Buitengebied, Eikweg 3 en 5
Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland
Vastgesteld op 17-10-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan "Buitengebied, Eikweg 3 en 5 Lattrop-Breklenkamp" met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPEIKWEG3EN5-VG01 van de gemeente Dinkelland.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan-huis-verbonden beroep
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.4 aan- en uitbouw
Een aan een (hoofd)gebouw aanwezig bouwwerk, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uit maakt van dat (hoofd)gebouw).
1.5 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 archeologische waarden
Waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden. Bij toetsing aan de archeologische waarden zal telkens de archeologische verwachtings- en advieskaart zoals opgenomen in bijlage 9 van de toelichting van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' toetsingskader zijn.
1.7 bassin
Een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische en glastuinbouwactiviteiten.
1.8 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 bedrijf
Het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, verhandelen, installeren en/of herstellen van goederen.
1.10 bedrijfsgebouw
Een gebouw, geen bedrijfswoning zijnde, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.11 bedrijfsvloeroppervlakte
De totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.12 bestaand
ten aanzien van de vóór 1998 aanwezige bouwwerken, de na 1998 bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken, en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
- bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
1.13 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bijgebouw
Een gebouw, dat in bouwkundig en/of visueel opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw.
1.16 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.17 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.18 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.20 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.21 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.22 cultuurgrond
Grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering.
1.23 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.24 evenement
Elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties, voorzover de activiteiten een aaneengesloten periode van ten hoogste 14 dagen omvatten.
1.25 extensief dagrecreatief medegebruik
Een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vis- of picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik.
1.26 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.27 hoofdgebouw
Een gebouw dat, gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.28 huishouden
Een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree.
1.29 kampeermiddel
Een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de Woningwet een bouwvergunning is vereist.
1.30 kap
Een dak met een zekere helling.
1.31 landschappelijke waarden
Waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied (bij de afweging van het begrip landschappelijke waarden zal de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in bijlage 5 van de toelichting, steeds onderdeel van het toetsingskader zijn).
1.32 mantelzorg
Het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.33 natuurlijke waarden
De aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zullen de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet steeds onderdeel van het toetsingskader zijn).
1.34 normaal agrarisch gebruik
Het regulier gebruik dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor het agrarisch gebruik van de gronden.
1.35 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand.
1.36 peil
a. indien op het land wordt gebouwd:
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
b. indien over of in het water wordt gebouwd:
- het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.37 productiegebonden detailhandel
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie en waarvoor geen winkelruimtes worden ingericht.
1.38 prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding.
1.39 parkeren
Een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen.
1.40 prostitutiebedrijf
Een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie.
1.41 stallen
In een garage of andere bewaarplaats zetten.
1.42 silo
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van opslagdoeleinden.
1.43 voertuig
Vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren.
1.44 voorgevel
De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw, als voorgevel moet worden aangemerkt.
1.45 woning
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.46 woonhuis
Een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de afstand tot de (bouw)perceelgrens
Tussen de grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst.
2.7 de hoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het normale agrarisch gebruik;
met daaraan ondergeschikt:
- b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
- c. doeleinden van agrarisch natuurbeheer;
- d. cultuurgrond;
- e. openbare nutsvoorzieningen;
- f. extensief dagrecreatief medegebruik
- g. wegen en paden;
- h. beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen;
- i. terreinen voor evenementen;
met de daarbijbehorende:
- j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor agrarische en niet-agrarische bedrijvigheid;
- c. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten buiten het bouwperceel, met uitzondering van tijdelijke opslag van landbouwproducten (maximaal zes maanden per jaar);
- d. het opslaan van zand, steen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen materialen, langer dan zes maanden per jaar;
- e. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik of de bereikbaarheid van bebouwde percelen;
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van eigen en streekeigen producten;
- g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
- h. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- i. het gebruik van de gronden ten behoeve van de aanleg van een waterbassin.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimten voor:
- 1. een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
- 2. mantelzorg;
- b. een bestaande tennisbaan zoals bedoeld in het beplantingsplan opgenomen als Bijlage 1 bij de regels van het voorligende bestemmingsplan;
- c. tuinen, erven en terreinen;
- d. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 4.2.1 onder c en toestaan dat een hoofdgebouw wordt gebouwd in afwijking van de situering van het bestaande hoofdgebouw, mits:
- 1. de huidige situering van het hoofdgebouw belemmeringen oplevert voor de omgeving dan wel voor de bewoners zelf en er met een gewijzigde situering een verbetering kan worden bewerkstelligd ten gunste van een goed woon- en leefklimaat, al dan niet vanwege stedenbouwkundige redenen;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het bepaalde in lid 4.2.1 onder d en toestaan dat, in geval van gehele sloop van het hoofdgebouw met een bestaande inhoud van meer dan 2.000 m³, een nieuw hoofdgebouw wordt gebouwd met een inhoud van ten hoogste 2.000 m³, mits:
- 1. het nieuwe hoofdgebouw wordt gebouwd overeenkomstig de bestaande karakteristieke hoofdvorm;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- c. het bepaalde in lid 4.2.1 onder e en toestaan dat de inhoud van een woning wordt vergroot, mits:
- 1. de inhoud van de woning ten hoogste de inhoud van het hoofdgebouw zal bedragen
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- d. het bepaalde in lid 4.2.2 onder c en d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 200 m², mits:
- 1. deze afwijkingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van stalruimte voor dieren en/of de opslag van materieel dat gebruikt wordt voor het onderhoud van eigen gronden dan wel in situaties waar al 100 m² aan stalruimte voor dieren en/of de opslag van materieel aanwezig is;
- 2. er sprake is van eigendom van gronden buiten het erf met een omvang van ten minste 5.000 m²;
- 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- e. het bepaalde in lid 4.2.2 onder c en d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw meer bedraagt dan 350 m², mits:
- 1. bij vervanging boven de in lid 4.2.2 onder c toegestane 350 m² ten hoogste 50% van de gesaneerde oppervlakte wordt teruggebouwd;
- 2. de vervanging bijdraagt aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
- 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- f. het bepaalde in lid 4.2.2 onder g en toestaan dat aan- en uitbouwen tot ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw worden voorzien van een plat dak, mits:
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:
- a. de aanduiding “specifieke vorm van wonen - boerderijkamers” wordt aangebracht, mits:
- 1. de kamers in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden ondergebracht, waarbij gebruik wordt gemaakt van één entree gezamenlijk voor alle kamers;
- 2. het voormalig agrarisch bedrijfsgebouw deel uitmaakt van het bestaande ensemble van gebouwen op het betreffende erf;
- 3. het aantal boerderijkamers per perceel minimaal twee bedraagt. Bij hoge uitzondering kan in kleine, karakteristieke en bijzondere panden worden volstaan met één boerderijkamer indien de oppervlakte niet toereikend is voor twee;
- 4. de oppervlakte van een boerderijkamer ten hoogste 60 m² bedraagt;
- 5. de gezamenlijke oppervlakte van de boerderijkamers per bouwperceel ten hoogste 500 m² bedraagt;
- 6. de kamers bedrijfsmatig geëxploiteerd worden door één van de bewoners van het perceel;
- 7. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
- 8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
- a. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels zullen, wanneer op gronden grenzend aan de bestemming “Verkeer” gebouwen en overkappingen worden opgericht, de afstand van de gebouwen en overkappingen tot de as van de weg ten minste 15,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welke geval de afstand tot de as van de weg ten minste de bestaande afstand zal bedragen.
- b. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid a in die zin dat gebouwen dichter op de weg worden gebouwd, mits:
- 1. instemming is verkregen van de wegbeheerder vanuit een oogpunt van wegbeheer en/of verkeersveiligheid;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
- c. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- d. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
- e. het storten van puin en afvalstoffen;
- f. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
- g. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
- b. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen en toestaan dat vóór een voorgevel wordt gebouwd op de wijze van:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- 3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits de afstand vanuit de voorgevel niet meer dan 1,50 m zal bedragen.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:
- a. enige bestemming wordt gewijzigd voor wat betreft de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten voor de telecommunicatie, mits:
- 1. de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand hoog bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen hoog bouwwerk;
- 2. de antenne niet geplaatst kan worden op een bedrijventerrein;
- 3. de antenne vervolgens geplaatst moet worden in aansluiting op grote infrastructuurlijnen;
- 4. de mast radiografisch noodzakelijk is;
- 5. de hoogte van een mast ten hoogste 45,00 m zal bedragen;
- 6. het aantal masten binnen de gemeente niet meer mag bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit;
- 7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Parkeren
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 11.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het 11.1 sub a met maximaal 10%.
- c. 11.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 11.2 sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in 11.2 sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. 11.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan: Buitengebied, Eikweg 3 en 5 Lattrop-Breklenkamp.
Bijlage Bij De Regels
Bijlage 1 Beplantingsplan T.b.v. De Bestaande Tennisbaan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voor de locatie Eikweg 3 en 5in Lattrop is een bestemmingsplan ontwikkeld. Een vrijliggende bijgebouw dat kadastraal en in eigendom behoort tot de woning aan de Eikweg 5 ligt binnen het bestemmingsvlak van Eikweg 3. De planlogische en feitelijke situatie komen dus niet met elkaar overeen, waardoor de bouwmogelijkheden van initiatiefnemer (Eikweg 3) worden beperkt. Met voorliggend bestemmingsplan worden de planologische en feitelijke situatie met elkaar weer in overeenstemming gebracht.
Naast voornoemde ontwikkeling wordt de tennisbaan, die nog voor de algehele bestemmingsplanwijziging van de gemeente Dinkelland in 2010 op agrarische gronden is aangelegd en met deze wijziging niet is meegenomen, onder de bestemming 'Wonen' gebracht. Hiervoor dient de huidige bestemming 'Wonen' enigszins te worden vergroot. Als tegenprestatie wordt er aan de zuidoost zijde van het plangebied een stuk grond dat behoort tot de bestemming 'Wonen' herbestemd naar de bestemming 'Agrarisch -1'. Daarmee wordt een strijdig gebruik met het geldende bestemmingsplan beëindigd en wordt de vergroting van de bestemming 'Wonen' niet onevenredig geacht.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Ligging
Het plangebied bestaat uit de percelen aan de Eikweg 3 en 5 in Lattrop en uit de omliggende agrarische gronden. Het plangebied ligt op ca. 100 meter ten noordoosten van het dorp Lattrop-Breklenkamp en ca. 2,6 km ten westen van de grens met Duitsland.De percelen die in het plangebied voorkomen staan bekend als gemeente Denekamp, sectie L, perceelsnummers 1384, 814 en 1.510. In figuur 1.1 wordt de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Google Maps)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied en de beoogde wijziging van de bestemmingsplangrenzen te zien is. De kadastrale grens tussen de woonpercelen Eikweg 3 en Eikweg 5 is met een rode stippellijn aangegeven. Zie de verbeelding, behorend bij dit bestemmingsplan, voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: PDOK Viewer).
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van de gemeente Dinkelland op 18 februari 2010vastgesteld en is onherroepelijk. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' (bron: Ruimtelijke plannen).
Zoals in figuur 1.3 te zien is, hebben de gronden binnen het plangebied, behoudens de gronden ter plaatse van de tennisbaan, de bestemming 'Wonen'. Deze gronden zijn bestemd voor woondoeleinden. De gronden plaatse van de tennisbaan hebben de bestemming 'Agrarisch - 1'. Deze gronden zijn bestemd voor het agrarisch gebruik, waardoor het gebruik van een tennisbaan niet is toegestaan.
Op de gronden met de bestemming 'Wonen' mag er per bestemmingsvlak ten hoogste één woning worden gebouwd. Daarnaast is het mogelijk om een woning bijgebouwen te bouwen die een gezamenlijke oppervlakte hebben van ten hoogste 100 m², tenzij de bestaande gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen meer bedraagt, in dat geval mag de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen ten hoogste 350 m² bedragen.
De initiatiefnemer (Eikweg 3) wil een nieuw bijgebouw op zijn perceel kunnen bouwen, maar het bijgebouw van zijn buurman (Eikweg 5) ligt ook op zijn perceel. Hierdoor heeft de initiatiefnemer planologisch gezien geen recht meer op een bijgebouw, aangezien de maximale oppervlakte aan bijgebouwen wordt overschreden indien er nog een nieuw bijgebouw bij komt. Het voornemen is daarom om de bestaande planologische situatie te corrigeren en deze in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie.
Daarnaast is het voornemen om de tennisbaan, die nog voor de algehele bestemmingsplanwijziging van de gemeente Dinkelland in 2010 op agrarische gronden is aangelegd en met deze wijziging niet is meegenomen, onder de bestemming 'Wonen' gebracht. Daarmee wordt het strijdig gebruik met het geldende bestemmingsplan beëindigd.
Beide ontwikkelingen passen niet bij recht in het geldende bestemmingsplan. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan maakt deze ontwikkelingen mogelijk.
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, Eikweg 3 en 5 Lattrop-Breklenkamp' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
- Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1774.BUIBPEIKWEG3EN5-VG01);
- Bijlagen bij de toelichting;
- Regels;
- Bijlagen bij de regels.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
In de huidige situatie is aan de Eikweg 3 en Eikweg 5 in Lattrop sprake van een woning. De woning aan de Eikweg 5 beschikt over bijgebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van circa 500 m². Volgens de planologische situatie behoren deze echter tot de woning aan de Eikweg 3, waardoor de maximale oppervlakte aan bijgebouwen ter plaatse wordt overschreden. Er zijn daardoor geen extra bouwmogelijkheden meer aan de Eikweg 3.
Verder bevindt zich ten oosten van het perceel aan de Eikweg 5 een tennisbaan, die in 2008 door de bewoners van de woning aan de Eikweg 5 is aangelegd.
De ontsluiting van de genoemde woonerven vindt plaats via de Eikweg. Dit is een weg in buiten stedelijk gebied met een maximumsnelheidsregime van 60 km/u. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein van de woningen. Daar is voldoende ruimte om in parkeergelegenheden te voorzien.
In de omgeving van Eikweg 3 en Eikweg 5 ligt de kern Lattrop op een afstand van circa 90 meter. Daarnaast liggen in de omgeving diverse agrarische functies.
In figuur 2.1 is een vooraanzicht opgenomen van de woningen gelegen aan de Eikweg 3 en 5. In figuur 2.2 een vogelaanzicht opgenomen, waarop de feitelijke situatie van de erven goed te zien is.
Figuur 2.1: Links: Eikweg 3, Rechts: Eikweg 5 (bron: Cyclomedia).
Figuur 2.2: Vogelaanzicht van Ekweg 3 en 5 (bron: Cyclomedia).
2.2 Toekomstige Situatie
In de toekomstige situatie van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan worden de huidige bestemmingsvlakken van de bestemming 'Wonen' aangepast, zodat het bijgebouw van de woning aan de Eikweg 5 planologisch toebehoort aan die woning. Daarmee wordt de woning aan de Eikweg 3 niet meer beperkt in zijn bouwmogelijkheden, waardoor er een bijgebouw kan worden gerealiseerd.
De toekomstige bestemming 'Wonen' zal ten opzichte van de huidige bestemming 'Wonen' enigszins worden vergroot, zodat de bestaande tennisbaan onder de woonbestemming kan worden gebracht. Deze tennisbaan was destijds op agrarische gronden aangelegd en niet meegenomen met de algehele bestemmingsplanwijziging van de gemeente Dinkelland in 2010. Met voorliggend bestemmingsplan wordt de tennisbaan positief bestemd. Een strijdig gebruik met het vigerende bestemmingsplan wordt daarmee beëindigd. In ruil hiervoor wordt een stuk grond (Oost en zuidwest zijde van het plangebied) met de bestemming 'Wonen' omgezet naar de bestemming 'Agrarisch -1'. Dit in het kader van een zorgvuldig en zuinig ruimte gebruik.
Aangezien destijds voor de tennisbaan geen beplantingsplan was opgesteld, voorziet voorliggend bestemmingsplan in een beplantingsplan. Dit beplantingsplan is als Bijlage 1 bij het voorliggende bestemmingsplan opgenomen. Door invulling te geven aan de uitgangspunten van het beplantingsplan, zal de tennisbaan landschappelijk goed worden ingepast. Voor het borgen van de landschappelijke inpassing in de regels van voorliggend bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
In figuur 2.3 wordt op voorhand de verbeelding behorende bij voorliggend bestemmingsplan weergegeven. In figuur 2.4 wordt de beplantingsplan voor de tennisbaan weergegeven.
Figuur 2.3: Toekomstig indeling van het plangebied (bron: Ad Fontem)
Figuur 2.4: Beplantingsplan tennisbaan (bron: Zandhuis)
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- Duurzaam economisch groeipotentieel;
- Sterke en gezonde steden en regio's;
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Conclusie
Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. In de NOVI wordt aangegeven dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.
Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio’s) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.
Middels het voorliggende bestemmingsplan worden de planologische bestemmingsvlakken overeen gebracht met de feitelijke situatie, waardoor initiatiefnemer (Eikweg 3) zijn bouwmogelijkheden terugkrijgt en weer de mogelijkheid krijgt om een bijgebouw te realiseren. Daarnaast wordt een strijdigheid met het geldende bestemmingsplan beëindigd, door de tennisbaan onder de bestemming 'Wonen' te brengen. Gelet op de NOVI waarin goed wonen als prioriteit wordt gezien en het woongenot van initiatiefnemer middels de beoogde ontwikkelingen vergroot zal worden, wordt geacht dat voorliggend bestemmingsplan binnen de prioriteiten van de NOVI past. En dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Onderhavig bestemmingsplan is opgesteld om de planologische en feitelijke situatie van de Eikweg 3 en 5 met elkaar overeen te brengen. Daarnaast is voorliggend plan opgesteld om een strijdig gebruik met het bestemmingsplan te beëindigen, door een bestaande tennisbaan onder te bestemming 'Wonen' te brengen. Aangezien de bebouwde oppervlakte niet toeneemt, wordt geacht dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.
Ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, zal gemotiveerd moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921)
Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag, dan is de Afdelingslijn dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zo overweegt de Afdeling in haar uitspraak van 10 december 2014 (zaak nr. 201310814/1/R1):
Deze bewoording wordt enigszins bijgesteld door een recente uitspraak door de Raad van State van 18 februari 2015 (zaak nr. 201311211/1/R3). Daarin is sprake van een uitbreiding van de planologische gebruiksmogelijkheden van feitelijk bestaande units in een bedrijfsverzamelgebouw.
De afdeling suggereert hiermee dat er functiewijzigingen - zonder enige toename van bebouwing - kunnen zijn die wel 'zodanig' zijn, dat zij kunnen worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met zodanig wordt in dit geval een ontwikkeling met zodanige impact/invloed bedoeld. Hierbij kan gedacht worden aan een functie wijziging "sec" die van invloed is op het woon-, leef- en ondernemersklimaat elders, en door die invloed kan kwalificeren als "zodanige functie wijziging", zodat sprake is van een Ladderplichtige stedelijke ontwikkeling.
Gelet op het feit dat in het onderhavige plan:
- er geen sprake is van nieuw beslag op de ruimte;
- er sprake is van een relatief kleinschalige ontwikkeling waarbij het slechts gaat om het in overeenstemming met elkaar brengen van de planologische en feitelijke situatie van de voornoemde erven;
kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- generieke beleidskeuzes;
- ontwikkelingsperspectieven;
- gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In de navolgende alinea's wordt er ingegaan op de van toepassing zijnde artikelen van de Omgevingsverordening.
artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
- dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
- dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het corrigeren van de bestemmingsplangrenzen (woonbestemming) en om deze in overstemming te brengen met de feitelijke situatie. De initiatiefnemer krijgt daardoor de mogelijkheid om een bijgebouw te realiseren. Daarnaast wordt de tennisbaan die destijds op agrarische gronden is aangelegd onder de bestemming 'Wonen' gebracht, zodat er geen sprake meer is van een strijdig gebruik met het vigerende bestemmingsplan.
Het corrigeren van de bestemmingsvlakken leidt niet tot extra ruimtebeslag op de Groene Omgeving aangezien de feitelijke inrichting niet veranderd, de tennisbaan die onder de bestemming 'Wonen' wordt gebracht leidt echter wel tot extra ruimtebeslag op de Groene Omgeving aangezien de gronden ter plaatse van de tennisbaan momenteel een agrarische bestemming hebben en middels voorliggend plan een woonbestemming krijgen. Voor de tennisbaan is er binnen het bestaande erf/woonbestemming geen verdere ruimte, maar de legalisatie van de tennisbaan is wel noodzakelijk om de plannen van initiatiefnemer te realiseren. Daarbij kan opgemerkt worden dat de tennisbaan reeds voorzien is van beplanting en vormt in functioneel opzicht al eigenlijk onderdeel van het erf. Als tegenprestatie wordt een stuk grond aan de zuidoost zijde van de huidige woonbestemming bestemd tot de bestemming "agrarisch - 1". Zie ook de verbeelding behorende bij het voorliggende bestemmingsplan ten opzichte van de huidige verbeelding behorende bij het huidige bestemmingsplan. Daarnaast is voor de tennisbaan een beplantingsplan opgesteld om te zorgen dat de huidige beplanting middels voorliggend plan wordt vastgelegd en in stand blijft. Dit wordt met een voorwaardelijke verplichting geborgd in de regels behorende bij het voorliggende bestemmingsplan. Geacht wordt hiermee dat de impact op de omgeving minimaal zal zijn en dat voorliggend plan aan artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel voldoet.
artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Zoals reeds aangegeven is voor de tennisbaan een beplantingsplan opgesteld en als Bijlage 1 opgenomen in de toelichting en regels van het voorliggende bestemmingsplan. Voor de borging van de maatregelen die in dit plan zijn opgenomen voorziet voorliggend bestemmingsplan in een voorwaardelijke verplichting. Wanneer hier geen invulling aan wordt gegeven, dan kan de gemeente een handhavingsprocedure starten. Daarmee blijft de ruimtelijke kwaliteit intact. Geacht wordt hiermee dat er aan artikel 2.1.5 uit de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel voldaan wordt.
artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Zoals de provincie heeft aangegeven bij de toelichting van artikel 2.1.6 uit de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel valt onder het toepassingsbereik van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving onder meer de volgende gevallen:
- Nieuwe verblijfsrecreatieve verblijven en complexen
- Uitbreidingen van bestaande verblijfsrecreatieve complexen
- De bouw van nieuwe woningen
- Nieuwe bouwlocaties voor bedrijvigheid die niet aan de Groene Omgeving is gebonden
- Grootschalige uitbreiding van bestaande locaties voor niet-agrarische bedrijvigheid die niet aan de Groene Omgeving is gebonden.
Voorliggend plan heeft geen betrekking op de genoemde gevallen. Het gaat slechts om een planologische aanpassing van de bestaande bestemmingsvlakken zodat deze overeenkomen met de kadastrale situatie. Daarbij wordt de bestaande tennisbaan, die momenteel op agrarische gronden is gerealiseerd, onder de bestemming 'Wonen' gebracht zodat het strijdig gebruik met het geldende bestemmingsplan eindigt. Dit wordt gedaan door de bestaande woonbestemming te vergroten. De vergroting heeft een omvang van circa 525 m², waarbij een deel van het zuidoostelijke deel van de bestaande woonbestemming circa 45 m² als compensatie tot agrarisch -1 wordt bestemd. Per saldo bedraagt de uitbreiding 480 m². Gelet op de geringe extra ruimtebeslag op de Groene Omgeving en het feit dat de tennisbaan in functioneel opzicht reeds onderdeel is van het erf, wordt geacht dat de uitbreiding als kleinschalig uitbreiding kan worden aangemerkt. Kleinschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving worden reeds afgewogen via het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 2.1.3). Daarvoor is het voldoende dat in de ruimtelijke onderbouwing aan de hand van de Catalogus Gebiedskenmerken duidelijk wordt gemaakt hoe de ontwikkeling wordt ingepast in het landschap. Dit wordt nader gemotiveerd verder in deze paragraaf bij het in kaart brengen van de geldende gebiedskenmerken. Derhalve wordt geacht dat voorliggend plan aan artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel voldoet.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is aangegeven met een markering (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied bevindt zich in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In dit perspectief staat de ambitie voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden - net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven - de ruimtelijke kwaliteitsambities:
- zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
- sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel
- continu en beleefbaar watersysteem
Voorliggend bestemmingsplan doet geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en levert geen belemmeringen op voor de zowel de woon als agrarische functies in de omgeving. Er vindt immers enkel een planologische wijziging plaats waarbij de kadastrale percelen aansluiten op de feitelijke situatie.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3). Het plangebied is aangegeven door middel van een markering.
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel(bron: provincie Overijssel)
De kenmerken van deze aanduiding zijn relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. De ambitie bij dit kenmerk is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Bijvoorbeeld door middel van een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke soorten'. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen. Nieuwe ontwikkelingen dienen bij te dragen aan het beter zichtbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem.
Middels voorliggend bestemmingsplan worden de bestaande bestemmingsvlakken gewijzigd, zodat deze aansluiten op de feitelijke situatie van het erf. Daardoor krijgt de initiatiefnemer (Eikweg 3) weer de mogelijkheid om een bijgebouw te bouwen, wat nu niet mogelijk is. Daarnaast wordt de tennisbaan die voorheen op agrarische gronden is aangelegd onder de bestemming 'Wonen' gebracht, zodat het strijdig gebruik met het geldende bestemmingsplan eindigt. Nadelige gevolgen voor de Dekzandvlakte en ruggen zijn niet te verwachten, aangezien het plangebied geen feitelijke wijzigen zal ondergaan. Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen zijn voor de natuurlijke laag.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Oude hoevenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De kenmerken van deze aanduiding is een landschap met verspreide erven, qua opbouw vergelijkbaar met het essenlandschap. De ambitie bij dit kenmerk is het kleinschalige afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingspuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Wanneer nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, dan dienen deze bij te dragen aan het behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen:
- de erven met erfbeplanting;
- open es(je);
- beekdal;
- voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.
Voorliggend plan heeft geen nadelige gevolgen voor de laag van het agrarische cultuurlandschap. De dragende structuren van het oude hoevenlandschap blijven behouden doordat geen feitelijke wijzigingen plaatsvinden op het erf. Daarnaast is een beplantingsplan opgesteld voor het landschappelijk goed inpassen van de bestaande tennisbaan. Door een voorwaardelijke verplichting op te nemen in de regels behorende bij het voorliggende bestemmingsplan en die te koppelen aan het beplantingsplan kan de uitvoering en instandhouding van de landschapsmaatregelen worden geborgd.
Stedelijke laag
Deze laag wordt buiten beschouwing gelaten gezien het feit dat de locatie zich niet in stedelijk gebied bevindt.
Laag van de beleving
De laag van de beleving kent het kenmerk 'Donkerte' aan het gebied toe. In figuur 3.5 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.5: Laag van de beleving, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De kenmerken van deze aanduiding is dat bij deze gebieden 's nachts nog echt donker is, waar de sterrenhemel goed waar te nemen is. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie van dit kenmerk is donkere gebieden, tenminste zo donker houden en bij ontwikkelingen nog wat donkerder maken.
Middels voorliggend plan worden geen nieuwe lichtbronnen mogelijk gemaakt. Daarmee kan worden geconcludeerd dat voorliggend geen afbreuk doet aan de kenmerken van de laag van de beleving.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Mijn Omgevingsvisie Dinkelland
De gemeenteraad van de gemeente Dinkelland heeft op 31 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Dinkelland, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Dinkelland en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.
De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:
- 1. We doen het samen;
- 2. We geven het goede voorbeeld;
- 3. We wentelen niet af op volgende generaties;
- 4. We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.
Buitengebied
De gemeente Dinkelland wil een economische sterk buitengebied met veel verschillende functies, waarin alle bewoners en gebruikers aan hun trekken komen. Het Twentse landschap van Dinkelland en Tubbergen is een uniek coulisselandschap met houtwallen, singels, essen, ontginningen, natuurgebieden en landgoederen. Dit landschap draagt in grote mate bij aan de identiteit van de streek. De houtwallen en singels vormen verbindingen van natuurgebied naar natuurgebied die voor veel planten en dieren belangrijk zijn. Kortom zowel mensen als dieren voelen zich hier thuis. Het is voor iedereen belangrijk om een sterk en mooi buitengebied te behouden.
In het buitengebied van Dinkelland komen veel verschillende functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. Zoals landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en ook wonen. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Dit zijn bijvoorbeeld de hernieuwbare opwekking van energie en de vraag naar voldoende waterberging.
Al deze functies leggen samen veel druk op het buitengebied. Daarom het uitgangspunt: de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente Dinkelland streeft naar een buitengebied met een mooie balans tussen het landgebruik, de leefbaarheid en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dat maakt het buitengebied sterker en is gunstig voor de leefbaarheid. Dit wordt gedaan samen met de inwoners, partners en de gebruikers.
De speerpunten voor het buitengebied zijn:
- toekomstgerichte agrarische sector waarbij duurzamere landbouw wordt gestimuleerd;
- goede staat van landschap en biodiversiteit waarbij we samenwerking zoeken met de landbouw;
- kwalitatief toerisme waarbij groei mogelijk is met respect voor landschap en natuur.
Waardenkaart
Figuur 3.6: Waardenkaart gemeente Dinkelland, het plangebied is globaal rood omcirkeld (bron: gemeente Dinkelland).
Toetsen conclusie
De gemeente Dinkelland wil de goede functies op de goede plek hebben, zodat het buitengebied mooi blijft. Met de aanpassing van de bestemmingsvlakken en de tennisbaan worden twee ongewenste situaties opgelost. De aanpassing van de tennisbaan gaat daarbij gepaard met een landschappelijke inpassing, teneinde te zorgen dat de tennisbaan goed in het bestaande landschap wordt opgenomen. Hierdoor wordt geen afbreuk gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met de omgevingsvisie van de gemeente Dinkelland.
3.3.2 Buitengebied met kwaliteit
De gemeenteraad van de gemeente Dinkelland heeft op 15 februari 2022 de beleidsregel "buitengebied met kwaliteit" vastgesteld. In deze beleidsregel zijn meerdere beleidsnota's samengevoegd. De aanleiding hiervoor is dat het ruimtelijk beleid voor het buitengebied op onderdelen onnodig ingewikkeld is geworden en is zowel vanuit aanvragers en hun adviseurs als gemeente de wens geuit voor eenvoudiger en overzichtelijker beleid voor het buitengebied.
Het doel van deze beleidsregel is meervoudig. Enerzijds is deze beleidsregeling bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied in stand te houden en te verbeteren. Anderzijds is het doel van deze beleidsregeling om (economische) ontwikkelingen in het buitengebied mogelijk te maken om zo een bijdrage te leveren aan een vitaal en leefbaar buitengebied.
In het buitengebied zijn allerlei functies te vinden die om ruimte vragen. De gemeente heeft te maken met landbouw en natuur, maar ook toerisme en bedrijvigheid en plekken te recreëren en te wonen. Al deze functies leggen druk op het buitengebied. Om ervoor te zorgen dat er ook in de toekomst al deze functies behouden kunnen worden, moeten ze worden gecombineerd. Een van de grootste uitdagingen die op de gemeente afkomt is de toenemende leegstand van agrarische bebouwing. Daarom wordt met dit beleid de sloop van vrijkomend agrarisch vastgoed gestimuleerd en worden economische vervolgfuncties mogelijk gemaakt. Daarmee wordt het buitengebied van de gemeente Dinkelland niet alleen leefbaar gehouden, maar ook aantrekkelijk.
Om dit te kunnen bereiken beschikte de gemeente al over verschillende beleidsregelingen, zoals Rood voor Rood, Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving en Schuur voor Schuur. Deze en andere beleidsnota's zijn nu samengevoegd in de nieuwe regeling. Ook is er een nieuwe mogelijkheid toegevoegd. Namelijk die voor het uitbreiden van woningen in het buitengebied in ruil voor de sloop van landschap ontsierende bebouwing, zoals een leegstaande stal of schuur. Daarnaast wordt er voor de uitbreiding van niet-agrarische bedrijven een sloopcompensatie gevraagd. Ook de Rood voor Rood sloopnorm voor een extra woning in het buitengebied is verhoogd van 850 m² tot 1.200 m². Al deze regelingen zijn bedoeld voor plannen waarbij zowel grote als kleine schuren worden gesloopt. Hiermee wil de gemeente de kwaliteit van de leefruimte vergroten.
Toets en conclusie
Op basis van onderdeel 3.3 van het beleid 'buitengebied met kwaliteit' gelden voor het uitbreiden van een woonperceel met de functie 'Wonen' de volgende voorwaarden:
- 1. Alleen toegestaan wanneer dit nodig is om extra bebouwing of een betere erfopzet te kunnen
realiseren of indien noodzakelijk in verband met een optimale situering van gebouwen voor zonnepanelen op het dak;
- 2. Alleen toegestaan wanneer er geen reële mogelijkheden zijn om het bestaande woonperceel
met gelijkblijvende oppervlakte te verschuiven;
- 3. Alleen de reëel noodzakelijke uitbreidingsruimte ten behoeve van een goede erfopzet wordt
toegestaan.
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het corrigeren van de huidige bestemmingsplangrenzen van de bestemming 'Wonen' en om deze in overstemming te brengen met de kadastrale situatie. Hierbij wordt de tennisbaan die in het verleden gerealiseerd is op agrarische gronden tevens meegenomen, in die zin dat de tennisbaan onder de bestemming 'Wonen' wordt gebracht.
Het aanpassen van de bestemmingsplangrenzen is nodig, omdat het bijgebouw van de woning aan de Eikweg 5 planologisch gezien binnen het bestemmingsvlak van de woning aan de Eikweg 3 ligt. Hierdoor worden de bouwmogelijkheden aan de Eikweg 3 beperkt. Met deze aanpassing krijgt initiatiefnemer (Eikweg 3) weer de mogelijkheid om een bijgebouw te bouwen.
Met de herbestemming van de tennisbaan wordt een strijdigheid met het geldende bestemmingsplan beëindigd, maar om dit te realiseren dient de woonbestemming enigszins te worden vergroot. In ruil hiervoor worden de gronden aan de oost en zuidwestzijde van het plangebied die tot de bestemming 'Wonen' behoren bestemd tot de bestemming 'Agrarisch-1'.
Gelet op de noodzaak van het plan, de tegenprestatie, het bijkomende voordeel dat een strijdig gebruik met het bestemmingsplan wordt beëindigd, de kleinschaligheid van de beoogde wijzigingen en gelet op dat er feitelijk gezien geen veranderingen voor het erf zijn, wordt geacht dat de voorgenomen ontwikkelingen in overeenstemming zijn met onderdeel 3.3 van het beleid 'Buitengebied met kwaliteit'.
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met de doelstellingen bepaald in de beleidsregel 'Buitengebied met kwaliteit'.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de planologische rechtzetting van de bestaande bestemmingsvlakken, zodat deze aansluiten op de feitelijke situatie. Daardoor krijgt de initiatiefnemer de mogelijkheid om een bijgebouw te bouwen, wat nu niet mogelijk is. Daarnaast heeft voorliggend bestemmingsplan betrekking op de beëindiging van een strijdig gebruik met het geldende bestemmingsplan, door de bestaande tennisbaan die in de huidige situatie op agrarische gronden is aangelegd onder de bestemming 'Wonen' te brengen. Ten aanzien van de tennisbaan voorziet onderhavig plan dus in een functiewijziging, van Agrarisch -1 naar Wonen.
Het aanpassen van een bestemming wordt niet expliciet in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage benoemd. De meest logische aansluiting kan in de D-Lijst gemaakt worden bij: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
Volgens vaste jurisprudentie gaat het bij een stedelijk ontwikkelingsproject om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook dorpen hieronder vallen. Wat stedelijke ontwikkeling inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, dan zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.
Uit voorgaande volgt dat onderhavig project in algemene zin niet te kwalificeren is als 'stedelijk ontwikkelingsproject' in de zin van het Besluit m.e.r. Er is namelijk geen sprake van een toename in de bebouwde oppervlakte. Voorliggend plan heeft enkel betrekking op een planologische wijziging. In dat geval is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft er geen mer-beoordelingsbesluit te worden genomen.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect vormvrije m.e.r.-beoordeling geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
4.2 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets en conclusie
Middels voorliggend bestemmingsplan worden de bestaande bestemmingsvlakken van de bestemming 'Wonen' op basis van het vigerende bestemmingsplan gewijzigd, zodat deze aansluiten op de kadastrale situatie van het erf. Daarmee krijgt de woning aan de Eikweg 3 zijn bouwmogelijkheden terug die nu beperkt worden, aangezien het bijgebouw van de woning aan de Eikweg 5 planologisch gezien bij de woning aan de Eikweg 3 behoort.
Daarnaast wordt de tennisbaan van de woning aan de Eikweg 5 - die in het verleden op agrarische gronden was aangelegd - onder de bestemming 'Wonen' gebracht, zodat het strijdig gebruik met het vigerende bestemmingsplan wordt beëindigd. Om de tennisbaan onder de bestemming 'Wonen' te brengen, dient deze bestemming enigszins te worden vergroot. Bestaande bedrijven in de omgeving van het plangebied kunnen daardoor beperkt worden, omdat de bestemming 'Wonen' groter wordt (gevoelige bestemming).
Het dichtstbijzijnde milieubelastende functie ligt aan de Eikweg 4 en Hoofdstraat 2 in Lattrop-Breklenkamp (agrarisch bedrijf). Aan de Eikweg 4 is planologisch gezien een grondgebonden agrarisch bedrijf toegestaan (bijv. melkvee, akkerbouw, paardenhouderij etc.) en aan de Hoofdstraat 2 een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf (bijv. varkensveehouderij, rundvee etc.).
Voor wat betreft het bedrijf aan de Eikweg 4 kan niet worden achterhaald wat de agrarische activiteiten exact zijn. Het bedrijf aan de Hoofdstraat 2 is een varkensveehouderij.
Ten aanzien van het bedrijf aan de Eikweg 4 wordt opgemerkt dat de bestaande afstand met de woonbestemming in het plangebied niet wordt verkleind. Bovendien kan dit bedrijf enkel uitbreiden aan de westzijde van zijn perceel. Er zal daarom geen sprake zijn van een belemmering in de ontwikkelingsmogelijkheden van dit bedrijf als gevolg van voorliggend bestemmingsplan. Verdere toetsing is niet noodzakelijk.
Ten aanzien van het bedrijf aan de Hoofdstraat 2 wordt opgemerkt dat de bestaande afstand met de woonbestemming in het plangebied enigszins wordt verkleind, van circa 124 meter naar circa 116 meter. Voor een varkenshouderij geldt op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' een grootste richtafstand van 200 meter voor het aspect geur. Opgemerkt wordt dat bij agrarische bedrijven in plaats van de voornoemde uitgave de Wet geurhinder en veehouderij geldt. Hierop wordt in paragraaf 4.3 van de toelichting van voorliggend bestemmingsplan nader ingegaan. Voor wat betreft de overige aspecten (stof, geluid en gevaar) wordt voldaan aan de richtafstanden van het aspect stof (30 m), geluid (50 m) en gevaar (0 m).
Omdat andere milieubelastende functies op grotere afstand van het plangebied liggen en die afstand in mindere mate niet wordt verkleind, wordt geconcludeerd dat er vanuit het aspect 'milieuzonering' geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
4.3 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
- ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
- ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets en conclusie
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
- ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
- ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets en conclusie
De bestemming 'Wonen' wordt groter, zodat de tennisbaan positief kan worden bestemd en de woning aan de Eikweg 3 ruimte heeft voor een bijgebouw. Door de vergroting van de bestemming 'Wonen' kunnen agrarische bedrijven in de omgeving van het plangebied beperkt worden in hun ontwikkelingsmogelijkheden.
Aan de Eikweg 4 is een grondgebonden agrarisch bedrijf aanwezig. In 2013 is geconstateerd dat sinds 1995 geen dieren meer zijn gehouden op het erf en een groot deel van de bedrijfsgebouwen zijn gesloopt. Omdat er geen planologische mogelijkheden zijn voor het houden van dieren met een geuremissie en dit met voorliggend bestemmingsplan niet wordt gewijzigd, wordt uitgegaan van de wettelijke afstand van 50 meter voor in het buitengebied.
Opgemerkt wordt dat hieraan niet kan worden voldaan. De onderlinge afstand tussen de bestemmingsgrens van het agrarische bedrijf aan de Eikweg 4 en de dichtstbijzijnde gevel van de woning (Eikweg 5) binnen het plangebied bedraagt namelijk circa 32 meter. Deze afstand blijft echter gehandhaafd. Als gevolg van voorliggende bestemmingsplanherziening wordt de afstand immers niet kleiner. Bij een eventuele gewijzigde situering van de woning (Eikweg 5) kan worden opgemerkt dat de afstand met het agrarische bedrijf alleen maar groter zal worden, wat zal leiden tot een gunstigere woon- en leefklimaat.
Naast het agrarische bedrijf aan de Eikweg 4 ligt een agrarisch bedrijf aan de Hoofdstraat 2. Dit bedrijf betreft een varkensveehouderij, waarvoor geuremissies zijn vastgesteld. Deze mogen op geur gevoelige objecten buiten de bebouwde kom niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht. De dichtstbijzijnde woning betreft de woning aan de Eikweg 3. Door de vergroting van de bestemming 'Wonen' wordt de situering van deze woning niet gewijzigd, in die zin dat deze op een kortere afstand komt te liggen ten opzichte van het agrarische bedrijf. De huidige geuremissies van het agrarische bedrijf aan de Hoofdstraat 2 op de gevel van deze woning zullen daarom niet wijzigen. Bovendien is een gewijzigde situering van de woning door vergroting van de woonbestemming niet aannemelijk, aangezien daarvoor geen ruimte aanwezig is. Er past alleen nog een bijgebouw dat niet kan worden aangemerkt als een geur gevoelig object in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij.
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'geur' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
4.4 Bodem
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets en conclusie
Middels voorliggend bestemmingsplan worden de bestaande bestemmingsvlakken gewijzigd, zodat deze aansluiten op de kadastrale situatie van het erf. Daardoor krijgt de initiatiefnemer de mogelijkheid om een bijgebouw te bouwen. Daarnaast wordt de tennisbaan die op agrarische gronden is aangelegd onder de bestemming 'Wonen' gebracht, zodat het strijdig gebruik met het geldende bestemmingsplan eindigt.
Op basis van de Bodemkwaliteitskaart van de gemeente Dinkelland is de te verwachten kwaliteit van de bodem AW2000. Geacht wordt hiermee dat een bodemonderzoek achterwege kan blijven.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
4.5 Geluid
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
- Woningen.
- Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
- Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets en conclusie
Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in de toevoeging van nieuwe geluidsgevoelige objecten. Een toetsing aan de Wet geluidhinder kan derhalve achterwege blijven.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'Geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
4.6 Luchtkwaliteit
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets en conclusie
Middels voorliggend bestemmingsplan worden de bestaande bestemmingsvlakken gewijzigd, zodat deze aansluiten op de kadastrale situatie van het erf. Daardoor krijgt de initiatiefnemer de mogelijkheid om een bijgebouw te bouwen. Daarnaast wordt de tennisbaan die op agrarische gronden is aangelegd onder de bestemming 'Wonen' gebracht, zodat het strijdig gebruik met het geldende bestemmingsplan eindigt.
Als gevolg van de genoemde ontwikkelingen zal geen toename plaatsvinden in het aantal verkeersbewegingen in de omgeving. Dit omdat de ontwikkelingen in eerste instantie planologisch van aard zijn en zowel de realisatie/gebruik van het toekomstige bijgebouw als gebruik van de bestaande tennisbaan niet gepaard gaan met extra verkeersbewegingen. Verder worden geen nieuwe gevoelige bestemmingen in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen opgericht. Geacht wordt dat een nader onderzoek naar luchtkwaliteit niet noodzakelijk is.
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
4.7 Externe Veiligheid
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
- Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
- Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart (zie figuur 4.2) is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Figuur 4.2: Uitsnede Risicokaart Nederland (bron: Esri Nederland, BIJ12).
Toets en conclusie
Uit de inventarisatie blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen. De dichtstbijzijnde risicobron betreft het bedrijf aan de Lattropperstraat 89 in Denekamp, waar mogelijk opslag plaatsvindt van gevaarlijke stoffen. De onderlinge afstand tussen dit bedrijf en het plangebied bedraagt circa 2,9 km. Het bedrijf heeft een risicocontour met een diameter van 100 meter. Aangezien het plangebied ver buiten het risicocontour ligt, kan worden geconcludeerd dat vanuit dit bedrijf geen gevaarlijke situaties voor het plangebied kunnen ontstaan.
Verder ligt het plangebied niet:
- binnen de risicocontour van overige Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid. Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
4.8 Water
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid Vechtstromen
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt.
Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.
In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.
Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
- 1. de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
- 2. de waterkwaliteit die onder druk staat:
- 3. de transitie naar een duurzame ontwikkeling.
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.
Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.
Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:
- Als gevolg van de klimaatverandering wil het waterschap zorgen voor meer balans tussen 'droge voeten' en het beperken van wateroverlast. Dat betekent dat water het leidende principe is voor het inrichten van de leefomgeving in plaats van andersom: water volgend aan de inrichting.
- Er wordt meer aandacht gegeven aan het vasthouden van water in de bodem.
- Regenwater wordt niet als afvalwater beschouwd, maar als bouwsteen in de ontwikkeling van een robuust watersysteem.
Watertoetsproces
Op 12 juni 2023 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie bijlage Bijlage 2. Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen waterschapsbelangen geraakt. Vanuit het waterschap Vechtstromen worden geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling verwacht.
4.9 Ecologie
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 330 meter afstand ten noordwesten van het plangebied. Gezien de afstand en en de impact van het plan kan worden geconcludeerd dat het plan geen negatief effect heeft op het NNN.
Natura 2000-gebied
Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minimaal 1,7 km afstand ten oosten van het plangebied (Bergvennen & Brecklenkampse Veld).
Vanwege de aard van de voorgenomen ontwikkeling en lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze Natura 2000-gebieden. Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de Omgevingsverordening Overijssel of Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.
Soortenbescherming
Een aantasting van het leefgebied voor beschermde flora en fauna is niet aan de orde, aangezien voorliggend bestemmingsplan enkel voorziet in planologische wijzigingen en de feitelijke inrichting van het plangebied niet veranderd. Een quickscan flora en fauna onderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect ecologie geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Toets en conclusie
Op basis van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Dinkelland (zie figuur 4.3) bevindt het plangebied zich in een bufferzone. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk in plangebieden groter dan 2.500 m² en bij bodemingrepen dieper dan 0,4 m. Voor gebieden kleiner dan 2.500 m² geldt vrijstelling van het archeologisch onderzoek.
Figuur 4.3: uitsnede archeologische verwachtingenkaart gemeente Dinkelland (bron: Ruimtelijkeplannen).
Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 5.000 m². Er vinden echter geen bodemingrepen plaats. Voorliggend bestemmingsplan heeft immers enkel betrekking op een planologische wijziging waarbij de bestemmingsvlakken worden aangepast conform de kadastrale percelen. De feitelijke situatie van het erf wordt niet veranderd.
Geconcludeerd kan worden dat er geen nader onderzoek noodzakelijk is en dat het aspect 'Archeologie' geen belemmering vormt voor onderhavig bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets en conclusie
Figuur 4.3: cultuurhistorische waardenkaart gemeente Dinkelland (bron: atlasvanoverijssel).
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Dinkelland kan worden afgeleid dat het plangebied zich in een zandlandschap bevindt met het kenmerk bouwlandkampengebied. Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart Overijssel, in of in de directe nabijheid van het plangebied geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten.
Daarnaast zijn er op basis van de waardenkaart, zoals weergegeven in figuur 4.3 historische elementen (bebouwing) aanwezig van voor circa 1850.
Fysieke ingrepen ter plaatse van voorgenoemde cultuurhistorische waarden zijn niet aan de orde. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
4.11 Verkeer / Parkeren
Eikweg 3 en 5 wordt ontsloten via de Eikweg. Dit betreft een rustige weg zonder rijstroken buiten stedelijk gebied met een maximumsnelheidsregime van 60 km/u. Gelet erop dat voorliggend bestemmingsplan geen betrekking heeft op het oprichten van een nieuwe functie die leidt tot meer verkeersbewegingen dan wel betrekking heeft op zodanige fysieke wijzigingen van het plangebied waardoor sprake zal zijn van meer verkeersbewegingen, wordt een toename van verkeersbewegingen als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling niet aannemelijk geacht. Overigens kan een (beperkte) toename van verkeersbewegingen wel eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. De Eikweg is daartoe toereikend. Het aspect 'verkeer' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Er zal als gevolg van onderhavige ontwikkeling geen toename plaatsvinden in de parkeerbehoefte, omdat er geen nieuwe functie wordt opgericht waardoor eventueel een toename plaatsvindt in de parkeerbehoefte.
Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
5.2 Toelichting Op De Regels
5.2.1 Opbouw
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
- Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
- Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
- bestemmingsomschrijving:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
- bouwregels:
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
- afwijken van de bouwregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
- specifieke gebruiksregels:
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
- afwijken van de gebruiksregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
- wijzigingsregels
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
- Anti-dubbeltelregel:
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
- Algemene bouwregels:
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
- Algemene gebruiksregels:
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
- Algemene aanduidingsregels:
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
- Algemene afwijkingsregels:
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
- Algemene wijzigingsregels:
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
- Overige regels:
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
- Overgangsrecht:
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
- Slotregel:
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.2.2 Bestemmingen
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Wonen
Deze bestemming is opgenomen conform de huidige bestemming 'Wonen' op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'. De regels uit dit plan zijn één op één overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan, met de toevoeging in de bestemmingsomschrijving dat een bestaande tennisbaan toegelaten is. Daarvoor is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de specifieke gebruiksregels teneinde te borgen dat de tennisbaan landschappelijk goed wordt ingepast. De voorwaardelijke verplichting houdt in dat er binnen twee jaar invulling gegeven moet worden aan de landschapsmaatregelen zoals in het beplantingsplan opgenomen als bijlage bij de regels bepaald is, anders is er sprake van een strijdig gebruik. Hiervan kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken, in die zin dat er andere landschapsmaatregelen worden getroffen.
Agrarisch - 1
Deze bestemming is opgenomen conform de bestemming 'Agrarisch -1' op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'. Deze bestemming is voor de gronden aan de zuidoost zijde van het plangebied die momenteel tot de bestemming 'Wonen' behoren en als enigszins tegenprestatie herbestemd worden naar de bestemming 'Agrarisch'.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening steld de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In voorliggende ontwikkeling is geen sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening. Er hoeft daarom geen exploitieplan te worden vastgesteld.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Dit wordt middels een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente Dinkelland geborgd.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft op 12 april 2023 een uitzonderingslijst vastgesteld, waarin ruimtelijke initiatieven zijn opgesomd waarvoor geen vooroverleg nodig is. De in voorliggend bestemmingsplan beschreven ontwikkelingen komen niet voor in de uitzonderingslijst, waardoor vooroverleg met provincie Overijssel noodzakelijk is.
Waterschap Vechtstromen
Op 12 juni 2023 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. Er worden geen waterschapsbelangen geraakt. Vanuit het waterschap Vechtstromen worden geen belemmeringen verwacht. Hiermee wordt voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Zienswijzen
Het bestemmingsplan heeft met ingang van 14 juli 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.