarische bedrijfsbebouwing in het plangebied door een (reguliere) woning, leidt ertoe dat de functie wijzigt. Aangezien in de directe omgeving van het plangebied sprake is van zowel (agrarische) bedrijven als woningen, wordt de wijziging passend geacht binnen de omgeving.
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de feitelijke en juridische bestemmingsplanopzet alsmede de bestemmingsplanmethodiek.
6.1 Inleiding
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten tot het opstellen van een bestemmingsplan voor het gehele grondgebied. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn regels met een verbeelding en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet gedacht worden aan: afwijkingsmogelijkheden, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen, etc. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende 10 jaar; de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
6.2 Feitelijke Planopzet
Uitgangspunt bij het opstellen van het bestemmingsplan is dat het plan duidelijkheid biedt. Het moet voor de gemeente en de burgers direct duidelijk zijn of een bepaalde functie wel of niet is toegelaten. Ook moet eenvoudig bepaald kunnen worden wat en hoe er gebouwd kan worden. Afwegingen worden zoveel mogelijk bij het opstellen van het plan gemaakt en niet bij de afgifte van omgevingsvergunningen. Ook moet het bestemmingsplan handhaafbaar zijn ten aanzien van de gebruiksbepalingen. Dit betekent dat de gebruiksmogelijkheden duidelijk zijn benoemd (en gedefinieerd).
Vanwege de gewenste ruimtelijke kwaliteit en helderheid in de plantoetsing is gekozen voor een gedetailleerde juridische regeling. De juridische regeling is zo veel mogelijk ook inzichtelijk gemaakt op de verbeelding. De bestemmingssystematiek is gebaseerd op de systematiek zoals deze veelvuldig wordt gebruikt binnen de gemeente Dinkelland.
6.3 Juridische Planopzet
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs- en slotregels.
In de navolgende paragraaf worden de regels per hoofdstuk toegelicht. Aangezien in de voorgaande hoofdstukken de keuzen om te komen tot bepaalde bestemmingen en regels uitvoerig zijn beschreven, wordt onderstaand volstaan met (enkel) de juridische toelichting op de regels.
6.3.1 Inleidende regels
Hoofdstuk I bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.
6.3.2 Begrippen
Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.
6.3.3 Wijze van meten
De "wijze van meten" geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
6.3.4 Bestemmingsregels
Hoofdstuk II van de regels bevat de juridische vertaling van de bestemming die voorkomt in het plangebied. Op de verbeelding is de bestemming voor het plangebied aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden de verschillende regels toegelicht.
Artikel 5 Wonen: De voor Wonen aangewezen gronden zijn met name bestemd voor wonen en mantelzorg. Aan-huis-verbonden beroepen zijn onder stringente voorwaarden rechtstreeks toegestaan
De bouwregels voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen). Daarnaast is het mogelijk bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op te richten.
Op grond van een omgevingsvergunning met afwijking kan het bevoegd gezag medewerking verlenen aan het gebruik van een hoofdgebouw door meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning, mits wordt voldaan aan de daartoe gestelde voorwaarden.
Artikel 3 Agrarisch-1: De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch - 1' hebben als hoofdfunctie de uitoefening van de agrarische functie. Behoud, herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden, doeleinden van agrarisch natuurbeheer, openbare nutsvoorzieningen en dergelijke zijn ondergeschikt aan de bestemming tevens toegestaan.
Op de verbeelding is de bestemming weergegeven zonder bouwvlak waardoor realisatie van gebouwen niet is toegestaan. In de regels is de maximale bouwhoogte vastgelegd van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsomschrijving en een paardrijbak toestaan, mits wordt voldaan aan daartoe gestelde voorwaarden
Om te voorkomen dat onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden is in de regels een vergunningenstelsel opgenomen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde.
Middels een wijziging van het moederplan kunnen burgemeester en wethouders medewerking verlenen aan het vergroten van het bestemmingsvlak Wonen, mits wordt voldaan aan daartoe gestelde voorwaarden.
6.3.5 Algemene regels
Hoofdstuk III bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.
Artikel 6 Antidubbeltelregel: De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels: Dit artikel regelt enkele algemene aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels: Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid kan het bevoegd gezag afwijken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwregels. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan.
6.3.6 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk IV bevat de overgangs- en slotregels.
Artikel 9 Overgangsrecht: Dit artikel regelt ten aanzien van bouwen en gebruik dat bestaande bouwwerken of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.
Artikel 10 Slotregel: In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Handhaving
Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving hiervan afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormen zij ook het juridisch kader voor burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van buurman en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.
De gemeente Dinkelland hanteert een strikt handhavingsbeleid. In dit beleid worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
- géén stilzwijgend gedogen;
- gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
- gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijk traject zal gelijktijdig worden ingezet.
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
Op basis van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Op basis van artikel 6.12, tweede lid kan in afwijking van het eerste lid de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen. Als gevallen als bedoeld in artikel 6.12, tweede lid wordt onder andere aangewezen de gevallen waarin er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f van het Besluit ruimtelijke ordening. Aan deze onderdelen wordt voldaan, waardoor geen exploitatieplan hoeft worden vastgesteld.
Het planvoornemen wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van de woning met bijbehorende bouwwerken zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de bestemmingsplanprocedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Het project wordt gefinancierd uit eigen middelen van de initiatiefnemer en wordt daarmee financieel haalbaar geacht.
Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan wordt dan ook tevens een besluit genomen als bedoeld in artikel 6.12, lid 2 Wro.
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.3.1 Totstandkoming bestemmingsplan
De procedure om te komen tot een in werking getreden bestemmingsplan is vastgelegd in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze procedure biedt in de verschillende planstadia voor belangstellenden, belanghebbenden en betrokken instanties de mogelijkheid om kennis te nemen van het bestemmingsplan en hierover hun mening te geven.
7.3.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden. Overleg met de provincie is niet aan de orde aangezien geen sprake is van provinciaal belang. Bovendien valt het plan onder de "herziening vooroverleglijst ruimtelijke plannen", onderdeel B1.
7.3.3 Zienswijzeprocedure
Met ingang van 6 juli 2012 heeft het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied, partiële gerziening Bornstraat 15 te Weerselo" conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gedurende 6 weken terinzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder de gelegenheid geboden zienswijzen naar voren te brengen. Van deze gelegenheid is door een persoon gebruik gemaakt. Hiervan is verslag gedaan, zie bijlage 7.
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Ecologische Quickscan
Bijlage 2 Ecologische quickscan
Bijlage 3 Flora En Fauna, Nader Onderzoek
Bijlage 3 Flora en Fauna, nader onderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Akoestisch onderzoek
Bijlage 5 Watertoets
Bijlage 6 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 6 Landschappelijke inpassing