KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - 1
Artikel 4 Agrarisch - 2
Artikel 5 Bedrijf
Artikel 6 Bos - Natuur
Artikel 7 Wonen
Artikel 8 Waarde - Landschap
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 14 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitsplan Kgo
Bijlage 2 Landschapsplan Beekdorpweg 9-11
Bijlage 3 Landschapsplan Oude Deurningerstraat 4-4a
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
2.2 Landschapskenmerken
2.3 Toekomstige Situatie
2.4 Landschappelijke Inpassing
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.2 Milieuzonering
4.3 Geur
4.4 Bodem
4.5 Geluid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Water
4.9 Ecologie
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
4.11 Verkeer / Parkeren
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
5.2 Opzet Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
7.2 Zienswijzen
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Aanmeldnotitie M.e.r.
Bijlage 2 Besluit Aanmeldnotitie M.e.r.
Bijlage 3 Kgo-plan
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 5 Watertoets
Bijlage 6 Quickscan Natuurwaarden
Bijlage 7 Aerius-berekening

Buitengebied, Oude Deurningerstraat 4 en 4a en Beekdorpweg 9 en 11

Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 24-11-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Buitengebied, Oude Deurningerstraat 4 en 4a en Beekdorpweg 9 en 11 met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR4A-VG01 van de gemeente Dinkelland;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis gebonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 aan- uit- en bijgebouwen

een aan een (hoofd)gebouw aanwezig bouwwerk, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uit maakt van dat (hoofd)gebouw;

1.7 ander werk

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.8 archeologische waarden

waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden. Bij toetsing aan de archeologische waarden zal telkens de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente toetsingskader zijn;

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingsgrens

een als zodanig beschreven lijn, welke door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen, die krachtens deze regels zijn toegestaan;

1.11 bedrijf

het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, verhandelen, installeren en/of herstellen van goederen;

1.12 bedrijfsmatige kamerverhuur

een stamstel (bedrijfs)ruimten, om aan anderen dan de rechthebbende en de personen behorende tot dienst huishouden, woonverblijf te verschaffen al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging, niet in de zin van een zelfstandige woongelegenheid; een en ander kan blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berekend en/of betaald en elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet sprake is van enkele gemeenschappelijke voorzieningen;

1.13 bedrijfsmatige opslag

een vorm van opslag dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.14 bedrijfsgebouw

een gebouw, geen bedrijfswoning zijnde, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.15 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.16 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daarin, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.17 bestaand

ten aanzien van de vóór 1998 aanwezige bouwwerken, de na 1998 bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken, en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:

- bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van dit plan;

1.18 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.19 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.20 boomteelt

de teelt van boomkwekerijgewassen;

1.21 bosbouw

het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;

1.22 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.25 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.26 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.27 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.28 containerteelt

het niet in de volle grond telen van gewassen, oftewel een niet-grondgebonden teelt;

1.29 cultuurgrond

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;

1.30 cultuurhistorische waarden

waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van de geschiedenis;

1.31 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of (af-)leveren van goederen aan diegenen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.32 extensief dagrecreatief medegebruik

een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vis- of picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;

1.33 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.34 geomorfologische waarden

de waarden van een gebied die uitdrukking geven aan de vormen van het aardoppervlak in verband met de wijze van hun ontstaan;

1.35 huishouden

een zelfstandig dan wel samenwonend persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik van dezelfde voorzieningen, zoals keuken, sanitaire voorzieningen en entree, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;

1.36 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.37 horecabedrijf en/of -instelling

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.38 landschappelijke waarden

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;

1.39 minicamping

een kleinschalig kampeerterrein waar jaarlijks in de periode van 1 maart tot 1 november ten hoogste 25 kampeermiddelen mogen worden geplaatst;

1.40 natuurlijke waarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zal de Wet natuurbescherming steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);

1.41 parkeren

een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen.

1.42 peil

  1. a. indien op het land wordt gebouwd:
    1. 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    2. 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  2. b. indien over of in het water wordt gebouwd:
    1. 1. het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);

1.43 permanente bewoning

bewoning door een of meer personen die niet elders over een hoofdverblijf beschikken;

1.44 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie en waarvoor geen winkelruimtes worden ingericht;

1.45 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.46 stallen

in een garage of andere bewaarplaats zetten;

1.47 verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan/inpassingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;

1.48 voertuig

1.49 voorgevel

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan de weg grenst, die als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel.

1.50 wonen

het gehuisvest zijn in een woning of wooneenheid;

1.51 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de hoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het agrarisch gebruik;
  2. b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden met dien verstande dat: de beplanting uit de voor 'Agrarisch -1' aangegeven gronden bestaat uit het in Bijlage 2 bij de planregels opgenomen landschapsplan aangegeven soorten;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
  2. d. doeleinden van agrarisch natuurbeheer;
  3. e. cultuurgrond;
  4. f. openbare nutsvoorzieningen;
  5. g. extensief dagrecreatief medegebruik;
  6. h. wegen en paden;
  7. i. beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen;
  8. j. terreinen voor evenementen;

met de daarbijbehorende:

  1. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak ten hoogste 2,00 m bedraagt.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid;
  3. c. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten buiten het bouwperceel, met uitzondering van tijdelijke opslag van landbouwproducten (maximaal zes maanden per jaar);
  4. d. het opslaan van zand, steen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen materialen, langer dan zes maanden per jaar;
  5. e. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik (buiten het bouwvlak) of de bereikbaarheid van bebouwde percelen;
  6. f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten;
  7. g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  8. h. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  9. i. het gebruik van de gronden ten behoeve van sierteelt, boomteelt, houtteelt of overige opgaande teeltvormen, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - boom- en sierteelt”, niet zijnde boom- en sierteelt binnen de bouwpercelen;
  10. j. het gebruik van de gronden ten behoeve van containerteelt;
  11. k. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  12. l. het gebruik van de gronden ten behoeve van de aanleg van een waterbassin;

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:

Artikel 4 Agrarisch - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het agrarisch gebruik;
  2. b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden met dien verstande dat: de beplanting uit de voor 'Agrarisch -2' aangegeven gronden bestaat uit het in Bijlage 3 bij de planregels opgenomen landschapsplan aangegeven soorten;
  3. c. doeleinden van agrarisch natuurbeheer;
  4. d. extensief dagrecreatief medegebruik;


met daaraan ondergeschikt:

  1. e. cultuurgrond;
  2. f. openbare nutsvoorzieningen;
  3. g. wegen en paden;
  4. h. beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;
  5. i. terreinen voor evenementen;


met de daarbijbehorende:

  1. j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid;
  3. c. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten buiten het bouwperceel, met uitzondering van tijdelijke opslag van landbouwproducten (maximaal zes maanden per jaar);
  4. d. het opslaan van zand, steen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen materialen langer dan zes maanden per jaar;
  5. e. het plaatsen van tunnelkassen, blaastunnels, en naar de aard daarmee gelijk te stellen objecten;
  6. f. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik (buiten het bouwvlak) of de bereikbaarheid van bebouwde percelen en veldschuren;
  7. g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  8. h. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  9. i. het gebruik van de gronden ten behoeve van sierteelt, boomteelt, houtteelt of overige opgaande teeltvormen, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - boom- en sierteelt”, niet zijnde boom- en sierteelt binnen de bouwpercelen;
  10. j. het gebruik van de gronden ten behoeve van containerteelt, voorzover:
    1. 1. de gronden niet binnen of aansluitend zijn gelegen aan het bouwperceel van het betreffende boomkwekerijbedrijf met de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf”;
    2. 2. de oppervlakte van de gronden ten behoeve van de containerteelt per boomkwekerijbedrijf meer bedraagt dan 1,50 hectare, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de bestaande oppervlakte geldt;
  11. k. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  12. l. het gebruik van de gronden ten behoeve van de aanleg van een waterbassin.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 4.3 onder k en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen dan wel direct grenzend aan het bouwperceel dan wel direct grenzend aan een bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    1. 1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
    2. 2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
    3. 3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
    4. 4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m bedragen;

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in dié zin dat:

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van een aannemersbedrijf, niet zijnde geluidszoneringsplichtige, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
  2. b. bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. wegen en paden;
  2. d. water;

met de daarbijbehorende:

  1. e. tuinen, erven en terreinen;
  2. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

  1. a. het bepaalde in lid 5.3.1 onder d en toestaan dat een bedrijfswoning wordt gebruikt voor meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning, mits:
    1. 1. deze ontheffing uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of een derde (huishouden van een) persoon;
    2. 2. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;
    3. 3. er sprake blijft van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot beide woonruimtes wordt verschaft;
    4. 4. er sprake blijft van één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;
    5. 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    6. 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. b. het bepaalde in lid 5.3.1 onder g en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijkbak ten behoeve van het eigen hobbymatig gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    1. 1. de paardrijkbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
    2. 2. er vanwege de paardrijbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
    3. 3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
    4. 4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m bedragen;
    5. 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden van de historische buitenplaatsen.
  3. c. lid 5.3.2 indien in plaats van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in Bijlage 3, andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:
    1. 1. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in Bijlage 3 opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in Bijlage 3 genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;
    2. 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:

  1. a. de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor bedrijven, en die naar de aard en de invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de in lid 5.1 onder a genoemde bedrijven, mits:
    1. 1. het geen detailhandelsbedrijven, geluidszoneringsplichtige, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;
    2. 2. de aanwezige woonfunctie bij het bedrijf wordt gehandhaafd;
    3. 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de ruimtelijke uitstraling, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. b. de bestemming 'Bedrijf' wordt, behoudens de gronden waar geen bedrijfswoning aanwezig is, gewijzigd in de bestemming 'Wonen' en/of 'Agrarisch - 1' of 'Agrarisch - 2', mits:
    1. 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van Artikel 7 en/of artikel 3 of 4;
    2. 2. de bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd;
    3. 3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    4. 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de waarde van historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Bos - Natuur

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos - natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. natuur, bosbouw en houtproductie;
  2. b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden met dien verstande dat: de beplanting uit de voor 'Bos - natuur' aangegeven gronden bestaat uit het in Bijlage 3 bij de planregels opgenomen landschapsplan aangegeven soorten;
  3. c. beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. het extensief agrarisch medegebruik;
  2. e. het exensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik;
  3. f. wegen en paden;
  4. g. openbare nutsvoorzieningen;
  5. h. terreinen voor evenementen;

met daarbij behorende:

  1. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  2. b. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
  3. c. het scheuren, het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve van een permanent ander gebruik;
  4. d. het dempen van beken, plassen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat de bestemming 'Bos - natuur' wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van het verplaatsen van bestemmingsvlakken, mits:

  1. 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van Artikel 5 van toepassing zijn;
  2. 2. het voormalige (deel van het) bestemmingsvlak ter plaatse wordt verwijderd en de betreffende gronden worden voorzien van de bestemming 'Bos - natuur';
  3. 3. de huidige ligging van het bestemmingsvlak belemmeringen oplevert voor de omgeving dan wel met de verplaatsing een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit kan worden bewerkstelligd;
  4. 4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  5. 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, natuurlijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimten voor:
    1. 1. een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
    2. 2. mantelzorg;

met de daarbijbehorende:

  1. b. tuinen, erven en terreinen;
  2. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 7.2.1 onder c en toestaan dat een hoofdgebouw wordt gebouwd in afwijking van de situering van het bestaande hoofdgebouw, mits:
    1. 1. de huidige situering van het hoofdgebouw belemmeringen oplevert voor de omgeving dan wel voor de bewoners zelf en er met een gewijzigde situering een verbetering kan worden bewerkstelligd ten gunste van een goed woon- en leefklimaat, al dan niet vanwege stedenbouwkundige redenen;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. b. het bepaalde in lid 7.2.1 onder d en toestaan dat, in geval van gehele sloop van het hoofdgebouw met een bestaande inhoud van meer dan 2.000 m3, een nieuw hoofdgebouw wordt gebouwd met een inhoud van ten hoogste 2.000 m3, mits:
    1. 1. het nieuwe hoofdgebouw wordt gebouwd overeenkomstig de bestaande karakteristieke hoofdvorm;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. c. het bepaalde in lid 7.2.2 onder g en toestaan dat aan- en uit­bouwen tot ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw worden voorzien van een plat dak, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld.

7.4 Specifieke gebruiksregels

7.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

  1. a. het bepaalde in lid 7.4.1 onder d en toestaan dat een hoofdgebouw wordt gebruikt door meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning, mits:
    1. 1. deze ontheffing uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of een derde (huishouden van een) persoon;
    2. 2. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;
    3. 3. er sprake blijft van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft;
    4. 4. er sprake blijft van één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;
    5. 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    6. 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. b. het bepaalde in lid 7.4.1 onder d en toestaan dat in een hoofdgebouw meer dan één woning mag worden gebouwd, mits:
    1. 1. het aantal woningen ten hoogste twee zal bedragen, in geval de inhoud van het hoofdgebouw ten minste 1.000 m³ bedraagt;
    2. 2. het aantal woningen ten hoogste drie zal bedragen, in geval de inhoud van het hoofdgebouw ten minste 1.500 m³ bedraagt;
    3. 3. de bestaande bouwmassa van het hoofdgebouw niet wordt vergroot;
    4. 4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    5. 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. c. het bepaalde in lid 7.4.1 onder e en toestaan dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning in de vorm van bed and breakfast, mits:
    1. 1. de logiesverstrekking plaatsvindt binnen het bestaande hoofdgebouw. Er wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);
    2. 2. er maximaal twee kamers gerealiseerd worden en er maximaal 5 personen aanwezig mogen zijn;
    3. 3. er geen keukenblok in de wooneenheden wordt gemaakt;
    4. 4. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
    5. 5. er geen extra inrit wordt aangelegd in verband met de vestiging;
    6. 6. de vestiging alleen is toegestaan aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
    7. 7. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    8. 8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  4. d. het bepaalde in lid 7.4.1 onder i en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    1. 1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
    2. 2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
    3. 3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
    4. 4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m bedragen;
    5. 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden van de historische buitenplaatsen.
  5. e. het bepaalde in lid 7.4.2 indien de in plaats van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in Bijlage 2, andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:
    1. 1. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in Bijlage 2 opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in Bijlage 1 genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;
    2. 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt dan de in de omgeving aanwezige functies en waarden.

Artikel 8 Waarde - Landschap

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van waardevolle landschapselementen.

8.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behalve voor zover bestaand, worden gebouwd.

8.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  • het verwijderen, vernielen en/of aantasten van waardevolle landschapselementen anders dan ten behoeve van het normale onderhoud en werken en/of werkzaamheden die dienen ter uitvoering en realisatie van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 2 opgenomen landschapsplan, dan wel een goedgekeurd landschapsplan als bedoeld in artikel 7.5 onder e.

8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' deels wordt verwijderd, mits:

  1. 1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter realisering van een doorbraak van perceel naar perceel en die noodzakelijk is voor een goed landbouwkundig gebruik van de gronden, met een maximale breedte van 10,00 m;
  2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden van het waardevolle landschapselement.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

  1. a. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels zullen, wanneer op gronden grenzend aan de bestemming “Verkeer” gebouwen en overkappingen worden opgericht, de afstand van de gebouwen en overkappingen tot de as van de weg ten minste 15,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welke geval de afstand tot de as van de weg ten minste de bestaande afstand zal bedragen.
  2. b. Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van lid a en toestaan dat gebouwen dichter op de weg worden gebouwd, mits:
    1. 1. instemming is verkregen van de wegbeheerder vanuit een oogpunt van wegbeheer en/of verkeersveiligheid;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  2. b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  3. c. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. d. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
  5. e. het storten van puin en afvalstoffen;
  6. f. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  7. g. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
  2. b. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen en toestaan dat vóór een voorgevel wordt gebouwd op de wijze van:
    1. 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    3. 3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;

mits de afstand vanuit de voorgevel niet meer dan 1,50 m zal bedragen;

  1. c. de bestemmingsregels ten aanzien van het bouwen van gebouwen, waaronder overkappingen, en toestaan dat ten behoeve van het kleinschalig kamperen, gebouwtjes, waaronder overkappingen, ten behoeve van sanitaire voorzieningen worden gebouwd, mits:
    1. 1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen, waaronder overkappingen, per kampeerterrein ten hoogste 50 m² zal bedragen;
    2. 2. de goothoogte van een gebouw of een overkapping ten hoogste 3,00 m zal bedragen;
    3. 3. de dakhelling van een gebouw of een overkapping ten minste 18º zal bedragen;
    4. 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat

  1. a. enige bestemming wordt gewijzigd voor wat betreft de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten voor de telecommunicatie, mits:
    1. 1. de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand hoog bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen hoog bouwwerk;
    2. 2. de antenne niet geplaatst kan worden op een bedrijventerrein;
    3. 3. de antenne vervolgens geplaatst moet worden in aansluiting op grote infrastructuurlijnen;
    4. 4. de mast radiografisch noodzakelijk is;
    5. 5. de hoogte van een mast ten hoogste 45,00 m zal bedragen;
    6. 6. het aantal masten binnen de gemeente niet meer mag bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit;
    7. 7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  1. b. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Verkeer', mits:
    1. 1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, e.d. van wegen en paden;
    2. 2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 32 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van de gemeente Dinkelland (IMRO-idn: NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402) van toepassing zijn.
  1. c. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Verkeer - Fiets- en voetpaden' mits:
    1. 1. deze wijziging uitsluiitend wordt toegepast voor de aanleg van nieuwe fiets- en voetpaden, incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, e.d. van paden;
    2. 2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid artikel 33 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van de gemeente Dinkelland (IMRO-idn: NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402) van toepassing zijn;
  1. d. de bestemming 'Agrarisch - 1' of 'Agrarisch - 2', uitsluitend voorzover voorzien van een bouwperceel, of 'Bedrijf' worden gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf - Prostitutie', mits:
    1. 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid ten minste de regels van de bestemming 'Bedrijf - Prostitutie', zoals opgenomen in bijlage 6 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van de gemeente Dinkelland (IMRO-idn: NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402) van toepassing zijn;
    2. 2. de wijziging met betrekking tot agrarische bedrijven slechts toepasbaar is indien de agrarische functie wordt beëindigd;
    3. 3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    4. 4. de functie ondergebracht wordt in de bestaande gebouwen die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging;
    5. 5. de activiteiten uitsluitend plaatsvinden binnen de bestaande gebouwen;
    6. 6. voldoende parkeercapaciteit op het bijbehorende erf aanwezig is;
    7. 7. afschermende beplanting wordt aangebracht;
    8. 8. in het betreffende hoofdgebouw tevens wordt gewoond;
    9. 9. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  1. e. de dubbelbestemming ‘Waarde - Landschap’ wordt verwijderd, mits:
    1. 1. een waardevol landschapselement vanwege natuurlijke omstandigheden, dan wel vanwege een noodzakelijke landbouwkundige ingreep niet is te handhaven. Indien er sprake is van een landbouwkundige ingreep of landinrichtingswerkzaamheden, dient het te verwijderen waardevol landschapselement in de directe omgeving te worden gecompenseerd door middel van de aanleg van een nieuw waardevol landschapselement, waarbij de structuur van het landschap niet wordt aangetast en tevens de wijziging van lid i. wordt toegepast;
    2. 2. indien sprake is van een houtwal, deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter realisering van een doorgang van perceel naar perceel ten behoeve van het landbouwkundig gebruik, met een maximale breedte van 10,00 m;
    3. 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden van het waardevol landschapselement;
  1. f. de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' wordt aangebracht, mits:
    1. 1. door herstel- en/of ontwikkelingswerkzaamheden of door middel van natuurlijke aanwas, de waarde van een landschapselement in omvang en natuurlijke en/of landschappelijke waarden toeneemt, dan wel de wijziging wordt toegepast als gevolg van verplaatsing van een bestaand waardevol landschapselement;
    2. 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende agrarische bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    3. 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden van het waardevol landschapselement.

Artikel 14 Overige Regels

14.1 Aanvullende werking welstandscriteria

De op de verbeelding en in de regels geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken, kan nader worden ingevuld door de in de Woningwet bedoelde welstandscriteria.

14.2 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.

14.3 Parkeren

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 15.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het 15.1 sub a met maximaal 10%.
  3. c. 15.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 15.2 sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in 15.2 sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. 15.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan: Buitengebied, Oude Deurningerstraat 4 en 4a en Beekdorpweg 9 en 11.

Bijlagen Bij Regels

Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitsplan Kgo

Bijlage 2 Landschapsplan Beekdorpweg 9-11

Bijlage 3 Landschapsplan Oude Deurningerstraat 4-4a

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Oude Deurningerstraat 4a in Deurningen is LanKo Timmerfabriek gevestigd. Het bedrijf is gelegen in het buitengebied van Deurningen. Als gevolg van een enorme groei van het bedrijf is het niet meer mogelijk om het bedrijf binnen de huidige mogelijkeden voort te zetten. De eigenaren van LanKo Timmerfabriek hebben het plan opgevat om het huidige bedrijf verder uit te breiden. Hierbij is met name de vergroting van de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen van belang. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. De gewenste uitbreiding is enkel mogelijk door gebruik te maken van de regeling Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). Als tegenprestatie dient een investering in de ruimtelijke kwaliteit plaats te vinden. Een deel van de KGO-investering vindt plaats aan de Beekdorpweg 9-11 in Saasveld.

Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de gewenste uitbreiding van timmerfabriek Lanko mogelijk te maken. Daarnaast bevat dit bestemmingsplan een ruimtelijk kwaliteitsplan KGO waarmee de uitbreidingsmogelijkheid in balans wordt gebracht door middel van een investering in de ruimtelijke kwaliteit. Dit bestemmingsplan verschaft voor deze ontwikkeling een passend juridisch-planologisch kader.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Ligging

Het plangebied bestaat uit het bedrijfsperceel van LanKo Timmerfabriek aan de Oude Deurningerstraat 4a in Deurningen. Het plangebied ligt op circa 2,5 km ten noordoosten van de bebouwde kom van Deurningen. De locatie staat kadastraal bekend als gemeente Weerselo, sectie W, perceelsnummers 560, 968 970, 971, 973 en 974. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR4A-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied Oude Deurningerstraat 4-4a (bron: Atlas van Overijssel)

Daarnaast vindt een deel van de KGO-investering plaats aan de Beekdorpweg 9-11 in Saasveld. De locatie aan de Beekdorpweg 9-11 ligt in het buitengebied van Saasveld op circa 2,3 km ten noordoosten van de bebouwde kom van Saasveld. De locatie staat kadastraal bekend als gemeente Weerselo, sectie T, nummers 1917, 1918, 1919 en 1920. In figuur 1.2 is de ligging van de Beekdorpweg 9-11 ten opzichte van de omliggende kernen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR4A-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: Ligging Beekdorpweg 9 Saasveld

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied aan de Oude Deurningerstraat 4-4a in Deurningen is in figuur 1.3 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto uit 2017 weergegeven van het perceel aan de Oude Deurningerstraat 4-4a te Deurningen. In figuur 1.4 is de begrenzing van het plangebied aan de Beekdorpweg 9-11 in Saasveld weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR4A-VG01_0003.png"

Figuur 1.3: Begrenzing plangebied Oude Deurningerstraat 4-4a Deurningen (bron: Atlas van Overijssel)

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR4A-VG01_0004.png"

Figuur 1.4: Begrenzing plangebied Beekdorpweg 9 Saasveld (bron: Atlas van Overijssel)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Oude Deurningerstraat 4-4a Deurningen

Voor de Oude Deurningerstraat 4a in Deurningen geldt het wijzigingsplan 'Buitengebied, Oude Deurningerstraat 4a Deurningen', vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dinkelland op 12 september 2017. De locatie kent in dit plan de bestemming 'Bedrijf'. Onder deze bestemming vallen de niet-agrarische bedrijven. Het gaat om bestaande legale bedrijven die aanwezig waren ten tijde van het ontwerp bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'. Als gevolg van het wijzigingsplan mag de gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsgebouwen op het bedrijsperceel maximaal 1.544 m2 bedragen (exclusief bedrijfswoning).

De omliggende gronden aan het bedrijfsperceel liggen in bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'. Het bestemmingplan 'Buitengebied 2010' is door de gemeenteraad van Dinkelland op 18 februari 2010vastgesteld. Op 20 april 2012 is het bestemmingsplan onherroepelijk geworden. Deze gronden kennen de bestemming 'Agrarisch - 2'. De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch - 2' bestaan uit een combinatie van functies. Deze gronden zijn in gebruik voor het uitoefenen van de agrarische functie in combinatie met het behoud en ontwikkeling van landschappelijke waarden en natuurwaarden.

In figuur 1.5 is een fragment uit de verbeelding van de bestemmingsplannen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR4A-VG01_0005.png"

Figuur 1.5: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

LanKo Timmerfabriek is voornemens om de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen verder uit te breiden. Daarnaast is LanKo Timmerfabriek voornemens om de bedrijfsbestemming aan de zuidkant uit te breiden. Tevens zal de bedrijfsbestemming aan de oostzijde gedeeltelijk worden ingebreid en worden vervangen door de bestemming 'Agrarisch - 2'.

De uitbreiding van de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen past niet bij recht binnen het geldende bestemmingsplan. Het bestemmingsvlak 'Bedrijf' dient uitgebreid te worden. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.

Beekdorpweg 9-11 Saasveld

Het plangebied aan de Beekdorpweg 9-11 in Saasveld is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Westerikweg 8 en Beekdorpweg 9 en 11', vastgesteld op 22 september 2020. In figuur 1.6 is een uitsnede van de bestemmingsplannen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR4A-VG01_0006.png"

Figuur 1.6: Uitsnede bestemmingsplannen (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Een deel van het plangebied kent de enkelbestemming 'Wonen' met bouwaanduiding 'twee-aaneen' met maatvoering 'maximum oppervlakte 345 m2'. De voor 'Wonen' bestemde gronden zijn bestemd voor het wonen met daaronder begrepen beroep aan huis, mantelzorg en de daarbij behorende tuinen en erven, parkeervoorzieningen op eigen terrein. Binnen de aanduiding 'twee-aaneen' mogen twee aaneengebouwde woningen gerealiseerd worden.

Daarnaast geldt voor een deel van het plangebied aan de Beekdorpweg 9-11 de bestemming 'Agrarisch - 1' en de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap'. De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch - 1' hebben als hoofdfunctie de uitoefening van de agrarische functie. Hier worden mogelijkheden geboden voor de voortzetting van de landbouwfunctie op bedrijfseconomische grondslag. De bescherming van het landschap is nevengeschikt aan het agrarisch gebruik. In het gebied worden de waardevolle landschapselementen, zoals de houtwallen en bosjes, ouder dan 60 jaar, specifiek beschermd door middel van een dubbelbestemming. Voor een aantal werkzaamheden is een aanlegvergunningstelsel opgenomen om structurele veranderingen op het landschap te voorkomen dan wel structurele ingrepen in het landschap af te kunnen wegen. Hieronder vallen onder andere het afgraven, dempen, baggeren en of verbreden van beken, plassen, sloten en/of andere watergangen of waterpartijen of het ophogen van gronden. Daarnaast is het binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' niet mogelijk om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde op te bouwen.

De KGO-investering in het landschap aan de Beekdorpweg 9 in Saasveld is daarmee deels in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de KGO-investering bij recht mogelijk te maken in het bestemmingsplan.

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, Oude Deurningerstraat 4 en 4a en Beekdorpweg 9 en 11' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding, schaal 1:1000 (identificatie NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR4A-VG01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het Plan

2.1 Huidige Situatie

Oude Deurningerstraat 4-4a Deurningen

LanKo Timmerfabriek is, zoals reeds benoemd, gevestigd aan de Oude Deurningerstraat 4a in het noordoostelijk buitengebied van Deurningen. LanKo Timmerfabriek maakt een verscheidenheid aan timmerwerken voor zowel particulieren als verschillende bouwbedrijven en timmerfabrikanten. Het bedrijf beschikt over een bedrijfsperceel van 5.300 m2. Zoals beschreven voorziet LanKo Timmerfabriek in alle soorten schaafwerk op maat met de nodige profileringen, het vervaardigen van (houten) kozijnen, ramen en deuren inclusief hang- en sluitwerk en trappen. Daarnaast verwerkt het bedrijf andere aanvragen, mits de vraag niet in het vermogen van het bedrijf ligt. Niet alleen bedrijven, maar ook particulieren kunnen bij het bedrijf terecht.

Het bedrijf heeft in de jaren een goede naam opgebouwd door het continu leveren van kwaliteit. Het opbouwen van een goede naam is gepaard gegaan met een enorme groei van het bedrijf. Er is meer personeel, het materieel is groter en tevens is de vraag groter geworden. Deze combinatie zorgt ervoor dat het voor LanKo Timmerfabriek niet meer mogelijk is om de huidige gebruiksmogelijkheden van het bedrijf veilig voort te zetten. Er is sprake van ruimtegebrek op het bedrijfsperceel van LanKo Timmerfabriek. Naast de behoefte aan meer werkruimte bestaat er behoefte aan meer en betere opslagmogelijkheden voor het kunnen opslaan van hout, (eind)producten en materieel. Door kwalitatief goede en voldoende opslagruimte te realiseren kan het hout te allen tijde droog worden opgeslagen en kunnen eindproducten altijd droog naar de afnemers worden vervoerd. Dit komt de kwaliteit van de geleverde producten ten goede.

In 2016 heeft LanKo Timmerfabriek een wijzigingsplan laten opstellen om een deel van de gewenste uitbreiding te kunnen realiseren. Op basis van de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 8, lid 5 onder b van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' is de maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen op het bedrijfsperceel vergroot tot 1.544 m2. Aan de achterzijde van de bedrijfshallen werd de montagehal uitgebreid. Zodoende werd er meer werkruimte gecreëerd om de werkzaamheden op een verantwoorde manier uit te kunnen voeren.

In figuur 2.1 is een luchtfoto weergegeven die goed zicht biedt op de aanwezige bebouwing in 2016. In figuur 2.2 is de nieuwe bebouwing als gevolg van het wijzigingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR4A-VG01_0007.png"

Figuur 2.1: Situatie LanKo Timmerfabriek 2016 (bron: LanKo Timmerfabriek)

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR4A-VG01_0008.png"

Figuur 2.2: Luchtfoto LanKo Timmerfabriek 2017 (bron: Atlas van Overijssel)

Beekdorpweg 9 Saasveld

Het perceel aan de Beekdorpweg 9 ligt in het buitengebied van de gemeente Dinkelland, ten westen van de kern Weerselo en ten noorden van de kern Saasveld. Het perceel wordt onsloten via de Beekdorpweg. Op het erf zijn twee woningen aanwezig in de vorm van een twee onder één kap woning. Middels een aan-huis-verbonden beroep worden workshops gegeven waarbij de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte maximaal 50 m2 bedraagt.

2.2 Landschapskenmerken

Oude Deurningerstraat 4-4a Deurningen

Het plangebied aan de Oude Deurningerstraat 4-4a in Deurningen ligt in een landschap dat is opgebouwd door dekzandvlakten met (minimale) hoogteverschillen en beekdalgebieden. De gebieden zijn ontstaan tijdens de laatste ijstijd waarbij hoogteverschillen aanvankelijk aanwezig waren, maar waar veel verschillen zijn afgevlakt door zandverstuivingen. Daarnaast zijn hoogteverschillen verdwenen door de ontginning en de moderne landbouw. Het plangebied ligt in een landschap dat hoogteverschillen kent, maar waarbij kenmerkende (steil)randen zijn verdwenen.

Essenlandschap
Het plangebied ligt in het oude kampen- en essenlandschap. Het erf lag aan een es dat onderdeel uit maakt van de 'Gammelker Esch'. Het is een gebied met meerdere kampen en essen dat vele herkenbare landschapselementen had. Rondom het essencomplex lagen meerdere boerderijen. De wegen lagen als een spinnenweb door het landschap en lopen dan ook van boerderij naar boerderij om de kampen heen. Er is aanvankelijk sprake van een open karakter op de individuele kamp in een besloten gebied door vele esrandbeplantingen. Het gebied is echter veel opener geworden waardoor het gevoel van een es overheerst in tegenstelling tot het gevoel van een kamp.

Erfopzet
Op het bedrijfsperceel van LanKo Timmerfabriek is geen sprake van een cultuurhistorische opzet van het bedrijf. Erven in het kampen- en essenlandschap zijn doorgaans de oudste erven. Deze erven langen niet op de delen waar volop landbouw werd bedreven en zeker niet op de hoogste delen in het landschap. Het erf verschijnt pas rond 1935 op kaarten en ligt nagenoeg op het hoogste deel van het gebied. Tegenwoordig bestaat het erf een bedrijfswoning, een bedrijfshal, enkele opstallen voor opslag, parkeren, de oude Deurningerstraat en de huidige landschappelijke inpassing zoals op voorgaande figuur 2.2 te zien is.

Landschap
Het gebied is aanvankelijk relatief besloten geweest, maar de landinrichting en/of de modernisering van de landbouw heeft ervoor gezorgd dat het gebied veel grootschaliger is geworden. Het karakter van een kleinschalig landschap met een veelvoud aan individuele kampen is verdwenen en heeft plaats moeten maken voor een open landschap. Het gevoel van één grote es overheerst, omdat veel landschapselementen als singels en houtwallen zijn verdwenen.

Nieuwe elementen
De openheid is een kenmerk van dit gebied geworden. Bestaande beplanting moet behouden blijven, maar er moet terughoudend worden omgegaan met het toevoegen van nieuwe beplanting. Nieuwe beplanting kan alleen grootschalig aangepakt worden met medewerking van meerdere landeigenaren. Het aanplanten van fragmenten beplanting is voor (de herkenning van) dit landschap nadelig.

In figuur 2.3 is de verandering van het landschap rondom het plangebied weergegeven rond 1900, 1935 en 1965.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR4A-VG01_0009.png"

Figuur 2.3: verandering landschap 1900, 1935 en 1965 (bron: topotijdreis.nl)

Beekdorpweg 9-11 Saasveld

Het erf aan de Beekdorpweg 9-11 in Saasveld maakt onderdeel uit van het kleinschalige kampenlandschap. Veel landschappelijke structuren in combinatie met hoogteverschillen zorgen nog altijd voor een herkenbaar landschap. Hoewel de kenmerken van het ten noorden liggende matenlandschap ernstig is aangetast, is er nog altijd sprake van een kleinschalig kampenlandschap. In figuur 1.4 is reeds een luchtfoto van de locatie aan de Beekdorpweg 9-11 in Saasveld weergegeven.

2.3 Toekomstige Situatie

Zoals reeds beschreven is LanKo Timmerfabriek voornemens om het bedrijf uit te breiden. Er is behoefte aan de uitbreiding van de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen. De uitbreiding van de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen past niet bij recht binnen het geldende bestemmingsplan. Het bestemmingsvlak 'Bedrijf' dient daarvoor uitgebreid te worden. LanKo Timmerfabriek heeft er voor gekozen om de gewenste uitbreiding in twee fasen te realiseren. De eerste fase betrof het opstellen van het wijzigingsplan waardoor het mogelijk was om de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen op het bedrijfsperceel te vergroten tot 1.544 m2.

De tweede fase betreft de uitwerking van een totaalplan op basis van het gemeentelijk beleidskader Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Deze fase betreft een verdere uitbreiding van de fabriekshal, de realisatie van een machineberging/opslag, de bouw van overkappingen voor opslag en het vergroten van het bestemmingsvlak 'Bedrijf' aan de achterzijde van de huidige bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen. In de beoogde toekomstige situatie bedraagt de totale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen op het bedrijfsperceel maximaal 2.325 m2. Daarnaast wordt het bestemmingsvlak 'Bedrijf' vergroot over een oppervlakte van circa 1087,86 m2. De gewenste uitbreiding van LanKo is noodzakelijk om de eindproducten te allen tijde goed en droog op te kunnen slaan. Als gevolg van de uitbreiding zullen de bestaande Romney loods en afdaken/stellingen achterop het terrein van LanKo verwijderd worden.

In figuur 2.4 is de gewenste uitbreiding van LanKo Timmerfabriek weergegeven middels de KGO-tekening. Daarbij zijn de nieuw te bouwen bedrijfsgebouwen aangeduid met de letters 'D' en 'F'. De te verwijderen opstallen zijn aangeduid met de letter 'W'. De blauwe lijn is de bestaande grens van de bestemming 'Bedrijf'. De gewenste, nieuwe grens van de bestemming 'Bedrijf' is paars aangegeven. Voor de beoogde ontwikkelingen zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • uitbreiding van de bedrijfsbestemming;
  • uitbreiding van de bestaande bedrijfsbebouwing;
  • landschappelijke inpassing van het bedrijf;
  • ontwikkeling conform KGO en Casco beleid;
  • Opstellen van een ruimtelijk kwaliteitsplan.

Zoals beschreven vindt een deel van de KGO-investering plaats aan de Beekdorpweg 9 in Saasveld. Deze investering wordt in paragraaf 2.4 beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR4A-VG01_0010.png"

Figuur 2.4: Toekomstige situatie (bron: Hannink Landschapsvormgeving)

2.4 Landschappelijke Inpassing

Zoals beschreven wordt de gewenste ontwikkeling mogelijk gemaakt door gebruik te maken van het gemeentelijk KGO beleid. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt het bedrijfsperceel vergroot met een oppervlakte van circa 828 m2 (vergroting bedrijfsperceel 1.088 m2 minus afwaardering naar agrarisch en bos natuur 260 m2). Een groot deel van het bedrijfsperceel wordt reeds gebruikt voor opslag. Daarnaast neemt de oppervlakte aan bedrijfsbebouwing toe wat gevolgen heeft voor de ruimtelijke kwaliteit. In onderstaande figuur 2.5 is het ruimtelijk kwaliteitsplan behorende bij het KGO-plan weergegeven voor de locatie aan de Deurningerstraat 4-4a. In figuur 2.6 is de investering in de ruimtelijke kwaliteit voor de locatie aan de Beekdorpweg 9 in Saasveld weergegeven. De situatietekening en het KGO-plan zijn in Bijlage 3 van de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

Oude Deurningerstraat 4-4a Deurningen

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR4A-VG01_0011.png"

Figuur 2.5: Fragment uit KGO plan Deurningerstraat 4-4a Deurningen (bron: Hannink Landschapsvormgeving, Mirjam Wiggers Tekenstudio)

De bestaande bedrijfshal (A) wordt verlengd (D en F). Daarnaast wordt er een vrijstaand gebouw gerealiseerd die gebruikt wordt als kachelhuis met opslag voor houtsnippers (K). De huidige opstallen ten behoeve van opslag worden verwijderd en de verharding wordt deels uitgebreid (W). Het bedrijf wordt landschappelijk ingepast met een laurierhaag. Om aan de ruimtelijke kwaliteit te kunnen voldoen en om de nieuwe bebouwing goed in te passen, wordt tevens een nieuwe houtsingel aangeplant (L) met daarin inheemse soorten als hazelaar, berk, meidoorn, eik, Gelderse roos, zomereik en veldesdoorn. De totale oppervlakte bedraagt 935 m2. Totaal worden er 415 exemplaren aangeplant in de maat 80-100 cm met een plantafstand van 1,5 x 1,5 meter. Deze kosten worden niet meegerekend met de KGO investering. Het betreft een basisinspanning.

Om de uitbreiding van het bedrijf een goed evenwicht te geven met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteit wordt er een eikenbos (G) aangeplant. Totaal worden er 15 eiken aangeplant in de maat 12-14 (omtrek in cm) en voorzien van twee boompalen. Het totaalbeeld resulteert in een maximale landschappelijke inpassing van het bedrijf. Voor de KGO-investering wordt verwezen naar paragraaf 3.3.4 en Bijlage 3 van de toelichting.

Beekdorpweg 9-11 Saasveld

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR4A-VG01_0012.png"

Figuur 2.6: Fragment uit KGO plan Beekdorpweg 9 Saasveld (bron: Hannink Landschapsvormgeving)

De eigenaar van de Beekdorpweg 9 heeft kenbaar gemaakt om rondom het erf het landschappelijke karakter te versterken. De eigenaar zocht mogelijkheden en advies via Hannink Landschapsvormgeving. Aan de andere kant zocht timmerfabriek Lanko mogelijkheden om te investeren. Om die reden zijn beide projecten met elkaar verbonden.

Het erf aan de Beekdorpweg maakt onderdeel uit van het kleinschalige kampenlandschap. Veel landschappelijke structuren in combinatie met hoogteverschillen zorgen nog altijd voor een herkenbaar landschap. Hoewel de kenmerken van het ten noorden liggende matenlandschap ernstig is aangetast, is er nog altijd sprake van een kleinschalig kampenlandschap. Het bestaande erf (A) blijft ongeroerd net als veel bestaande houtopstanden (K) en een hoogstamfruitboomgaard (B).

De bestaande erfbeplanting wordt mogelijk breder (P), maar dit vormt geen onderdeel van de KGO investering. Aan de zuidzijde wordt langs de perceelsgrens een belangrijk cultuurhistorisch landschapselement grotendeels hersteld. Het element krijgt een organische vorm mee. Het wordt dus niet exact 3 of 4 rijen breed, maar varieert van 2 tot 5 rijen inheemse beplanting. De aanplant bestaat uit Gelderse roos, hondsroos, meidoorn, lijsterbes, sleedoorn, hazelaar en krent. De maat van aanplant bedraagt 60-80 (hoogte in centimeters) en de planten worden gemengd aangebracht. In de houtsingel worden 10 winterlinden onregelmatig aangeplant in de maat 14-16 (stamomtrek in centimeters). De soort bomen zorgen voor diversiteit en dragen bij aan het leefgebied van de bij.

De singel wordt de eerste jaren door gezaaid met een bloemrijk kruidenmengsel. Daardoor slaat beplanting beter aan, maar krijgt de houtsingel onmiddellijk een ecologische functie. Het bloemrijk kruidenmengsel heeft een grote kans van slagen doordat er niet meer bemest wordt. De grond verschraald waardoor er sprake blijft van diversiteit. Ook het restant van het weideperceel wordt ingezaaid met een soortgelijk mengsel, maar dit zal, in overleg met het kwaliteitsteam, niet als KGO investering worden opgenomen. Nabij het erf is sprake van een bestaande poel. Deze poel functioneert in geen geval op de bestaande plek. De poel ligt te hoog (niet in een laagte) en daarnaast kan er weinig zonlicht in de poel komen. De nieuwe poel komt daardoor in de laagte te liggen, waardoor er water kan blijven staan. Daarnaast zorgt de positionering voor zonlicht in de poel.

Tenslotte wordt er een raster geplaatst van gekloofde eiken palen. Het raster dient voornamelijk ter bescherming van de landschapselementen. Met name aan de zuidzijde moet voorkomen worden dat het gebruik aldaar nadelige gevolgen heeft voor de nieuwe aanplant. Dat geldt ook voor het behoud van een prachtige knoteik van tenminste 150 jaar oud. Met de investering en de aanleg van de genoemde elementen wordt voldaan aan het beleid. De versterking van het landschappelijke karakter maakt onderdeel uit van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving als gevolg van de gewenste bedrijfsuitbreiding van LanKo Timmerfabriek.

Sloopopgave Beekdorpweg 9 en 11 Saasveld

In het bestemmingsplan 'Buitengebied, Westerikweg 8 en Beekdorpweg 9 en 11' is bepaald dat de eigenaar van het perceel aan de Westerikweg 8 te Saasveld het aantal bijgebouwen op het perceel middels de Schuur voor Schuur regeling mag uitbreiden met een oppervlakte van 371,5 m2. Om deze extra oppervlakte aan bijgebouwen te realiseren dient er elders een veelvoud aan bebouwing gesloopt te worden. De sloop van de bebouwing vindt plaats aan de Beekdorpweg 9 en 11 te Saasveld. Concreet wordt er in het kader van de Schuur voor Schuur regeling 643 m2 aan asbesthoudende schuren gesloopt aan de Beekdorpweg 9 en 11.

Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Westerikweg 8 en Beekdorpweg 9 en 11' is reeds op 22 september 2020 vastgesteld. De voorwaardelijke verplichting voor de sloopopgave aan de Beekdorpweg 9 en 11 is in onderhavig bestemmingsplan tevens opgenomen. Daarmee blijft de sloopopgave voor de Beekdorpweg 9 en 11 - ook nadat onderhavig bestemmingsplan wordt vastgesteld - gelden en blijft de maximale oppervlakte aan bijgebouwen op het perceel aan de Beekdorpweg 9 en 11 te Saasveld geborgd.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Uitgangspunt van de Ladder is dat bij ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied een uitgebreide motiveringsplicht geldt. Hierin dient onderbouwd te worden waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Een afweging van alternatieven kan onderdeel zijn van deze onderbouwing, waarbij kwalitatieve en financiële argumenten gebruikt mogen worden.

In paragraaf 1.3 is beschreven dat de maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen op het perceel aan de Oude Deurningerstraat 4-4a op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebeid 2010' maximaal 1.419 m2 mag bedragen. Als gevolg van het vastgestelde wijzigingsplan uit 2016 mag de maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen maximaal 1.544 m2 bedragen.

Echter, zoals beschreven komt het totaal aan bedrijfsgebouwen op het bedrijfsperceel aan de Oude Deurningerstraat 4-4a op maximaal 2.325 m2. Gelet op het wijzigingsplan is er sprake van een toename van 781 m2 aan bedrijfsgebouwen. Het bedrijfsperceel is gelegen in het buitengebied van Deurningen. Als het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte en het resultaat van het nodige overleg, een motivering te bevatten waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gebouwd. Dit betekent dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied een nadrukkelijke motivering nodig is, dat wil zeggen in aanvulling op de algemene vereisten van artikel 3.1.6, eerste lid, Bro, waarom niet in het bestaand stedelijk gebied in de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen. Onderstaand wordt een beschrijving gegeven van de behoefte en waarom de ontwikkeling niet in bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

Actuele behoefte

Beoordeeld moet worden of er concreet behoefte bestaat aan de betreffende vorm van verstedelijking buiten bestaand stedelijk gebied.

Door de jaren heen is het bedrijf gegroeid en zijn de werkzaamheden van het bedrijf verder uitgebreid. Het bedrijf biedt werkgelegenheid aan personen wonend in de gemeente Dinkelland en buurgemeenten. Als gevolg van onderhavig plan wordt rekening gehouden met een uitbreiding van het personeelsbestand. Het voornemen van LanKo Timmerfabriek voorziet in een uitbreiding van de bedrijfsgebouwen met een oppervlakte van 781 m2 ten opzichte van het vastgestelde wijzigingsplan. Daarbij wordt een groot deel van deze bebouwing binnen het bestaande bedrijfsperceel gerealiseerd. Een groot deel van het bedrijfsperceel is in de huidige situatie geheel verhard en in gebruik ten behoeve van de bedrijfsvoering. De gewenste ontwikkeling is op grond van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.

Gelet op het gegroeide personeelsbestand, de groeiende vraag naar producten en de beperkte bedrijfsruimte kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een actuele behoefte. Het betreft een behoefte van een bestaande ondernemer die jarenlang gevestigd is in het buitengebied van de gemeente Dinkelland.

Bestaand stedelijk gebied

Beoordeeld moet worden of de beoogde ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kan worden. Daarbij is het belangrijk dat voorkomen moet worden dat nodeloos buiten het bestaande stedelijk gebied wordt gebouwd, als er binnenstedelijk nog ruimte beschikbaar is. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan: het bestaande stedenbouwkundig, samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Zoals hiervoor gebleken voorziet het voornemen in een specifieke behoefte van het bedrijf LanKo Timmerfabriek. Daarbij wordt geconstateerd dat er in de directe omgeving van het bedrijf geen leegstaande panden aanwezig zijn die kunnen voorzien in de gewenste uitbreiding. Opgemerkt moet worden dat er op bestaande bedrijventerreinen in de omliggende plaatsen weliswaar ruimte is voor de realisatie van de uitbreidingswens. Echter is dit vanuit meerdere opzichten niet haalbaar. Zo geldt dat de splitsing van bedrijfsactiviteiten voor LanKo niet tot de mogelijkheden behoort. Het voorligende plan is gericht op een uitbreiding van de opslagmogelijkheden, de werkplaats en de realisatie van nieuwe kantoren. Bedrijfsmatig gezien is een splitsing van deze functies negatief. Voor bewerking van bepaalde materialen zou in dat geval de andere vestiging aangedaan moeten worden. Dit zorgt voor onnodig veel extra verkeersbewegingen wat op zijn beurt resulteert in tijdsverlies en een vermindering van efficiëntie. Voor het kantoor geldt dat vanuit deze locatie de aansturing van het bedrijf plaatsvindt. Tevens vervult het kantoor een toezichtsrol en wordt het gebruikt als ontvangstruimte en showroom voor het bedrijfsperceel. Derhalve is een splitsing van deze functies niet gewenst.

Hoewel de mogelijkheden voor een verplaatsing van een bedrijf zijn bekeken, is dit vanuit financieel oogpunt niet haalbaar omdat de gewenste voordelen van de uitbreiding van teniet worden gedaan door de extra kosten die verplaatsing van het bestaande bedrijf door aankoop van een bedrijfsperceel, het realiseren van nieuwe bedrijfsbebouwing en bijbehorende voorzieningen met zich meebrengt. De reeds verrichte investeringen voor het bedrijfsperceel aan de Oude Deurningerstraat 4-4a worden in dat geval te gronde gericht, terwijl het bedrijfsperceel specifiek is ingericht op de werkzaamheden en bedrijvigheid van LanKo Timmerfabriek. De gehele verplaatsing van het bedrijf zou leiden tot een onevenredige kapitaalsvernietiging van het bedrijf. In het bedrijfsplan dat is opgesteld en akkoord is bevonden door de gemeente Dinkelland is de financiële situatie weergegeven. De conclusie uit dit bedrijfsplan is dat bedrijfsverplaatsing financieel niet verantwoord is en hierop negatief wordt geadviseerd door deskundigen.

Tot slot zou de verplaatsing van het bedrijf naar bestaand stedelijk gebied leiden tot leegstand in het buitengebied van Dinkelland. Zoals voorgaand al is aangegeven is het bedrijfsperceel specifiek ingericht op de werkzaamheden van een timmerfabriek. Voor de locatie betekent dit dan ook een aanzienlijke kans op (langdurige) leegstand bij een algehele verplaatsing. Daarnaast is andere bedrijvigheid op grond van het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan. De leegstand, als gevolg van een algehele bedrijfsverplaatsing, zal naar verwachting niet op korte termijn worden opgelost waardoor verval optreedt met negatieve gevolgen voor de vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied.

Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat de specifieke behoefte van LanKo Timmerfabriek niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Conform het provinciale en gemeentelijke beleidskader 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' dient de uitbreiding van het bedrijf gepaard te gaan met een investering in de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied.

3.2 Provinciaal Beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Op 13 november 2019 is door de Provinciale Staten van Overijssel de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 vastgesteld. De aanpassingen van de Omgevingsvisie die met de Actualisatie 2018/2019 zijn doorgevoerd zijn op 1 december 2019 in werking getreden. Met de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsvisie weer bij de tijd gebracht.

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 van de provincie Overijssel. De Provinciale Staten van Overijssel hebben de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 op 13 november 2019 vastgesteld en is op 1 december 2019 in werking getreden. Met de vaststelling van de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsverordening weer bij de tijd gebracht.

De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR4A-VG01_0013.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel(Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt. De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag - zowel ondergronds als bovengronds - te voorkomen. De provincie wil het onderscheid tussen het bestaande bebouwde gebied en de onbebouwde groene omgeving scherp houden.

Voor ontwikkelingen in de Groene Omgeving gelden de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Bij nieuwvestigingen en uitbreidingswnesen waarvoor binnen bestaande bebouwde gebied in redelijkheid geen ruimte te vinden is, moet zoveel mogelijk eerst de ruimte benut worden binnen bestaande erven, voordat beslag mag worden gelegd op de onbebouwde Groene Omgeving. Uitgangspunt is dat de gewenste ontwikkelingen bijdragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de Groene Omgeving.

Op grond van de Omgevingsverordening Overijssel zijn artikel 2.1.3 'Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik', artikel 2.1.5 'Ruimtelijke kwaliteit' en artikel 2.1.6 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' van toepassing op onderhavig plan. Hieronder worden deze artikelen beschreven en wordt een beschrijving gegeven hoe dit in voorliggend plan wordt vertaald.

artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.


Doorwerking voor voorliggend plan:
De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn een variant op de Ladder voor duurzame verstedelijking waarbij gemeenten moeten motiveren dat er behoefte bestaat aan de betreffende vorm van verstedelijking buiten bestaand stedelijk gebied. In paragraaf 3.1.2 is aangegeven dat de gewenste uitbreiding van LanKo Timmerfabriek niet gerealiseerd kan worden binnen bestaand stedelijk gebied. Er is sprake van een bestaand bedrijf die omwille van groei wil uitbreiden. Hoewel er op bestaande bedrijventerreinen in de omliggende plaatsen weliswaar ruimte is voor de realisatie van de uitbreidingswens, is dit gelet op de onnodige extra verkeersbewegingen en tijdsverlies als gevolg van deze verkeersbewegingen negatief voor de bedrijfsvoering. Daarnaast behoort een algehele bedrijfsverplaatsing niet tot de mogelijkheden voor LanKo. De algehele verplaatsing van het bedrijf naar bestaand stedelijk gebied zal leiden tot leegstand in het buitengebied. Dit heeft een negatieve invloed op de vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied.

artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Doorwerking voor voorliggend plan:

In het kader van de gewenste uitbreiding van LanKo Timmerfabriek is een KGO-plan opgesteld waarin wordt aangegeven welke bijdrage geleverd wordt aan de ruimtelijke kwaliteit. Tevens wordt hierin beschreven welke investeringen worden gedaan ten aanzien van de geldende gebiedskenmerken. In paragraaf 2.4 is de landschappelijke inpassing c.q. het KGO-plan toegelicht. Geconcludeerd kan worden dat de investering in het landschap per saldo leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Daarnaast wordt in deze paragraaf nader ingegaan op de geldende gebiedskenmerken en het geldende ontwikkelingsperspectief. Tevens wordt er als gevolg van het KGO-plan extra geïnvesteerd in de versterking van het landschappelijke karakter aan de Beekdorpweg 9 in Saasveld.

artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Onderhavig plan heeft betrekking op de uitbreidingswens van een bestaand bedrijf in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Zoals al is beschreven is het niet mogelijk om de gewenste uitbreiding binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren. Om de gewenste uitbreiding mogelijk te maken wordt gebruik gemaakt van de provinciale en gemeentelijke 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving'. Het KGO-plan is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting. Geconcludeerd kan worden dat het verlies aan landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 en 3.3 zijn fragmenten van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR4A-VG01_0014.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, Oude Deurningerstraat 4-4a Deurningen (bron: provincie Overijssel)

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR4A-VG01_0015.png"

Figuur 3.3: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, Beekdorpweg 9-11 Saasveld (bron: provincie Overijssel)

Beide plangebieden (Oude Deurningerstraat 4-4a in Deurningen en Beekdorpweg 9-11 in Saasveld) vallen binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Dit ontwikkelingsperspectief richt zich op het in harmonie ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebied. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

De ontwikkelingsmogelijkheden in dit ontwikkelingsperspectief worden nadrukkelijk verbonden met behoud en versterking van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het verbinden van de ontwikkelingsmogelijkheden van economische en maatschappelijke functies met het behoud en de versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen draagt bij aan het behoud van de specifieke kwaliteiten van het kleinschalige mixlandschap in Overijssel.

Onderhavig plan doet geen afbreuk aan het eigen karakter van beide plangebieden en levert geen extra belemmeringen op voor omliggende functies in de omgeving. De gewenste ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast en er vindt tevens een extra investering in de ruimtelijke kwaliteit plaats als gevolg van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan beide plangebieden het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.4 en 3.5).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR4A-VG01_0016.png"

Figuur 3.4: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel, Oude Deurningerstraat 4-4a(bron: provincie Overijssel)

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR4A-VG01_0017.png"

Figuur 3.5: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel, Beekdorpweg 9-11 (bron: provincie Overijssel)

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk - door de wind gevormd - zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. In de occupatiegeschiedenis zijn deze gronden voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw. Met name aan de noord- en oostzijde van het plangebied is sprake van hoogteverschillen, richting het zuiden wordt het relatief vlak. Hoewel de hoogteverschillen onder andere door zandverstuivingen, ontginning en de ontwikkeling van landbouw zijn afgenomen, zijn deze nog altijd herkenbaar. Aan de zuidkant van het plangebied zijn nauwelijks hoogteverschillen waarneembaar.

Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Onderhavig plan voorziet in de uitbreiding van de bouwmogelijkheden binnen het huidige bestemmingsvlak 'Bedrijf' en een kleine uitbreiding van het bestemmingsvlak 'Bedrijf'. Onderhavig plan doet geen verder afbreuk aan de natuurlijke waarden ter plaatse. De vereiste basisinspanning voorziet in een landschappelijke inpassing van het bedrijfsperceel. Daarnaast wordt er als gevolg van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving extra geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit van het landschap. Deze extra investering vindt plaats aan de Beekdorpweg 9-11 in Saasveld en draagt bij aan het eigen landschappelijke karakter van het gebied ter plaatse.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

Het perceel aan de Oude Deurningerstraat 4-4a in Deurningen kent in de laag van het agrarisch cultuurlandschap het kenmerk 'essenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.6 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR4A-VG01_0018.png"

Figuur 3.6: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel, Oude Deurningerstraat 4-4a (bron: provincie Overijssel)

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden - voormalige- heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es. Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Eeuwenlange bemesting (met heideplaggen en stalmest) heeft geleidt tot een karakteristiek reliëf met soms hoge steilranden. De ambitie is het behouden van de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen de verschillende landschapsonderdelen, grote open maat van de essen, het mozaïek van de flank van de es, de open beekdalen en vroegere heidevelden. Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.

Het perceel aan de Beekdorpweg 9-11 in Saasveld kent op grond van de laag van het agrarisch cultuurlandschap deels het kenmerk Essenlandschap en deels het kenmerk Oude Hoevenlandschap. In figuur 3.7 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR4A-VG01_0019.png"

Figuur 3.7: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel, Beekdorpweg 9 (bron: provincie Overijssel)

Het Essenlandschap is hierboven al beschreven. Het Oude Hoevenlandschap is een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan de kenmerkende structuren van het landschap: open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan het behoud en accentuering van de dragende structuren van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting, open es(je), beekdal, de mate van openheid en kleinschaligheid.

Onderhavig plan is gebaseerd op de bestaande erfstructuur op de planlocatie. De ontwikkelingen vinden in aansluiting van het bestaande bedrijfsperceel plaats en laten daarbij het agrarisch cultuurlandschap grotendeels intact. Het landschappelijk raamwerk wordt ter plaatse wordt niet aangetast door de voorgenomen ontwikkeling. De voorgenomen ontwikkeling gaat gepaard met een landschappelijke inpassing (basisinspanning) en een extra investering in de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. De extra investering vindt plaats aan de Beekdorpweg 9 in Saasveld. Doel van deze investering is het landschappelijke karakter van het perceel te versterken. De investering is in het KGO-plan beschreven en draagt bij aan de specifieke gebiedskenmerken die gelden voor de locatie aan de Beekdorpweg 9 in Saasveld.

Laag van de beleving

De laag van beleving heeft binnen het plangebied aan de Oude Deurningerstraat 4-4a in Deurningen geen specifieke kenmerken en blijft voor dit perceel buiten beschouwing.

Het perceel aan de Beekdorpweg 9-11 in Saasveld kent op grond van de laag van de beleving het kenmerk 'Donkerte'. In figuur 3.8 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR4A-VG01_0020.png"

Figuur 3.8: Laag van de beleving, omgevingsvisie Overijssel, Beekdorpweg 9 Saasveld (bron: provincie Overijssel)

De voor 'donkerte' aangewezen gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten.

Onderhavig plan heeft voor het perceel aan de Beekdorpweg 9-11 betrekking op de versterking van het landschappelijke karakter. De investering in het landschappelijke karakter doet geen afbreuk aan de gebiedskenmerken die gelden voor 'donkerte'.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.2.4 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)

De provincie wil ontwikkelingen in de groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' ontwikkeld als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, vab's, landgoederen etc. Deze regelingen blijven daarin overigens wel herkenbaar. Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaal-economische ontwikkelingen in de groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en de 'Catalogus Gebiedskenmerken'.

Ontwikkelingen in de groene omgeving worden als volgt benaderd: er wordt ruimte voor sociaal-economische ontwikkeling geboden als deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en in het ontwikkelingsperspectief ter plekke past en volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken' wordt uitgevoerd.

KGO van toepassing

De kwaliteit van het Overijsselse landschap en de sociaal-economische ontwikkeling van het landelijk gebied gaan hand in hand en vormen de basis voor allerlei ontwikkelingen. Nieuwe ontwikkelingen moeten mogelijk zijn onder voorwaarde dat ze bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Met de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving biedt de provincie Overijssel beleidsruimte aan gemeenten voor ontwikkelingen in de groene ruimte. In het buitengebied is ruimte voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen mits die gelijk opgaan met verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit.

Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.

De methodiek voor het bepalen van de balans tussen ontwikkelingsruimte en de gevraagde investering in de groene omgeving, is gericht op het volgende: hoe meer de ontwikkeling als gebiedsvreemd te beschouwen is en/of hoe groter de schaal en impact op de ruimtelijke kwaliteit is, des te zwaarder weegt dat aan de ontwikkelingskant van de balans en hoe hoger de aanvullende kwaliteitsprestaties dan dienen te zijn. Als het gaat om een gebiedsvreemde ontwikkeling van een grote schaal en met een grote impact op de omgeving, dan zal een forse investering in het landschap nodig zijn.

Om te beoordelen of medewerking kan worden verleend aan het verzoek, dient het volgende model (figuur 3.9) gevolgd te worden:

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR4A-VG01_0021.jpg"

Figuur 3.9: KGO-model provincie Overijssel

Generiek beleid en Ontwikkelingsperspectieven

Zoals uit het voorgaande is gebleken vormen de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken in het voorliggende bestemmingsplan geen belemmering voor het betreffende initiatief.

Gebiedseigen of gebiedsvreemd

Vervolgens komt de vraag aan de orde of de ontwikkeling als gebiedseigen of gebiedsvreemd moet worden aangemerkt. Het onderscheid in gebiedseigen en gebiedsvreemde functies geeft een indicatie voor de mogelijke bijdrage vanuit de functie zelf aan behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Een gebiedseigen functie past in de beleidsdoelstellingen ofwel het ontwikkelingsperspectief van een gebied. Bij een gebiedsvreemde functie is er eerder sprake van gebruikseffecten die een negatieve invloed kunnen hebben op (ontwikkelingsmogelijkheden van functies in) de omgeving (verkeer, milieu, geurgevoeligheid, e.d.)

In dit geval is sprake van een uitbreiding van een bestaand niet-agrarisch bedrijf. Op basis van de Kwaliteitsimpuls dient de uitbreiding gecompenseerd te worden in de omgeving. Voor iedere ontwikkeling in het landelijk gebied is de basisinspanning van toepassing. Het gaat hier om een goede landschappelijke inpassing van het bedrijfsperceel. Voor ontwikkelingen in de groene omgeving of ontwikkelingen die een uitstraling hebben naar de groene omgeving is bepaald dat de meerwaarde als gevolg van de uitbreiding dient te worden geïnvesteerd in de omgeving (aanvullende kwaliteitsprestaties).

Eigen belang of maatschappelijk belang

De voorgenomen uitbreiding van LanKo Timmerfabriek betreft met name 'eigen belang'.

Basisinspanning ruimtelijke kwaliteit en aanvullende kwaliteitsprestaties

De basisinspanning bestaat uit een goede ruimtelijke inpassing van het totale erf waar de ontwikkeling deel van uitmaakt. Die basisinspanning is afhankelijk van de functie in relatie tot de omgeving. In algemene zin is voor een ontwikkeling van grotere omvang ook een grotere basisinspanning vereist.

Naast de basisinspanning dienen als gevolg van de uitbreiding van het bestemmingsvlak en de uitbreiding van de bedrijfsgebouwen aanvullende kwaliteitsprestaties in het kader van de KGO te worden gepleegd. In paragraaf 2.4 is al ingegaan op de te verrichten kwaliteitsprestaties. Met de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en in overleg met de gemeente Dinkelland is een invulling gegeven aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Deze invulling is in paragraaf 3.3.4 verder uitgewerkt. Door zowel een basisinspanning en aanvullende ruimtelijke kwaliteitsprestaties te leveren, is een goede balans gevonden in de investering in de ruimtelijke kwaliteit en de nieuwe geboden ontwikkelingsruimte.

3.2.5 Conclusie provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

Het voorliggende bestemmingsplan brengt met de beoogde ontwikkeling geen onaanvaardbare effecten voor het Nationaal Landschap Noord-Oost Twente met zich mee. Doordat voldaan moet worden aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving wordt het landschap, gelet op de ruime investering, juist versterkt.

De beoogde ontwikkeling, de landschappelijke inpassing en de investering in de ruimtelijke kwaliteit brengen geen belemmeringen met zich mee voor omliggende (agrarische) bedrijven.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Dinkelland

De gemeente Dinkelland heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (10 september 2013). De visie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid.

De gemeente Dinkelland profileert zich als een agrarische en toeristische gemeente. Deze twee componenten zijn dan ook grote dragers van de Dinkellandse economie. Het beleid wordt gericht op het versterken van dit economische profiel. Dinkelland kiest voor een regisserende en faciliterende rol in het borgen en bevorderen van een gezond en maatschappelijk verantwoord economisch leven in de gemeente. Realisering van compenserende werkgelegenheid voor de teruglopende agrarische sector en de bevordering van de economische betekenis van de toeristisch-recreatieve sector zijn hoofdkeuzes van beleid.

Kenmerkend voor de gemeente Dinkelland is het unieke landschap dat is aan te merken als een kleinschalig samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen. De gemeente heeft een gezonde economie die ten dele drijft op de agrarische en toeristische sector maar waarin ook zeker andere bedrijvigheid, die zowel in de kernen als het buitengebied is gevestigd, een belangrijke rol speelt. Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van deze unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde weerbare economie. Voor de ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied betekent dit dat Dinkelland staat voor:

  • een evenwichtige en duurzame ontwikkeling van het grondgebied, met respect voor het natuurlijke en culturele erfgoed;
  • goede condities voor een goed functionerende economische sector, passend bij het karakter van Dinkelland, met bijzondere aandacht voor de agrarische sector en de toeristisch recreatieve sector.

Toets

Onderhavig plan betreft de uitbreiding van een bestaand bedrijf aan de Oude Deurningerstraat 4-4a in Deurningen. De gewenste bedrijfsuitbreiding wordt gerealiseerd door gebruik te maken van de provinciale en gemeentelijke regeling Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Naast de landschappelijke inpassing die als basisinspanning geldt, zal er een extra investering in de ruimtelijke kwaliteit plaats vinden. Op basis van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een evenwichte en duurzame ontwikkeling met respect voor het natuurlijke en culturele erfgoed. Hiermee past het initiatief binnen de structuurvisie Dinkelland.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan gemeente Dinkelland

Het landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Dinkelland is vastgesteld op 2 september 2008 en is een gemeentelijke uitwerking van het LOP Noordoost Twente en Twenterand. De doelstelling van het plan is richtlijnen te formuleren voor de inrichting van het landschap. Het plan mag daarmee geen belemmeringen voor de landbouw opleveren. Het landschapsontwikkelingsplan kan worden gezien als handreiking voor landschappelijke inpassing. Het plan is mede richtinggevend om te beoordelen of ontwikkelingen landschappelijk aanvaardbaar zijn.

De ontwikkelingsrichting in het LOP wordt bepaald door:

  • de verschillen tussen de landschapstypen;
  • de gaafheid, kenmerkendheid of potenties van de landschapstypen;
  • het reconstructiebeleid Noordoost Twente (streefbeeld 2015) en de zoneringen;
  • wel of geen onderdeel van de EHS;
  • de mate van verstedelijkingsdruk.

De ontwikkelingsrichtingen zijn beschreven per landschappelijke eenheid. Deze gebieden vormen eenheid door overeenkomsten in de geologische geomorfologische, hydrologische en bodemkundige situatie.

Het perceel aan de Oude Deurningerstraat 4-4a in Deurningen is gelegen in het deelgebied 'Stadsrand Hengelo-Borne-Almelo'. In het oude cultuurlandschap rond Deurningen liggen de boerderijen in onregelmatige groepen langs grote essen. Het toekomstbeeld ten noorden, oosten en westen van Deurningen is een agrarisch cultuurlandschap dat gekenmerkt wordt door een rijke kleinschalige verweving van natuurlijke elementen. De opgaven van het LOP is voornamelijk gericht op behoud en versterking van dit karakter van het oude agrarische cultuurlandschap.

Het perceel aan de Beekdorpweg 9 in Saasveld ligt binnen het deelgebied 'Bekken van Hengelo', specifiek 'Gammelke en Saasveld-Weerselo'. Het toekomstbeeld is een agrarisch cultuurlandschap. Het open karakter, de bolling en steilranden van de essen en kampen is als één geheel behouden en versterkt. De essen en kampen kennen een agrarisch gebruik. Op de overgang van de open essen en kampen op de hogere delen naar de lagere delen, ligt een compositie van landschapselementen (zoals houtwallen, singels en geriefhoutbosjes) en verspreide erven.

Toets

Als gevolg van onderhavig plan wordt het perceel aan de Oude Deurningerstraat 4-4a in Deurningen landschappelijke ingepast. Aan de Beekdorpweg 9 in Saasveld zal in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving een extra investering in de versterking van het landschappelijke karakter plaatsvinden. Voorafgaand aan het opstellen van het KGO-plan is een analyse van het landschap uitgevoerd en is bekeken welke ambities en streefbeelden worden nagestreefd. Het KGO-plan houdt rekening met de gebiedseigen kwaliteiten en beplanting. De specifieke waarden van het gebied worden behouden en indien nodig versterkt. Geconcludeerd kan worden dat er wordt aangesloten bij de uitgangspunten zoals neergelegd in het Landschapsontwikkelingsplan.

3.3.3 Nota 'De casco benadering in Noordoost-Twente'

De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.

Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.10 en 3.11) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR4A-VG01_0022.png"

Figuur 3.10: Fragment casco-kaart Oude Deurningerstraat 4-4a (bron: Cascokaart provincie Overijssel)

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR4A-VG01_0023.png"

Figuur 3.11: Fragment casco-kaart Oude Deurningerstraat 4-4a (bron: Cascokaart provincie Overijssel)

Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:

  1. 1. Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de cascokaart.
  2. 2. Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de cascokaart.
  3. 3. Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de cascokaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).

Toets

Binnen het plangebied aan de Oude Deurningerstraat 4-4a in Deurningen zijn geen elementen aanwezig die behoren tot het casco. De ontwikkeling binnen het plangebied heeft dan ook geen invloed op de cascokaart. Het cascobeleid streeft het behouden van de openheid na, waarbij het mogelijk is om grootschaligheid met gepaste maatregelen te laten afnemen. De voorgestelde casco (blauwe lijn op figuur 3.10 is reeds via landinrichting aangelegd. Geconcludeerd kan worden dat het plan niet in strijd is met de Cascobenadering.

Voor het plangebied aan de Beekdorpweg 9-11 in Saasveld geldt dat er wel elementen aanwezig zijn die behoren tot het casco. Zoals uit paragraaf 2.4 blijkt hebben de ontwikkelingen op het perceel Beekdorpweg 9 in Saasveld enkel betrekking op de versterking van het landschappelijke karakter. Er wordt op basis van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving extra geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de versterking van het landschappelijke karakter niet in strijd is met de Cascobenadering.

3.3.4 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)

De gemeente Dinkelland heeft op 8 oktober 2013 het beleidskader 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' vastgesteld. Het beleidskader dient als toetsingskader voor de gemeente om aangevraagde ontwikkelingen in het landelijke gebied te kunnen beoordelen op basis van de kwaliteitsimpuls. Tegelijkertijd biedt het beleidskader aanvragers handvatten om hun aanvraag vorm te geven in combinatie met de kwaliteitsimpuls. Het kader streeft na om dit nieuwe instrument zo veel mogelijk te objectiveren en eenduidig toe te passen. Voor voorliggend plan is een KGO-plan opgesteld. Zie Bijlage 3 voor het volledige KGO-plan.

Generiek beleid

Het generieke beleid voorziet in een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. In het gemeentelijke KGO-beleid is aangegeven dat afwijking van het bestaande bestemmingsplan mogelijk is ten behoeve van economische ontwikkelingen die naar aard en omvang passend zijn op de locatie, mits passend binnen het provinciaal- en rijksbeleid (zoals zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), deze passen bij de gebiedskenmerken en het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunt van het KGO-beleid is dat voor iedere ontwikkeling het hoofduitgangspunt van ruimtelijke kwaliteit geldt. Voor grootschalige ontwikkelingen moet naast de kwaliteit van de locatie ook geïnvesteerd worden in de omgevingskwaliteit.

De begrippen "aard en omvang" zijn bewust gekozen. Hiermee is aangegeven dat er sprake dient te zijn van maatwerk. Per ontwikkeling dient beoordeeld te worden of de voorgestaande ontwikkeling past in de omgeving.

Aard van de ontwikkeling

Qua aard gaat het om de activiteit op zich. Activiteiten die naar de aard niet passend zijn in het buitengebied kunnen niet op een nieuwe locatie ontwikkeld worden. Is er sprake van een bestaande locatie, dan wordt deze als passend aangemerkt. Dat betekent dat de geldende bestemming ter plekke qua aard passend wordt beschouwd. Als in het buitengebied passende activiteiten wordt onder andere bestaande niet-agrarische bedrijven beschouwd.

Omvang van de ontwikkeling

Qua omvang gaat het om de verhouding tussen de grootte van de ontwikkeling ten opzichte van de specifieke locatie, te weten de gebiedskenmerken van het type landschap. De Catalogus gebiedskenmerken, de KIGO en het Landschapsontwikkelingsplan worden als basis gebruikt om te beoordelen of de betreffende activiteit geen afbreuk doet aan de landschapstypologie en waarden.

Kwaliteitsimpuls of basisinspanning

In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen een basisinspanning en de kwaliteitsimpuls. Bij elke ontwikkeling op een bestaand bouwblok waarbij meer dan 500 m3 bebouwing wordt toegevoegd, geldt op basis van de regels van het bestemmingsplan Buitengebied en het gemeentelijk beleid, de noodzaak tot landschappelijke inpassing. Zodra sprake is van een grootschalige ontwikkeling, geldt een meer gebiedsgerichte benadering. Bij grootschalige ontwikkelingen (nieuw of uitbreiding van het bestaande) wordt naast een investering in de ontwikkeling zelf, tegelijkertijd geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit (aanvullende inspanning). Onder grootschalige ontwikkeling wordt verstaan: een ontwikkeling met een grootschalige impact. Indien er een bestemmingsplanprocedure nodig is (bijvoorbeeld ten behoeve van een verruiming van het bestemmingsvlak) dan is er sprake van een ontwikkeling met een grootschalige impact. Op dat moment moet er naast de basisinspanning een kwaliteitsimpuls van de groene omgeving plaatsvinden.

Waardevermeerdering

Als er sprake is van een niet functioneel aan het buitengebied gebonden grootschalige ontwikkeling, dient 100% van de waardevermeerdering (van de gronden als gevolg van aanpassing van de bestemming) naast de basisinspanning te worden geïnvesteerd. Als er sprake is van een functioneel aan het buitengebied gebonden grootschalige ontwikkeling zal er naast de basisinspanning 25% van de waardevermeerdering moeten worden geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit.

Indien er geen mogelijkheid is om het gehele bedrag te investeren, zal het bedrag gestort worden in het KGO fonds.

Toetsing initiatief

In onderhavig plan is er sprake van een activiteit die kan worden beschouwd als niet functioneel aan het buitengebied gebonden ontwikkeling. Om de bijdrage Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving te bepalen is er een berekening opgesteld. Doordat de uitbreiding zowel in een bestaande als een uit te breiden bestemming plaats gaat vinden is deze niet eenvoudig.

Bij elke ontwikkeling op een bestaand bouwblok waarbij meer dan 500m3 bebouwing wordt toegevoegd, geldt op basis van de regels van het bestemmingsplan Buitengebied en het gemeentelijk beleid, de noodzaak tot landschappelijke inpassing. Zodra sprake is van een grootschalige ontwikkeling, geldt een meer gebiedsgerichte benadering. Indien er een bestemmingsplanprocedure genoodzaakt is, wordt een ontwikkeling gezien als grootschalig. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is dan van toepassing, náást de basisinspanning. Dat geldt voor nieuwe functies en grootschalige uitbreiding van bestaande functies in het buitengebied.

Om de bijdrage KGO te bepalen is er een berekening opgesteld. Doordat de uitbreiding zowel in een bestaande bestemming als een uit te breiden plaats gaat vinden is deze niet eenvoudig. De vergroting van het bouwblok bedraagt 1087,86 m2. Daarom moet het bedrijf €54.392,76 investeren. Een deel van de uitbreiding valt binnen de bestaande bestemming. De initiatiefnemer moet daarom 25% van de bouwkosten investeren voor dat deel dat binnen de bestaande bestemming valt. De bouwkosten mogen op basis van het beleid gesteld worden op € 20,- per te bouwen m3. Totaal moet er daarom €20.578,51 extra geïnvesteerd worden. De totale waarde ligt daardoor op € 74.971,27. Overeengekomen in het principeverzoek is een eenmalige mindering van € 4.500,-. Daarom bedraagt de investering voor aftrekposten € 70.471,27.

Afwaarderingen mogen in mindering worden gebracht. Het gaat in dit geval om het verkleinen van het bouwblok, het afwaarderen van het bouwblok naar bos/natuur en het aanpassen van het bouwblok op de kadastrale situatie. De aanpassingen zijn op de rechterpagina in beeld gebracht. Daarnaast is gebleken dat het bouwblok op meerdere punten over het bestaande kadastraal eigendom ligt. Dat wordt in de nieuwe situatie gecorrigeerd. Inclusief afwaardering en overeenkomstig het principeverzoek dient er dan nog € 48.960,49 in de ruimtelijke kwaliteit geïnvesteerd te worden.

De initiatiefnemer mag een korting tegemoet zien als dat onderbouwd kan worden. In dit geval wordt de uitbreiding aangevraagd voor meer werkgelegenheid, is er ruimtegebrek waardoor ook de veiligheid in het geding is evenals de logistieke afwikkeling. Totaal kan er 20% af worden getrokken. Daarnaast mogen de kosten van het landschapsontwerp (met een maximum van 10%) en de kosten van het kwaliteitsteam in mindering worden gebracht. Dat levert een eindinvestering op van € 34.751,55 (afgerond). De investering moet bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit. Men heeft enkele mogelijkheden gevonden voor een KGO investering. Daarvoor is een investering van € 15.983,11 nodig. € 3.695,50 op eigen locatie en € 12.290,61 aan de Beekdorpweg 9. Voor de overige € 18.768,44 dienen andere doeleinden gezocht te worden.

Hoewel er nadrukkelijk gezocht is naar meer mogelijkheden voor een ruimtelijke investering zijn deze niet gevonden. De initiatiefnemer maakt daarom gebruik van de mogelijkheid om het (rest)bedrag in het groenfonds van de gemeente Dinkelland te storten. De initiatiefnemer mag maximaal 20% van de totale eindinvestering gebruiken voor maatschappelijk rood. Voor de overige is een project aangedragen betreft behoud en ontwikkeling van 'T Stift.

  • € 6.950,31 blijft twee jaar lang beschikbaar voor de plaatselijke voetbalvereniging "D.S.V.D. Deurningen". Het geld wordt ingezet voor de aanleg van kunstgrasvelden. De club kan een verzoek voor uitbetaling bij de gemeente indienen. De gemeente toetst vervolgens de aanvraag en de dan ingediende plannen. Eist de voetbalvereniging het bedrag niet op binnen 2 jaar na het onherroeppelijk worden van het bestemmingsplan dan zal het geld beschikbaar komen om in te kunnen zetten voor aanleg, behoud en versterking van het landschap in de gemeente Dinkelland.
  • Het restbedrag (€ 11.818,13) wordt gestort in het gemeentelijk groenfonds voor investeringen in het landschap en/of de ruimtelijke kwaliteit in of rondom Saasveld. Aangedragen is het project voor behoud en ontwikkeling van 'T stift. Er worden nadere voorwaarden verbonden aan dit project via een overeenkomst. Als het restbedrag niet binnen twee jaar na vaststelling van het bestemmingsplan wordt gebruikt dan komt het geld vrij voor ruimtelijke initiatieven binnen de gehele gemeente Dinkelland (gemeentelijk groenfonds).

Het KGO-plan is positief beoordeeld door het kwaliteitsteam landelijk gebied. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de gewenste ontwikkeling van LanKo Timmerfabriek op basis van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving mogelijk gemaakt kan worden.

3.3.5 Conclusie gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Het voorliggend plan voorziet in de uitbreiding van een bestaand bedrijf in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. De beoogde activiteit wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeervoorzieningen. Het onderhavige plan wordt niet gezien als een m.e.r.-plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project ruimschoots onder blijft. Het milieubelang is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de toelichting. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

Echter, per 16 mei 2017 is een aanmeldnotitie nodig wanneer sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven (en daarmee niet planMER-plichtig zijn). Er is geen ondergrens wat betreft het plan zelf, dus ook bij de ontwikkeling van onderhavig plan.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dinkelland heeft op 21 oktober 2019 besloten dat voor de gewenste ontwikkeling aan de Oude Deurningerstraat 4a in Deurningen geen m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden. De aanmeldnotitie is in Bijlage 1 opgenomen. Het besluit op de aanmeldnotitie is als Bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR4A-VG01_0024.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Aan de Beekdorpweg 9 in Saasveld wordt enkel geïnvesteerd in de versterking van het landschappelijke karakter. Hier worden geen nieuwe milieugevoelige of milieubelastende functies mogelijk gemaakt. Aan de Deurningerstraat 4-4a te Deurningen wordt het bestaande bedrijf uitgebreid. Voor de bedrijfsactiviteit ter plaatse van het plangebied aan de Oude Deurningerstraat 4-4a te Deurningen wordt op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' de omschrijving 'timmerfabriek' (SBI 162) gehanteerd. Hiervoor geldt een richtafstand van 100 meter in verband met het aspect geluid.

Interne werking

Onder de interne werking wordt bekeken of de in dit plan opgenomen ontwikkeling hinder ondervindt van omliggende functies. Onderhavig plan heeft geen betrekking op de realisatie van een milieugevoelige functie. De voorgenomen ontwikkeling wordt dan ook niet gehinderd.

Externe werking

De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van het milieugevoelig object (woning). De afstand van het bedrijfsperceel van LanKo tot de bedrijfswoningen aan de Oude Deurningerstraat 6-6a en 8 bedraagt circa 195 meter. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand van 100 meter. Bovendien wordt de onderlinge afstand door onderhavig plan niet kleiner.

Daarnaast mag het naastgelegen agrarisch bedrijf niet beperkt worden in haar ontwikkelingsruimte. Zoals reeds is geformuleerd blijft de bestaande afstand tussen beide bedrijven gehandhaafd. Van een verdere beperking in de ontwikkelingsruimte als gevolg van onderhavig plan is bij het voldoen aan de best bestaande technieken geen sprake.

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er voor het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' geen belemmeringen zijn die dit plan onmogelijk maken.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

Onderhavig plan voorziet in de uitbreiding van het bedrijf aan de Oude Deurningerstraat 4-4a in Deurningen. Zoals in paragraaf 4.2 is beschreven blijft de bestaande afstand tussen de bedrijfsgebouwen en de naastgelegen agrarische bedrijfsgebouwen gehandhaafd. Derhalve kan geconcludeerd worden dat er voor het aspect 'geur' sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en het naastgelegen agrarisch bedrijf niet verder in de ontwikkelngsmogelijkheden beperkt wordt als gevolg van het planvoornemen.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van het wijzigingsplan 'Buitengebied, Oude Deurningerstraat 4a te Deurningen' is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Kruse Milieu (kenmerk: 16035110, d.d. 24-08-2016) om de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse vast te stellen, zie Bijlage 4 van deze toelichting.

De kwaliteit van de bodem aan de Deurningerstraat 4a is in 2016 grotendeels grotendeels onderzocht op twee verdachte terreindelen (deellocaties A en B) en het onverdachte terrein. Aanleiding voor het destijds uitgevoerde bodemonderzoek waren de voorgenomen nieuwbouwplannen die mogelijk gemaakt zijn door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'.

Resultaten veldwerk

In totaal zijn er 15 verricht. Een boring is afgewerkt tot peilbuis. Het grondwater uit twee bestaande peilbuizen is herbemonsterd. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig fijn zand. Zintuiglijk zijn plaatselijk bodemvreemde materialen waargenomen. Visueel zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld en in de bodem. Het freatische grondwater is aangetroffen op gemiddeld 2.03 meter minus maaiveld.

Resultaten chemische analyse

Op basis van de resultaten van de chemische analyse kan het volgende worden geconcludeerd:

Onverdacht terreindeel

  • Bovengrond, BG I: niet verontreinigd;
  • Ondergrond, OG: niet verontreinigd;
  • Grondwater: zie deellocatie B.

Deellocatie A

  • Boring 202 (1.5-2.0): sterk verontreinigd met minerale olie;
  • Peilbuis 3: niet verontreinigd minerale olie, vluchtige aromaten (BTEX) en naftaleen;
  • Peilbuis 22: niet verontreinigd minerale olie, vluchtige aromaten (BTEX) en naftaleen.

Deellocatie B

  • Bovengrond BG II: niet verontreinigd met minerale olie;
  • Peilbuis 301: licht verontreinigd met barium en nikkel. Er zijn geen minerale oliecomponenten aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen verkennend bodemonderzoek

Overig terrein

De boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd. In het grondwater zijn lichte verontreinigingen met zware metalen aangetoond. De analyseresultaten van het grondwater (peilbus 301) geven geen aanleiding voor nader onderzoek.

Deellocatie A

De omvang van de (sterke) olieverontreiniging in de kern is ten opzichte van april 2006 sterk afgenomen. Alleen in boring 202 is nog een sterk verhoogd oliegehalte aanwezig. De omvang van de olieverontreinigign wordt geschat op 5-10 m3 (20 m2 x 0.5 meter), waarvan de helft sterk verontreinigd is. Er zijn geen verontreinigingen met minerale olie, vluchtige aromaten (BTEX) en naftaleen in het grondwater (peilbuizen 3 en 22) aangetoond.

Indien tijdens de nieuwbouw wordt gegraven in de sterk verontreinigde bodemlaag, dan dient dit onder milieukundige begeleiding plaats te vinden. In dat geval is er sprake van een (deel)sanering. Voor afgaande aan een sanering dient een plan van aanpak te worden opgesteld en ter goedkeuring aan het bevoegd gezag (gemeente Dinkelland) moeten worden voorgelegd. Eventueel vrij te komen verontreinigde grond zal naar een erkend acceptant moeten worden afgevoerd.

Deellocatie B

De huidige dieseltank heeft geen aantoonbare negatieve invloed op de bodemkwaliteit. In de bovengrond en in het grondwater zijn geen verontreinigingen met minerale olie of vluchtige aromaten (BTEX) en naftaleen aangetoond.

Naar aanleiding van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek kan met inachtneming van het bovenstaande geconcludeerd worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De nieuwbouw op het perceel is reeds gerealiseerd.

Opgemerkt moet worden dat de bodem ter plaatse van de locatie waar de gewenste machineberging/opslagplaats gerealiseerd gaat worden destijds niet onderzocht. Volgens de Woningwet is er een bodemonderzoek vereist indien het onder andere een bouwwerk betreft waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend (meer dan 2 uur per (werk)dag) mensen verblijven. Het betreft hier bouwwerken waarin dagelijks gedurende enige tijd dezelfde mensen verblijven, bijvoorbeeld om te werken of onderwijs te geven of te genieten. Het gaat dus niet om een enkele keer twee of meer uren, maar om een meer structureel (over een langere periode dan één dag) twee of meer uren verblijven van dezelfde mensen in het gebouwen. Gebouwen voor het opslaan van materialen of goederen, voor het telen of kweken van land- en tuinbouw producten evenals gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen zoals elektriciteitshuisjes en gebouwen voor de waterhuishouding of -zuivering, worden in de Memorie van toelichting genoemd als voorbeelden van bouwwerken waarin niet voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven. Voor de realisatie van de gewenste machineberging/opslaghal geldt dan ook dat een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk is.

Slotconclusie

Op basis van voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  1. a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  2. b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  1. c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  2. d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  3. e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Toets

Onderhavig plan voorziet niet in het toevoegen van een geluidsgevoelige functie/object. Er vindt enkel een uitbreiding van de bestaande bedrijfsfunctie plaats door een vergroting van de bedrijfsbestemming, een vergroting van de bestaande bedrijfshal en de realisatie van een nieuwe opslaghal. Van een eventuele belemmering op basis van het aspect geluid is geen sprake. Geconcludeerd wordt dat sprake blijft van een aanvaardbare situatie aangaande het aspect geluid. Daarnaast is in paragraaf 4.2 gebleken dat er voldaan kan worden aan de richtafstanden die gelden op basis van 'bedrijven en milieuzonering', hiermee wordt voldoende afstand gehouden ten opzichte van omliggende objecten.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

De gewenste ontwikkeling voorziet in de groeimogelijkheden van LanKo Timmerfabriek waardoor het aannemelijk is dat er meer goederen geproduceerd worden en eventueel meer personeel in dienst kan treden. Dit heeft nagenoeg geen negatieve invloed op de luchtkwaliteit.

Om aan te tonen dat deze geringe toename van het aantal verkeersbewegingen niet leidt tot een overschrijding van de grenswaarden wordt gebruik gemaakt van de NIBM-rekentool. Met deze rekentool kan worden aangetoond dat het plan niet-in-betekenende-mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Om de verkeersgeneratie voor LanKo te kunnen bepalen, wordt de systematiek van de CROW publicatie 317 gehanteerd. Gelet op de aard en omvang van de activiteiten kan LanKo op grond van de CROW publicatie 317 worden aangemerkt als een bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief (industrie, laboratorium, werkplaats). Daarbij gaat de CROW publicatie 317 in het buitengebied uit van een minimale verkeersgeneratie van 9,1 per 100 m2 bvo en maximale verkeersgeneratie van 10,9 per 100 m2 bvo. De maximale verkeersgeneratie voor LanKo bedraagt circa 254 vervoersbewegingen per weekdag.

In onderstaande berekening wordt uitgegaan van een worst-case scenario waarbij het aantal verkeersbewegingen op 254 per dag wordt gesteld. In verband met de aan- en afvoer van (geproduceerde) goederen zal er sprake zijn van een gering aantal verkeersbewegingen afkomstig van het vrachtverkeer. In de worst-case scenario wordt er uitgegaan van een percentage van 5% vrachtverkeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR4A-VG01_0025.png"

Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

Aan de Beekdorpweg 9 in Saasveld wordt enkel geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Er is derhalve geen sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen. De investering in de ruimtelijke kwaliteit heeft derhalve geen invloed op de luchtkwaliteit.

Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan in overeenstemming is met de wet- en regelgeving met betrekking tot de luchtkwaliteit.

4.7 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

In figuur 4.3 is een uitsnede van de risicokaart weergegeven van het plangebied aan de Oude Deurningerstraat 4a in Deurningen. Gelet op het feit dat aan de Beekdorpweg 9 in Saasveld enkel een investering in de ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt, blijft deze locatie buiten beschouwing.
afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR4A-VG01_0026.png"

Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 345 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. Op een afstand van 345 meter ligt een buisleiding (defensieleiding). Gelet op de afstand van de buisleiding tot aan het plangebied geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 7 juli 2020 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht voor het perceel aan de Oude Deurningerstraat 4a in Deurningen, zie Bijlage 5. Op basis van deze watertoets geldt de korte procedure. Het waterschap heeft op voorhand geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

Omdat er aan de Beekdorpweg 9 in Saasveld enkel geïnvesteerd wordt in de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse en geen gebouwen worden gebouwd of verharding wordt aangelegd, is het niet noodzakelijk om voor deze locatie een watertoets uit te voeren.

Op basis van bovenstaande kan het waterschap Vechstromen instemming met de ontwikkeling. Aangaande het aspect water blijft voor onderhavig plan sprake van een aanvaardbare situatie.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing

De versterking van het landschappelijke karakter aan de Beekdorpweg 9 in Saasveld heeft geen negatieve effecten op aanwezige natuurwaarden. De versterking van het landschappelijke karakter heeft zelfs positieve effecten op de natuurwaarden door de aanplant van nieuwe bomen en het aanbrengen van een kruidenmengsel. Gelet hierop wordt het plangebied aan de Beekdorpweg 9 in Saasveld verder buiten beschouwing gelaten omdat de investering in de ruimtelijke kwaliteit geen negatieve invloed heeft op de natuurwaarden.

In 2016 is in het kader van de Flora- & Faunawet door Natuurbank Overijssel een quickscan natuurwaarden uitgevoerd (projectnummer 857, versie 1.3, d.d. 16 augustus 2016) op het perceel aan de Oude Deurningerstraat 4a in Deurningen. Het rapport quickscan natuurwaarden is opgenomen in Bijlage 6 van de toelichting van dit bestemmingsplan. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.

Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))

Het plangebied ligt niet in of direct naast gronden die tot het NNN behoren. Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 100 meter afstand ten noordwesten van het plangebied. In onderstaande figuur 4.4 wordt de ligging van het NNN in de omgeving van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR4A-VG01_0027.png"

Figuur 4.4: Ligging plangebied ten opzichte van NNN (bron: Atlas van Overijssel).

Natura 2000-gebied

Het plangebied ligt niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Lemselermaten, ligt op circa 1,9 kilometer afstand van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden. In onderstaande figuur 4.5 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Natura-2000 gebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR4A-VG01_0028.png"

Figuur 4.5: Ligging plangebied ten opzichte van Natura-2000 gebied (bron: Atlas van Overijssel).

Stikstofdepositie

In het kader van de beoordeling of het voorgenomen plan uitvoerbaar is in het kader van de Wet natuurbescherming, dienen onder andere de wettelijke consequenties op het gebied van gebiedsbescherming, specifiek Natura 2000, in beeld gebracht te worden. Omdat de emissie van NOx en NH3 kan leiden tot een negatief effect op beschermde natuur op enige afstand van de emissiebron, is een beoordeling naar het effect van de emissie van NOx, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, noodzakelijk. Door Natuurbank Overijssel is een AERIUS-berekening uitgevoerd om de stikstofdepositie als gevolg van het plan te onderzoeken (projectnummer 2286, versie 1.0, d.d. 28-11-2019). De rapportage is als Bijlage 7 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. De resultaten van de AERIUS-berekening worden hieronder weergegeven voor de ontwikkelfase en de gebruiksfase. Voor de rekensystematiek wordt verwezen naar de bijlage.

Gedurende de ontwikkelfase vindt er een emissie plaats van 0,6 kg stikstof per jaar (inzet materieel). Deze emissie leidt niet tot een toename van depositie NOx in een Natura 2000-gebied.

Tijdens de gebruiksfase vindt er geen toename van emissie van Nox plaats. De uitbreiding van de bebouwing ten behoeve van de opslag van geproduceerde goederen leidt niet tot een toename van de productie. Aangezien de emissie niet toeneemt in de gebruiksfase leidt de gebruiksfase dan ook niet tot een depositie van NOx in een Natura 2000-gebied.

Conclusie

Tijdens de ontwikkel- en gebruiksfase van het plangebied vindt enige emissie van stikstof (NOx) plaats. Deze emissie is echter dusdanig gering dat dit niet leidt tot een berekenbare toename van depositie Nox in Natura 2000-gebied. Deze uitkomst wordt veroorzaakt door de beperkte inzet van materieel, in combinatie met de ligging op enige afstand van stikstofgevoelige Habitattypen in Natura 2000-gebied.

Soortenbescherming

De voorgenomen activiteiten worden gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden, verwonden en het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’, als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden en doden of om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen beschadigen en te vernielen. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.

Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van verschillende vogel-, amfibieën-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er ieder voorjaar vogels in/aan de gebouwen en de buitenruimte en bezetten amfibieën en grondgebonden zoogdieren er een voortplantingslocatie en/of (winter)rustplaats. Vleermuizen benutten het plangebied uitsluitend als foerageergebied; geschikte verblijfplaatsen ontbreken in het plangebied.

Van de vogelsoorten die in het plangebied nestelen, zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaats. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden en verwonden’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’ (of de soort is niet beschermd). De functie van het plangebied als foerageergebied is voor de in het gebied voorkomende vogel-, amfibieën-, en grondgebonden zoogdiersoorten niet beschermd. De functie en betekenis van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen wordt door uitvoering van de voorgenomen plannen niet aangetast. In het kader van de zorgplicht worden geen specifieke matregelen voorgesteld.

Conclusie

Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de lokale invloedsfeer en de ligging buiten beschermd (natuur)gebied, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden.

4.10 Archeologie En Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

De archeologische waarden- en advieskaart van de gemeente Dinkelland laat zien dat het plangebied aan de Oude Deurningerstraat 4a in Deurningen gesitueerd is binnen het gebiedskenmerk 'beekdalen en overige laagten'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR4A-VG01_0029.png"
Figuur 4.6: Uitsnede archeologische verwachtingenkaart Oude Deurningerstraat 4a Deurningen (bron: gemeente Dinkelland).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR4A-VG01_0030.png"

Figuur 4.7: Uitsnede archeologische verwachtingenkaart Beekdorpweg 9 Saasveld (bron: gemeente Dinkelland).

Toets

Voor het gebiedskenmerken 'beekdalen en overige laagten' geldt op basis van de archeologische waarden- en advieskaart vrijstelling voor archeologisch onderzoek, met uitzondering van gebieden met een lage verwachting die grenzen aan terreinen met waardevolle archeologische resten. In onderhavig geval is er sprake van een gebied dat grenst aan gebieden met het kenmerk 'dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek'. Voor dit kenmerk geldt voor gebieden kleiner dan 2.500 m2 vrijstelling voor archeologisch onderzoek. De beoogde uitbreiding aan de Oude Deurningerstraat 4a is kleiner dan de gehanteerde norm van 2.500 m2.

Daarnaast ligt het plangebied aan de Beekdorpweg 9 in Saasveld in het gebiedskenmerk 'dekzandwelvingen en -vlakten'. In het plangebied aan de Beekdorpweg 9 in Saasveld vindt enkel een versterking van het landschappelijke karakter plaats door een investering in de ruimtelijke kwaliteit. De activiteiten hebben enkel betrekking op de aanplant van bomen. Daarnaast wordt een bestaande poel verplaatst. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk in plangebieden groter dan 5.000 m2 bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5.000 m2 geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er zich geen cultuurhistorisch waardevolle elementen in de directe omgeving bevinden. Derhalve wordt geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.11 Verkeer / Parkeren

Verkeer

Het bedrijfsperceel aan de Oude Deurningerstraat 4a in Deurningen wordt ontsloten via de Oude Deurningerstraat. Deze straat kent een maximale toegestane snelheid van 60 km/u. De Oude Deurningerstraat betreft een vertakking van de provinciale weg N738 (Deurningerstraat) die Weerselo met Deurningen verbindt. Tevens staat de Oude Deurningerstraat via de Gammelkerstraat in verbinding met de provinciale weg N738. Gelet op deze routing en kenmerken van de Oude Deurningerstraat kan gesteld worden dat de Oude Deurningerstraat fungeert als toegangsweg naar de percelen aan de Oude Deurningerstraat. Derhalve heeft de Oude Deurningerstraat geen doorgaande verkeersfunctie maar dient enkel ter ontsluiting van de percelen.

Als gevolg van onderhavig plan nemen de bedrijfsactiviteiten niet toe. De extra bebouwing is is noodzakelijk ter vervanging van oude stellingen, bergingen en om inpandige opslag mogelijk te maken in plaats van buitenopslag. De uitbreiding is enkel noodzakelijk zodat het personeel door de extra ruimte veiliger kan werken en er meer ruimte is voor de opslag van goederen. Voor het verkeer wijzigt de routering niet. Het grootste deel van de verkeersbewegingen van en naar LanKo betreft dan ook voornamelijk het komen en gaan van het personeel ('s ochtends en 's avonds). Gelet op het feit dat de bedrijfsactiviteiten niet worden uitgebreid en derhalve het personeelsbestand ook niet wordt uitgebreid, is het niet noodzakelijk om nadere eisen te stellen ten aanzien van het aspect 'verkeer'.

Parkeren

Om het parkeren ook na 1 juli 2018 te kunnen reguleren is het bestemmingsplan "Facetbestemmingsplan Parkeren Dinkelland" vastgesteld door de raad van de gemeente Dinkelland op 29 mei 2018. Elke initiatiefnemer van een plan is zelf verantwoordelijk voor het realiseren van zijn eigen parkeervoorzieningen. Een nieuw initiatief (uitbreiding, nieuwbouw of functiewijziging) mag geen onaanvaardbare problemen veroorzaken in de omgeving. Dit betekent dat in beginsel de parkeerbehoefte op eigen erf moet worden gerealiseerd.

Voorafgaand aan dit bestemmingsplan is op 12 september 2017 het wijzigingsplan "Buitengebied, Oude Deurningerstraat 4a" vastgesteld. Dit wijzigingsplan bood LanKo de mogelijkheid om de maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen uit te breiden naar 1.540 m2. Tijdens die aanvraag is het aantal parkeerplaatsen vastgesteld op 23 parkeerplaatsen op basis van de gemiddelde parkeernorm 0,8 - 1,3 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo voor.

De parkeerbehoefte werd destijds bepaald door het bruto vloeroppervlakte van LanKo concreet vast te leggen.

Als gevolg van het wijzigingsplan heeft LanKo vooruitlopend op de KGO procedure, waarin onderhavig bestemmingsplan in voorziet, 26 parkeerplaatsen gerealiseerd. De uitbreiding die onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt voorziet in de mogelijkheid om de maximale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing te verruimen met 785 m2. De bedrijfsactiviteiten (timmerfabriek) nemen als gevolg van het plan niet toe. De extra bouwmogelijkheden worden ingezet ter vervanging van de Romney loods en afdaken/stellingen achterop het terrein om de eindproducten te allen tijde droog op te kunnen slaan. De uitbreiding is enkel noodzakelijk zodat het personeel door de extra ruimte veiliger kan werken en er meer ruimte is voor de opslag van goederen.

Middels de voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan wordt geborgd dat er nadat het plan gerealiseerd is, 26 parkeerplaatsen aanwezig zijn en in stand worden gehouden.

Tot slot zal het laden en lossen plaats gaan vinden aan de rechterzijde (oostzijde) van het pand. De laad- en losactiviteiten vinden gedurende een korte tijd plaats waardoor geconcludeerd kan worden dat er geen parkeerplaats aangewezen moet worden waar het laden en lossen plaatsvindt.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Planopzet En Systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

Met betrekking tot de regels is aansluiting gezocht bij de geldende regels voor de bestemming 'Bedrijf'. De regels komen overeen met het Handboek van de gemeente Dinkelland voor wat betreft de regels voor het buitengebied en sluiten voor zover van toepassing aan op het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'. De regels zullen verder voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

5.2 Opzet Regels

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten, respectievelijk artikel 1 en 2), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en procedureregels, hoofdstuk 3) en overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4), zijn er zes bestemmingsregels.

'Agrarisch - 1' (Artikel 3)

De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch - 1' hebben als hoofdfunctie de uitoefening van de agrarische functie, een agrarisch bouwvlak is niet op de betreffende gronden aanwezig. Hier worden mogelijkheden geboden voor de voortzetting van de landbouwfunctie op bedrijfseconomische grondslag. De bescherming van het landschap is nevengeschikt aan het agrarisch gebruik. In het gebied zijn geen waardevolle landschapselementen, zoals de houtwallen en bosjes, die door middel van een dubbelbestemming moeten worden beschermd. De nieuwe natuur die in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving in dit plan wordt vastgelegd, wordt bestemd als 'Bos - natuur', met uitzondering van solitaire bomen en kleine boomgroepen. Voor een aantal werkzaamheden is een vergunningenstelsel opgenomen om structurele veranderingen op het landschap te voorkomen dan wel structurele ingrepen in het landschap af te kunnen wegen. Landschappelijke elementen, die niet zijn aangeduid, kunnen worden verwijderd wanneer daar een landbouwkundige noodzaak voor is. Een criterium daarbij is wel dat de structuur van het landschap niet wordt aangetast. Dit kan betekenen dat het element elders gecompenseerd moet worden. Bovendien is aan de realisatie van het KGO-plan een voorwaardelijke verplichting gekoppeld waaruit volgt dat het KGO-plan gerealiseerd moet worden en in stand moet worden gehouden.

Binnen deze bestemming is een uitzondering gemaakt van de vergunningplicht voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op de versterking van het landschappelijke karakter zoals beschreven in het Ruimtelijk Kwaliteitsplan KGO.

'Agrarisch - 2' (Artikel 4)

De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch - 2' bestaan uit een combinatie van functies. Deze gronden zijn in gebruik voor het uitoefenen van de agrarische functie in combinatie met het behoud en ontwikkeling van landschappelijke waarden en natuurwaarden. Binnen deze bestemming is in principe dezelfde regeling opgenomen voor agrarische bedrijfsvoering als binnen de bestemming 'Agrarisch - 1'. Binnen de bestemming geldt voor de toegelaten functies en werken en werkzaamheden een toetsingskader dat is afgestemd op de doeleindenomschrijving. In de omschrijving heeft het landschap een nevengeschikte plaats ten opzichte van de landbouw. Bij de afwegingen zal op basis van evenredigheid het landschap even zwaar gewogen moeten worden als de landbouw.

Binnen deze bestemming is een uitzondering gemaakt van de vergunningplicht voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op de versterking van het landschappelijke karakter zoals beschreven in het Ruimtelijk Kwaliteitsplan KGO.

'Bedrijf' (Artikel 5)

Onder deze bestemming vallen de niet-agrarische bedrijven. Het gaat om bestaande legale bedrijven. In beginsel is het bedrijf bestemd overeenkomstig de aard van het aanwezige aannemersbedrijf. De bestemming biedt bebouwingsmogelijkheden voor bedrijfsgebouwen tot een maximale oppervlakte van 2.325 m². De extra bedrijfsruimte is mogelijk omdat gelijktijdig in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving geïnvesteerd wordt in de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Om de investering in de ruimtelijke kwaliteit veilig te stellen, is in de gebruiksbepalingen een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

'Bos - natuur' (Artikel 6

De bestemming 'Bos - natuur' betreft in dit plan de groenelementen rondom het bedrijfsperceel zoals de inpassing van de uitbreiding en de houtwallen die versterkt, hersteld of aangelegd worden. Deze gebieden worden in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving specifiek bestemd. Het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden van deze gebieden staan voorop.

Binnen deze bestemming is een uitzondering gemaakt van de vergunningplicht voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op de versterking van het landschappelijke karakter zoals beschreven in het Ruimtelijk Kwaliteitsplan KGO.

'Wonen' (Artikel 7)

De als 'Wonen' bestemde gronden zijn bestemd voor bestaande woonhuizen met bijbehorende bouwwerken en daaronder begrepen wegen en paden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en nutsvoorzieningen. Met 'bestaande woonhuizen' wordt gedoeld op de op het moment van het bestemmingsplan (voorafgaand aan de raadsvaststelling) aanwezige woonhuizen.

'Waarde - Landschap' (Artikel 8)

Door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' worden de waardevolle landschapselementen beschermd.

De houtwallen, houtsingels en bosjes ouder dan 60 jaar, staan op de verbeelding aangegeven. Uit het landschapsontwikkelingsplan is gebleken dat deze elementen zodanig waardevol zijn dat ze een specifieke bescherming krijgen. Het verwijderen van deze landschapselementen wordt niet mogelijk gemaakt, uitgezonderd vanuit het beheer van deze landschapselementen.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor grondne waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In voorliggende ontwikkeling is geen sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening. er hoeft dus geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 4 (nieuwe ontwikkelingen en uitbreiding met KGO), waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 7 juli 2020 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 7 augustus 2020 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Aanmeldnotitie M.e.r.

Bijlage 2 Besluit Aanmeldnotitie M.e.r.

Bijlage 3 Kgo-plan

Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 6 Quickscan Natuurwaarden

Bijlage 7 Aerius-berekening