Buitengebied, Deurningerstraat 5, Weerselo, 1e herziening
Bestemmingsplan - gemeente Dinkelland
Vastgesteld op 30-11-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Buitengebied, Deurningerstraat 5, Weerselo, 1e herziening" met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR5HZ1-VG01 van de gemeente Dinkelland;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen
1.3 aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aan- en uitbouw:
een aan een (hoofd)gebouw aanwezig bouwwerk, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uit maakt van dat (hoofd)gebouw);
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 agrarisch medegebruik:
een agrarisch gebruik van gronden en gebouwen dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit agrarisch gebruik is toegestaan;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bed-and-breakfast:
het bieden van, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.10 bedrijf:
het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, verhandelen, installeren en/of herstellen van goederen;
1.11 bestaand:
ten aanzien van de vóór 1998 aanwezige bouwwerken, de na 1998 bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken, en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
- bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bijgebouw:
een gebouw, dat in bouwkundig en/of visueel opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw;
1.15 boerderijkamer:
een (deel van een) bijgebouw welke blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in kamers al dan niet in combinatie met een dagverblijf;
1.16 boomteelt:
de teelt van boomkwekerijgewassen;
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.24 evenement:
elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties, voorzover de activiteiten een aaneengesloten periode van ten hoogste 14 dagen omvatten;
1.25 extensief dagrecreatief medegebruik:
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vis- of picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
1.28 geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
1.29 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.30 huishouden:
een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;
1.31 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.32 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel zijnde en prostitutie, waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.33 landschappelijke waarden:
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied (bij de afweging van het begrip landschappelijke waarden zal de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
1.34 logiesverstrekkend bedrijf:
een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies worden verstrekt, waarbij de logieswooneenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf; naast het verstrekken van logies worden accommodaties aangeboden voor dagverblijf en maaltijdbereiding;
1.35 mantelzorg:
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.36 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zullen de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
1.37 normaal onderhoud:
het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.38 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
1.39 parkeren:
een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen.
1.40 peil:
- a. indien op het land wordt gebouwd:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- b. indien over of in het water wordt gebouwd:
- 1. het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.41 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie en waarvoor geen winkelruimtes worden ingericht;
1.42 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;
1.43 prostitutiebedrijf:
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;
1.44 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen wordt verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.45 sierteelt:
de teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken;
1.46 stallen:
in een garage of andere bewaarplaats zetten.
1.47 voertuig:
vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren.
1.48 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.49 voorkeurgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
1.50 wonen:
de huisvesting van één huishouden in een woning.
1.51 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
1.52 woonhuis:
een gebouw dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 afstand tot de weg
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de rand van de wegberm aan de zijde van de weg;
2.7 bedrijfsvloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het agrarisch gebruik;
- b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
met daaraan ondergeschikt:
- c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
- d. doeleinden van agrarisch natuurbeheer;
- e. cultuurgrond;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
- g. extensief dagrecreatief medegebruik;
- h. wegen en paden;
- i. tuinen en erven aangrenzend aan de bestemming Wonen;
- j. ontsluitingswegen ten behoeve van aangrenzende bestemmingen;
- k. beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen;
- l. terreinen voor evenementen.
met de daarbijbehorende:
- m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid;
- c. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten, met uitzondering van tijdelijke opslag van landbouwproducten (maximaal zes maanden per jaar);
- d. het opslaan van zand, steen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen materialen, langer dan zes maanden per jaar;
- e. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik of de bereikbaarheid van bebouwde percelen en veldschuren;
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van eigen en streekeigen producten;
- g. het gebruik van de gronden ten behoeve van containerteelt;
- h. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbij behorende bouwwerken anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- i. het gebruik van de gronden ten behoeve van de aanleg van een waterbassin.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Bos - Natuur
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos - Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke waarden in de vorm van in hoogte opgaand groen en groenvoorzieningen. De beplanting van de voor "Bos - Natuur" aangewezen gronden bestaat conform het in Bijlage 1 bij de planregels opgenomen Erfinrichtingsplan uit inheemse soorten, die jaarrond zodanig groenblijvend zijn dat deze het zicht op de aangrenzende bestemmingen wegnemen.
met de daarbij behorende:
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen, en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimten voor:
- 1. een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
- 2. mantelzorg;
- b. boerderijkamers, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - boerderijkamers';
met de daarbijbehorende:
- c. tuinen, erven en terreinen;
- d. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 5.2.1 onder f en toestaan dat de inhoud van een woning wordt vergroot, mits:
- 1. de inhoud van de woning ten hoogste de inhoud van het hoofdgebouw zal bedragen;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het bepaalde in lid 5.2.2 onder c en d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 200 m², mits:
- 1. deze afwijkingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van stalruimte voor dieren en/of de opslag van materieel dat gebruikt wordt voor het onderhoud van eigen gronden dan wel in situaties waar al 100 m² aan stalruimte voor dieren en/of de opslag van materieel aanwezig is;
- 2. er sprake is van eigendom van gronden buiten het erf met een omvang van ten minste 5.000 m²;
- 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- c. het bepaalde in lid 5.2.2 onder i en toestaan dat aangebouwde bijbehorende bouwwerken tot ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw worden voorzien van een plat dak, mits:
- 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 5.4.1 onder d en toestaan dat een hoofdgebouw wordt gebruikt door meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning, mits:
- 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of een derde (huishouden van een) persoon;
- 2. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;
- 3. er sprake blijft van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft;
- 4. er sprake blijft van één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;
- 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het bepaalde in lid 5.4.1 onder e en toestaan dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning in de vorm van bed and breakfast, mits:
- 1. de logiesverstrekking uitsluitend plaatsvindt binnen het bestaande hoofdgebouw. Er wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);
- 2. er maximaal twee kamers gerealiseerd worden en er maximaal 5 personen aanwezig mogen zijn;
- 3. er geen keukenblok in de wooneenheden wordt gemaakt;
- 4. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
- 5. er geen extra inrit wordt aangelegd in verband met de vestiging;
- 6. de vestiging alleen is toegestaan aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
- 7. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Algemene bouwregels
- a. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels zullen, wanneer op gronden grenzend aan de bestemming 'Verkeer' gebouwen en overkappingen worden opgericht, de afstand van de gebouwen en overkappingen tot de as van de weg ten minste 15,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welke geval de afstand tot de as van de weg ten minste de bestaande afstand zal bedragen.
- b. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken verlenen van lid a en toestaan dat gebouwen dichter op de weg worden gebouwd, mits:
- 1. instemming is verkregen van de wegbeheerder vanuit een oogpunt van wegbeheer en/of verkeersveiligheid;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.2 Bestaande maatvoering
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het gronden betreft waar een kampeerterrein voor klein kamperen is toegestaan;
- b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
- c. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- d. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
- e. het storten van puin en afvalstoffen;
- f. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
- g. niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
- b. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen en toestaan dat vóór een voorgevel wordt gebouwd op de wijze van:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- 3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits de afstand vanuit de voorgevel niet meer dan 1,50 m zal bedragen.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:
- a. enige bestemming wordt gewijzigd voor wat betreft de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten voor de telecommunicatie, mits:
- 1. de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand hoog bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen hoog bouwwerk;
- 2. de antenne niet geplaatst kan worden op een bedrijventerrein;
- 3. de antenne vervolgens geplaatst moet worden in aansluiting op grote infrastructuurlijnen;
- 4. de mast radiografisch noodzakelijk is;
- 5. de hoogte van een mast ten hoogste 45,00 m zal bedragen;
- 6. het aantal masten binnen de gemeente niet meer mag bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit;
- 7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Aanvullende werking welstandscriteria
De op de verbeelding en in de regels geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken, kan nader worden ingevuld door de in de Woningwet bedoelde welstandscriteria.
11.2 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.
11.3 Parkeren
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
- c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, Deurningerstraat 5, Weerselo, 1e herziening.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op het perceel Deurningerstraat 5 te Weerselo is een voormalig agrarisch erf aanwezig, momenteel reeds bestemd met een reguliere woonbestemming. Ter plaatse staat een voormalige agrarische bedrijfswoning en liggen twee compensatiekavels die uit een Rood-voor-Rood traject eerder (2019) op deze locatie verkregen zijn. Ook het voormalige agrarische erf is in dit Rood-voor-Rood traject bestemd met een reguliere woonbestemming.
Initiatiefnemer is nu voornemens ter plaatse enkele ontwikkelingen door te voeren. Het betreffen de volgende ontwikkelingen:
- het opnemen van een afwijkingsbevoegdheid die het mogelijk maakt dat 200 m2 aan bijgebouwen bij beide compensatiewoningen mogelijk is;
- het realiseren van boerderijkamers in een nieuw bijgebouw bij de bestaande boerderijwoning.
Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn voorgenomen ontwikkeling niet mogelijk, aangezien de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de gewenste ontwikkeling ontbreken.
Om die reden is een herziening van het bestemmingsplan vereist. Hiertoe dient dit bestemmingsplan. In voorliggend bestemmingsplan wordt aangetoond dat de wijziging van de bestemming ter plaatse in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Deurningerstraat 5 te Weerselo, op circa 1 kilometer ten zuiden van de kern Weerselo. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Weerselo, sectie P, nummer 177. In figuur 1.1 is de ligging van de locatie ten opzichte van Weerselo en de directe omgeving weergegeven.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: Provincie Overijssel) |
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Deurningerstraat 5, Weerselo, 1e herziening' bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1774.BUIBPDEURNSTR5HZ1-VG01) en een renvooi;
- regels (met bijbehorende bijlagen).
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
1.4 Huidig Planologisch Regime
1.4.1 Algemeen
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Buitengebied, Deurningerstraat 5 Weerselo". Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 26 maart 2019. Daarnaast geldt het "Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland". Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 29 mei 2018.
In afbeelding 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied, Deurningerstraat 5" opgenomen. Het plangebied is indicatief met rode omlijning weergegeven.
![]() |
Afbeelding 1.2: Ligging van het plangebied in bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijke Plannen/Gemeente Dinkelland) |
1.4.2 Bestemmingen en aanduidingen
Op basis van het geldende bestemmingsplan gelden ter plaatse van het plangebied de bestemmingen 'Agrarisch - 1', 'Wonen' en 'Bos - Natuur'.
De bestemming ‘Agrarisch - 1' is toegekend aan de gronden buiten de woonpercelen, waardoor het agrarisch bouwperceel in 2019 volledig is wegbestemd. De gronden met de bestemming ‘Agrarisch - 1 zijn hoofdzakelijk bestemd voor de het agrarisch gebruik en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden. Tevens kan worden opgemerkt dat binnen deze bestemming ook tuinen en erven behorende bij de woningen (binnen de naastgelegen bestemming) zijn toegestaan.
De bestemming 'Bos - Natuur' is opgenomen ter plaatse van een groenstrook ten zuiden van beide compensatiekavels. De voor 'Bos - Natuur' bestemde gronden zijn bedoeld voor het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke waarden in de vorm van opgaand groen en groenvoorzieningen.
De gronden die worden gebruik voor de woonfunctie zijn bestemd als ‘Wonen’. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen, en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, mantelzorg, extensief dagrecreatief medegebruik en agrarisch medegebruik.
Er zijn twee bestemmingsvlakken opgenomen: één voor de compensatiewoningen en één voor de bestaande woning. Het aantal toegestane woningen per bestemmingsvlak is middels een aanduiding op de verbeelding aangegeven. Voor de compensatiewoningen zijn tevens bouwvlakken opgenomen en is een aanduiding opgenomen om de beoogde locatie voor de bijgebouwen te borgen. Voor de bestaande woning is specifiek bepaald dat de oppervlakte aan bijgebouwen 200 m2 mag bedragen.
1.4.3 Strijdigheid
De gewenste ontwikkeling is tweeledig. Enerzijds betreft dit het opnemen van een mogelijk tot het toestaan van 200 m2 aan bijgebouwen bij beide compensatiewoningen en anderzijds betreft dit het realiseren van boerderijkamers in het (nog te bouwen) bijgebouw bij de bestaande woning.
Het realiseren van 200 m2 aan bijgebouwen bij beide compensatiewoningen is strijdig, aangezien er momenteel maximaal 100 m2 aan bijgebouwen per woning is toegestaan. In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' is in artikel 36.3 (bestemming Wonen) onder d een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om onder voorwaarden het aantal vierkante meter aan bijgebouwen te vergroten tot 200 m2 mits deze ruimte wordt gebruikt ten behoeve van de stalruimte voor dieren en/of de opslag van materieel dat gebruikt wordt voor het onderhoud van eigen grond. Tevens dient er sprake te zijn van een eigendom van gronden buiten het erf met een omvang van ten minste 5.000 m2.
Deze afwijkingsbevoegdheid is in 2019 bij recht overgenomen voor de bestaande bedrijfswoning, omdat aan de voorwaarden kan worden voldaan. Voor de compensatiewoningen is deze voorwaarde destijds niet opgenomen. Ook is het niet middels een afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingplan opgenomen. Dit is gebruikelijk, omdat bij compensatiewoningen normaliter geen sprake is van eigendom van gronden buiten het erf van ten minste 5.000 m2. In dit geval is deze mogelijkheid er wel, waardoor middels voorliggend bestemmingsplan de afwijkingsbevoegdheid alsnog opgenomen is.
Ten tweede is het realiseren van boerderijkamers in het bijgebouw bij de bestaande woning niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Ook zijn er geen binnenplanse mogelijkheden om dit gebruik toe te staan.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het benodigde juridisch planologische kader waarmee de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk kunnen worden gemaakt.
1.5 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in Hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in het plangebied.
In Hoofdstuk 3 wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.
In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Dinkelland beschreven.
In Hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue.
In Hoofdstuk 6 en Hoofdstuk 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.
Hoofdstuk 8 gaat in op de inspraak en het vooroverleg.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Huidige Situatie Plangebied
Het perceel ligt aan de Deurningerstraat (N738) in het buitengebied ten zuiden van de kern Weerselo. De ruimtelijk- functionele structuur van de omgeving bestaat voornamelijk uit agrarische gronden, bos- en natuurgronden, agrarische bedrijfspercelen en verspreid liggende woonerven.
De locatie bestaat uit het voormalig agrarisch erf en de aangrenzende agrarische gronden. Het erf ligt geschakeld aan de westkant van de Deurningerstraat. Ten noorden van het perceel is een woonperceel (Deurningerstraat 3) aanwezig. Het perceel wordt aan de oostzijde omgeven door agrarisch in gebruik zijnde gronden en aan de zuidzijde omgeven door een bosperceel.
De agrarische bedrijfsactiviteiten op het erf zijn volledig beëindigd. De bebouwing op het erf bestaat uit een voormalige boerderijwoning. De overige bebouwing is inmiddels gesloopt. Op onderstaande afbeelding is de sloop gaande. De compensatiewoningen met bijgebouwen en het bijgebouw bij de boerderijwoning zijn nog niet gerealiseerd.
Het erf wordt aan de westzijde met twee in- en uitritten ontsloten op de Deurningerstraat. In afbeelding 2.1 en 2.2 is de huidige situatie op (lucht)foto's weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.1 Huidige situatie (Bron luchtfoto: Provincie Overijssel) |
![]() |
Afbeelding 2.2 Foto's van de huidige situatie (Bron: Google Streetview) |
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Gewenste Ontwikkeling
3.1.1 Algemeen
Zoals reeds aangegeven is de ontwikkeling tweeledig. Enerzijds gaat het om het opnemen van de afwijkingsbevoegdheid op 200 m2 aan bijgebouwen bij beide compensatiewoningen toe te staan. Anderzijds gaat het om het realiseren van boerderijkamers in het nog te realiseren bijgebouw bij de boerderijwoning.
Voor de gehele ontwikkeling is in het kader van het voorgaande Rood-voor-Rood traject reeds een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Dit plan vormt ook voor onderhavig plan de basis. Het plan wordt bruikbaar geacht omdat er met dit plan geen sprake is van een andere positionering van de gebouwen en/of inrichting van het erf. In afbeelding 2.3 is het ruimtelijk kwaliteitsplan weergegeven. Het plan is tevens als Bijlage 1 opgenomen.
De compensatiekavels worden aan de zuidzijde ingepast met een stevige houtsingel (1, 2 en 3). Op deze wijze wordt bijgedragen aan het behoud van (de beleving van) het doorzicht tussen twee groenstructuren ten zuiden van het plangebied. Ter begeleiding van de nieuwe in- en uitrit wordt een haag (6) aangeplant. Aan de noordoostkant van de compensatiekavels is een eikenboomgaard (5) voorzien en tevens wordt tussen de woningen een solitaire boom (4) aangeplant. De groenstructuren rond de bestaande boerderij blijven behouden. Daarbij wordt ter hoogte van de te vervallen in- en uitrit aan de noordkant van het perceel een houtsingel (7) aangelegd. Naast de stevige houtsingel ten zuiden van het perceel wordt ook met deze houtsingel bijgedragen aan het versterking van het contrast tussen openheid en dichte groene randen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de bijgebouwen bij de compensatiewoningen groter zullen worden dan op onderstaande afbeelding is weergegeven. Tot slot wordt opgemerkt dat het bijgebouw, waarin de boerderkamers zich gaan bevinden, qua situering iets nooordelijker en oostelijker is gesitueerd dan in voorgaand bestemmingsplan was beoogd.
![]() |
Afbeelding 3.1 Ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: Borgerink Groendesign) |
3.1.2 Grotere oppervlakte aan bijgebouwen bij de compensatiewoningen
Het is wenselijk om de mogelijkheid om bij beide compensatiewoningen bijgebouwen tot een oppervlakte van 200 m2 te realiseren, in een afwijkingsbevoegdheid op te nemen.
In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' is in artikel 36.3 (bestemming Wonen) onder d deze afwijkingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om onder voorwaarden het aantal vierkante meter aan bijgebouwen te vergroten tot 200 m2 mits deze ruimte wordt gebruikt ten behoeve van de stalruimte voor dieren en/of de opslag van materieel dat gebruikt wordt voor het onderhoud van eigen grond. Tevens dient er sprake te zijn van een eigendom van gronden buiten het erf met een omvang van ten minste 5.000 m2.
Voor de compensatiewoningen is deze voorwaarde destijds niet opgenomen. Middels dit plan wordt deze mogelijkheid alsnog opgenomen.
3.1.3 Boerderijkamers
Ten tweede is het wenselijk om boerderijkamers in het bijgebouw bij de bestaande woning te realiseren. Het gaat om de realisatie van maximaal zes boerderijkamers met een oppervlakte van maximaal 60 m2 per boerderijkamer. Met deze oppervlakte wordt aangesloten bij de 'standaard' oppervlakte van boerderijkamers die binnen Dinkelland mogelijk is. Het gaat om zes boerderijkamers in het exclusieve segment. Dit houdt in dat het gaat om ruime kamers met veel privacy en voorzieningen zoals een sauna, jacuzzi etc. Het gaat om het bieden van een unieke overnachtingsmogelijkheid in een natuurrijke omgeving. Ook de te realiseren dierenweide is een meerwaarde voor de locatie als recreant. Het parkeren voor de boerderijkamers wordt opgelost op het eigen erf.
Voor het zoeken naar de passende doelgroep is gebruik gemaakt van leefstijlvinder.nl. Dit is een programma waar de doelgroep waar behoefte naar is op gebied van recreatie in beeld wordt gebracht. In dit geval is gebleken dat er in Noordoost-Twente met name behoefte is aan de doelgroepen 'stijlzoekers', 'inzichtzoekers'. Inzichtzoekers betreffen mensen die zoeken naar kunst, cultuur en natuur. Inspirerende en rustige activiteiten zijn het domein van deze groep. Men is het liefst alleen of in klein gezelschap. Deze groep overnacht graag op een plek waar de praktische voorzieningen goed geregeld zijn, ze zijn dan ook bereid iets meer te betalen.
De stijlzoekers zijn harder werkers met ambitie en ondernemingsdrift. Ze hebben een actieve levensstijl en houden van luxe, comfort en exclusiviteit.
Zoals aangegeven gaat het in dit geval om luxe en kleinschalige boerderijkamers, met veel privacy. Deze zijn uitermate geschikt voor de doelgroepen, die op zoek zijn naar locaties met luxe, comfort en waar praktische voorzieningen goed geregeld zijn en die bereid zijn meer te betalen voor de gewenste exclusiviteit.
3.2 Verkeer En Parkeren
3.2.1 Algemeen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die daardoor ontstaat. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381 (december 2018)’ van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’ opgesteld. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte.
In dit geval gaat het om de mogelijkheid tot de realisatie van bijgebouwen 200 m2 en de realisatie van zes boerderijkamers. De grotere bijgebouwen brengen geen extra verkeersgeneratie met zich mee. Er is hiermee immers geen sprake van het toevoegen van functies die verkeersgeneratie met zich meebrengen. Het gaat immers om bijgebouwen die volledig gebruikt worden ten behoeve van de woningen.
3.2.2 Toelichting parkeren
Keuze set planregels
In het bestemmingsplan zijn planregels opgenomen ten behoeve van het parkeren (11.3). Het voortborduren op de bepalingen van de bouwverordening heeft als voordeel dat hierover veel jurisprudentie is. De opvattingen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn bekend. Toegevoegd is het gebruik. De eisen voor het parkeren gelden dus niet alleen meer voor bouwen. Bij een gebruiksverandering moet er ook sprake zijn van voldoende parkeerruimte en laad- en losruimte.
Parkeren op eigen terrein
Elke initiatiefnemer van een plan is zelf verantwoordelijk voor het realiseren van zijn eigen parkeervoorzieningen. Een nieuw initiatief (uitbreiding, nieuwbouw of functiewijziging) mag geen onaanvaardbare problemen veroorzaken in de omgeving. Dit betekent dat in beginsel de parkeerbehoefte op eigen terrein (de bij het bouwwerk behorende en daartoe bestemde gronden) moet worden gerealiseerd. Aanvragers van een omgevingsvergunning zullen bij de aanvraag moeten aantonen hoeveel parkeerplaatsen er op eigen terrein worden gerealiseerd. Indien er op het eigen terrein onvoldoende parkeerruimte is en initiatiefnemer gebruik wil maken van de afwijkingsmogelijkheid, zal de initiatiefnemer moeten aantonen dat op een andere wijze in de parkeerruimte wordt voorzien.
Bepalen parkeerbehoefte
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte vormen de gemeentelijke parkeernormen, de rekensystematiek definities, uitgangspunten en de afmetingen van de parkeerplaatsen in het gemeentelijk beleid de leidraad. Het betreffen de gemeentelijke normen die gelden op het moment van besluitvorming van een aanvraag om een omgevingsvergunning. Indien er geen omgevingsvergunning vereist is, dan zijn de gemeentelijke parkeernormen bepalend die gelden op het moment dat de gebruiksverandering feitelijk plaatsvindt.
Bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen wordt aan het eind van de berekening afgerond naar boven. Reden hiervoor is dat bij afronding naar beneden het aantal aan te leggen parkeerplaatsen niet overeenkomt met de totale parkeerbehoefte.
In de parkeerregeling is een zogenoemde 'dynamische verwijzing' naar het gemeentelijk beleid opgenomen. Als de beleidsinzichten met betrekking tot parkeren gedurende de looptijd van het bestemmingsplan wijzigen en dit in het parkeerbeleid wordt vastgesteld, kan er in het vervolg bij aanvragen om omgevingsvergunning voor bouwen en/of gebruikswijziging aan dit nieuwe beleid worden getoetst (ABRvS 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2837). Daardoor hoeven de bestemmingsplannen niet te worden herzien als het gemeentelijk beleid wijzigt.
Afmetingen parkeerplaatsen
Voor het berekenen van het aantal parkeerplaatsen moet uit worden gegaan van standaardmaten. Zo geldt er een andere afmeting voor parkeren in de lengterichting van de weg dan voor parkeren in dwarsrichting van de weg.
Er dient sprake te zijn van bruikbare parkeerplaatsen. Dit betekent dat de ruimte om de parkeerplaats te kunnen bereiken wel reëel moet zijn en dat de afstanden tussen parkeerplaatsen onderling en tussen parkeerplaatsen en gebouwen voldoende moet zijn om daadwerkelijk gebruik te kunnen maken van de parkeerplaatsen. Bij publieke voorzieningen geldt dat voldoende parkeerplaatsen voor minder valide gebruikers moeten worden aangelegd. Het betreft hier de algemene gehandicaptenparkeerplaatsen.
3.2.3 Parkeren
In dit geval gaat het om het realiseren van zes boerderijkamers. Uitgegaan wordt van de volgende uitgangspunten:
- Verstedelijkingsgraad: niet stedelijk / gemeente Dinkelland (Bron: CBS Statline)
- Stedelijke zone: buitengebied
- Functie: Hotel, 5 sterren
Er is gekozen om de boerderijkamers in het kader van een worst-case scenario te vergelijken met de functie 'Hotel, 5 sterren', aangezien dit de recreatieve functie is die op basis van de gemeentelijke parkeernota de grootste parkeerbehoefte met zich meebrengt. De functie 'boerderijkamer' wordt niet specifiek genoemd.
Voor deze functie geldt een parkeerbehoefte van 11 parkeerplaatsen per 10 kamers, per 6 kamers betekent dit 6,6 (afgerond 7) parkeerplaatsen. Zoals ook blijkt in afbeelding 2.3 is er op het eigen terrein voldoende ruimte om in deze parkeerbehoefte te voorzien.
3.2.4 Verkeersgeneratie
De gemeentelijke parkeernota noemt geen cijfers ten aanzien van verkeersgeneratie. Daarom is aansluiting gezocht bij de CROW-publicatie. Voor de functie 'Hotel, 5 sterren' geldt een verkeersgeneratie van gemiddeld 36,45 verkeersbewegingen per 10 kamers. Voor zes kamers betekent dit een verkeersgeneratie van afgerond 22 bewegingen per weekdagetmaal. De Deurningerstraat is van voldoende omvang om deze verkeersgeneratie op een eenvoudige wijze te kunnen afwikkelen.
De in- en uitrit is op een veilige en overzichtelijke wijze aangelegd. Geconcludeerd wordt dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.
3.2.5 Conclusie
Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
4.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de NOVI.
Wat de “Ladder voor duurzame verstedelijking” betreft is een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van belang. Hierin is uitgesproken dat met de realisatie van 11 woningen niet wordt voorzien in een woningbouwlocatie of andere stedelijk ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (ABRS 16 september 2015, 201501297/1/R4).
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het opnemen van een afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van 200 m2 aan bijgebouwen en het realiseren van zes boerderijkamers in een ander bijgebouw. Er is in het geheel geen sprake van extra ruimtebeslag. De boerderijkamers komen in een vergund en planologisch toegestaan bijgebouw, waarbij geen sprake is van extra ruimtebeslag. De afwijkingsbevoegdheid voorziet niet bij recht in extra vierkante meters aan bebouwing, maar middels een aan te vragen omgevingsvergunning, waarbij getoetst zal worden of aan de voorwaarden wordt voldaan.
De algemene lijn in de jurisprudentie is dat indien er sprake is van een stedelijke voorziening in de vorm van een gebouw met een uitbreiding van de bruto-vloeroppervlakte kleiner dan 500 m2 , er in beginsel geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling (Bron: RVS: 201608869/1/R3). In dit geval is er dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Ten aanzien van de boerderijkamers gaat het om een functieverandering, waarbij er in zijn geheel geen sprake is van extra ruimtebeslag op de omgeving. Gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling en het feite dat het gaat om een functie die als passend wordt beschouwd in het buitengebied en die niet zorgt voor een (onevenredige) leegstand elders, wordt gesteld dat deze functieverandering geen stedelijke ontwikkeling betreft.
Geconcludeerd wordt dat geen verdere toetsing plaats hoeft te vinden aan de “Ladder voor duurzame verstedelijking” en dat het initiatief voldoet aan het rijksbeleid.
4.2 Provinciaal Beleid
In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel vastgesteld. Op 1 mei 2017 zijn de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden.
4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:
- goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
- versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
- veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
- investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
- 1. Of - generieke beleidskeuzes
- 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven
- 3. Hoe - gebiedskenmerken
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid
Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Omgevingsvisie
4.3.2 Nota verblijfsrecreatie Noordoost-Twente
4.3.3 Landschapsontwikkelingsplan
4.3.4 Casco-benadering in Noordoost-Twente
4.3.5 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling goed past binnen de gemeentelijke beleidskaders.
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en water.
5.1 Geluid
5.1.1 Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
5.1.2 Situatie plangebied
Het plan voorziet in de realisatie van een extra oppervlakte aan bijgebouwen en zes boerderijkamers. De boerderijkamers betreffen geen geluidgevoelige objecten. Dit is in jurisprudentie bevestigd (ABRS 1 mei 2019, no. 201801643/1/R1). Hierin staat het volgende vermeld:
'het is vaste jurisprudentie van de Afdeling dat een recreatiewoning in beginsel geen geluidgevoelig gebouw is in de zin van de Wet geluidhinder. Een camping is dat evenmin. Op grond van de Wgh kunnen de vaste kampeermiddelen en recreatiewoningen aldus niet als geluidgevoelige objecten worden aangemerkt. Dit neemt niet weg dat moet worden nagegaan of ter plaatse van het recreatieterrein sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat'.
Een boerderijkamer valt qua functie gelijk te stellen met een recreatiewoning, waarmee het als niet geluidsgevoelig wordt aangemerkt. Ook de bijgebouwen bij de compensatiewoningen betreffen geen geluidgevoelige functies. Overigens komen deze bijgebouwen niet dichterbij de Deurningerstraat te liggen dan in de huidige planologische situatie het geval is. Het aspect 'geluid' is dan ook niet relevant in het kader van dit bestemmingsplan.
5.1.3 Conclusie
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
5.2 Bodem
5.2.1 Algemeen
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, is een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
5.2.2 Situatie plangebied
5.2.3 Conclusie
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
5.3 Luchtkwaliteit
5.3.1 Beoordelingskader
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.2 Situatie plangebied
In paragraaf 5.3.1.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Tevens wordt opgemerkt dat de functie niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
5.3.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
5.4 Externe Veiligheid
5.4.1 Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen en moet worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
- het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
- de Regeling basisnet;
- de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).
Voor buisleidingen geldt het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb) die op 1 januari 2011 in werking is getreden.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
5.4.2 Situatie plangebied
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven. Het plangebied is weergegeven met de blauwe contour.
![]() |
Afbeelding 4.1 Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart) |
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
5.4.3 Conclusie
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.
5.5 Bedrijven En Milieuzonering
5.5.1 Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
5.5.2 Gebiedstypen
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een 'gemengd gebied'. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Het plangebied aan de Deurningerstraat, in het buitengebied van de gemeente Dinkelland, waar in de nabijheid van het plangebied geen sprake is van een matige of sterke functiemenging. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype "rustige woonwijk".
![]() |
5.5.3 Situatie plangebied
5.5.4 Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
5.6 Geur
5.6.1 Wet geurhinder en veehouderij & Activiteitenbesluit
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
- ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
- ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
5.6.2 Situatie plangebied
Met dit plan worden nieuwe geurgevoelige objecten toegestaan, namelijk de boerderijkamers. In de omgeving van het plangebied bevindt zich een aantal veehouderijen. De dichtstbijzijnde veehouderij betreft het bedrijf aan de Deurningerstraat 1. Ter plaatse is een intensieve bedrijfsvoering mogelijk. Daarvoor gelden geen vaste afstanden, maar geuremissiecontouren. In dit geval bedraagt de afstand tussen het bedrijf en het plangebied echter 290 meter. Gezien de ruime afstand wordt in het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht. Daarnaast wordt het agrarisch bedrijf niet in zijn bedrijfsvoering beperkt, omdat de boerderijkamers binnen een bestaande woonbestemming (gevoelige functie) worden gerealiseerd en er al gevoelige functies op een nog kortere afstand (Deurningerstraat 3) gelegen zijn.
Gelet op vorenstaande kan worden gesteld dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het plangebied en worden omliggende veehouderijen niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
5.6.3 Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor dit plan.
5.7 Ecologie
Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn (het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn) en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden. Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.
5.7.1 Gebiedsbescherming
5.7.2 Soortenbescherming
Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
In dit geval gaat het om het vergroten van de oppervlakte van nog te bouwen bijgebouwen en het toestaan van boerderijkamers in een nog te bouwen bijgebouw. Het gaat in feite dan ook om functiewijzigingen, waarbij geen sprake is van sloop van gebouwen of het verwijderen van groen. Een quickscan ecologie wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
5.7.3 Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
5.8 Archeologie En Cultuurhistorie
5.8.1 Archeologie
5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
5.9 Besluit Milieueffectrapportage
5.9.1 Kader
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
- Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen). - Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
5.9.2 Situatie projectgebied
5.9.3 Conclusie
Dit project is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van het project.
5.10 Water
5.10.1 Vigerend beleid
5.10.2 Waterparagraaf
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording
6.1 Inleiding
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
6.2 Opbouw Van De Regels
6.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.2 Inleidende regels
6.2.3 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. In de bestemmingen is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
6.2.4 Algemene regels
- Anti-dubbeltelregel (artikel 6: deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
- Algemene bouwregels (artikel 7): in deze regel wordt de minimale afstand tot wegen geregeld.
- Algemene gebruiksregels (artikel 8): in deze regel is aangegeven wat onder verboden gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Tevens is in dit artikel het bestaande gebruik geregeld.
- Algemene afwijkingsregels (artikel 9): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
- Algemene wijzigingsregels (artikel 10): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om het plan onder voorwaarden te wijzigen.
- Overige regels (artikel 11); in dit artikel zijn regels in verband met parkeren opgenomen.
6.2.5 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel is aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
6.3 Bestemmingen
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Agrarisch - 1 (artikel 3)
De bestemming ‘Agrarisch - 1' is toegekend aan de gronden buiten de woonpercelen. Deze bestemming is volledig overgenomen conform geldend bestemmingsplan.
De gronden met de bestemming ‘Agrarisch - 1 zijn hoofdzakelijk bestemd voor de het agrarisch gebruik en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden. Tevens kan worden opgemerkt dat binnen deze bestemming ook tuinen en erven behorende bij de woningen (binnen de naastgelegen bestemming) zijn toegestaan.
Alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan. Aan deze bestemming is verder een omgevingsvergunningstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen. Specifiek is bepaald dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen 2 m mag bedragen.
Bos - Natuur(artikel 4)
De bestemming 'Bos - Natuur' is volledig overgenomen conform geldend bestemmingsplan.
De voor 'Bos - Natuur' bestemde gronden zijn bedoeld voor het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke waarden in de vorm van opgaand groen en groenvoorzieningen. De beplanting zal bestaan uit de maatregelen zoals opgenomen in het erfinrichtingsplan.
Op gronden met deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. Enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen maximaal 1 meter zal bedragen.
Wonen (artikel 6)
Deze gronden zijn volledig overgenomen conform geldend bestemmingsplan, waarbij er in de regels een aantal specifieke bepalingen zijn opgenomen ten behoeve van dit plan. Zo is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - boerderijkamers' maximaal 6 boerderijkamers zijn toegestaan, met daar voorwaarden aan verbonden. Het begrip 'boerderijkamer' is specifiek in de begrippen gedefinieerd als:
een (deel van een) bijgebouw welke blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in kamers en dat, al dan niet in combinatie met een dagverblijf, beschikbaar is;
Ook is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt dat de oppervlakte aan bijgebouwen bij een woning wordt vergroot tot 200 m2. Aan de voorwaarden zal na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan nader getoetst worden, waarmee de omgevingsvergunning verleend kan worden.
Tot slot zijn de voorwaardelijke verplichting voor sloop en de voorwaardelijke verplichting voor de landschappelijke inpassing gehandhaafd, nu de woningen nog niet zijn gebouwd en de verplichting is gekoppeld aan de omgevingsvergunning voor het bouwen van de betreffende woningen.
Voor het overige zijn de regels van het voorgaande bestemmingsplan onveranderd gelaten. Hieronder wordt nader op de bestemmingsregeling zoals destijds is bepaald in het kader van het Rood voor Rood traject, ingegaan:
De gronden die worden gebruik voor de woonfunctie zijn bestemd als ‘Wonen’. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen, en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimten voor:
- 1. een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
- 2. mantelzorg;
- 3. extensief dagrecreatief medegebruik;
- 4. agrarisch medegebruik;
Er zijn twee bestemmingsvlakken opgenomen: één voor de compensatiewoningen en één voor de bestaande woning. Het aantal toegestane woningen per bestemmingsvlak is middels een aanduiding op de verbeelding aangegeven.
Compensatiewoningen
Binnen het bestemmingsvlak voor de compensatiewoningen is per woning een bouwvlak opgenomen. Voor een woningen geldt een maximale inhoudsmaat van 750 m3 en een maximale goot- en bouwhoogte van 3,5 en 9 meter. De dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° en ten hoogste 60° bedragen. De bijgebouwen dienen te worden gebouwd ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen', met dien verstande dat het maximum oppervlakte aan aan-, uit- bijgebouwen of overkappingen maximaal 200 m2 bedraagt. De goothoogte van een aan-, uit- of bijgebouw of overkapping zal ten hoogste 3,50 m bedragen en de bouwhoogte zal ten minste 1,00 m lager zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
Bestaande woningen
Binnen het bestemmingsvlak van de bestaande woning is geen bouwvlak opgenomen. Hier geldt dat maximaal 1 woning is toegestaan, waarvoor in dit geval de bestaande maatvoeringen gelden (op basis van de algemene bouwregels: Artikel 7). Wat betreft de bijgebouwen geldt dat deze mogen worden gebouwd tot een maximum gezamenlijk oppervlakte van 200 m2. Deze oppervlakte is groter dan normaliter is toegestaan. In dit bijgebouw zijn de boerderijkamers beoogd, die met een aanduiding specifiek zijn vastgelegd.
De goothoogte van een aan-, uit- of bijgebouw of overkapping zal ten hoogste 3,50 m bedragen en de bouwhoogte zal ten minste 1,00 m lager zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
Aan de regels zijn voorwaardelijke verplichtingen toegevoegd. De voorwaardelijke verplichtingen voorzien in een borging van de sloop (zie Bijlage 2 van de regels) en de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen (zie Bijlage 1 van de regels). Deze verplichtingen zijn gekoppeld aan het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor de nieuw te bouwen woningen.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Ten behoeve van deze ontwikkeling is een planschadeovereenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.
Hoofdstuk 8 Vooroverleg, Inspraak En Zienswijzen
8.1 Vooroverleg
8.1.1 Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
8.1.2 Provincie Overijssel
Gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling wordt vooroverleg met de provincie Overijssel niet noodzakelijk geacht.
8.1.3 Waterschap Vechtstromen
De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Deze toets resulteerde in een ‘korte procedure’. Derhalve is vooroverleg met het waterschap niet noodzakelijk
8.2 Inspraak
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In dit geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
8.3 Zienswijzen
Het bestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. In deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend. Het vooroverleg is hiermee positief afgerond.
Bijlage 1 Erfinrichtingsplan
Bijlage 2 Sloopopgave
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Rood Voor Rood
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Rood voor Rood
Bijlage 2 Ruimtelijk Kwaliteitsplan
Bijlage 2 Ruimtelijk kwaliteitsplan
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek Compensatiekavels
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek compensatiekavels
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek Woonboerderij
Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek woonboerderij