Buitengebied, Bornsestraat 51 Saasveld
Bestemmingsplan - gemeente Dinkelland
Vastgesteld op 01-11-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begripsregels
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 het plan:
het bestemmingsplan Buitengebied, Bornsestraat 51 Saasveld met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPBORNSESTR51SV-0401 van de gemeente Dinkelland;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aan-huis-verbonden beroep
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aan- en uitbouw
een aan een (hoofd)gebouw aanwezig bouwwerk, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uit maakt van dat (hoofd)gebouw);
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 agrarisch aanverwant bedrijf
een bedrijf, dat in nauwe relatie staat tot het agrarisch bedrijf, waarvan de werkzaamheden in hoofdzaak bestaan in de vorm van het houden van dieren en/of het telen en bewerken van gewassen, al dan niet in combinatie met het verlenen van diensten aan derden, zoals een gebruiksgerichte paardenhouderij;
1.8 agrarisch bedrijf
een bedrijf, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.9 archeologische waarden
waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.
1.10 bassin
een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische en glastuinbouwactiviteiten;
1.11 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.12 bedrijf
het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, verhandelen, installeren en/of herstellen van goederen;
1.13 bedrijfsgebouw
een gebouw, geen bedrijfswoning zijnde, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.14 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.15 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.16 bestaand
ten aanzien van de vóór 1998 aanwezige bouwwerken, de na 1998 bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken, en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
- bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
1.17 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bijgebouw
een gebouw, dat in bouwkundig en/of visueel opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw;
1.20 boomteelt
de teelt van boomkwekerijgewassen;
1.21 boomteeltbedrijf
een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die specifiek is gericht op het telen van bomen, struiken, (tuin)planten en aanverwante gewassen;
1.22 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.23 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.24 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.25 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.26 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.27 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.28 containerteelt
het niet in de volle grond telen van gewassen, oftewel een niet-grondgebonden teelt;
1.29 cultuurgrond
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;
1.30 cultuurhistorische waarden
waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van de geschiedenis;
1.31 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.32 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.33 evenement
elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties, voorzover de activiteiten een aaneengesloten periode van ten hoogste 14 dagen omvatten;
1.34 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.35 geomorfologische waarden
de waarden van een gebied die uitdrukking geven aan de vormen van het aardoppervlak in verband met de wijze van hun ontstaan;
1.36 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.37 horecabedrijf en/of -instelling
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.38 huishouden
een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;
1.39 kap
een dak met een zekere helling;
1.40 kas
een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen, bomen, struiken of planten;
1.41 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel zijnde en prostitutie, waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.42 landschappelijke waarden
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied (bij de afweging van het begrip landschappelijke waarden zal de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in bijlage 5 van de toelichting van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van de gemeente Dinkelland, steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
1.43 mest- en/of organische (bij)productvergisting
het onder gecontroleerde omstandigheden (volledig afgesloten van lucht) afbreken van organische verbindingen door bacteriën waarbij methaangas vrijkomt;
1.44 molenbeschermingszone
aangewezen gebied waarbinnen het zicht op de molen en de vrije windtoetreding beschermd worden;
1.45 natuurlijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zullen de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
1.46 normaal agrarisch gebruik
het regulier gebruik dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor het agrarisch gebruik van de gronden;
1.47 normaal onderhoud
het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.48 ondergeschikte horeca
een lichte vorm van horeca, in de vorm van het verstrekken van dranken en kleine versnaperingen, die ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de functie waarbij de horeca wordt uitgeoefend;
1.49 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
1.50 peil
- a. indien op het land wordt gebouwd:
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- b. indien over of in het water wordt gebouwd:
- het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.51 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie en waarvoor geen winkelruimtes worden ingericht;
1.52 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.53 prostitutiebedrijf
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;
1.54 risicovolle inrichting
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.55 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een sekstheater, een seksautomatenhal, of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.56 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw, als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.57 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.58 woonhuis
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 afstand tot de (bouw)perceelgrens:
tussen de grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst;
2.7 de afstand tot de weg:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de rand van de wegberm aan de zijde van de weg;
2.8 de hoogte van een molen:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de molen;
2.9 bedrijfsvloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het agrarisch gebruik;
- b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
en mede bestemd voor:
- c. de bescherming van de functie van de in het aanliggende gebied gesitueerde molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element, ter plaatse van de algemene aanduidingregel 'vrijwaringszone - molenbiotoop';
met daaraan ondergeschikt:
- d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
- e. doeleinden van agrarisch natuurbeheer;
- f. cultuurgrond;
- g. openbare nutsvoorzieningen;
- h. extensief dagrecreatief medegebruik;
- i. wegen en paden;
- j. beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen;
- k. terreinen voor evenementen;
met de daarbijbehorende:
- l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid anders dan de in lid 3.1. toegelaten bedrijvigheid en waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- c. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten buiten het bouwperceel, met uitzondering van tijdelijke opslag van landbouwproducten (maximaal zes maanden per jaar);
- d. het opslaan van zand, steen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen materialen, langer dan zes maanden per jaar;
- e. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik (buiten het bouwvlak) of de bereikbaarheid van bebouwde percelen;
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten;
- g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van eigen en streekeigen producten, dan wel detailhandel:
- 1. vanuit een sierteelt- en/of boomteeltbedrijf, indien de verkoopvloeroppervlakte groter is dan 10% van de bestaande bedrijfsgebouwen, met een maximum van 100 m²;
- h. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
- i. het gebruik van de gronden ten behoeve van containerteelt;
- j. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken;
- k. het gebruik van de gronden ten behoeve van de aanleg van een waterbassin.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 3.3 onder c en toestaan dat gronden en bouwwerken buiten het bouwvlak worden gebruikt voor het opslaan van mest en/of kuilvoer en naar de aard daarmee gelijk te stellen opslag, mits;
- 1. dit om bedrijfseconomische, ontsluitings- of milieuredenen, bijvoorbeeld vanwege de nabijheid van woningen, noodzakelijk is;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijk en natuurlijke waarden, de geomorfologische, de archeologische en cultuurhistorische waarden, de verkeersveiligheid, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:
Wijziging naar bos of natuur buiten EHS
- a. de bestemming ‘Agrarisch’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bos - natuur’, waarbij tevens de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’ aan de gronden wordt toegekend, mits:
- 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van de artikelen 5 en 45 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van de gemeente Dinkelland overeenkomstige toepassing zijn;
- 2. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast, indien elders natuurontwikkeling op gronden met de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’ niet plaats zal vinden en de natuurontwikkeling ter plaatse noodzakelijk is ten behoeve van de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur, dan wel noodzakelijk is ten behoeve van de aanleg van een ecologische verbindingszone die dient ter realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur;
- 3. de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’ ter plaatse van de gronden waar de natuurontwikkeling niet plaats zal vinden, van de kaart wordt verwijderd;
- 4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 5. de wijziging past binnen het beleid met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur;
- 6. de wijziging betrekking heeft op een nieuw aaneengesloten gebied met een oppervlakte groter dan 1,00 hectare, dan wel op een nieuw aaneengesloten gebied kleiner dan 1,00 hectare in geval er aangesloten wordt bij een groter bestaand aaneengesloten gebied;
- 7. de wijzigingsbevoegdheid niet eerder wordt toegepast dan nadat de betreffende gronden in zijn geheel voor de daadwerkelijke natuurontwikkeling zijn verworven of aangewezen;
- 8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, de archeologische en cultuurhistorische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
Verplaatsen bestemmingsvlakken met de bestemming 'Bedrijf'
- b. de bestemming ‘Agrarisch’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf’ ten behoeve van het verplaatsen van bestemmingsvlakken, mits:
- 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 8 van overeenkomstige toepassing zijn;
- 2. het voormalige (deel van het) bestemmingsvlak ter plaatse wordt verwijderd en de betreffende gronden worden voorzien van de bestemming “Agrarisch - 1”;
- 3. de huidige ligging van het bestemmingsvlak belemmeringen oplevert voor de omgeving dan wel met de verplaatsing een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit kan worden bewerkstelligd;
- 4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, natuurlijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
Artikel 4 Bedrijf - Voormalig Agrarisch
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf - Voormalig agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van opslag van oldtimers en opslag voor een internetshop met kantoor en daarmee vergelijkbare bedrijven, niet zijnde geluidszoneringsplichtige, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
- b. bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
met daaraan ondergeschikt:
- c. wegen en paden;
- d. water;
met de daarbijbehorende:
- e. tuinen, erven en terreinen;
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken verlenen van:
- a. het bepaalde in lid 4.2.1 onder c en toestaan dat de gezamenlijke inhoud van de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, wordt vergroot, mits:
- 1. het een vervanging betreft van bestaande bedrijfsgebouwen en/of overkappingen boven de aanwezige 2000 m³;
- 2. er sprake is van een eenmalige sanering van alle bestaande bebouwing boven de aanwezige 2000 m³;
- 3. de vervanging bijdraagt aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
- 4. bij de vervangende nieuwbouw ten hoogste 25% van de gesaneerde oppervlakte aan gebouwen en overkappingen boven de 2000 m³ wordt teruggebouwd;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
4.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het opslaan van goederen buiten de gebouwen;
- b. het gebruik van de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, voor bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van opslag van goederen, met een gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte groter dan 500 m²;
- c. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning, voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
- 1. het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- 2. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in de bedrijfswoning meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning;
- 3. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 50 m² bedraagt;
- 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
- 5. detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
- d. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente bewoning;
- e. het splitsen van een bedrijfswoning in meer dan één woning;
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan in de vorm van boerderijkamers;
- g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- h. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 4.4 onder e en toestaan dat een bedrijfswoning wordt gebruikt voor meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning, mits:
- 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of een derde (huishouden van een) persoon;
- 2. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;
- 3. er sprake blijft van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft;
- 4. er sprake blijft van één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;
- 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het bepaalde in lid 4.4 onder h en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen het bouwperceel, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
- 1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
- 2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
- 3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
- 4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m bedragen.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:
- a. de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor bedrijven, die passen binnen het beleid voor vrijkomende agrarische bedrijven zoals beschreven in Bijlage 1 en naar de aard en de invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de in lid 4.1 onder a genoemde bedrijven, mits:
- 1. het geen detailhandelsbedrijven, geluidzoneringsplichtige, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;
- 2. de aanwezige woonfunctie bij het bedrijf wordt gehandhaafd;
- 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de ruimtelijke uitstraling, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
- a. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels zullen, wanneer op gronden grenzend aan de bestemming 'Verkeer' gebouwen en overkappingen worden opgericht, de afstand van de gebouwen en overkappingen tot de as van de weg ten minste 15,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welke geval de afstand tot de as van de weg ten minste de bestaande afstand zal bedragen.
- b. Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van lid a en toestaan dat gebouwen dichter op de weg worden gebouwd, mits:
- 1. instemming is verkregen van de wegbeheerder vanuit een oogpunt van wegbeheer en/of verkeersveiligheid;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het gronden betreft waar een kampeerterrein voor klein kamperen is toegestaan;
- b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
- c. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- d. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
- e. het storten van puin en afvalstoffen;
- f. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
- g. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 vrijwaringszone - molenbiotoop
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:
- a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
- b. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen en toestaan dat vóór een voorgevel wordt gebouwd op de wijze van:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- 3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits de afstand vanuit de voorgevel niet meer dan 1,50 m zal bedragen;
- c. de bestemmingsregels ten aanzien van het bouwen van gebouwen, waaronder overkappingen, en toestaan dat ten behoeve van het kleinschalig kamperen, gebouwtjes, waaronder overkappingen, ten behoeve van sanitaire voorzieningen worden gebouwd, mits:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen, waaronder overkappingen, per kampeerterrein ten hoogste 50 m² zal bedragen;
- 2. de goothoogte van een gebouw of een overkapping ten hoogste 3,00 m zal bedragen;
- 3. de dakhelling van een gebouw of een overkapping ten minste 18º zal bedragen;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:
- a. enige bestemming wordt gewijzigd voor wat betreft de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten voor de telecommunicatie, mits:
- 1. de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand hoog bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen hoog bouwwerk;
- 2. de antenne niet geplaatst kan worden op een bedrijventerrein;
- 3. de antenne vervolgens geplaatst moet worden in aansluiting op grote infrastructuurlijnen;
- 4. de mast radiografisch noodzakelijk is;
- 5. de hoogte van een mast ten hoogste 45,00 m zal bedragen;
- 6. het aantal masten binnen de gemeente niet meer mag bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit;
- 7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Op de voorbereiding tot een besluit tot afwijking of het stellen van nadere eisen ex artikel 3.6. lid 1 sub c en d van de Wet ruimtelijke ordening, is de volgende procedure van toepassing:
- a. een ontwerpbesluit tot afwijking of het stellen van nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentekantoor ter inzage;
- b. Burgemeester en Wethouders maken de terinzagelegging van te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, digitaal, en voorts op de gebruikelijke wijze, bekend;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de in sublid a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij Burgemeester en Wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerpbesluit tot afwijking of het stellen van nadere eisen.
Artikel 12 Overig
12.1 Aanvullende werking welstandscriteria
De op de verbeelding en in de regels geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken, kan nader worden ingevuld door de in de Woningwet bedoelde welstandscriteria.
12.2 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.
12.3 Bebouwingsgrenzen wegverkeerslawaai
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en Wethouders kunnen eenmalig afwijken van sublid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
- c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregel van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel:
Regels deel uitmakende van het Bestemmingsplan “Buitengebied, Bornsestraat 51 Saasveld” van de gemeente Dinkelland.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Bornsestraat 51, ten westen van het dorp Saasveld, in het buitengebied van de gemeente Dinkelland is boomkwekerij Kuipers gevestigd. De activiteiten van de boomkwekerij worden gestaakt en de bestaande opstallen kunnen voor andere niet-agrarische bedrijfsactiviteiten ingezet worden. Initiatiefnemer kan de bedrijfsbebouwing verhuren, waarbij het hier gaat om de opslag van old-timers en de realisatie van opslagruimte voor een internetshop en een kantoor. Deze activiteiten passen niet zonder meer binnen de geldende bestemming waardoor een aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk is.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied bestaat uit het perceel aan de Bornsestraat 51 te Saasveld. De locatie ligt op ca. 780 meter ten westen van de eerste bebouwing van Saasveld. Het perceel staat kadastraal bekend als gemeente Weerselo, sectie V, perceelsnummers 50 en 52. In figuur 1 is de globale begrenzing van het plangebied rood omlijnd weergeven. De exacte begrenzing van het plangebied staat op de verbeelding weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied Bornsestraat 51, Saasveld (bron: atlasvanoverijssel.nl)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van de gemeente Dinkelland. Het bestemmingplan 'Buitengebied 2010' is door de gemeenteraad van Dinkelland op 18 februari 2010 gewijzigd vastgesteld en is op 26 juli 2010 in werking getreden. Op 20 april 2012 is het bestemmingsplan onherroepelijk geworden.
Aan het plangebied is daarin de bestemming 'Agrarisch – 1' toegekend (zie figuur 1.2). Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven en verder onder meer voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden en de daarbij behorende bedrijfsgebouwen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het zuidelijke gedeelte van het bouwvlak ligt binnen de beschermingszone van een molenbiotoop. Onder een grondgebonden agrarisch bedrijf wordt volgens de begripsbepalingen verstaan: 'een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals een melkrundveehouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een productiegerichte paardenhouderij, biologische bedrijven, waarbij dieren worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de bestaande Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven'.
Het gebruik van de vrijkomende schuren voor de opslag van old-timers en de vestiging van een internetshop en een kantoor kunnen niet gerangschikt worden onder het begrip 'grondgebonden agrarisch bedrijf'.
Het vigerende bestemmingsplan bevat wel een wijzigingsbevoegdheid om de bestemming 'Agrarisch – 1' te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf - Voormalig agrarisch', zodat het erf en de bestaande bebouwing onder voorwaarden wel voor niet-agrarische bedrijfsdoeleinden gebruikt kunnen worden. Van deze wijzigingsbevoegdheid kan echter geen gebruik worden gemaakt doordat het bouwvlak niet op de juiste locatie is geprojecteerd. Dit neemt niet weg dat de voorwaarden voor de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid een goed toetsingskader bieden voor het hergebruik. In paragraaf 3.3 wordt voor de toetsing van dit plan op die voorwaarden ingegaan.
Afbeelding 1.2: Uitsnede 'Buitengebied 2010' (bron: ruimtelijkeplannen.nl
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Bornsestraat 51 Saasveld' bestaat naast de onderhavige toelichting mede uit de volgende stukken:
- Verbeelding;
- Regels;
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. De regels bevatten de gebruiks- en bouwvoorschriften die zijn gekoppeld aan de bestemmingen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting waarin de aanleiding, de motivering en een beschrijving van de planopzet zijn opgenomen.
1.5 Leeswijzer
Het bestemmingsplan wordt in de volgende hoofdstukken toegelicht. In deze toelichting komen na deze inleiding aan de orde:
- de planbeschrijving (hoofdstuk 2);
- het rijks-, provinciale en gemeentelijke beleidskader (hoofdstuk 3);
- diverse omgevingsaspecten die randvoorwaarden vormen voor de beoogde ontwikkeling.
- de milieuzonering, bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, waterhuishouding, archeologie, flora- en fauna en verkeer (hoofdstuk 4);
- de juridische toelichting op het plan (hoofdstuk 5);
- de economische uitvoerbaarheid (hoofdstuk 6);
- de maatschappelijke uitvoerbaarheid (hoofdstuk 7).
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
Zoals hiervoor is aangegeven ligt het perceel Bornsestraat 51 te Saasveld in het buitengebied van de gemeente Dinkelland, op ca. 780 meter ten westen van Saasveld. De bebouwing (bedrijfswoning en bedrijfsopstal) is nog niet oud (2011) en kan dus goed hergebruikt worden. De bedrijfswoning staat op enige afstand van de bedrijfsbebouwing die uit één gebouw met drie kappen bestaat. Het gebouw kent ook inspringingen, zie afbeelding 2.1.
Afbeelding 2.1: streetview Bornsestraat 51 Saasveld (bron: google earth)
De bebouwing is meer dan drie jaar in gebruik geweest ten behoeve van het boom- en sierteeltbedrijf.
De nieuwe gebruikers kunnen de vrijkomende ruimte goed gebruiken. Het gaat hierbij om een bestaande schuur met een totale oppervlakvan van ca 720 m². Het grootste gedeelte wordt ingezet voor de stalling van de old-timers en als opslagruimte voor een internetshop. De oppervlakte van de kantoorfunctie zal niet meer bedragen dan 250 m² (maximaal 500 m²).
Ook het parkeerterrein op het eigen perceel biedt voldoende mogelijkheden voor de nieuwe gebruikers om de auto's te parkeren. Er is tevens voldoende ruimte voor bezoekers (zie afbeelding 2.2).
Figuur 2.2: Parkeergelegenheid op het perceel Bornsestraat 51 te Saasveld (bron: google earth)
Uit het vorenstaande volgt dat het enkel en alleen om het hergebruik van de bestaande bedrijfsbebouwing gaat. De nog redelijk nieuwe bebouwing kan daardoor weer functioneel worden gebruikt waardoor verpaupering wordt voorkomen. Zoals afbeelding 2.1 ook laat zien, zijn de onbebouwde gronden netjes ingericht. De aanvrager/eigenaar van het perceel zal in de bedrijfswoning blijven wonen en is voornemens de bedrijfsbebouwing te verhuren voor genoemde activiteiten.
Bij deze bedrijfswoning is een bijgebouw aanwezig. Dit bijgebouw wordt enerzijds gebruikt als praktijkruimte voor hulp- en dienstverlening en anderzijds als gastenverblijf. Dit gebruik wordt zonder wijzigingen voortgezet.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
- Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
- Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
- Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
- Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
3.1.2 Ladder van duurzame verstedelijking
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen. In afbeelding 3.1. wordt deze treden schematisch weergegeven.
Figuur 3.1: Schema Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de in figuur 3.1 genoemde begrippen 'regionale behoefte', 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkelingen'.
Regionale behoefte
Uit de nota van toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388, pp. 49-50) blijkt dat met regionale behoefte niet per se wordt gedoeld op een bovengemeentelijke behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als 'regionale behoefte' zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.
Bestaand stedelijk gebied
De ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Op basis van de gebiedsspecifieke situatie dient bepaald te worden wat wordt ervaren als stedelijk gebied. In de Bro is in artikel 1.1.1 een definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied. De definitie luidt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Stedelijke ontwikkeling
Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' wordt in het Bro, artikel 1.1.1. als volgt gedefinieerd: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Het begrip 'bedrijventerrein' of 'andere stedelijke voorzieningen' wordt niet nader gedefinieerd. In de 'Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking' (Ministerie van Infrastructuur en Milieu, oktober 2012) vallen accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure onder het begrip 'andere stedelijke voorzieningen'. Voor het begrip 'bedrijventerrein' ontbreekt in de geschiedenis en de totstandkoming van deze bepaling (NvT; Stb. 2012, 388) een toelichting op de definitiebepaling.
Toets
In het voorliggende bestemmingsplan gaat het om het hergebruik van bestaande bedrijfsbebouwing. Omdat de agrarische functie gestaakt is dient het bestemmingsplan overeenkomstig het beoogde gebruik gewijzigd te worden. Door het hergebruik is geen sprake van extra ruimtebeslag buiten het (voormalige) agrarische perceel. Het plan kan daarom niet aangemerkt worden als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
3.1.3 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de in dit voorliggende bestemmingsplan beschreven ontwikkeling geen nationale belangen treft, waardoor gesteld kan worden dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het Rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.
In 2013 is de Omgevingsvisie op een aantal onderwerpen aangepast. Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld. Reden voor deze actualisatie is de evaluatie van de Omgevingsvisie en het Hoofdlijnenakkoord uit 2011. De actualisatie richt zich alleen op de volgende onderwerpen: de ecologische hoofdstructuur (EHS), het streefbeeld Wegencategorisering, windenergie (rol provincie), nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's), kantorenbeleid, definitie van lokaal gewortelde bedrijvigheid, ruimtelijke reservering gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. en tot slot de aanpassing van de verordening op basis van eerder uitgevoerde evaluatie. Wanneer hieronder wordt gesproken over de Omgevingsvisie, dan is dat de geactualiseerde versie.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
- door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
- investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
- zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
- ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2009. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- 1. generieke beleidskeuzes;
- 2. ontwikkelingsperspectieven;
- 3. gebiedskenmerken.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht en getoetst.
Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Toets
Bij voorliggend plan wordt de vrijgekomen agrarische bebouwing hergebruikt voor werken en opslag. De woonfunctie op het perceel blijft in het huidige bedrijfswoning gehandhaafd.
Door deze herbenutting van bestaande bebouwing is er geen sprake van extra ruimtebeslag in de groene omgeving. Dit plan voldoet daarmee aan het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 2.1.4 van de omgevingsverordening). De locatie Bornsestraat 51 maakt deel uit van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente zijn: het samenhangende complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen; de grote mate van kleinschaligheid; en tot slot het groene karakter. Dit plan doet geen afbreuk aan de grote mate van kleinschaligheid en het groene karakter die kenmerkend zijn voor het Nationaal Landschap Noordoost-Twente, omdat alleen sprake is hergebruik van bestaande bebouwing.
Voor het overige zijn er in het kader van de 'generieke beleidskeuzes' geen aspecten die nadere onderbouwing behoeven.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleidsen kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Toets
Het perceel Bornsestraat 51 te Saasveld ligt in het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte: mixlandschap' (zie ook figuur 3.2). In het ontwikkelingsperspectief 'mixlandschap' is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
Her hergebruik van de bestaande bedrijfsbebouwing past binnen dit ontwikkelingsperspectief en draagt bij aan de diversiteit van functies binnen het perspectief.
Figuur 3.2 Ontwikkelingsperspectievenkaart (Bron: Atlas Overijssel)
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
De 'Natuurlijke laag'
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.
Toets aan de Natuurlijke laag
De Bornsestraat 51 te Saasveld is op de gebiedskenmerkenkaart bij de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'dekzandvlakte en ruggen'. In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandgebieden voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Dit geldt ook voor het plangebied. Dit plan bestaat uit het hergebruik van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op het aanwezige reliëf. Geconcludeerd wordt dat dit plan geen afbreuk doet aan de natuurlijke laag.
De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'jonge heide- en broekontginningslandschap' aan het gebied toe. Veel heidegebieden en nattere delen van het landschap zijn ontgonnen en/of vergaand ontwaterd. Daarmee is een nieuw landschap ontstaan. De dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen bepalen nu het beeld.
Toets aan de Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De ambitie is het behouden en versterken van de contrasten tussen de verschillende landschapsonderdelen. Voorliggend plan vindt echter plaats op een bestaand erf met gebruik van de bestaande bebouwing. Dit plan leidt niet tot negatieve gevolgen voor het essenlandschap.
De 'stedelijke laag'
Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' geen bijzondere eigenschappen. Het gebiedskenmerk kan buiten beschouwing worden gelaten.
De 'lust- en leisurelaag'
Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart voor de 'lust- en leisurelaag' geen bijzondere eigenschappen. Het gebiedskenmerk kan buiten beschouwing worden gelaten.
3.2.4 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'
In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' hebben de gronden behorende bij het perceel Bornsestraat 51 een agrarische bestemming gekregen. Door omstandigheden kan het agrarische gebruik niet voortgezet worden. Daarom wordt een beroep gedaan op de doelstelling van de in de bestemming 'Agrarisch - 1' opgenomen wijzigingsbevoegdheid waarmee deze bestemming veranderd kan worden in de bestemming 'Bedrijf - Voormalig agrarisch'. Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn de volgende voorwaarden gekoppeld:
- 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 16 van overeenkomstige toepassing zijn;
- 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 3. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning;
- 4. de bedrijfsfunctie ondergebracht wordt in de bestaande, voormalig agrarisch gebruikte gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Echter doordat de bebouwing gedeeltelijk buiten het bouwvlak is gelegen, het bouwvlak is niet op de juiste locatie geprojecteerd, kan deze wijzigingsbevoegdheid niet toegepast worden. Op basis van dezelfde voorwaarden is daarom het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.
Met plan wordt aan die betreffende voorwaarden voldaan. Aan het perceel wordt de bestemming 'Bedrijf - Voormalig agrarisch' toegekend. De betreffende regels uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' worden in dit bestemmingsplan opgenomen. Dit plan leidt niet tot onevenredige schade voor aangrenzende (agrarische) bedrijven. Niet gebleken is dat zij in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt. De voorgestane invulling van de vrijkomende bedrijfsbebouwing heeft geen nadelige effecten voor de nabij gelegen woning (Muldersweg 2) en het bedrijf aan de Muldersweg 1. Dit plan voldoet daarmee aan de voorwaarden die de gemeenteraad aan de toepassing van de gewenste functieverandering heeft gesteld.
3.3.2 Structuurvisie Dinkelland
De gemeente Dinkelland heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (10 september 2013). De visie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid.
Op de structuurvisiekaart voor het buitengebied ligt het perceel Bornsestraat 51 in deelgebied 'West'. Voor dit deelgebied gelden de volgende uitgangspunten:
- Verweving natuur en landschap. Ruimte voor de agrarier met restricties nabij de beekdalen en ecologische verbindingzones;
- Herstellen en versterken beekdalenstructuur;
- Versterken en ontwikkelen ecologische verbindingszone;
- Aanwijzing Natura 2000 gebied in procedure Lemselermaten (56 hectare);
- Versterken toeristische trekker Weerselo ('t Stift) en toeristische trekker natuurlijke omgeving Weerselo en Saasveld.
In de structuurvisie wordt ook een visie gegeven op de transformatie van vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen. Gemeentelijk beleid moet bijdragen aan het realiseren van nieuwe economische dragers en ruimte bieden voor een verbreding van bestaande economische dragers in het landelijk gebied. Het gemeentelijk beleid heeft een sociaal-economisch hoofddoel. Daarnaast dient het ter voorkoming van verval en verkrotting van agrarische bedrijfsgebouwen in het landelijk gebied. De verruiming van de mogelijkheden mag in elk geval niet leiden tot afbreuk van de ruimtelijke kwaliteit. Eén van de regelingen die hiervoor in het leven is geroepen is het 'VAB+-beleid'. Deze regeling betreft een apart beleidskader dat in de volgende paragraaf zal worden behandeld.
Met voorliggend plan wordt de mogelijkheid geboden om de bestaande bedrijfsbebouwing weer een zinvolle en passende functie te geven. Hiermee wordt de leegstand en verloedering van een goed bedrijfspand voorkomen. Daarnaast wordt door de toevoeging van een nieuwe economische drager op een positieve wijze bijgedragen aan de werkgelegenheid en leefbaarheid van het buitengebied. Dit is in lijn met de structuurvisie. Geconcludeerd wordt dat voorliggende bestemmingsplan niet in strijd is met het beleid uit de structuurvisie.
3.3.3 VAB+ beleid
Het VAB+beleid heeft een sociaal-economisch hoofddoel. Het beleid moet bijdragen aan het realiseren van nieuwe economische dragers en ruimte bieden voor verbreding van bestaande economische dragers ofwel het benutten van de resterende economische waarde van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen voor andere functies. Een uitgangspunt hierbij is dat de uitstraling van het erf en het landelijk gebied niet wijzigt. De bedrijvigheid die onderdak heeft gevonden binnen het VAB beleid is onder te verdelen in twee categorieën. Bedrijvigheid & activiteiten gelieerd aan het buitengebied (bijvoorbeeld recreatie) en bedrijvigheid die geen binding heeft met het landelijk gebied (bijvoorbeeld een timmerbedrijf). Niet aan het buitengebied gebonden activiteiten horen primair thuis in de kernen. Uitgangspunt hierbij is dat deze activiteiten in het landelijk gebied kleinschalig van aard zijn. Gelet hierop is een maximum oppervlakte van 500 m² gesteld. Bij groei van het bedrijf boven deze maximale oppervlakte moet het bedrijf ruimte op een bedrijventerrein zoeken. Voor activiteiten die gelieerd zijn aan het landelijk gebied en die in het buitengebied een plek verdienen zijn de kwantitatieve normen niet meer leidend. Aan de hand van criteria kunnen nieuwe ontwikkelingen in vrijkomende agrarische bebouwing worden getoetst. Deze toetsing bestaat uit een drietal stappen:
- zoneringstoets
- voorwaardentoets
- kwaliteitstoets
Het plangebied is gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied, accent veelzijdige gebruiksruimte: mixlandschap'. In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Er zijn daar dan ook meer mogelijkheden met betrekking tot andere functies dan in de andere ontwikkelingsperspectieven. In de zoneringstoets dient dit ontwikkelingsperspectief onderverdeeld te worden in kernrandzone, hoofdwegen en overig. Uitgaande van de regel in het beleid dat de kernrandzone in het algemeen een zone van 500 meter vanaf een kern beslaat, ligt deze locatie niet binnen de kernrandzone. Het plangebied ligt namelijk op circa 780 meter van de eerste bebouwing van Saasveld.
Het plangebied ligt binnen het overige gebied. Hierbij is gesteld dat het aantal verkeersbewegingen beperkt dient te blijven tot 100 voertuigbewegingen per dag. Met het hergebruik van de bestaande bebouwing wordt dit aantal niet overschreden, waardoor voldaan wordt aan de zoneringstoets voldaan.
De aard en omvang van de nieuwe functies passen binnen de bestaande bebouwing. Het daarbij behorende erf biedt voldoende mogelijkheden voor parkeren. De inrichting van het perceel voor bedrijfsdoeleinden zal geen afbreuk doen aan deze bestaande kwaliteiten. Er zal geen sprake zijn van buitenopslag. De functies hebben geen of slechts een geringe verkeersaantrekkende werking. De locatie ligt bovendien aan een verharde weg (Bornsestraat) tussen Borne en Weerselo. Het plan voldoet daarmee aan de voorwaardentoets uit het beleid.
Door hergebruik van de bestaande bedrijfsbebouwing kan leegstand worden voorkomen. De functies geven tevens vitaliteit aan het landelijk gebied, zonder dat er negatieve effecten voor de omgeving optreden. De inrichting van het terrein blijft gehandhaafd en het geheel blijft zijn agrarische uitstraling behouden. Bovendien kan op deze wijze het geïnvesteerd kapitaal terugverdiend worden. Op het erf staan geen landschapontsierende gebouwen die voor sanering in aanmerking komen. De vestiging van beide functies in de leegstaande bedrijfsbebouwing zal geen aantasting van het landschap tot gevolg hebben, omdat de activiteiten inpandig plaatsvinden. Met voorliggend plan wordt voldaan aan de kwaliteitstoets.
3.3.4 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat dit plan op een positieve wijze invulling geeft aan het 'VAB+-beleid' van de gemeente Dinkelland.
Hoofdstuk 4 Onderzoek
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie en vormvrije m.e.r-beoordeling.
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht is, dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:
- belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of;
- belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten.
In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.
Toets
Het plan betreft het hergebruik van bestaande opstallen op het perceel Bornsestraat 51 te Saasveld. Het hergebruik ziet toe op de vestiging van opslagruimte voor een internetshop met kantoor en de opslag van oldtimers. Deze activiteiten worden niet gezien als een m.e.r.-plichtige activiteit, omdat deze pas geldt bij een stedelijke ontwikkeling met een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2.000 woningen of meer en bij een ontwikkeling met een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m² of meer. Het milieubelang is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de plantoelichting. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
4.2 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Toets
In het plangebied betreft het hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing. De nieuwe functies, opslagruimte voor een internetshop met kantoor en opslag van oldtimers, zijn geen gevoelige functies. In de omgeving van het plangebied ligt één woning (Muldersweg 2). De grens van het bestemmingsvlak aan de zijde van de Bornsestraat ligt op circa 60 m van de te hergebruiken opstallen. De woning zelf is georienteerd op de Muldersweg en ligt derhalve op grotere afstand.
Voor verhuur van opslagruimte geldt volgends de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' een indicatieve afstand van 30 m vanwege het aspect geluid. Gelet op de afstand van minimaal 60 m, wordt hier ruimschoots aan voldaan.
4.3 Bodem
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet worden bepaald of de bodemkwaliteit van het betreffende gebied geschikt is voor het beoogde gebruik. Hierbij is het van belang te weten of er mogelijk sprake is van een bodemverontreiniging, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen.
Toets
Omdat het plan voorziet in het hergebruik van bestaande voormalige agrarische opstallen, wordt de bodem niet geroerd. De opstallen stonden ten dienste van een boomkwekerij en zijn redelijk nieuw (2011, bron: Atlas van Overijssel). In de opstallen was ook kantoorruimte aanwezig. Voor wat betreft het gebruik als opslagruimte voor internetshop kan gesteld worden dat deze gelijk te stellen is aan de opslag van de oldtimers, er zullen niet continu mensen aanwezig zijn.
De bestaande kantoorfunctie blijft gehandhaafd, zij het voor de internetshop.
Nu de gebouwen redelijk nieuw zijn en bij nieuwbouw een bodemonderzoek vereist is , is het niet aannemelijk dat de bodem onder het gebouw verontreinigd is. Bovendien zijn de functies vergelijkbaar met de functies die in het gebouw plaatsvonden. Een verkennend bodemonderzoek is niet nodig.
4.4 Geluid
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van nieuwe woningen, voor zover deze woningen zijn gelegen binnen het onderzoeksgebied van een weg. Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
- a. in stedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
- b. in buitenstedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
- voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.
Deze zonering geldt niet:
- a. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
- b. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
- c. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau
vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).
Toets
De nieuwe functies van het gebouw kunnen niet aangemerkt worden als geluidgevoelige functies. Bovendien ligt het gebouw op ruim 45 meter afstand, gemeten vanaf de as van de Bornsestraat. Een akoestisch onderzoek is niet nodig.
4.5 Luchtkwaliteit
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Met voorliggend plan zullen eventuele verkeersbewegingen vanuit het agrarische bedrijf stoppen. Daarvoor in de plaats komen (extra) verkeersbewegingen als gevolg van de opslagruimte voor de internetshop, het kantoor en de opslag van old-timers. De verkeersbewegingen voor de opslag van de oldtimers worden weggestreept tegen de verkeersbewegingen die vanuit het agrarische bedrijf mogelijk waren. Voor zover er daarbij al sprake is van een toename aan verkeersbewegingen, zal deze zeer beperkt zijn. Een eventuele toename zal plaatsvinden op de Bornsestraat. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 10 per dag gesteld worden. Er zal geen of nauwelijks sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0 gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 10 extra voertuigbewegingen.
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
4.6 Externe Veiligheid
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's Zware Ongevallen 1999 (Brzo 1999);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Risicokaart Overijssel
Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal ruim 2 km van het plangebied dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
4.7 Water
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Op 4 november 2015 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure 'geen waterschapsbelang' toegepast moet worden. Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Deze conclusie is getrokken naar aanleiding van een digitale watertoets. Het proces van de watertoets is goed doorlopen.
4.8 Ecologie
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet, Barro) en provinciale regelgeving (EHS in provinciale verordening).
4.8.1 Ecologische Hoofdstructuur
Het plangebied ligt niet in de Ecologische hoofdstructuur (bron: Provincie Overijssel, 2014). Bij voorliggend plan is sprake van een stoppend agrarisch bedrijf (boomkwekerij) en het hergebruik van de vrijgekomen bebouwing. Vanwege de lokale invloedsfeer en de ligging van het plangebied buiten de EHS, wordt gesteld dat de voorgenomen activiteit geen negatief effect heeft op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS.
4.8.2 Beschermde gebieden
Het plangebied ligt niet in- of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, 'Lemselermaten' ligt op ruim 5 km ten oosten van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit gaat niet verder dan het perceel zelf, waardoor er geen negatief effect op natuurgebied buiten het plangebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.
4.8.3 Beschermde soorten
Hiervoor is aangegeven dat de bebouwing uit 2011 dateert. Deze gebouwen worden niet gesloopt en er wordt gebruik gemaakt van de bestaande voorzieningen. Eventuele aanwezige beschermde soorten zullen door het hergebruik geen nadelige effecten ondervinden. Mede gelet op het algemene zorgbeginsel in artikel 2 van de Flora en faunawet, is er geen nader onderzoek nodig en er hoeft geen ontheffing ex. art. 75C van de Ff-wet aangevraagd te worden.
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging van de wet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Het plangebied is volgens de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Dinkelland gelegen in de gebieden aangemerkt als 'dekzandwelvingen en -vlakten'. In figuur 4.3 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart opgenomen.
Figuur 4.3: Archeologische verwachtings- en advieskaart
Voor gebieden met deze aanduiding geldt een middelmatige verwachtingswaarde voor archeologische resten uit alle perioden. Er bestaat een kans op archeologische resten uit de late middeleeuwen in de nabijheid van stuwwalhellingen met een plaggendek. Het plangebied wordt echter omringd door diepe erosiedalen met natte, zandige bodems. Verder zal er vermoedelijk hoofdzakelijk sprake zijn van losse vondsten. Archeologische resten bevinden zich vlak onder het maaiveld en zijn hierdoor vaak minder goed geconserveerd.
Het beleidsadvies bij dergelijkge gebieden luidt 'archeologisch onderzoek is noodzakelijk in plangebieden groter dan 5.000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5.000m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek'.
Toets
Bij voorliggend plan is, vanwege het hergebruik van de bestaande bebouwing, geen sprake van bodemingrepen. Een archeologisch onderzoek is daarom niet nodig en geldt conform het beleid voor het aspect 'archeologie' een vrijstelling voor archeologisch onderzoek.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er binnen het plangebied geen monumenten gelegen zijn. Uit de toets aan de waardenkaart blijkt verder niets van andere bijzondere cultuurhistorische waarden waarvoor in het bestemmingsplan een beschermende regeling vereist is. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
4.10 Verkeer / Parkeren
Door de ontwikkeling van dit plan wijzigt het soort verkeersbewegingen. De agrarische verkeersbewegingen vinden niet meer plaats en worden vervangen door de verkeersbewegingen ten behoeve van de opslagruimte van de internetshop met kantoor en de opslag van old-timers. Voor zover sprake is van een toename van verkeersbewegingen zal deze toename, ten opzichte van het op basis van de agrarische bestemming mogelijke aantal verkeersbewegingen, beperkt zijn. Het zal dan vooral gaan om het in- en uitrijden van medewerkers van de internetshop. De opslag van old-timers zal niet of nauwelijks extra verkeersbewegingen generen. De Bornsestraat vormt de ontsluitingsweg voor het bedrijfsperceel. De bestaande infrastructuur is hierop berekend en hoeft daarvoor niet gewijzigd te worden.
Het perceel biedt op het voorterrein voldoende mogelijkheden voor het parkeren van auto's op het eigen terrein. Het aspect 'parkeren' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Voor de aspecten 'verkeer' en 'parkeren' is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
5.2 Opbouw Van De Regels
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
- bestemmingsomschrijving:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
- bouwregels:
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
- afwijken van de bouwregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
- specifieke gebruiksregels:
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
- afwijken van de gebruiksregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.
Algemene regels
- Anti-dubbeltelbepaling:
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
- Algemene gebruiksregels:
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
- Algemene afwijkingsregels:
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
- Algemene wijzigingsregels:
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
- Overige regels:
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
- Overgangsrecht:
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is verleend) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
- Slotregel:
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.3 Bestemmingen
Bedrijf - Voormalig agrarisch
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'. Met dit plan wordt bedrijvigheid mogelijk gemaakt in de voormalige (agrarische) gebouwen aan de Bornsestraat 51 in Saasveld. De bestemming 'Bedrijf - Voormalig Agrarisch' sluit het best bij deze ontwikkeling aan. Deze bestemming maakt nieuwe kleinschalige bedrijvigheid in voormalige agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied mogelijk. De bestemming sluit aan bij de wijzigingsbevoegdheden zoals omschreven in paragraaf 3.3. De voormalige bedrijfsgebouwen mogen hiermee worden gebruikt voor de hier beschreven functies met een maximale oppervlakte van 500 m². De bestemming bevat voor het bevoegd gezag de mogelijkheid om onder voorwaarden af te wijken van de gebruiksregels en bedrijven toe te staan die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn.
Gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'
De molenbiotoop van molen 'Soaseler Möl' ligt over een deel van het gehele plangebied. De gronden hebben op de plankaart de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gekregen. De gronden zijn hierdoor mede bestemd voor het beschermen van de functie van de molen als werktuig en van zijn waarde als landschapsbepalend element.
De eerste 100 m rondom de molen dient geheel obstakelvrij te worden gehouden. Vanaf 100 meter beschrijft de biotoopformule de biotoopnorm. Dat houdt in dat op 100 m afstand van de molen een maximale bouwhoogte geldt van 3,50 m, vervolgens loopt deze hoogte langzamerhand op tot 7,50 m op 400 m van de molen.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
De realisatie en het economisch risico van dit plan liggen bij de initiatiefnemer. Met de uitvoering van het plan zijn geen gemeentelijke middelen gemoeid. In deze toelichting is onderbouwd dat het initiatief van de opdrachtgever getuigt van een goede ruimtelijke ordening, dat het plan voortvloeit uit gemeentelijk beleid en niet strijdig is met het beleid van hogere overheden en dat er geen wettelijke beletselen zijn voor herziening van het bestemmingsplan. Om een eventuele tegemoetkoming in schade te kunnen verhalen op de initiatiefnemer, wordt tussen initiatiefnemer en de gemeente Dinkelland een planschadeovereenkomst afgesloten. De gemeente loopt daarom geen financiële risico's.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.
Rijkswaterstaat
Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.
Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.
Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft een lijst (april 2015) opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het in dit plan beschreven hergebruik van de agrarische bebouwing is niet expliciet in die lijst genoemd. Gelet echter op de geringe impact op de omgeving en het voldoen aan het gemeentelijk beleid ten aanzien van hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing wordt vooroverleg niet nodig geacht.
Waterschap Vechtstromen
Op 4 november 2015 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap Vechstromen een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 5 augustus 2016 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.
Bijlage 1 Bedrijven, Die Passen Binnen Het Beleid Voor Vrijkomende Agrarische Bedrijven
Bijlage 1 Bedrijven, die passen binnen het beleid voor vrijkomende agrarische bedrijven