Bossenstrategie Dinkelland, Vrijdijk, Hanenweg
Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland
Vastgesteld op 15-07-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan "Bossenstrategie Dinkelland, Vrijdijk, Hanenweg" met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPBOSSENSTRTG-VG01 van de gemeente .
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 archeologische waarden
waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden
1.6 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.7 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.8 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.9 bosbouw
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;
1.10 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.11 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond
1.12 cultuurhistorische waarden
waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van de geschiedenis;
1.13 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.14 ecologische waarden
de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;
1.15 extensieve dagrecreatie
die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;
1.16 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.17 kampeermiddel
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de Woningwet een bouwvergunning is vereist;
1.18 kappen van bomen en houtgewas
het weghalen van een boom en/of houtgewas, waarbij het onderste deel van de stam blijft staan, zodat de boom en/of het houtgewas opnieuw kan uitgroeien;
1.19 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.20 Natuurnetwerk Nederland (NNN)
het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden met bestaande en potentiële natuurwaarden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van soorten en ecosystemen;
1.21 normaal onderhoud
het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.22 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.23 rooien van bomen en/of houtgewas
het compleet, met wortel en al, uit de grond halen van een boom en/of houtgewas;
1.24 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bos - Natuur
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bos - Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. natuur, bosbouw en houtproductie;
- b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de bos- en natuurgebieden;
- c. beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of –partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging;
met daaraan ondergeschikt:
- d. het extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik;
- e. wegen en paden;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
- g. bijenkasten
met de daarbijbehorende:
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
- b. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
- c. het scheuren, het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve van een permanent ander gebruik;
- d. het dempen van beken, plassen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen.
- e. het gebruik van gronden voor het agrarisch gebruik dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren'
3.4 Aanlegvergunningen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, anders dan waar dit krachtens de bestemming of aanduiding is toegestaan;
- b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- c. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- d. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
- e. het storten van puin en afvalstoffen;
- f. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
- g. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen;
- h. het gebruik en laten gebruiken van bouwwerken voor kamerverhuur.
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
- b. het bestemmingsplan ten behoeve van (bouw)projecten voor aanleg van nieuwe en aanpassing van bestaande water- en groenvoorzieningen, alsmede aanpassing van bestaande wegvoorzieningen, mits deze kleinschalig zijn, niet samenhangen met een nieuwe planmatige uitbreiding en mits het karakter van de bestaande voorziening c.q. weg niet verandert;
- c. het bestemmingsplan ten behoeve van (bouw)projecten voor openbare (nuts)voorzieningen, religieuze voorzieningen, voorzieningen voor het openbaar vervoer of het wegverkeer, alsmede voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik en natuurbeheer met een maximum oppervlakte van 75 m2, mits:
- 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan of onevenredige hinder of beperkingen oplevert voor aangrenzende of nabij gelegen functies of bestemmingen;
- 2. geen sprake is van onevenredige aantasting of afbreuk van natuur en landschap;
- 3. naar aard en schaal past in de stedenbouwkundige structuur en omgeving;
Artikel 7 Algemene Procedureregels
Artikel 8 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 9.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het 9.1 sub a met maximaal 10%.
- c. 9.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 9.2 sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in 9.2 sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. 9.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan: Bossenstrategie Dinkelland, Vrijdijk, Hanenweg.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De initiatiefnemers willen bosontwikkeling realiseren op een tweetal percelen in de gemeente Dinkelland, het gaat om percelen die in particulier eigendom zijn. Deze bosontwikkeling wordt gerealiseerd in het kader van de Overijsselse Bossenstrategie, welke een nadere uitwerking is van de landelijke Bossenstrategie. De ambitie van de Bossenstrategie is dat er in Nederland in 2030 10% meer bos is. Bosuitbreiding is nodig om de klimaatdoelen te realiseren (vastlegging van koolstof) en draagt bovendien bij aan verhoging van de biodiversiteit en aan een gezondere leefomgeving. Ook het compenseren van de bomenkap die nodig was voor natuurherstel binnen de Natura 2000-gebieden is één van de doelen.
Om het nieuwe bos ook voor de toekomst veilig te stellen, willen de initiatiefnemers de bestemming van de betreffende percelen laten wijzigen van “Agrarisch met waarden” naar “Natuur”.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Ligging
Het plangebied bestaat uit twee percelen gelegen binnen het grondgebied van de gemeente Dinkelland die kadastraal bekend staan als gemeente Denekamp, sectie P, perceelsnummer 484 en gemeente Weerselo, sectie V, perceelsnummer 340. In figuur 1.1 is het plangebied met de ligging van de twee percelen globaal weergegeven (rode sterren).
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Voordat verder wordt ingegaan op de ligging en begrenzing van de betreffende percelen is onderscheid gemaakt in twee deelgebieden. Per deelgebied is de ligging en begrenzing in de onderstaande alinea's beschreven.
Deelgebied 1
Deelgebied 1 is gelegen tussen de Vrijdijk, de Brandlichterweg en Stroothuizerweg ten oosten van de kern Denekamp. De ligging van het deelgebied is in figuur 1.2 weergegeven.
Figuur 1.2: ligging deelgebied 1 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het deelgebied wordt aan de zuid en westzijde begrensd door agrarische gronden, aan de noordzijde wordt het deelgebied begrensd door een houtwal en aan de oostkant ligt bestaande bossage. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van deelgebied 1.
Figuur 1.3: begrenzing deelgebied 1 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Deelgebied 2
Deelgebied 2 ligt tussen de Gammelkerbeek en de Hanenweg in Saasveld. De ligging van het deelgebied is in figuur 1.4 weergegeven.
Figuur 1.4: ligging deelgebied 2 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het deelgebied wordt aan de noordkant begrensd door de Gammelkerbeek, aan de westkant door de Hanenweg en aan de zuid en oostkant door agrarische gronden. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van deelgebied 2.
Figuur 1.5: begrenzing deelgebied 2 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor alle deelgebieden geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010', voor deelgebied 2 is tevens deels het bestemmingsplan 'Gammelkerbeek van toepassing. Het bestemmingplan 'Buitengebied 2010' is door de gemeenteraad van Dinkelland op 18 februari 2010onherroepelijk vastgesteld. Het bestemmingsplan 'Gammelkerbeek' is op 29 november 2011 onherroepelijk vastgesteld. In onderstaande figuren zijn fragmenten uit de verbeeldingen van deze bestemmingsplannen opgenomen.
Deelgebied 1
Figuur 1.6: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Aan het plangebied is de bestemming 'Agrarisch - 1' toegekend en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor het agrarisch gebruik.
Deelgebied 2
Figuur 1.7: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Figuur 1.8: Uitsnede bestemmingsplan 'Gammelkerbeek' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Aan het plangebied is in beide bestemmingsplannen de bestemming 'Agrarisch - 1' toegekend waarbij een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - boom- en sierteelt' is opgenomen ter hoogte van de Gammelkerbeek. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor het agrarisch gebruik.
De geldende bestemmingsplannen voor alle deelgebieden bieden geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden, ontheffingen of wijzigingsbevoegdheden om de bestemming 'Agrarisch - 1' te wijzigen naar de bestemming 'Bos - Natuur'. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is hierom noodzakelijk.
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het onderhavige bestemmingsplan 'Bossenstrategie Dinkelland, Vrijdijk, Hanenweg' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
- Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1774.BUIBPBOSSENSTRTG-VG01);
- Bijlagen bij de toelichting;
- Regels;
- Bijlagen bij de regels.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
In de huidige situatie zijn de betreffende gronden in gebruik als weiland of akker (zie figuur 1.3 en 1.5). De gronden zijn in eigendom van particulieren en de eigenaren zijn voornemens om op deze percelen bos te ontwikkeling.
2.2 Toekomstige Situatie
Voor de toekomst willen de eigenaren van de gronden bosontwikkeling mogelijk maken op een deel van de bij hun in eigendom zijnde percelen. Per deelgebied is hiervan een weergave gegeven in onderstaande figuren.
Figuur 2.1: Toekomstige situatie deelgebied 1 (bron: Provincie Overijssel)
Figuur 2.2: Toekomstige situatie deelgebied 2 (bron: Provincie Overijssel)
Met het voorgenomen plan worden de kadastrale percelen deels voorzien van bosaanplant zoals weergegeven in de figuren 2.1 en 2.2.. Aan deze deelgebieden zullen tevens de bestemming 'Bos - Natuur' worden toegekend om het aanplanten van nieuw bos mogelijk te maken. Zoals reeds beschreven wordt deze bosontwikkeling gerealiseerd in het kader van de Overijsselse Bossenstrategie, welke een nadere uitwerking is van de landelijke Bossenstrategie van het Rijk. De ambitie van de Bossenstrategie is dat er in Nederland in 2030 10% meer bos is. Bij de aanleg van het bos wordt ingespeeld op een zo hoog mogelijke toekomstbestendigheid door middel van groepsgewijze aanplant van zowel struikvormers als bomen en daarmee menging in soorten. Tevens wordt rekening gehouden met het creëren van natuurlijke bosranden. Door hier goed rekening mee te houden kan er op langere termijn een structuurrijk bos worden ontwikkeld. Er wordt daarbij aangesloten op de omliggende bossen en natuurgebieden en ingezet op versterking van deze gebieden.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- Duurzaam economisch groeipotentieel;
- Sterke en gezonde steden en regio's;
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Conclusie
Middels voorliggende bestemmingsplan worden de agrarische bestemmingen van de gronden in het plangebied gewijzigd naar de bestemming 'Bos - Natuur' ten behoeve van bosontwikkeling in het kader van de Overijsselse Bossenstrategie. De bosontwikkeling levert een bijdrage aan een gezonde leefomgeving voor de huidige- en toekomstige generaties. Tevens levert de ontwikkeling een bijdrage aan een goede klimaatadaptatie en aan het verwezenlijken van de doelen van het Rijk om meer bos te realiseren. Geconcludeerd wordt dat voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met de NOVI.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Ingevolge de jurisprudentie wordt onder 'andere stedelijke voorzieningen' o.a. verstaan: accommodaties voor maatschappelijke functies (zoals een school, zorgcomplex, sportfaciliteiten of een crematorium), accommodaties voor cultuur (zoals een museum) en accommodaties voor recreatie.
Met voorliggend plan wordt op meerdere locaties agrarische grond omgevormd naar natuur/bos. Er wordt met voorliggend plan geen bebouwing, bouwwerk of uitbreiding van een stedelijke functie gerealiseerd. De aanleg van bos kan niet worden aangemerkt als (andere) stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 1.1.1. sub i van het Bro.
De ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet van toepassing.
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- generieke beleidskeuzes;
- ontwikkelingsperspectieven;
- gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Voor onderhavig geval worden de volgende beleidskeuzes van belang geacht:
artikel 2.1.4 Toekomstbestendigheid
In de toelichting op bestemmingsplannen waarin provinciale belangen in geding zijn wordt aannemelijk gemaakt dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt en die niet bedoeld zijn voor tijdelijk gebruik, toekomstbestendig zijn en dus:
- de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien niet in gevaar brengen;
- duurzaam en evenwichtig bijdragen aan het welzijn van mensen, economische welvaart en het beheer van natuurlijke voorraden;
- ook op lange termijn toegevoegde waarde hebben
Doorwerking voor voorliggend plan:
Met het aanplanten van bos binnen het plangebied wordt een bijdrage geleverd aan de toekomstbestendigheid van het landelijk gebied en het welzijn van zowel mens als dier. De nieuwe aanplant zal tijd nodig hebben om tot volwassing te komen. Over de langere termijn zal het aangeplante bos zich vormen en meer ruimte bieden aan verschillende soorten flora en fauna. Tevens vangen de te planten bomen stikstof op, waardoor plaatselijk de luchtkwaliteit zal verbeteren, dit ook op de langere termijn. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat voorliggende ontwikkeling voldoet aan het principe van toekomstbestendigheid opgenomen in artikel 2.1.4 uit de omgevingsverordening van provincie Overijssel.
artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Bij het aanplanten van bos wordt rekening gehouden met de aanwezige landschappelijke kenmerken ter plaatse. De locaties zijn zorgvuldig gekozen. De nieuwe bosgebieden sluiten aan op de bestaande natuurlijke structuren en/of het Natuur Netwerk Nederland waar mogelijk. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat voorliggende ontwikkeling voldoet aan artikel 2.1.5 uit de omgevingsverordening van provincie Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. Dit i.v.m. de ligging van het plangebied in landelijk gebied. Hieronder worden de deelgebieden en het geldende ontwikkelingsperspectief weergegeven. Alle deelgebieden bevinden zich in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.
Deelgebied 1
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart deelgebied 1, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Deelgebied 2
Figuur 3.3: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart deelgebied 2, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
In dit ontwikkelingsperspectief wordt er gericht op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, moeten in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk worden verbonden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen.
Toets
Het voorgenomen plan doet geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en levert geen extra belemmeringen op voor bestaande functies in de omgeving. Het gaat om natuurontwikkeling waarbij de bestaande landschappelijke structuren en waarden worden versterkt. Dit heeft een tevens een gunstig effect voor het klimaat en de biodiversiteit. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan alle deelgebieden het gebiedskenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen', zie onderstaande weergaven. De deelgebieden zijn globaal aangegeven met een rode markering.
Deelgebied 1
Figuur 3.4: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel(bron: provincie Overijssel)
Deelgebied 2
Figuur 3.5: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel(bron: provincie Overijssel)
De kenmerken van de 'Dekzandvlakte en ruggen' zijn relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.
Als ontwikkelingen plaatsvinden binnen de Dekzandvlakte en ruggen, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens het uitgangspunt bij een (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)-richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Toets
Er zijn ter plaatse van de deelgebieden geen grote hoogteverschillen aanwezig in het landschap. Het plan schaadt de aanwezige landschappelijke kwaliteiten en natuur niet. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt binnen de betreffende deelgebieden geen bebouwing gerealiseerd, waardoor de natuurlijke kenmerken niet worden aangetast. Er wordt uitsluitend bos aangeplant waarmee de natuurlijke laag versterkt kan worden.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent verschillende kenmerken aan de deelgebieden toe, hieronder worden deze per deelgebied behandeld.
Deelgebied 1
Aan deelgebied 1 wordt het gebiedskenmerk 'Jonge- heide en broekontginningslandschap' toegekend in de laag van het agrarisch cultuurlandschap (zie figuur 3.6).
Figuur 3.6: Laag van het agrarisch cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het Jonge- heide en broekontginningslandschap bestaat uit grote en kleinere landbouwontginningslandschappen en in landschappen van grote boscomplexen en (nooit ontgonnen) heidevelden, zoals op de Sallandse Heuvelrug.Ten opzichte van omliggend essenen hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het ‘inbreidings’landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat. Ook sommige recente heringerichte agrarische landschappen worden tot deze categorie gerekend, omdat van het oorspronkelijke landschap niets meer terug te vinden is.
Als ontwikkelingen plaatsvinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Toets
Middels voorliggend bestemmingsplan wordt binnen het plangebied geen bebouwing gerealiseerd, waardoor de natuurlijke kenmerken niet worden aangetast. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt aangesloten op de reeds aanwezige bosstrook ten oosten op de grens van Duitsland. Mede hierdoor worden de aanwezige dragende lineaire structuren versterkt. De ontwikkeling past binnen en draagt bij aan de kenmerken van het Jong heide- en broekontginningslandschap.
Deelgebied 2
Aan deelgebied 2 worden de gebiedskenmerken 'Maten en flierenlandschap' en 'jong heide- en broekontginningslandschap' toegekend in de laag van het agrarisch cultuurlandschap (zie figuur 3.7).
Figuur 3.7: Laag van het agrarisch cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het Maten en flierenlandschap bestaat uit een Laaggelegen kleinschalig landschap dat zich langs de beken, in de natuurlijke laagten heeft ontwikkeld. Langs de ontwateringssloten haaks op de beek werd vaak hakhout aangeplant. Dit diende tevens als perceelsafscheiding – daar, waar de ontwateringssloot niet altijd watervoerend – was in geval van beweiding. Rond de beek ontstond een lineair landschap, met daaromheen in de natte laagtes een matenlandschap. Kleinschalig landschap langs beken en in laagten met veel variatie in ruimtelijke opbouw: de open ruimte van de watergang, de coulissen van hakhoutstruweel, de open kamers van de hooien weilanden, met hier en daar een broekbos op de nattere plekken.
Als ontwikkelingen plaats vinden in of nabij het Maten en Flierenlandschap, dan dragen deze bij aan versterking van het historische lineaire landschap met open ‘kamers’ en coulissen, aan accentuering van de overgang naar hogere gronden, de toegankelijkheid, de beleefbaarheid en het vasthouden van water.
Ten aanzien van het Jong heide- en broekontginningslandschap geldt hetzelfde als genoemd onder Deelgebied 1.
Toets
Met de ontwikkeling van het deelgebied naar bos en natuur wordt rekening gehouden met de bodemvochtigheid van het gebied en de ligging nabij de Gammelkerbeek. Ter hoogte van de beek wordt een zachte overgang gecreëerd door van openheid naar struweel en vervolgens bos te gaan. De aanplant sluit aan op bestaande landschapsstructuren en vormen zo een aanvulling op het coulissenlandschap en het struweel dat reeds aanwezig is. Ook wordt de lineaire structuur van de Gammelkerbeek kracht bij gezet.
Laag van de beleving
In de Laag van beleving zijn geen relevante aspecten aanwezig voor deelgebied 2. Deelgebied 1 valt binnen het kenmerk 'Donkerte. Deelgebied 1 is globaal aangegeven met een rode markering in figuur 3.8.
Figuur 3.8: Laag van de beleving, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De donkere gebieden geven een indicatie van de ‘buitengebieden’ van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het ‘s nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief ‘luwe’ dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.
In de donkere gebieden wordt alleen minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht toegestaan. Dit vereist het selectief inzetten en ‘richten’ van kunstlicht. Er is veel aandacht voor vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen in het buitengebied.
Toets
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt geen gebruik gemaakt van kunstlicht, het betreft enkel het wijzigen van de agrarische bestemming naar de bestemming 'Bos - Natuur' om het aanplanten van nieuw bos mogelijk te maken. Er zijn geen gevolgen voor de laag 'Donkerte' met uitvoering van dit plan.
Stedelijke laag
De 'Stedelijke laag' heeft binnen de plangebieden geen specifieke kenmerken en blijft daarom verder buiten beschouwing.
Conclusie
Gezien het vorenstaande en mede door de aard, het doel en de omvang van de voorgenomen ontwikkeling kan geconcludeerd worden dat deze in overeenstemming is met het provinciaal beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Dinkelland
De gemeenteraad van de gemeente Dinkelland heeft op 31 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Dinkelland, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Dinkelland en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.
De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:
- 1. We doen het samen;
- 2. We geven het goed voorbeeld;
- 3. We wentelen niet af op volgende generaties;
- 4. We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.
De gemeente Dinkelland wil een economische sterk buitengebied met veel verschillende functies, waarin alle bewoners en gebruikers aan hun trekken komen. Het Twentse landschap van Dinkelland is een uniek coulisselandschap met houtwallen, singels, essen, ontginningen, natuurgebieden en landgoederen. Dit landschap draagt in grote mate bij aan de identiteit van de streek. De houtwallen en singels vormen verbindingen van natuurgebied naar natuurgebied die voor veel planten en dieren belangrijk zijn. Kortom zowel mensen als dieren voelen zich hier thuis. Het is voor iedereen belangrijk om een sterk en mooi buitengebied te behouden.
In het buitengebied van Dinkelland komen veel verschillende functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. Zoals landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en ook wonen. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Dit zijn bijvoorbeeld de hernieuwbare opwekking van energie en de vraag naar voldoende waterberging.
Al deze functies leggen samen veel druk op het buitengebied. Daarom het uitgangspunt: de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente Dinkelland streeft naar een buitengebied met een mooie balans tussen het landgebruik, de leefbaarheid en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dat maakt het buitengebied sterker en is gunstig voor de leefbaarheid. Dit wordt gedaan samen met de inwoners, partners en de gebruikers.
De speerpunten voor het buitengebied zijn:
- toekomstgerichte agrarische sector
- goede staat van natuur en landschap
- kwalitatief toerisme
Toets
Voor de voorgenomen ontwikkeling is het speerpunt 'goede staat van natuur en landschap' van belang, de gemeente maakt zich sterk voor onder andere het:
- behouden en versterken van het veelzijdige cultuurlandschap
- versterken van de biodiversiteit
- behouden en versterken van natuur en landgoederen
Volgens de visiekaart van de gemeente Dinkelland valt deelgebied 1 binnen het lichtgroene gebied. deelgebied 2 valt in het donkergroene gebied (zie figuur 3.9, en 3.10).
Figuur 3.9: Visiekaart gemeente Dinkelland, lichtgroen - deelgebied 1 (Bron: gemeente Dinkelland)
Figuur 3.10: Visiekaart gemeente Dinkelland, donkergroen - deelgebied 2(Bron: gemeente Dinkelland)
Met de voorgenomen ontwikkeling worden agrarische gronden omgevormd naar bos en natuur. Hierbij wordt ingespeeld op de reeds aanwezige landschappelijke waarden. Met de aanplant van nieuw bos wordt ingezet op het vergroten en versterken van de biodiversiteit. Er wordt aangesloten op bestaande landschapsstructuren waardoor de natuurwaarden ter plaatse in kwaliteit zullen toenemen. Tegelijkertijd wordt rekening met onder andere de schaal van het landschap en de heldere structuren (zoals bijvoorbeeld het coulissenlandschap) zodat alles goed op elkaar aansluit en het cultuurlandschap behouden blijft en waar mogelijk versterkt wordt.
Het voorgenoemde sluit tevens aan op de aspecten waarop moet worden ingespeeld bij zowel het lichtgroene als het donkergroene gebied volgens de visiekaart van de omgevingsvisie. Voorliggend plan is hiermee in overeenstemming met de omgevingsvisie van de gemeente Dinkelland.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt een bestemmingswijziging van 'Agrarisch-1' naar 'Bos - Natuur' mogelijk gemaakt op twee deelgebieden, waarbij bos zal worden aangeplant. In de D-lijst van het besluit m.e.r. staat bebossing onder D 27 aangegeven. Hierbij moet het gaan om de eerste bebossing of de ontbossing, danwel de wijziging of uitbreiding daarvan, met het oog op een andere ruimtelijke functie van de grond. De voorgenomen ontwikkeling valt binnen dit kader. Daarnaast volgt uit de D-lijst van het besluit m.e.r. dat deze alleen van toepassing is op een oppervlakte van 100 hectare of meer wanneer het om agrarische gronden gaat. Dit bestemmingsplan voorziet in het omzetten van de agrarische bestemming naar de bestemming 'Bos - Natuur'.
De beoogde aanplant van bos wordt gedaan in het kader van de bossenstrategie zoals vastgesteld door het Rijk en de Provincies en draagt bij aan verdere versterking en verbinding van bestaande natuurgebieden. Voorliggend plan ligt qua ruimtebeslag ruimschoots onder de genoemde drempelwaarde van 100 hectare. Er wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt. De ontwikkeling draagt bij aan het versterken en verbinden van bestaande landschappelijke structuren, alsmede de aanwezige natuurlijke en landschappelijke kenmerken ter plaatse. Tevens is de ontwikkeling naar aard en omvang passend in de omgeving. Voorliggend plan zal vanwege de aard en omvang dan ook niet leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Sterker nog, de plannen in het kader van de bossenstrategie leveren juist een bijdrage aan het verbeteren van het milieu en de kwaliteit van de natuur in Nederland. Plannen in het kader van de bossenstrategie dragen bij aan het compenseren van de houtkap die recent heeft plaatsgevonden binnen Natura 2000 gebieden.
Conclusie
Met voorliggend plan is geen sprake van een project als bedoeld in artikel D 27 van het besluit m.e.r., hierom hoeft geen informele mer-beoordelingsplicht te worden uitgevoerd.
4.2 Bodem
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Voor het wijzigen van een agrarische bestemming naar de bestemming 'Bos - Natuur' ten behoeve van de aanplant van bos is geen bodemonderzoek nodig. Er worden geen gebouwen of ruimtes gerealiseerd waar mensen minimaal 2 uur verblijven op grond waarvan een bodemonderzoek vereist is. Daarnaast is het gezien de aard van de locaties niet aannemelijk dat er sprake is van een (ernstige) bodemverontreiniging. Daarbij komt dat geen sprake is van aanzienlijke bodemingrepen of wijziging naar een meer gevoelig gebruik. Er worden geen bouwactiviteiten uitgevoerd en ook geen handelingen verricht die kunnen leiden tot bodemverontreiniging en/ of het beïnvloeden van de structuur of de kwaliteit van de bodem. Daarom wordt een bodemonderzoek dan ook niet noodzakelijk geacht.
4.3 Water
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.
In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.
Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
- de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
- de waterkwaliteit die onder druk staat:
- de transitie naar een duurzame ontwikkeling.
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.
Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.
Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:
- Als gevolg van de klimaatverandering wil het waterschap zorgen voor meer balans tussen 'droge voeten' en het beperken van wateroverlast. Dat betekent dat water het leidende principe is voor het inrichten van de leefomgeving in plaats van andersom: water volgend aan de inrichting.
- Er wordt meer aandacht gegeven aan het vasthouden van water in de bodem.
- Regenwater wordt niet als afvalwater beschouwd, maar als bouwsteen in de ontwikkeling van een robuust watersysteem.
Watertoetsproces
Omdat het plan meerdere percelen omvat is ervoor gekozen om rechtstreeks afstemming te zoeken met het waterschap in plaats van het afzonderlijk uitvoeren van de watertoets voor ieder perceel. Op woensdag 1 november is contact gezocht en is de waterparagraaf uit dit plan voorgelegd aan het waterschap. Op 3 november is een reactie vanuit het waterschap gekomen waarbij een positief advies wordt gegeven m.b.t. voorliggend plan.
Toets
Voorgenomen plan ziet toe op het wijzigen van de agrarische bestemming naar de bestemming 'Bos - Natuur' op verschillende (delen van) percelen in de gemeente Dinkelland. Het ontwikkelen van bos gebeurt in het kader van de bossenstrategie van de provincie Overijssel. Het plan heeft betrekking op het versterken van de reeds aanwezige natuur en landschapsstructuren. Binnen het plangebied is sprake van verschillende grondwaterstanden. De grondwaterstanden variëren van <20cm onder het maaiveld tot 200cm en dieper, afhankelijk van de locatie. Voor de inrichting van het bos wordt er gekeken naar verschillende factoren. Aan de hand van het bodemtype, hoogteligging en grondwatertrappen wordt het bostype en de daarbij horende boomsoorten bepaald.
Daarnaast helpen bomen om water beter te laten infiltreren in de bodem en dragen ze bij aan het watervasthoudend vermogen van de bodem. Door het aanplanten van meer bos kan de grondwaterstand ter plaatse verbeterd worden. Hierdoor kan eventuele wateroverlast worden tegengegaan. Tevens draagt het voorgenomen plan bij aan de hoofdlijnen uit het waterbeheerprogramma. Het vasthouden van water in de bodem wordt met voorliggend plan bevorderd en door het aanplanten van meer bos wordt een bijdrage geleverd om klimaatverandering tegen te gaan.
Met betrekking tot deelgebied 2 (aan de Gammelkerbeek) moet aanvullend rekening gehouden worden met de keurzone van 5 meter die langs iedere watergang loopt. Hierbinnen mag zonder vergunning niet gebouwd of aangeplant worden. Er zal dan ook geen aanplant plaatsvinden binnen deze keurzone.
4.4 Ecologie
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Gebiedsbescherming
Met voorliggend plan wordt het omzetten van de agrarische bestemming naar de bestemming 'Bos - Natuur' mogelijk gemaakt. In onderstaande figuren wordt de afstand van de deelgebieden tot het nabijgelegen Natura 2000 gebied weergegeven.
Figuur 4.1: Weergave deelgebied 1 tot N2000 gebied (bron: Atlas van de leefomgeving)
Figuur 4.2: Weergave deelgebied 2 tot N2000 gebied (bron: Atlas van de leefomgeving)
Voorliggend bestemmingsplan maakt enkel de bestemmingswijziging van de bestemmingen 'Agrarisch-1' naar 'Bos - Natuur' mogelijk. Hierdoor wordt het aanleggen van bos binnen de deelgebieden mogelijk gemaakt. Feitelijk worden met het plan zelf geen bouwactiviteiten vastgelegd. De bestemming 'Bos - Natuur' zal het in de toekomst wel mogelijk maken om bos aan te planten op de betreffende percelen. De plannen worden uitgevoerd in het kader van de bossenstrategie. De bossenstrategie is o.a. in het leven geroepen om de houtkap die heeft plaatsgevonden in Natura 2000 gebieden te compenseren. Er worden met voorliggend plan compensatiemaatregelen uitgevoerd die een bijdrage leveren aan de vergroting van de biodiversiteit, het bosecosysteem en algehele versterking van de natuur.
Daarnaast zijn in de huidige situatie de gronden in gebruik als landbouwgrond. Dit betekent dat er bemest, gemaaid, belucht, balen draaien, etc. wordt. Door deze werkzaamheden zijn er meerdere keren per jaar landbouwmachines werkzaam op de percelen. Samen met de bemesting zorgt dit voor uitstoot van stikstof en Ammoniak ter plaatse. In de nieuwe situatie zal voor de omvorming naar bos geploegd en ingezaaid moeten worden tijdens de aanlegfase. Daarna zal alleen wanneer noodzakelijk onderhoud worden gepleegd aan het bos. Er is hierom met zekerheid te zeggen dat de stikstofdepositie en uitstoot van ammoniak zal afnemen met de voorgenomen ontwikkeling.
Het vorenstaande tezamen met de afstand van de deelgebieden tot het dichtsbijzijnde Natura 2000 gebied en het kleinschalige karakter van de voorgenomen plannen zal dan ook niet leiden tot significant negatieve effecten op nabijgelegen Natura 2000 gebieden.
Soortenbescherming
Voorliggend plan heeft betrekking op twee deelgebieden welke in gebruik zijn als weiland/akkerland, de natuurwaarde is door het agrarische gebruik laag te noemen. Op basis van het huidige gebruik en de daarmee aanwezige biotoop worden alleen broedvogelsoorten verwacht. Hier kan rekening mee gehouden worden door buiten het broedseizoen te werken of voorafgaande de inrichting het perceel op broedende vogels te controleren. Door het perceel om te vormen naar bos, zal de natuurwaarde van de betreffende percelen stijgen aangezien het meerdere habitats biedt voor verschillende diersoorten en de flora meer divers wordt. Een quickscan wordt om deze redenen dan ook niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Voorliggend plan is niet in strijd met de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland. Nader onderzoek naar stikstofdepositie is niet noodzakelijk.
4.5 Archeologie En Cultuurhistorie
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Voor het plangebied geldt dat er geen archeologische verwachtingswaarde op de verschillende deelgebieden rust. De verwachtingen van de aanwezigheid van archeologisch waardevolle elementen zijn laag tot matig binnen de deelgebieden. Wanneer werkzaamheden dieper dan 40cm plaatsvinden is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Toets
In voorliggend geval gaat het om de aanplant van nieuw bos en/of natuur, hierbij zal door het omploegen van de grond, de bodem geschikt worden gemaakt voor de nieuwe aanplant. Bij het omploegen zal de maximaal toegestane diepte bij bodemingrepen van 40cm niet worden overschreden, omdat het jonge aanplant betreft is het niet nodig om dieper te gaan.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Er zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig op de betreffende percelen.Het gaat om gronden met een agrarische bestemming en ook als zodanig in gebruik zijn, die worden omgezet naar de bestemming 'Bos - Natuur'. Er wordt hierom geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Conclusie
Met voorliggend plan zullen er geen negatieve gevolgen zijn m.b.t. de archeologische en cultuurhistorische waarden ter plaatse. Het onderdeel archeologie en cultuurhistorie vormt dan ook geen belemmering voor uitvoering van dit plan.
4.6 Overige Omgevingsaspecten
Met voorliggend plan worden geen:
- gevoelige bestemmingen opgericht
- kwetsbare objecten opgericht
- milieuhinderlijke activiteiten mogelijk gemaakt
- activiteiten mogelijk gemaakt die een verkeersaantrekkende werking hebben
Gezien het vorenstaande zijn de onderdelen milieuzonering, geur, luchtkwaliteit, verkeer & parkeren, geluid en externe veiligheid niet van toepassing op voorliggend plan. Deze milieuaspecten zijn om deze reden dan ook buiten beschouwing gelaten.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
5.2 Toelichting Op De Regels
5.2.1 Opbouw
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
- Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
- Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
- bestemmingsomschrijving:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
- bouwregels:
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
- afwijken van de bouwregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
- specifieke gebruiksregels:
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Algemene regels
- Anti-dubbeltelregel:
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
- Algemene gebruiksregels:
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
Algemene aanduidingsregels:
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
- Algemene afwijkingsregels:
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Overgangs- en slotregels
- Overgangsrecht:
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
- Slotregel:
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.2.2 Bestemmingen
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bos - Natuur
Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld voor natuur, bosbouw en houtproductie. Alsmede het behoud, herstel en ontwikkeling van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden van de bos- en natuurgebieden. De gronden als bedoeld in dit plan betreffen gronden met een agrarische bestemming die in het kader van de bossenstrategie om worden gezet in de bestemming 'Bos - Natuur'.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel initieert zelf voorliggend plan en is hierover tevens in gesprek gegaan met de gemeente Dinkelland. De gemeente zal de provincie Overijssel tijdens de ontwerpfase in kennis stellen van het in procedure brengen van voorliggend plan.
Waterschap Vechtstromen
Omdat het plan meerdere percelen omvat is ervoor gekozen om rechtstreeks afstemming te zoeken met het waterschap in plaats van het afzonderlijk uitvoeren van de watertoets voor ieder perceel. Op woensdag 1 november is contact gezocht en is de waterparagraaf uit dit plan voorgelegd aan het waterschap. Op 3 november is een reactie vanuit het waterschap gekomen waarbij een positief advies wordt gegeven m.b.t. voorliggend plan. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 22 december 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.