Buitengebied, Vliegveldstraat 4-4a Deurningen
Bestemmingsplan - gemeente Dinkelland
Vastgesteld op 31-01-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Buitengebied, Vliegveldstraat 4-4a Deurningen met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPKAAMPS-VG01 van de gemeente Dinkelland;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan- en uitbouw
een aan een (hoofd)gebouw aanwezig bouwwerk, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uit maakt van dat (hoofd)gebouw);
1.4 aan-huis-verbonden beroep
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 agrarisch bedrijf
een bedrijf, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.8 agrarische bedrijfswoning
een bedrijfswoning waarin tevens (naast de agrariër) de rustende boer en familieleden tot de 2e graad woonachtig mogen zijn;
1.9 archeologische waarden
waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden. Bij toetsing aan de archeologische waarden zal telkens de archeologische verwachtings- en advieskaart zoals opgenomen in bijlage 9 van de toelichting van het bestemmingsplan "Buitengebeid 2010" van de gemeente Dinkelland toetsingskader zijn;
1.10 bassin
een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische en glastuinbouwactiviteiten;
1.11 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.12 bedrijf
het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, verhandelen, installeren en/of herstellen van goederen;
1.13 bedrijfsgebouw
een gebouw, geen bedrijfswoning zijnde, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.14 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.15 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.16 bestaand
ten aanzien van de vóór 1998 aanwezige bouwwerken, de na 1998 bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken, en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
- a. bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
1.17 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bijgebouw
een gebouw, dat in bouwkundig en/of visueel opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw;
1.20 boomteelt
de teelt van boomkwekerijgewassen;
1.21 boomteeltbedrijf
een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die specifiek is gericht op het telen van bomen, struiken, (tuin)planten en aanverwante gewassen;
1.22 bosbouw
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;
1.23 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.24 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.25 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.26 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.27 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.28 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.29 containerteelt
het niet in de volle grond telen van gewassen, oftewel een niet-grondgebonden teelt;
1.30 cultuurgrond
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;
1.31 cultuurhistorische waarden
waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van de geschiedenis;
1.32 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.33 evenement
elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties, voorzover de activiteiten een aaneengesloten periode van ten hoogste 14 dagen omvatten;
1.34 extensief dagrecreatief medegebruik
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vis- of picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
1.35 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.36 gemengd agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf waar twee verschillende vormen van landbouw worden uitgeoefend, te weten een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, waarbij de omvang van de bedrijfsvloeroppervlakte voor de beide bedrijfsvoeringen afzonderlijk ten minste 250 m2 bedraagt;
1.37 geomorfologische waarden
de waarden van een gebied die uitdrukking geven aan de vormen van het aardoppervlak in verband met de wijze van hun ontstaan;
1.38 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals een melkrundveehouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een productiegerichte paardenhouderij, biologische bedrijven, waarbij dieren worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de bestaande Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;
1.39 houtteelt
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet, zoals die gold op het moment van onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan;
1.40 huishouden
een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;
1.41 intensief kwekerijbedrijf
een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, zoals een paddenstoelenkwekerij, een wormen- en/of madenkwekerij, een viskwekerij, een witlofkwekerij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met (nagenoeg) geen gebruik van daglicht;
1.42 intensief veehouderijbedrijf
een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering met ten minste 250 m2 bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee (1), schapen, paarden, of dieren ‘biologisch’ (2) worden gehouden en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer;
NB (1) Melkrundvee: melkvee met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat overwegend wordt gehouden voor de melkproductie, met inbegrip van dieren die in de mestperiode worden gemolken, tijdens de lactatie worden gemest dan wel zijn drooggezet en worden afgemest en vrouwelijk vleesvee onder dan 2 jaar met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat op een met melkvee vergelijkbare manier wordt gehouden voor de vleesproductie en het voortbrengen en zogen van kalveren.
NB (2) Het betreft dieren die worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de bestaande Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden;
1.43 kampeermiddel
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de Woningwet een bouwvergunning is vereist;
1.44 kap
een dak met een zekere helling;
1.45 kas
een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen, bomen, struiken of planten;
1.46 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel zijnde en prostitutie, waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.47 landschappelijke waarden
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied (bij de afweging van het begrip landschappelijke waarden zal de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in bijlage 5 van de toelichting van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" van gemeente Dinkelland, steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
1.48 mantelzorg
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.49 mest- en/of organische (bij)productvergisting:
het onder gecontroleerde omstandigheden (volledig afgesloten van lucht) afbreken van organische verbindingen door bacteriën waarbij methaangas vrijkomt;
1.50 natuurlijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zullen de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
1.51 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel, zoals een intensief kwekerijbedrijf of een intensief veehouderijbedrijf;
1.52 normaal agrarisch gebruik
het regulier gebruik dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor het agrarisch gebruik van de gronden;
1.53 normaal onderhoud
het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.54 ondergeschikte tweede tak
een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf, zoals een intensieve tak veehouderij of een bedrijfseigen mestvergisting;
1.55 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
1.56 peil
- a. indien op het land wordt gebouwd:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- b. indien over of in het water wordt gebouwd:
- 1. het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
- 1. het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.57 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie en waarvoor geen winkelruimtes worden ingericht;
1.58 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.59 prostitutiebedrijf
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;
1.60 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een sekstheater, een seksautomatenhal, of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.61 sierteelt
de teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken;
1.62 silo
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van opslagdoeleinden;
1.63 tunnelkas
elke constructie van hout, metaal of enig ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten;
1.64 veldschuur
een vrij in het open veld staande schuur, die wordt of werd gebruikt voor het stallen of het melken van vee, dan wel de opslag van agrarische producten of agrarische werktuigen;
1.65 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw, als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.66 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de (bouw)perceelgrens
tussen de grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is;
2.2 de afstand tot de weg
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de rand van de wegberm aan de zijde van de weg;
2.3 de bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.6 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.7 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het agrarisch gebruik;
- b. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf”;
- c. mestvergisting en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf";
- d. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in combinatie met een kaasmakerij, verkoop van eigen en streekeigen producten en dagrecreatieve, educatieve en sport- en speelvoorzieningen, met de daarbijbehorende accommodaties en ondersteunende functies, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - specifieke regeling”, met dien vestande dat:
- 1. de omvang van de kaasmakerij maximaal 4.100 m² bedraagt;
- e. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering al dan niet in combinatie met mantelzorg, dagbesteding en educatie, voorzover de gronden zijn voorzien van een bouwperceel;
- f. de bescherming van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing ter plaats van de aanduiding 'karakteristiek';
- g. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
met daaraan ondergeschikt:
- h. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
- i. doeleinden van agrarisch natuurbeheer;
- j. cultuurgrond;
- k. openbare nutsvoorzieningen;
- l. extensief dagrecreatief medegebruik;
- m. wegen en paden;
- n. beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging;
- o. terreinen voor evenementen;
met de daarbijbehorende:
- p. bedrijfsgebouwen en overkappingen;
- q. bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
- r. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 3.2.1 onder b en toestaan dat gebouwen, waaronder overkappingen, gedeeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:
- 1. deze afwijking niet wordt toegepast op gronden die zijn voorzien van de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’ en/of ‘Waarde - Essen’;
- 2. de overschrijding van de bouwgrens ten hoogste 25,00 m zal bedragen en het bebouwde oppervlak niet meer dan 1,5 hectare zal bedragen;
- 3. het verzoek om afwijken vergezeld gaat van een landschappelijk inpassingsplan;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de natuurlijke en archeologische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het bepaalde in lid 3.2.1 onder c en toestaan dat er kassen worden gebouwd, mits:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van de kassen per bouwperceel ten hoogste 500 m2 zal bedragen, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf”, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte van de kassen per bouwperceel ten hoogste 2.500 m2 zal bedragen;
- 2. de goot- en bouwhoogte van de kassen respectievelijk ten hoogste 4,00 m en 10,00 m zal bedragen;
- 3. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van boomkwekerijactiviteiten;
- 4. deze afwijking niet wordt toegepast op gronden die zijn voorzien van de dubbelbestemming ‘Waarde - Essen’ of ‘Waarde - Archeologie 2’;
- 5. bij de situering van de kassen rekening wordt gehouden met een goede landschappelijke inpassing, zodanig dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en archeologische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- c. het bepaalde in lid 3.2.1 onder g en toestaan dat, daar waar geen sprake is van een bestaande afwijkende situatie of een bedrijfswoning op meer dan 50 m van de weg, een bedrijfsgebouw, een overkapping, een aan- of uitbouw of een bijgebouw op een afstand van minder dan 3,00 m achter de voorgevel dan wel vóór de voorgevel van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan mag worden gebouwd, mits:
- 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- d. het bepaalde in lid 3.2.1 onder h en toestaan dat, in geval van gehele sloop van het woongedeelte inclusief de deel met een bestaande inhoud van meer dan 2.000 m3, een nieuw woongedeelte wordt gebouwd met een inhoud van ten hoogste 2.000 m3, mits:
- 1. het nieuwe woongedeelte wordt gebouwd overeenkomstig de bestaande karakteristieke hoofdvorm;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- e. het bepaalde in lid 3.2.1 onder h en toestaan dat de inhoud van een woongedeelte binnen een boerderijpand wordt vergroot, mits:
- 1. de inhoud van het woongedeelte ten hoogste de inhoud van het boerderijpand inclusief de deel zal bedragen;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- f. het bepaalde in lid 3.2.1 onder h en toestaan dat bedrijfsgebouwen worden gebouwd in de vorm van serrestallen of naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsgebouwen, mits:
- 1. het bouwperceel niet is gelegen op gronden gelegen binnen de grenzen van de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’;
- 2. er ten behoeve van de situering van de stal in verband met het bestaande bebouwingsbeeld en een zorgvuldige landschappelijke inpassing, een erfinrichtingsplan wordt opgesteld;
- 3. voldaan wordt aan de criteria van de notitie “Serrestallen in Noordoost Twente, maatwerk binnen heldere grenzen”, zoals opgenomen in bijlage 2 bij de toelichting van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" van de gemeente Dinkelland;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de natuurlijke waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- g. het bepaalde in lid 3.2.2 onder a en toestaan dat kuilvoerplaten en naar de aard daarmee gelijk te stellen platen ten behoeve van opslagdoeleinden tot ten hoogste 50 m buiten het bouwperceel worden gebouwd, mits:
- 1. de oppervlakte van een plaat, inclusief opstaande randen, ten hoogste 300 m2 zal bedragen;
- 2. de hoogte van de opstaande randen van een plaat ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
- 3. tevens de in lid 3.5 onder c genoemde ontheffing wordt toegepast dan wel is verleend;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 3.1 en 3.4.1 onder b en j en toestaan dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van de in bijlage 4 van deze regels opgenomen bedrijvigheid, mits:
- 1. de gronden zijn gelegen binnen de grenzen van een bouwperceel. Bij boerengolf mogen eveneens de bijbehorende landbouwgronden worden gebruikt;
- 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 3. niet meer dan 500 m2 wordt gebruikt ten behoeve van de ondergeschikte tweede tak of de deeltijdfunctie;
- 4. er sprake is van een ligging aan een weg die geschikt is voor een eventuele toename van (zwaar) verkeer;
- 5. alle activiteiten ten behoeve van de uitoefening van de toegelaten bedrijvigheid binnen de bestaande bebouwing wordt ondergebracht;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het bepaalde in lid 3.4.1 onder c en toestaan dat gronden en bouwwerken buiten het bouwvlak worden gebruikt voor het opslaan van mest en/of kuilvoer en naar de aard daarmee gelijk te stellen opslag, mits;
- 1. dit om bedrijfseconomische, ontsluitings- of milieuredenen, bijvoorbeeld vanwege de nabijheid van woningen, noodzakelijk is;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijk en natuurlijke waarden, de geomorfologische, de archeologische en cultuurhistorische waarden, de verkeersveiligheid, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- c. het bepaalde in lid 3.4.1 onder h en toestaan dat een bedrijfswoning wordt gebruikt voor meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning, mits:
- 1. deze ontheffing uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of een derde (huishouden van een) persoon;
- 2. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot (tenzij tevens de ontheffing in lid 3.3 onder c is toegepast) en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;
- 3. er sprake blijft van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft;
- 4. er sprake blijft van één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;
- 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- d. het bepaalde in lid 3.4.1 m en toestaan dat de oppervlakte van de gronden ten behoeve van de containerteelt per boomkwekerijbedrijf wordt vergroot tot ten hoogste 3,00 hectare met de daarbij behorende paden en verhardingen, waarbij tevens een pomphuisje mag worden geplaatst en een waterbassin mag worden aangelegd, mits:
- 1. de gronden direct zijn gelegen op of nabij het betreffende bouwperceel van het betreffende boomkwekerijbedrijf;
- 2. de oppervlakte van het pomphuisje niet meer bedraagt dan 25 m2 en de hoogte niet meer bedraagt dan 5,00 m;
- 3. de hoogte van een waterbassin niet meer bedraagt dan 3,00 m;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- e. het bepaalde in lid 3.4.1 onder n en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen dan wel direct grenzend aan het bouwperceel dan wel direct grenzend aan een bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
- 1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
- 2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
- 3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
- 4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m bedragen;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden van de historische buitenplaatsen.
- f. het bepaalde in lid 3.4.1 onder q en toestaan dat kan worden voorzien in het houden van een ander aantal dieren of een andere diersoort op een ander stalsysteem dan is aangevraagd in de verleende Natuurbeschermingswetvergunning, mits wordt aangetoond dat de stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden ten aanzien van in de verleende Natuurbeschermingswetvergunning aangevraagde depositie niet zal toenemen en wordt aangetoond dat het gewenste stalsysteem voldoet aan de geldende emissie- en huisvestingseisen.
3.6 Parkeren en laden/lossen
3.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Voor het slopen van bouwwerken is, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', een omgevingsvergunning vereist.
- a. Een omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:
- 1. het normale onderhoud betreffen;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
- 3. betrekking hebben op de vervanging van de bestaande dakbedekking door dakpannen zoals omschreven in lid 3.4.2 onder a sub 2.
- b. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
- 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing zoals omschreven in bijlage 2;
- 2. de karakteristieke hoofdvorm zoals omschreven in bijlage 2 niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
- 3. de karakteristieke hoofdvorm zoals omschreven in bijlage 2 in redelijkheid niet te handhaven is;
- 4. het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op grond van bijlage 2 op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
3.8 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.9 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
Artikel 4 Bos - Natuur
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos - Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. natuur, bosbouw en houtproductie;
- b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de bos- en natuurgebieden;
- c. beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of –partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging;
met dien verstande dat:
- d. de beplanting van de voor "Bos - Natuur" aangewezen gronden bestaat conform het in bijlage 1 bij de planregels opgenomen landschapsplan uit de daarin aangegeven soorten;
met daaraan ondergeschikt:
- e. het extensief agrarisch medegebruik;
- f. het extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik;
- g. wegen en paden;
- h. openbare nutsvoorzieningen;
- i. terreinen voor evenementen;
met de daarbijbehorende:
- j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
- b. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
- c. het scheuren, het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve van een permanent ander gebruik;
- d. het dempen van beken, plassen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Waarde - Essen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Essen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologisch en cultuurhistorisch waardevolle essen en steilranden met bijbehorende beplanting.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen binnen de bouwvlakken van de agrarische bouwpercelen, geldt de volgende regel:
- a. een op grond van de andere daar voorkomende bestemming(en) toelaatbaar gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, of de uitbreiding of vergroting daarvan, mag slechts worden gebouwd c.q. worden toegestaan, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische en cultuurhistorische waarden van de gronden.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor kleinschalig kamperen;
- b. het aanbrengen en/of veroorzaken van veranderingen in de hoogte van een es, zoals die bestond ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan, als gevolg van het gebruik van de gronden.
5.4 Omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
- a. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels zullen, wanneer op gronden grenzend aan de bestemming 'Verkeer' gebouwen en overkappingen worden opgericht, de afstand van de gebouwen en overkappingen tot de as van de weg ten minste 15,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welke geval de afstand tot de as van de weg ten minste de bestaande afstand zal bedragen;
- b. Burgemeester en Wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van het gestelde onder a en toestaan dat gebouwen dichter op de weg worden gebouwd, mits:
- 1. instemming is verkregen van de wegbeheerder vanuit een oogpunt van wegbeheer en/of verkeersveiligheid;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het gronden betreft waar een kampeerterrein voor klein kamperen is toegestaan;
- b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf, tenzij de gronden zijn voorzien van de bestemming “Bedrijf - Prostitutie”;
- c. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- d. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
- e. het storten van puin en afvalstoffen;
- f. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
- g. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
- b. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen en toestaan dat vóór een voorgevel wordt gebouwd op de wijze van:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- 3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits de afstand vanuit de voorgevel niet meer dan 1,50 m zal bedragen;
- c. de bestemmingsregels ten aanzien van het bouwen van gebouwen, waaronder overkappingen, en toestaan dat ten behoeve van het kleinschalig kamperen, gebouwtjes, waaronder overkappingen, ten behoeve van sanitaire voorzieningen worden gebouwd, mits:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen, waaronder overkappingen, per kampeerterrein ten hoogste 50 m2 zal bedragen;
- 2. de goothoogte van een gebouw of een overkapping ten hoogste 3,00 m zal bedragen;
- 3. de dakhelling van een gebouw of een overkapping ten minste 18º zal bedragen;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:
- a. enige bestemming wordt gewijzigd voor wat betreft de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten voor de telecommunicatie, mits:
- 1. de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand hoog bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen hoog bouwwerk;
- 2. de antenne niet geplaatst kan worden op een bedrijventerrein;
- 3. de antenne vervolgens geplaatst moet worden in aansluiting op grote infrastructuurlijnen;
- 4. de mast radiografisch noodzakelijk is;
- 5. de hoogte van een mast ten hoogste 45,00 m zal bedragen;
- 6. het aantal masten binnen de gemeente niet meer mag bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit;
- 7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Verkeer’ dan wel de bestemming ‘Verkeer’ wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
- 1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, e.d. van wegen en paden;
- 2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van de bestemming 'Verkeer' uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" van gemeente Dinkelland van overeenkomstige toepassing zijn;
- c. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Verkeer - Fiets- en voetpaden’ dan wel de bestemming ‘Verkeer - Fiets- en voetpaden’ wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
- 1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor de aanleg van nieuwe fiets- en voetpaden, incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, e.d. van paden;
- 2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van de bestemming 'Verkeer - Fiets- en voetpaden' uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" van gemeente Dinkelland van overeenkomstige toepassing zijn;
- d. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Water - 1’ dan wel de bestemming ‘Water - 1’ wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
- 1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor de incidentele aanleg van opvaarten, verbredingen van waterlopen ten behoeve van waterberging en/of de aanleg van natuurvriendelijke oevers, bochtafsnijdingen, kleine verleggingen, e.d. van vaarwegen c.a.;
- 2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van de bestemming 'Water - 1' uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" van gemeente Dinkelland van overeenkomstige toepassing zijn;
- e. de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ wordt aangebracht, mits:
- 1. door aanvullend historisch en/of archeologisch onderzoek archeologische waarden van terreinen naar voren komen, waarbij de aanwezigheid van archeologische resten is aangetoond;
- 1. door aanvullend historisch en/of archeologisch onderzoek archeologische waarden van terreinen naar voren komen, waarbij de aanwezigheid van archeologische resten is aangetoond;
- f. de dubbelbestemming ‘Waarde - Landschap’ wordt aangebracht, mits:
- 1. door herstel- en/of ontwikkelingswerkzaamheden of door middel van natuurlijke aanwas, de waarde van een landschapselement in omvang en natuurlijke en/of landschappelijke waarden toeneemt, dan wel de wijziging wordt toegepast als gevolg van verplaatsing van een bestaand waardevol landschapselement;
- 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende agrarische bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden van het waardevol landschapselement;
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Aanvullende werking welstandscriteria
De op de verbeelding en in de regels geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken, kan nader worden ingevuld door de in de Woningwet bedoelde welstandscriteria.
11.2 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.
11.3 Natura 2000
Burgemeester en Wethouders zullen bij het toestaan van bouwwerken en werken en werkzaamheden rekening houden met de specifieke bescherming en instandhouding van de Natura 2000 gebieden, zoals die ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van natuur - Natura 2000” door het voorkomen van significant negatieve aantasting van de natuurlijke kenmerken van de gebieden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is,mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Buitengebied, Vliegveldstraat 4-4a Deurningen".
Aldus vastgesteld op: ......-......-............
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Natuurbeschermingswetvergunning
Bijlage 2 Bouwhistorische Verkenning
Bijlage 3 Landschappelijk Inrichtingsplan
Bijlage 4 Specifieke Toetsingscriteria Ondergeschikte Tweede Tak Of Deeltijdfunctie
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
Voorliggend plan betreft een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" van gemeente Dinkelland ten behoeve van de ontwikkeling van Landgoed Kaamps aan de Vliegveldstraat 4/4a te Deurningen. Ter plaatse is een melkveehouderij gevestigd. Sinds 1985 wordt naast het houden van melkkoeien ter plaatse kaas geproduceerd. De afgelopen jaren heeft het bedrijf zich verder ontwikkeld. De producten worden verkocht vanuit de eigen landgoedwinkel. Deze winkel biedt tevens diverse streekproducten. Daarnaast zijn diverse recreatieve activiteiten ontplooid en is er een brasserie gerealiseerd in de oude kaasmakerij. Met de realisatie van een parkeervoorziening aan de noordzijde van het bedrijf is voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
De initiatiefnemer heeft het voornemen om de bedrijfsvoering de komende jaren te optimaliseren. Hiertoe is een plan ontwikkeld dat onder andere voorziet in:
- realisatie van een nieuwe kaasschuur ten behoeve van de kaasmakerij;
- bouw van een jongveestal ten zuiden van de huidige machineberging;
- oprichting van een bedrijfswoning ter vervanging van de bestaande woning in de oorspronkelijke boerderij;
- vervanging er herinrichting van de kuilvoeropslagen;
- landschappelijke inpassing van het agrarisch bouwperceel.
In hoofdstuk 2 wordt het initiatief verder toegelicht, daar is een situatietekening van de nieuwe situatie opgenomen.
Een deel van de voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Echter, omdat het initiatief past op de locatie en gewenst is, wordt door de gemeente in principe medewerking verleend. Middels voorliggend document wordt op basis van onderzoeken gemotiveerd waarom medewerking kan worden verleend en waarom dat kan in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
1.2 Plangebied
De planlocatie is gelegen aan de Vliegveldstraat ten zuiden van het dorp Deurningen. Aan de noordzijde van de Vliegveldstraat is ter hoogte van het plangebied de woonwijk Deurninger Esch in ontwikkeling. Ten westen van het plangebied is het tuincentrum Borghuis gelegen. De betreffende locatie is kadastraal bekend onder gemeente Weerselo, sectie N, nummers 1834 en 1835. In de volgende figuur is de topografische ligging van de planlocatie weergegeven.
Topografische kaart.
Bron: www.opentopo.nl.
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Op de planlocatie is het bepaalde in het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" van gemeente Dinkelland, vastgesteld door de gemeenteraad op 18 februari 2010, onverkort van toepassing.
Zoals te zien in de volgende figuur is de planlocatie aan de Vliegveldstraat 4/4a gelegen in een gebied met de bestemming 'Agrarisch 1'. De gebouwen zijn gelegen binnen een bouwvlak. Op het bouwvlak is tevens de functieaandudiding "Specifieke vorm van recreatie - specifieke regeling" van toepassing. Binnen deze functieaanduiding is een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in combinatie met een kaasmakerij, verkoop van eigen en streekeigen producten en dagrecreatieve, educatieve en sport- en speelvoorzieningen, met de daarbijbehorende accommodaties en ondersteunende functies toegestaan. Een deel van het erf dat in gebruik is voor onder andere parkeren en kuiloveropslag heeft geen bouwvlak maar heeft de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf'. Hier zijn geen gebouwen toegestaan maar wel andere bouwwerken zoals sleufsilo's. Een deel van het gebied waar sleufsilo's zijn toegestaan ligt aan de overzijde van de Vliegveldstraat. Dit deel is met een aanpeiling verbonden met het deel ten westen van de Vliegveldstraat. Ten slotte is met de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning' aangegeven dat ter plaatse twee bedrijfswoningen zijn toegestaan.
Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Een deel van het bestaande parkeertterrein ten westen van de boerderij is opgenomen in het bestemmingsplan "Veegherziening Verbeelding Buitengebied 2010". Dit plan is vastgesteld op 3 juni 2014.
De in de oude kaasmakerij gevestigde brasserie is mogelijk gemaakt met een projectafwijkingsbesluit.
In onderhavige situatie is sprake van uitbreiding van een melkveehouderij met een kaasschuur en een jongveestal. Daarnaast wordt een verplaatsing van een bestaande bedrijfswoning mogelijk gemaakt en de kuilvoeropslagen anders ingericht. De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met de regels zoals gesteld in het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" omdat de uitbreiding van de kaasmakerij met een kaasschuur, de jongveestal en de vervangende bedrijfswoning buiten het bouwvlak zijn gelegen. Daarnaast is een deel van de kuilvoeropslag buiten de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf' beoogd. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is het noodzakelijk het vigerend bestemmingsplan deels te herzien met een partiële herziening. Deze toelichting dient ter verantwoording van de te doorlopen bestemmingsplanprocedure conform artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
1.4 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
- 1. Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en gewenste situatie en bevat een beschrijving van de situatie ter plaatse zoals momenteel bekend en de gewenste situatie ter plaatse na realisatie van de plannen van de initiatiefnemer.
- 2. Hoofdstuk 3 behandeld de Kwaliteits Impuls Groene omgeving (KGO)
- 3. Hoofdstuk 4 gaat in op de vigerende beleidskaders. Hierin worden de plannen van de initiatiefnemer getoetst aan het ruimtelijk beleid van het rijk, de provincie, de gemeente en het waterschap.
- 4. Hoofdstuk 5 gaat in op de toetsing van de plannen van de initiatiefnemer aan de aspecten milieu, ecologie, verkeer en parkeren, archeologie en cultuurhistorie en water. Hierin worden verschillende bureaustudies beschreven en, waar nodig, aanvullende onderzoeken uitgevoerd.
- 5. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierin wordt de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan getoetst en nader ingegaan op handhaving.
- 6. Hoofdstuk 7 bevat de wijze van bestemmen. Hierin wordt nader gespecificeerd welke onderdelen een bestemmingsplan hoort te bevatten en welke bijzondere bepalingen ten aanzien van voorliggend plan van toepassing zijn.
- 7. Hoofdstuk 8 bevat een beschrijving van de procedure.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt het voorgenomen initiatief behandeld.
2.1 Huidige Situatie
2.1.1 Gebiedsprofiel
De planlocatie is gelegen aan Vliegveldstraat 4 en 4a en is gelegen aan de rand van het dorp Deurningen in de gemeente Dinkelland. Nabij de planlocatie zijn diverse woningen van derden gelegen. Aan de overzijde van de Vliegveldstraat is een nieuwe woonwijk in aanbouw. Ten zuiden van het plangebied is een burgerwoning gelegen. Ten westen van het plangebied ligt, gescheiden door een weiland, een grootschalig tuincentrum. Het dichtstbijzijnd gevoelig object (woning van derden) is gelegen op een afstand van ruim 28 meter (gemeten van bouwvlak tot bouwvlak). Dit betreft de woning Vliegveldstraat 43, gelegen in de bebouwde kom van Deurningen.
2.1.2 Ruimtelijke structuur
De planlocatie bestaat in de huidige situatie uit een melkveebedrijf in combinatie met een kaasmakerij, boerderijwinkel, brasserie en andere recreatieve activiteiten.
De verschillende bouwperioden zijn duidelijk herkenbaar op het erf. De oorspronkelijke bebouwing bestaat uit een Twents erf. De boerderij is gerealiseerd in de 19e eeuw. Na de introductie van de ligboxenstal in de jaren zeventig heeft het bedrijf in enkele stappen de huidige bedrijfsomvang bereikt waarbij voor elke nieuwe staluibreiding de nokrichting van de bestaande ligboxenstal werd aangehouden.
Begin jaren tachtig is een tweede bedrijfswoning gerealiseerd op de overgang tussen de oude erf en de nieuwe stallen. Enkele jaren geleden is tussen de bestaande ligboxenstal en de Vliegveldstraat een kaasmakerij gerealiseerd. Ten zuiden van de stallen wordt het kuilvoer opgeslagen in sleufsilo's welke haaks op de Vliegveldstraat en de stallen staan. Om te voorzien in voldoende opslag is ook aan de overzijde van de Vliegveldstraat op de es een stuk grond in gebruik voor de opslag van kuilvoer.
Aangezien een groot deel van de weidegronden is gelegen aan de overzijde van de Vliegveldstraat is een koetunnel gerealiseerd.
Tenslotte dient vermeld te worden dat ten westen van het erf enkele jaren geleden een parkeervoorziening is gerealiseerd voor bezoekers.
Het huidige bouwvlak ter plaatse is 1,5 hectare groot. In de volgende figuur is de huidige situatie in een luchtfoto weergegeven.
Luchtfoto's huidige situatie.
Bronnen: Bing Maps (boven), Landgoed Kaamps (onder)
Het onderstaande plaatje dat wordt ingezet om bezoekers te informeren geeft een goed beeld van de functionele indeling van het bedrijf.
Bedrijfsopzet
Bron: Landgoed Kaamps
2.2 Toekomstige Situatie
2.2.1 Inleiding
De initiatiefnemer is voornemens om zijn agrarisch bedrijf de komende jaren verder te ontwikkelen en te optimaliseren. Concreet bestaan de plannen uit de realisatie van een schuur voor de rijping en verwerking van kaas, herbouw van een bestaande inpandige bedrijfswoning als vrijstaande woning, realisatie van een jongveestal in combinatie met renovatie van de huidige stal en een herinrichting van het erf waaronder de kuilvoeropslagen. In de volgende paragrafen worden de verschillende onderdelen van het plan nader toegelicht. Natuurlijk wordt daarbij ook aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing van het bedrijf.
2.2.2 Situering en routing
Het bedrijf van initiatiefnemer is zeer divers. Als we naar de verschillende bedrijfsonderdelen kijken en daarbij ook de ruimtelijke impact daarvan in ogenschouw nemen, dan kan hierin een vierdeling worden aangebracht:
- 1. melkveehouderij;
- 2. kaamakerij;
- 3. publieksfuncties;
- 4. wonen.
De verschillende bedrijfsonderdelen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Vanuit met name bedrijfshygiëne en veiligheid is het wenselijk om een duidelijke routing op het erf te realiseren waarbij de verschillende functies toch enigszins van elkaar worden gescheiden. Daarbij moet vanuit de veiligheid in ieder geval worden voorkomen dat routes van bezoekers en landbouwverkeer elkaar kruisen.
Rond het oorspronkelijke erf zijn alle publieksfuncties gerealiseerd zoals de boerderijwinkel, brasserie, speelvoorzieningen en parkeren. Van hieruit is ook de belevingsboulevard tussen de rundveestal en de kaasmakerij toegankelijk. De melkveehouderij met de dagelijkse transportbewegingen tussen de kuilvoeropslagen en de stallen is gesitueerd op het achtererf. Tussen de Vliegveldstraat en de stallen met aangrenzende kuilvoeropslagen ligt de kaasmakerij.
De kaasschuur wordt gerealiseerd ten zuiden van de kaasmakerij. Bij de keuze van deze locatie is zeer uitvoerig gekeken naar alternatieven. Indien echter gekeken wordt na een logische routing binnen zowel de melkveehouderij als de kaasmakerij is dit de enige reële optie. In de nu gekozen opzet is er sprake van een heldere zonering van het erf.
Daarnaast heeft het ook ruimtelijk en landschappelijk de voorkeur om de kaasschuur ten zuiden van de kaasmakerij te realiseren. Vanuit de Vliegveldstraat wordt hiermee gedeeltelijk het zicht weggenomen op de kuilvoeropslagen en de lengte van de gevel van de bestaande stallen en kaasmakerijk doorbroken.
Gezien de ligging van een bestaande beek aan de westzijde van het erf is een verdere uitbreiding in deze richting niet mogelijk. Een laaste alternatief zou realisatie van de kaasschuur zijn tussen aan de noordwestzijde in de open ruimte tussen het bedrijf en het nabijgelegen tuincentrum. Dit is landschappelijk gezien minder wenselijk omdat daarmee het juist zo waardevolle beeld vanuit het dorp Deurningen met met de kleinschaliger karakteristieke bebouwing bestaande uit de boerderij annex kaaswinkel, brasserie en bakhuisje overschaduwd wordt door het grootschaliger bouwvolume van de nieuw te bouwen schuur. Bovendien is het waardevol om de open ruimte tussen het tuincentrum en het agrarisch bedrijf te behouden.
Een extra knelpunt bestaat uit het koeverkeer dat rond het erf wordt geweid. Om te waarborgen dat de vrije uitloop van de koeien optimaal blijft worde de bestaande koetunnel doorgetrokken onder de kaasmakerij.
2.2.3 Kaasschuur
Eén van de belangrijkste onderdelen van de bedrijfsvoering van Landgoed Kaamps bestaat uit de productie van kaas. De opbrengst van het eigen melkveebedrijf wordt op de locatie verwerkt tot kaas die vervolgens via verschillende kanalen wordt afgezet. De productie van kaas is gestart in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Enkele jaren geleden is met de bouw van een nieuwe kaasmakerij een grote stap gezet.
Kaas moet rijpen. Dit proces kan een maand (jonge kaas) tot wel een jaar (oude kaas) in beslag nemen. Dit deel van het productieproces vindt op dit moment plaats op een gehuurde locatie op een bedrijventerrein in de omgeving en/of wordt uitbesteed aan derden. Voor de langere termijn is dit geen gewenste situatie. Om de producten te mogen verkopen als boerenkaas is het verplicht dat het gehele productieproces op de boerderij plaatsvindt (zie registratie "Boerenkaas", EG-nummer: NL-GTS-0107-0023-09.10.2007 op verzoek van de Bond van Boerderij-Zuivelbereiders (BBZ). Binnen de huidige bedrijfsgebouwen is geen ruimte beschikbaar om de kazen te laten rijpen. Op dit moment wordt de kaas gerijpt op een externe bedrijfslocatie op een bedrijventerrein in Oldenzaal.
Om het volledige productieproces van het melken tot een kaas die gereed is voor verkoop op de locatie aan de Vliegveldstraat plaats te kunnen laten vinden is een schuur noodzakelijk waarin kaas kan worden opgeslagen. Deze schuur wordt daarnaast ingezet voor het behandelen en verpakken van kaas en biedt ruimte aan enkele algemene ruimtes zoals toiletten en een personeelskantine. Hieronder is een impressie weergegeven van de nieuw te bouwen schuur. De schuur heeft een lengte van 50 meter en een breedte van 40 meter. De goothoogte bedraagt 5,40. De hal wordt uitgevoerd met twee kappen zodat het bouwvolume wordt gebroken en de bouwhoogte beperkt wordt. Er is zorgvuldig gekeken naar gevelindeling en materiaalgebruik om de bouwmassa te breken en aansluiting te zoeken bij het agrarisch karakter van de locatie.
Hieronder zijn enkele impressies weergegeven van de beoogde kaasschuur. De uiteindelijke uitvoering kan op onderdelen nog wel wijzigen.
Aanzicht van kaasschuur noordgevel
Bron: Haverkort architecten
Aanzicht van kaasschuur zuidgevel
Bron: Haverkort architecten
Aanzicht van kaasschuur oostgevel
Bron: Haverkort architecten
Inrichting kaasschuur
Bron: Haverkort architecten
Aan de zijde van de bestaande kaasmakerij wordt een laaddock gerealiseerd. Dit maakt het mogelijk om het laden van vrachtauto's volledig inpandig plaats te laten vinden. De situering van de schuur en het laaddock is zo gekozen dat vrachtauto's niet op de openbare weg hoeven te manouvreren. Zij kunnen opstellen naast de bestaande kaasmakerij en vervolgens achteruit het laaddock inrijden. Door het laaddock binnen het bouwvolume van de schuur wordt vermeden dat het pand een industrieel karakter krijgt.
Na bouw van deze schuur kan de locatie in Odenzaal worden afgestoten. Dit levert niet alleen een flinke besparing in transportkosten op maar ook een betere bedrijfsvoering en milieuwinst.
2.2.4 Veestallen
In de jaren zeventig is op het bedrijf de eerste ligboxenstal gerealiseerd. Nadien is de veestapel doorgegroeid naar de huidige omvang van 236 melkkoeien en 128 stuks jongvee. De initiatiefnemer is voornemens om de komende jaren te investeren in de bestaande veestallen om de situatie ten aanzien van de bedrijfsvoering en dierenwelzijn verder te optimaliseren en in overeenstemming te brengen met de laatste inzichten. Gelijktijdig wordt de melkinstallatie door middel van het toevoegen van een vierde melkrobot beter afgestemd op het vergunde aantal melkkoeien.
Om in de huidige stallen meer ruimte te creëren voor de melkkoeien is de initiatiefnemer voornemens om (een gedeelte van) het jongvee te huisvesten in een nieuw te bouwen jongveestal. Deze nieuwe stal wordt gesitueerd ten zuiden van de bestaande machineberging. Voor de jongveestal moet nog een ontwerp worden uitgewerkt. De oppervlakte zal circa 1.500 m² bedragen. Ten aanzien van de goot- en nokhoogte wordt aansluiting gezocht bij de maatvoering van de bestaande stallen.
2.2.5 Bedrijfswoning
Het bedrijf beschikt over een tweetal bedrijfswoningen. In het voorste deel van de oorspronkelijke boerderij is een bedrijfswoning aanwezig die wordt bewoond door de moeder van het huidige bedrijfshoofd. Het achterste deel van de boerderij is in gebruik als winkel. Initiatiefnemer is voornemens om op termijn de ruimte van deze woning als opslag bij het bedrijf te betrekken. Ter vervaning van de inpandige bedrijfswoning zal een nieuwe vrijstaande bedrijfswoning worden opgericht ten noordwesten van de huidige machineberging. Ten aanzien van de maatvoering van deze woning wordt aansluiting gezocht bij de huidige regels van het bestemmingsplan.
2.2.6 Vergroting bouwvlak
Het huidige bouwvlak is niet groot genoeg om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Hierdoor is het wenselijk het bouwvlak te vergroten. De gewenste omvang van het nieuwe bouwvlak bedraagt 2 hectare. Conform het geldend bestemmingsplan zijn de kuilvoeropslagen buiten het bouwvlak geprojecteerd.
2.2.7 Landschappelijke inpassing
Bij nieuwe ontwikkelingen is het van belang dat de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet verloren gaat maar juist wordt versterkt. Tevens is vanuit het ruimtelijke beleid een goede landschappelijke inpassing een vereiste. Om te onderzoeken of de ontwikkeling mogelijk kan bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving is door een landschapsdeskundige een tekening opgesteld waarop is aangegeven hoe de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk zal worden ingepast. Deze tekening is in de volgende figuur weergegeven.
Tekening landschappelijke inpassing.
Bron: Reuvers buro voor groene ruimtes
Deze tekening maakt onderdeel uit van een landschappelijk inrichtingsplan. In dit inrichtingsplan is beschreven op welke manier de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast en welke soort beplanting daarvoor wordt toegepast. De uitgangspunten uit dit inrichtingsplan zijn als volgt:
- aan de straatzijde wordt de bestaande bomerij naast de huidige kaasmakerij doorgetrokken langs de nieuwe kaasschuur;
- de zuidzijde van het erf wordt ingepast met een nieuwe houtsingel met een breedte van 10 meter. In deze singel wordt streekeigen beplanting toegepast waaronder in ieder geval een rij eiken;
- ter hoogte van de sleufsilo's wordt tussen de singel en de erfverharding een wadi aangelegd. Hierin wordt het vuile water dat afkomstig is van de erfverharding opgevangen. Perssappen van de sleufsilo's worden overigens afgevoerd op de kelders onder de stallen;
- langs de beek wordt ten zuidwesten van de kuilvoeropslagen en de nieuw te bouwen jongveestal een erfbos gerealiseerd. Dit bos dient ook ter compensatie van het bestaande erfbosje dat deels moet worden gekapt om de plannen mogelijk te maken. Het erfbos is lager gelegen dan het erf. In het erfbos worden ook waterberging aangebracht. Ter plaatse van deze berging bestaat de aanplant uit wilg, els, riet en lissen. De aanplant loopt door ten westen van de jongveestal;
- aan de zijde van tuincentrum Borghuis wordt het aanzicht op het melkveebedrijf mede bepaalt door een parkeervoorziening die enkele jaren geleden is aangelegd. Ter plaatse van dit parkeerterrein wordt de inpassing van het erf versterkt door een aanzienlijk aantal eiken aan te planten. Dit wordt in de vorm van een 'eikengaard' in zuidwestelijke richting doorgetrokken. Rond de nieuwe bedrijfswoning is voorzien in een bloemenrijk grasland en een fruitboomgaard.
De landschappelijke inpassing van het erf is besproken met en geaccordeerd door het Q-team van de gemeente Dinkelland. Met de realisatie van het landschappelijk inrichtingsplan kan worden gesteld dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing. Voor het gehele inrichtingsplan wordt verwezen naar bijlage 1 van dit plan.
Hoofdstuk 3 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
3.1 Inleiding
In samenwerking met Reuvers Buro voor Groene Ruimtes is het bijgaande Landschapsplan opgesteld. Hierin is aangegeven op welke wijze invulling kan worden gegeven aan de landschappelijke inpassing van het erf en de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)
In overleg met de gemeente Dinkelland kan ten behoeve van de behandeling bij het Kwaliteitsteam op dit moment volstaan worden met een poster van de locatie en een beschrijving van de keuzes van het landschapsplan.
3.2 Gewenste Ontwikkeling
De gewenste ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een kaasschuur, een jongveestal en de verplaatsing van een bestaande bedrijfswoning. Daarnaast wordt de kuilvoeropslag van het bedrijf gewijzigd gesitueerd. Daarbij worden de kuilvoeropslagen aan de overzijde van de Vliegveldstraat gesaneerd en verplaatst naar de bedrijfslocatie.
3.3 Kwaliteitsprestaties
3.3.1 Algemeen
Uitgangspunt van het gemeentelijk KGO-beleid is dat voor iedere ontwikkeling het hoofduitgangspunt van ruimtelijke kwaliteit geldt (basisinspanning). Voor grootschalige ontwikkelingen moet naast de kwaliteit van de locatie ook geïnvesteerd worden in omgevingskwaliteit (aanvullende inspanning).
3.3.2 Basisinspanning
De basisinspanning bestaat uit de landschappelijke inpassing van het toekomstige bedrijfsperceel. Hiertoe worden onder andere bomenrijen, een erfsingel, een erfbosje, een eikengaard, een hoogstamfruitboomgaard en diverse eiken aangeplant. Dit wordt nader beschreven in paragraaf 2.2.7.
3.3.3 Aanvullende inspanning
In dit geval is sprake van een grootschalige ontwikkeling. Naast de basisinspanning dient er een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving plaats te vinden (aanvullende inspanning). De verplichte extra inspanning bestaat uit de vervanging van een dak van een karakteristiek bakhuisje op het erf. De cultuurhistorische waarde van dit object is beschreven in bijlage 2. De oorspronkelijk dakbedekking is ooit vervangen door golfplaten. Deze worden vervangen door dakpannen in de oorspronkelijke stijl. Deze investering is vastgelegd in een KGO-overeenkomst. Hieronder een afbeelding van het betreffende bakhuis uit de periode dat de dakbedekking nog bestond uit pannen.
Oude foto met oorspronkelijke dakbedekking
3.4 Resumé
Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een grootschalige ontwikkeling in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Zowel het relevante provinciale als gemeentelijke beleid voorzien in een ontwikkelingsgerichte aanpak die voortkomt uit de ambitie om ontwikkelingen in het buitengebied samen te laten gaan met een impuls in de ruimtelijke kwaliteit. Hierbij dient per geval aangetoond te worden dat er sprake is van een balans tussen de geboden ontwikkelingsruimte en investeringen in de ruimtelijke kwaliteit. De sturing op dit evenwicht is vastgelegd in het gemeentelijke ‘Beleidskader voor de toepassing van de kwaliteitsimpuls groene omgeving’. In de volgende hoofdstukken worden de kaders van het relevante beleid geschetst en zal de balans tussen de geboden ontwikkelingsruimte en investeringen in de ruimtelijke kwaliteit geconcretiseerd c.q. gekwantificeerd worden.
3.5 Beleid Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
3.5.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De provincie wil ontwikkelingen in de Groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de ‘Kwaliteitsimpuls Groene omgeving’ ontwikkelt. Er is een werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaal-economische ontwikkelingen in de Groene omgeving. Dit is verankerd in artikel 2.1.6. van de Omgevingsverordening:
"Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen - met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. - voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving."
3.5.2 Gemeentelijk beleidskader KGO
De gemeente Tubbergen en de gemeente Dinkelland hebben gezamenlijk een (gemeentelijk) beleidsdocument genaamd ‘Beleidskader voor de toepassing van de kwaliteitsimpuls groene omgeving’. Deze beleidsregels zijn vastgesteld door de gemeenteraad van Dinkelland.
Het generieke beleid voorziet in een zuinig gebruik van ruimte. In dit onderhavige gemeentelijke beleid wordt vastgesteld dat afwijking van bestaande regels mogelijk is ten behoeve van economische ontwikkelingen die naar aard en omvang passend zijn op de locatie, mits passend binnen het provinciaal- en rijksbeleid (zoals zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), deze passen bij de gebiedskenmerken en bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Is er sprake van een bestaande locatie dan wordt deze als passend aangemerkt. Dit betekent dat de geldende bestemming ter plekke als qua aard passend wordt beschouwd.
Er is een basis gevonden voor het bereiken en meten van het evenwicht tussen ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke (landschappelijke) inpassing: vorm en situering van gebouwen, erfbeplantingen.
Voor het bepalen van de hoogte van de aanvullende kwaliteitsprestaties zijn drie variabelen te hanteren:
- 1. is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd;
- 2. wat is de schaal van de impact op de omgeving;
- 3. vervult het initiatief een eigen belang of ook een algemeen belang.
Als er sprake is van een niet functioneel aan het buitengebied gebonden grootschalige ontwikkeling, dient 100% van de waardevermeerdering (van de gronden als gevolg van aanpassing van de bestemming) te worden geïnvesteerd (naast de basisinspanning). Van het voorgenoemde percentage van 100% kan in bepaalde omstandigheden worden afgeweken. Dit is de maatwerkclausule. Als er sprake is van specifieke omstandigheden die een verlaging van het toe te passen percentage rechtvaardigen, dan kan het college hiertoe een besluit nemen. Alsdan gelden aspecten als sociale kwaliteit, werkgelegenheid, veiligheid, ruimtegebrek en logistiek als items ter onderbouwing om (per item) het percentage te verlagen met 5 (met een maximum van 25%).
Als er sprake is van een functioneel aan het buitengebied gebonden grootschalige ontwikkeling zal er naast de basisinspanning 25% moeten worden geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit. Indien er geen mogelijkheid is om het gehele bedrag te investeren, zal het bedrag gestort worden in het KGO-fonds.
De percentages zijn ingegeven door het feit dat bij een niet aan het buitengebied gebonden activiteit de impact groot is, omdat deze functies feitelijk in de kernen thuishoren. Gelet hierop dient er een volledige tegenprestatie geleverd te worden. Het zogenoemde weegschaalmodel komt in evenwicht door de waardevermeerdering volledig te compenseren in ruimtelijke kwaliteit.
Bij het bepalen van de hoogte van de kwaliteitsimpuls voor de groene omgeving wordt uitgegaan van de waardevermeerdering van de gronden die door de planologische verandering zal ontstaan. Er wordt uitgegaan van basisbedragen. Dit zijn in overleg met erkende taxateurs bepaalde waarden. Het gemeentelijk KGObeleid bevat een tabel waarin deze bedragen zijn opgenomen. Daar waar dat lastiger is vanwege de invloed van de mogelijkheden binnen een specifieke bestemming (bijvoorbeeld indien veel meer bouwmogelijkheden worden geboden binnen een bestemming), zal een taxatie nodig zijn. Opgemerkt wordt hier dat bij ontwikkelingen waarbij sprake is van een negatieve waardeontwikkeling, geen verrekening plaats vindt.
Waardevermindering als gevolg van de herziening van het bestemmingsplan, zoals bijvoorbeeld van agrarische grond naar bos en natuur of landschap dan wel van bedrijfsterreingrond naar bos en natuur of landschap, mogen worden meegenomen in de berekening, voor zover het gaat om het veranderen van de bestemming ten behoeve van de basisinspanning. Ten aanzien van de investering van de berekende KGO bijdrage, mogen reële, werkelijke kosten voor het opstellen van het KGO-landschapsplan tot een percentage van 10 % van het berekende KGO bedrag met een absoluut maximum van €15.000,-, worden meegenomen, in die zin, dat deze mogen worden toegerekend aan de investering in ruimtelijke kwaliteit (voorwaarde is hierbij wel dat niet op een andere wijze een bijdrage mag zijn ontvangen voor het opstellen van het landschapsplan). Ook de kosten voor de inzet van de kwaliteitsgroep landelijk gebied kunnen hierbij worden betrokken.
3.6 Uitwerking Kgo
3.6.1 Generiek beleid
De gewenste ontwikkeling betreft de aanpassing van het bestemmingsplan, die voorziet in de planologische kaders om het verbrede veehouderijbedrijf aan de Vliegveldstraat 4-4a uit te breiden. Het huidige bouwperceel is reeds bestemd voor een agrarisch bedrijf met een recreatieve neventak en een kaasmakerij. Deze activteiten worden op basis van het KGO beleid naar aard passend gevonden op de locatie.
3.6.2 Evenwicht ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties
Als er sprake is van een functioneel aan het buitengebied gebonden ontwikkeling in een kernrandzone, dan dient 12,5% van de waardevermeerdering te worden geïnvesteerd. De kernrandzone is niet een vast afgebakend gebied (in bijvoorbeeld het bestemmingsplan), maar zal van geval tot geval gemotiveerd moeten worden.
De locatie van het bedrijf grenst direct aan de bebouwing van het dorp Deurningen. Daarnaast kan de locatie regionaal ook aangemerkt worden als een locatie is de stadsrandzone van de Netwerkstad. Juist deze ligging aan een doorgaande routestructuur binnen de stadsrand maakt ook een belangrijk deel van de nevenactiviteiten succesvol. Een kernrandzone is een gebied met een menging van functies. Dit is ook aan de orde in het gebied waar dit bedrijf ligt. Dit komt onder andere tot uitdrukking in de ligging van een groot tuincentrum dat op korte afstand is gelegen op de overgang van het dorp Deurningen naar het landelijk gebied en eveneens is ontsloten door de Vliegveldstraat. Daarnaast ligt het plangebied in het groengebied tussen het dorp Deurningen en de stad Hengelo.
3.6.3 KGO berekening (waardevermeerdering en –vermindering)
3.6.4 KGO inzet
3.7 Conclusie
De kwaliteit van het Overijsselse landschap en de sociaal-economische ontwikkeling van het landelijk gebied gaan steeds meer hand in hand. Nieuwe ontwikkelingen zijn mogelijk onder voorwaarde dat ze bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De gewenste uitbreiding van het agrarisch bouwperceel Vliegveldstraat 4-4a combinatie met investeringen in de ruimtelijke kwaliteit sluit uitstekend aan bij
deze beleidsambitie. Resumerend kan worden gesteld dat in dit hoofdstuk is aangetoond dat de geboden ontwikkelingsruimte en investering in de ruimtelijke kwaliteit in evenwicht zijn. Het bedrag dat in het kader van KGO geïnvesteerd moet worden bedraagt € 4.707,--.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de SVIR maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.
Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio’s rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden.
Zo lang er geen sprake is van een nationaal belang zal het rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen dus aan de provincies en gemeenten overlaten. De uitgangspunten uit de SVIR zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven. Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de belangen uit de SVIR dient daarom verder getoetst te worden aan het Barro. Verdere toetsing aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen.
In het Barro wordt een aantal projecten die van nationaal belang zijn genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
In het Barro zijn dertien projecten van nationaal belang beschreven:
- Mainport ontwikkeling Rotterdam.
- Kustfundament.
- Grote rivieren.
- Waddenzee en Waddengebied.
- Defensie.
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
- Rijksvaarwegen.
- Hoofdwegen en hoofdspoorwegen.
- Ektriciteitsvoorziening.
- Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
- Ecologische hoofdstructuur.
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.
- IJsselmeergebied.
Een ander belangrijk, nog niet geheel uitgewerkt, onderwerp van het Barro betreft “duurzame verstedelijking”. Hiervoor zullen mogelijk in de toekomst nog aanvullende regels volgen.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en “vermindering van de bestuurlijke drukte”. De bedoeling is duidelijk: belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Dat zal inderdaad wellicht leiden tot een versnelde uitvoering van de in het Barro opgenomen projecten.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren.
Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
Bij het Barro zijn kaarten opgenomen welke de genoemde projecten in beeld brengen. De planlocatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel 2009
4.3 Regionaal Beleid
4.3.1 Casco-benadering
De gemeente in Noordoost Twente willen enerszijds het waardevolle landschap beschermen en anderzijds ruimte geven aan de landbouw. Om deze doelstellingen die soms tegestrijdig kunnen zijn te realiseren is de casco-benadering vastgesteld. Deze gaat uit van het principe dat landschapselementen die tot het casco behoren niet verplaatst mogen worden. De landschapselementen buiten het casco mogen wel verplaatst worden, mits voldaan is aan de spelregels voor compensatie. Het effect is duidelijkheid vooraf voor de initiatiefnemer en de gemeente. Alleen voor huiskavels van agrarische bedrijven kan een zwaardere procedure gevolgd worden waarin de gemeente beoordeelt of een initiatiefnemer een casco-element toch mag verplaatsen.
Om dit plan mogelijk te maken moet een bestaand casco-element gedeeltelijk verplaatst worden, namelijk het erfbosje ten zuiden van de kuilvoeropslagen. Hiervoor is (verplicht) advies ingewonnen bij Landschap Overijssel (zie bijlage 3).
Landschap Overijssel adviseert positief ten opzichte van het verwijderen en compenseren van elementen uit onderstaande aanvragen, mits door compensatie de nieuwe situatie duidelijk winst oplevert ten opzichte van de huidige situatie. In een definitief compensatievoorstel zal moeten worden voldaan aan het te compenseren oppervlakte van 3.285 m2. Initiatiefnemer heeft er voor gekozen om ter hoogte van het bouwperceel een erfbos aan te leggen dat als begeleidend element langs een bestaande waterloop ligt. Daarnaast is in aanvulling op de bomenrij langs de nieuwe stal aan de zuidzijde van het nieuwe bouwperceel een robuuste houtsingel voorzien met een breedte van 10 meter. Gezamenlijk is er sprake van een winst ten opzichte van de huidige situatie.
Hoofdstuk 5 Ruimtelijke- En Milieuaspecten
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Van de ruimtelijke- en milieuaspecten wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid worden in het volgende hoofdstuk behandeld. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen.
5.1 Milieu
5.1.1 Bodem
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van het plan inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen bestemmings- en/of functiewijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat.
Door Klijn bodemonderzoek is in het voorjaar van 2016 een bodemonderzoek uitgevoerd er plaatse van de locaties voor de nieuwe kaasschuur en de nieuwe bedrijfswoning. In het uitgevoerde bodemonderzoek is door middel van de bemonstering en analyse van grond en grondwater de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld.
Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen ten aanzien van het gebruik en de geplande aanvraag van een omgevingsvergunning ten behoeve van de geplande bouwactiviteiten op het terrein. Voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar bijlage 4 van dit plan. Hiermee kan worden gesteld dat de bodemgesteldheid ter plaatse de voorgenomen bestemmings- en/of functiewijziging niet in de weg zal staan.
5.1.2 Milieuzonering
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en –gevoelige functies dient twee doelen:
- 1. het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
- 2. het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
5.1.3 Geur
De Wet geurhinder veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Het tijdstip van inwerkingtreding van de wet is vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 12 december 2006. Op 18 december 2006 is de Wet geurhinder en veehouderij gepubliceerd.
De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij.
Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. Hiervoor dienen de minimale afstanden van 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom, en 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom te worden aangehouden.
Bij gemeentelijke verordening kunnen gemeenten afwijken van de wettelijke normend en afstanden. De gemeente heeft op 19 april 2016 een geurverordening vastgesteld. Binnen de daartoe aangewezen gebieden, waaronder ook dit plangebied valt, geldt een afstand van tenminste 50 meter uitsluitend voor die veehouderijen die niet voldoen aan de wettelijke afstand van 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom en na 19 april 2016 niet hebben uitgebreid in het aantal vaste afstandsdieren binnen de contour van 100 meter.
Op circa 60 meter van de bestaande rundveestal is een woning binnen de bebouwde kom gelegen. Dit plan voorziet niet in een uitbreiding van het aantal dieren binnen de contour van 100 meter. De nieuw te bouwen jongveestal is sowieso buiten de contour van 100 meter gelegen. Het aspect geur vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
5.1.4 Luchtkwaliteit
De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. De wet vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Met name paragraaf 5.2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per m3 (µg/m3) voor fijn stof en stikstofoxiden (NO2).
Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.
5.1.5 Geluid
De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen, worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:
- 1. Woningen.
- 2. Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
- 3. Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.
Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Om te onderzoeken of de geluidbelasting op de gevels van de geluidgevoelige objecten binnen de wettelijk gestelde norm blijft, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd.
In het onderzoek zijn het gemiddelde geluidsniveau en het piekgeluidsniveau berekend op de woningen die in de omgeving van het bedrijf liggen. Verder is aandacht besteed aan de geluidsbelasting door het verkeer van en naar het bedrijf.
Uitgangspunten
In het onderzoek zijn twee (voor geluid) maximale bedrijfssituaties te onderscheiden. Er is rekening gehouden met alle relevante geluidsbronnen die tijdens deze bedrijfssituaties voorkomen. De onderzochte situaties zijn:
- 1. Een dag waarop, naast de activiteiten bij de kaasmakerij, onder andere overdag bulkvoer gebracht wordt, het vee gevoerd wordt en er tractoractiviteiten op het erf en rijbewegingen van tractors van en naar de openbare weg zijn;
- 2. Een dag waarop, naast de activiteiten bij de kaasmakerij, onder andere gras of mais wordt ingekuild.
Gemiddelde geluidsbelasting
De geluidsnorm waaraan het gemiddelde geluidsniveau moet voldoen, is situatie-afhankelijk. Bij voorkeur moet voldaan worden aan de 'ambitiewaarde' die past bij de aard van de omgeving.
Het gemiddelde geluidsniveau voldoet in de situatie 1 aan de ambitiewaarde. Tijdens het inkuilen van gras en mais is het gemiddelde geluidsniveau hoger. Het inkuilen vindt maximaal 5 dagen per jaar plaats. Omdat de activiteit niet meer dan 12 keer per jaar plaats plaatsvindt, kan in de vergunning een aangepaste normstelling worden opgenomen.
Piekgeluidsniveau
De piekgeluidsniveaus die bij het bedrijf kunnen voorkomen voldoen aan de algemeen aanvaarde en bij vergunningverlening gebruikelijke geluidsnorm, behalve in de avond- en nachtperiode op de woning aan de Vliegveldstraat 43/43a. De overschrijding op deze woning wordt veroorzaakt door de rijbeweging van de vrachtwagen die melk komt brengen. Dit betreft een bestaande situatie die niet verandert. In lijn met de normstelling uit het Activiteitenbesluit zou voor deze rijbeweging in de vergunningsvoorschriften een ontheffing kunnen worden opgenomen. Het is een bestaande activiteit en dus eigenlijk vergund. Daarnaast, als een vrachtwagen over de Vliegveldstraat passeert treden deze piekniveaus ook op.
Geluidsbelasting door verkeer op de openbare weg (van en naar het bedrijf)
Uit het onderzoek blijkt, dat in situatie 1 voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde. Tijdens het inkuilen van gras en mais vinden er veel transportbewegingen plaats en is de geluidsbelasting hoger. Gezien het incidentele karakter en omdat wel aan de maximale grenswaarde wordt voldaan, wordt de geluidsbelasting tijdens het inkuilen aanvaardbaar geacht.
Voor het gehele akoestisch onderzoek wordt verwezen naar bijlage 5 van dit plan. Hiermee zijn ten aanzien van geluid geen belemmeringen te verwachten.
5.1.6 Externe veiligheid
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen een risicocontour en/of het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen de risicocontour en/of het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn standaard afstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grenswaarden van het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en nabij gelegen, al dan niet geprojecteerde, (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2 lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
5.1.7 Voortoets MER-beoordeling
5.2 Ecologie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
5.2.1 Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. Sinds 1 oktober 2005 zijn hierin ook de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten en het Verdrag van Ramsar verwerkt. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- 1. Natura 2000 gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden).
- 2. Beschermde Natuurmonumenten.
- 3. Wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is er de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) die in het kader van de gebiedsbescherming van belang is. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- 1. Vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden.
- 2. Verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden.
- 3. Verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Daarnaast is het bij uitbreiding van agrarische bedrijven van belang te kijken naar de invloed op mogelijke (zeer) kwetsbare gebieden in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij, de zogenaamde Wav-gebieden. Dit zijn voor verzuring gevoelige gebieden waarbij toename van de uitstoot van ammoniak op deze gebieden kan leiden tot een onevenredige aantasting ervan.
5.2.2 Soortenbescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Voor de soortenbescherming geldt dat deze voor elk plangebied geldt. In elk gebied kunnen bijzondere soorten voorkomen en/of elk plangebied kan geschikt zijn voor deze soorten. Voor alle aanwezige flora en fauna geldt de zorgplicht ex artikel 2 van de Flora- en faunawet, die van toepassing is op zowel beschermde als onbeschermde dier- en plantensoorten. Op grond hiervan dient men zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te handelen op een wijze waarop nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan worden gemaakt. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het tijdig maaien van taluds of het uitvoeren van (graaf)werkzaamheden buiten het broedseizoen. Bij realisatie van dit project zal deze zorgplicht in acht worden genomen.
In het kader van de soortenbescherming dient beoordeeld te worden wat via het ruimtelijke project wordt toegelaten in aanvulling op wat al mogelijk is. Zo is sloop van bebouwing of het verrichten van werken (maaien, kappen etc.) vaak ook al mogelijk zonder een ruimtelijk besluit in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee wordt voorliggend plan echter niet ontslagen van een integrale blik op het totale project: dus inclusief ingrepen die ook zonder het beoogde Wro-besluit mogelijk zijn.
De Flora- en faunawet maakt onderscheid in verschillende categorieën waarin de beschermde soorten flora en fauna zijn onderverdeeld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende categorieën:
- Soorten van lijst 1 van de Flora- en faunawet.
- Soorten van lijst 2 en/of 3 van de Flora- en faunawet.
- Soorten van de Rode Lijst van het ministerie van EL&I.
Voor mogelijk voorkomende soorten die op lijst 1 van de Flora- en faunawet staan geldt een vrijstelling. Bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.
Voor mogelijk voorkomende soorten die op lijst 2 en/of 3 van de flora- en faunawet staan geldt dat deze ontheffingsplichtig zijn. Het is echter niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen wanneer mitigerende en compenserende maatregelen worden getroffen. Dit houdt in dat maatregelen moeten worden getroffen om mogelijke schade te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken.
Voor mogelijk voorkomende soorten die op de rode lijst van het Ministerie van EL&I staan geldt dat deze soorten, zolang zij niet in een van de andere bijlagen uit de Flora- en faunawet (inclusief vogel- en habitatrichtlijn), geen juridische bescherming genieten en dat geen ontheffing nodig is.
Daarnaast zijn voor vogels richtlijnen opgenomen vanuit de Vogelrichtlijn. Alle vogels zijn namelijk beschermd in het kader van de vogelrichtlijn. Werkzaamheden in en in de omgeving van het plangebied tijdens de broedtijd (15 maart -15 juli) zullen sterke negatieve effecten hebben op de meeste vogelsoorten door vernietiging van broedplaatsen en verstoring van reproductie. Werkzaamheden in deze periode zijn dan ook niet toegestaan. Indien broedvogels binnen het broedseizoen worden verstoord, wordt wettelijk gezien geen ontheffing verleend. Buiten het broedseizoen kan wel ontheffing worden verleend.
Tevens zijn voor enkele soorten richtlijnen opgenomen vanuit de Habitatrichtlijn. Voor deze soorten zijn beschermde gebieden aangewezen (Natura 2000). Bescherming van deze soorten vindt plaats door de gebiedsbescherming.
Om te onderzoeken of de voorgenomen ontwikkeling mogelijk schadelijk is voor (leefgebieden van) in het plangebied en in de omgeving mogelijk aanwezige soorten flora en fauna is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat:
- mogelijk komen enkele licht beschermde soorten, zoals mol, egel en veldmuis voor in het plangebied. In de omgeving is echter voldoende vervangend leefgebied aanwezig. Daarnaast zijn deze soorten vrijgesteld voor ruimtelijke ontwikkelingen.
- de bouwwerkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels dienen aan te vangen om mogelijke overtreding van de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en Faunawet te voorkomen. In grote lijnen loopt het broedseizoen van half maart tot half juli.
- het plangebied en de directe omgeving bieden mogelijk een geschikt foerageergebied voor verschillende soorten vleermuizen vormen. Er is in de omgeving voldoende vergelijkbaar gebied aanwezig, zodat de plannen niet zullen leiden tot een significante aantasting van het foerageergebied;
- het plangebied en de directe omgeving mogelijk een geschikt foerageergebied bieden voor steenmarters en dassen. Er is in de omgeving voldoende vergelijkbaar gebied aanwezig, zodat de plannen niet zullen leiden tot een significante aantasting van het foerageergebied.
Gelet op het voorgaande vormen beschermde flora en fauna geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. Voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar bijlage 6 van dit plan.
5.3 Verkeer En Parkeren
Een onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeers- en infrastructuur. Hierbij is het van belang of de voorgenomen ontwikkeling grote veranderingen ten aanzien van verkeer en infrastructuur teweeg brengt.
Een goede ontsluiting is gerealiseerd op de Vliegveldstraat. De planlocatie is voorzien van meerdere inritten welke aansluiten op de Vliegveldstraat. Hierbij heeft het inkomend en vertrekkend verkeer voldoende ruimte om het bedrijf te betreden en verlaten, waardoor geen onnodige verkeershinder op de openbare weg zal plaatsvinden.
Op het terrein zelf is voldoende gelegenheid voor personenauto's en vrachtwagens om te keren. De nieuwe kaasschuur is zo gesitueerd dat vrachtauto's op eigen terrein achteruit het laaddock in kunnen rijden. Hierbij hoeft niet op de openbare weg alsnog gekeerd te worden, waardoor geen achteruit rijdende personenauto's en/of vrachtwagens de openbare weg op hoeven rijden. Dit bevordert de verkeersveiligheid.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal het aantal verkeersbewegingen met vrachtverkeer niet toenemen. Doordat de kaas op de eigen locatie gerijpt kan worden vervallen tenminste twee verkeersbewegingen per dag met een bedrijfsauto. Ten aanzien van de melkveehouderij blijiven de verkeersbewegingen gelijk omdat er geen sprake is van een vergroting van de veestapel. Wel zal door de verplaatsing van de kuilvoeropslagen van de noordzijde naar de zuidzijde van de Vliegveldstraat niet langer met een tractor met voermengwagen de openbare weg overgestoeken hoeven worden.
In de nieuwe kaasschuur komen vijf personeelsleden te werken die nu nog op locatie elders werken. Als er vanuit wordt gegaan dat deze allen met een eigen auto komen resulteert dit in 10 extra verkeersbewegingen met auto's.
In de huidige situatie vindt het parkeren geheel op eigen terrein plaats. Bij de voorgenomen ontwikkeling is het vereist dat het parkeren ook na realisatie van de plannen geheel op eigen terrein plaatsvindt. Ook na realisatie van de plannen zal er op eigen terrein voldoende gelegenheid zijn voor zowel vracht- als personenauto's om te kunnen parkeren. Hiermee zal parkeren, ook na realisatie van de plannen, geheel op eigen terrein plaatsvinden.
5.3.1 Infrastructuur
Een nieuwe ontwikkeling mag geen nadelige gevolgen hebben op de bestaande infrastructuur. Hierbij is het van belang de bestaande infrastructuur zoveel mogelijk te behouden en, waar mogelijk, te versterken.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal uitsluitend gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. De locatie is ontsloten op de Vliegveldstraat. Dit betreft een gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom welke in beheer is bij de provincie. De verkeersintensiteit bedroeg in 2015 gemiddeld 5.367 motorvoertuigen per etmaal. Ten gevolge van de nieuwe plannen neemt het aantal verkeersbewegingen op de Vliegveldstraat af met twee verkeersbewegingen doordat verkeer tussen de opslaglocatie en de bedrijslocatie komt te vervallen en toe met tien verkeersbewegingen door toename van het aantal personeelsleden. Dit resulteert in acht extra verkeersbewegingen per etmaal. Op 5.367 verkeersbewegingen is dit een verwaarloosbaar aantal.
Daarnaast verbeterd ook de verkeersveiligheid doordat alle kuilvoeropslagen worden geconcentreerd aan één zijde van de Vliegveldstraat. Hierdoor hoeft de tractor met voerwagen de Vliegveldstraat niet meer over te steken waarmee de verkeersveiligheid wordt bevorderd.
Ter hoogte van de kuilvoeropslagen ligt een inrit dat in de toekomst benut zal worden bij het inkuilen. Dit betekent echter geen verslechtering doordat er hierdoor minder gebruik gemaakt wordt van de reeds bestaande inritten voor deze activiteit.
Voor de Vliegveldstraat bestaan plannen om ter hoogte Wilthuisstraat middengeleiders aan te brengen. Deze maken het voor fietsers makkelijker en veiliger om over te steken. Hiermee wordt de bereikbaarheid van met name de winkel en bezoekersgedeelte van het bedrijf voor recreanten en passanten verbeterd.
Hiermee kan worden gesteld dat geen sprake is van aantasting van de bestaande infrastructuur.
5.3.2 Parkeren
Op eigen terrein is voldoende parkeerruimte aanwezig voor personeel en bezoekers. Ten behoeve van bezoekers van de boerderijwinkel en de brasserie is enkele jaren geleden een parkeerterrein aangelegd aan de zijde van tuincentrum Borghuis. Middels bewegwijzering worden bezoekers gewezen op dit parkeerterrein.
De nieuwe ontwikkelingen bestaan uit de realisatie van een kaasschuur, een jongveestal en de vervanging van een bestaande bedrijfswoning. Aangezien de veestapel niet toeneemt en de nieuwe woning een vervanging betreft zijn hiervoor geen extra parkeerplaatsen noodzakelijk. Overigens worden met het realiseren van de nieuwe bedrijfswoning wel enkele parkeerplaatsen toegevoegd bij de nieuw te bouwen woning.
Met de realisatie van de nieuwe kaasschuur worden bedrijfsactiviteiten van elders verplaatst naar de bedrijfslocatie. Dit geldt ook voor de bijbehorende arbeid. De verwachting is dat dit tot maximaal 5 extra personeelsleden op de locatie Vliegveldstraat 4-4a zal leiden die gelijktijdig aanwezig kunnen zijn. Voor de westelijke gevel van de nieuw te bouwen kaasschuur worden vijf parkeerplaatsen gerealiseerd.
5.4 Archeologie En Cultuurhistorie
5.4.1 Archeologie
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
De gemeente Dinkelland heeft een eigen archeologiebeleid vastgesteld, waarbij de kans op het aantreffen van archeologische resten in de bodem in beeld is gebracht op een archeologische verwachtingskaart.
Afhankelijk van de waarde stelt de gemeente voorwaarden voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
Zoals te zien op de archeologische verwachtingskaart, welke is weergegeven in de volgende figuur, is de planlocatie gelegen in een gebied met een deels middelmatige verwachtingswaarde.
Archeologische verwachtingswaarde
Bron: Gemeente Dinkelland
Gelet op de omvang van het plangebied (meer dan 5.000 m²) en de diepte van de beoogde bodemverstoringen is een archeologisch onderzoek uitgevoerd door Transect. Dit onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek en een inventariserend booronderzoek. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden zijn te verwachten. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 7 van dit plan.
5.4.2 Cultuurhistorie
Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang. Om de cultuurhistorisch waardevolle elementen in beeld te brengen is de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) opgesteld.
Volgens de CHW is de planlocatie niet in een gebied met cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen. De planlocatie is op voldoende afstand van cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen. Hierdoor zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen cultuurhistorische waarden worden aangetast.
Wel is er sprake van een Twents erf met enkele gebouwen met voor de streek karakteristieke elementen (zie ook bijlage 2). Deze gebouwen blijven in het onderhavige plan behouden. In het kader van de investering in ruimtelijke kwaliteit wordt de dakbedekking van golfplaten van een oud bakhuis op het erf vervangen door dakpannen. Door rond het oorspronkelijke erf nieuwe eiken aan te planten komt het beter in evenwicht met het grootschaliger karakter van de recentere bedrijfsgebouwen en de nieuw te realiseren bebouwing.
5.5 Wateraspecten
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
5.5.1 Waterparagraaf
Met ingang van 3 juli 2003 is een watertoets in de vorm van een waterparagraaf en de toelichting hierop een verplicht onderdeel voor ruimtelijke plannen van provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten. De watertoets is verankerd in de Waterwet (Wtw). Dit houdt in dat de toelichting bij het ruimtelijk plan een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Dit beleid is voortgezet in het huidige Besluit ruimtelijke ordening.
In dit besluit wordt het begrip “waterhuishouding” breed opgevat. Aangesloten wordt bij de definitie zoals die is opgenomen in de Wtw. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Bij de voorbereiding van een waterparagraaf dienen alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten beoordeeld te worden. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) zullen ook de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterkwaliteit en verdroging bezien worden.
Het waterschap geeft aan ten aanzien van water geen knelpunten te zien, zie bijlage 8.
5.5.2 Waterbeleid
De locatie valt binnen het werkgebied van waterschap Vechtstromen.
Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke (bestuurlijke) accenten zij in de samenwerking met de partners willen leggen. Van daar uit wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:
- Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
- Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
- Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
- Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
Bestuurlijke accenten & uitdagingen
Het waterschap zet zicht in voor een optimale samenwerking met mede overheden, partners en burgers. Daarom wordt ingezet op partnerschap, co-creatie, gebiedsprocessen en onderlinge samenwerking tussen de waterschappen.
Ze spelen actief in op het veranderende klimaat door niet alleen meer aandacht te besteden aan extreme neerslag, maar ook aan de toenemende kans op droogte. Duurzaamheid is een belangrijk thema bij de uitvoering van onze primaire taken, ze gaan meer aandacht schenken aan energieverbruik en terugwinning van grondstoffen.
Bij de uitvoering van het werk streven ze niet alleen eigen doelen na, maar willen ze ook maatschappelijk meerwaarde bieden door waar mogelijk een combinatie te zoeken met de doelen van anderen, bij te dragen aan de kwaliteit van de leefomgeving en aan de (regionale) economie.
Waterveiligheid
Ingezet wordt op meerlaagsveiligheid: ze brengen de waterkeringen op orde, proberen te bereiken dat in de ruimtelijke ordening meer rekening wordt gehouden met waterveiligheid en eventuele gevolgen van een overstroming. En om adequaat te kunnen optreden bij hoog water zorgen ze er voor dat onze crisisbeheersing op orde is.
De regionale waterkeringen worden in de planperiode opnieuw getoetst waarbij gekeken wordt of ze daarbij gebruik kunnen maken van nieuwe normen gebaseerd op de risicobenadering.
Tevens gaan ze extra aandacht schenken aan de vele kilometers overige keringen die bescherming bieden op lokale schaal.
Voldoende Water
De doelen voor ‘Voldoende Water’ zijn uitgewerkt voor drie situaties:
- 1. In normale omstandigheden werken ze aan doeltreffend en doelmatig waterbeheer gericht op optimaal functiegebruik.
- 2. In droge omstandigheden willen ze droogteschade zo lang mogelijk voorkomen.
- 3. In natte omstandigheden willen ze wateroverlast en natschade zoveel mogelijk voorkomen.
De beleidsmatige kern voor voldoende water onder normale omstandigheden vormt de GGOR; het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater-Regiem. In de planperiode wordt dit GGOR omgevormd en uitgebreid tot het ‘Voorzieningenniveau’. Daarmee willen aan de (grond)gebruikers helder aangeven op welke wijze de landgebruik-functies bedient gaan worden, onder zowel normale, als onder droge en natte omstandigheden.
Knelpunt is nog steeds de verdroging van vele natuurgebieden. Voor de maatregelen richten ze zich primair op de uitvoering van de maatregelen voor Natura2000-gebieden.
Als gevolg van de klimaatontwikkeling nemen droge periodes toe. Het waterschap speelt daarop in door de maatregelen uit te voeren die in het kader van de Zoetwatervoorziening Oost Nederland zijn afgesproken. En ze stellen een strategie op over hoe ze willen omgaan met verdere klimaatontwikkeling en de gevolgen daarvan voor wateroverlast (en droogte).
Schoon water
De doelen voor een gezond en schoon watersysteem zijn een goede ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlaktewater. Vanuit de Kaderrichtlijn Water zijn voor de grotere waterlichamen doelen en maatregelen vastgesteld in factsheets. De meest voorkomende maatregelen zijn beekherstel, aanleg van natuurvriendelijke oevers, aanleg van vistrappen en aanpassing van het onderhoud. De maatregelen zijn uitgesmeerd over de hele KRW periode tot 2027. Naast de aandacht voor de KRW waterlichamen willen we in de planperiode ook meer aandacht geven aan doelen voor overige oppervlaktewateren zoals stedelijk water, kleine waardevolle wateren en diepe plassen: het waterschap is immers beheerder van al het oppervlaktewater.
Op veel plaatsen worden de normen voor diverse chemische stoffen overschreden. Ook maken zij zich zorgen over verontreinigingen waar tot voor kort weinig aandacht voor was zoals medicijnresten en microplastics. Ze stellen in de planperiode een emissiebeheerplan op waarin ze aangeven welke stoffen een probleem zijn of kunnen worden en welke maatregelen ze daar als waterschap tegen kunnen nemen. Ook gaan ze na of we aanvullende maatregelen moeten nemen op de rwzi’s om effecten van de effluentlozingen terug te dringen.
Waterketen
Als beheerder van de rioolwaterzuiveringen werken ze aan een effectieve en efficiënte behandeling van het afvalwater. Dat doen ze in nauwe samenwerking met de belangrijkste partners op dat gebied: de gemeenten. Riolering en zuivering worden in samenhang bekeken waarbij ze er op blijven inzetten dat relatief schoon water, zoals neerslag en grondwater, niet via de riolering wordt afgevoerd.
5.5.3 Hydrologisch neutraal ontwikkelen
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang (waterbergingscompensatie).
De benodigde ruimte voor compenserende waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging.
Bij de keuze van het soort bergingsvoorziening hanteert het waterschap de trits vasthouden-bergen-afvoeren uit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
In aansluiting hierop hanteert het waterschap de volgende voorkeursvolgorden:
- 1. Afkoppelen van schoon hemelwater zodat dit niet in het vuilwaterriool komt en waardoor het vuile water geconcentreerder wordt waardoor verwerking ervan beter verlopen kan.
- 2. Opvangen en vasthouden van gebiedseigen water. Dit door middel van infiltratie in de bodem in het plangebied (als dat kan) of anders infiltratie in de omgeving en/of het 'getrapt' afvoeren via opvangbekkens naar het oppervlaktewater.
- 3. Goed zorgen voor (de mogelijkheden voor) waterinfrastructuur zoals dijken langs de kust, rivieren en andere waterwegen.
In de nieuwe situatie neemt het verhard oppervlak toe. Hieronder is de toename overzichtelijk weergegeven.
Bebouwing
- Nieuwe bedrijfswoning: 150 m2
- Nieuwe jongveestal: 1506 m2
- Nieuwe kaasschuur: 2.000 m2
- Nieuwe sleufsilo: 740 m2
- Totaal bebouwing: 4.396 m2
Erfverharding
- Toegangsweg woning: 162 m2
- Toegangsweg achter sleufsilo: 1.643 m2
- Toegangsweg jongveestal: 483 m2
Totaal erfverharding: 2.288 m2
De totale toename van verhard oppervlak bedraagt hiermee 6.684 m2.
Op grond van de retentie eis van het waterschap (40 mm berging over de toename van het verhard oppervlak). Dit betekent dat een retentievoorziening moet worden gerealiseerd met een inhoud van tenminste 267 m³. Ter compensatie van de toename van verhard oppervlak wordt ten zuidoosten van de kuilvoeropslagen een nieuwe sloot gegraven. Daarnaast worden in het nieuw te realiseren erfbos tussen het nieuwe erf en de achterliggende beek een tweetal waterelementen aangelegd. De gezamenlijke oppervlakte van deze voorzieningen bedraagt 1.081 m². Hierbinnen dient dus een waterstijging van gemiddeld 25 cm opgevangen te worden. De civieltechnische uitwerking van deze voorzieningen dient nog plaats te vinden waarbij wordt geborgd dat aan de capaciteitseis wordt voldaan. Gelet op het voorgaande vormt de capaciteit geen knelpunt.
5.5.4 Schoon inrichten
Om negatieve effecten op de huidige goede waterkwaliteit te voorkomen en waterbesparing te bereiken wordt/worden:
- zoveel mogelijk maatregelen getroffen om het waterverbruik zo gering mogelijk te laten zijn en verontreiniging van het regenwater en oppervlaktewater te voorkomen;
- duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toegepast;
- een bergingsvoorziening gerealiseerd.
De locatie is voorzien van riolering, waar het afvalwater van de bedrijfswoning en de kaasmakerij op wordt geloosd.
Het bedrijfsafvalwater (afvalwater, reinigingswater stallen en het bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard) wordt opgevangen in de binnen de inrichting aanwezige kelders onder de stallen. De mestkelders beschikken over voldoende capaciteit hiervoor. In de voorgenomen activiteit wordt geen afvalwater geloosd. Al het opgevangen afvalwater wordt tegelijk met de mest afgevoerd en verwerkt. Het plan voorziet niet in een toename van het aantal woningen, de veestapel of de kaasproductie. Ten opzichte van de huidige situatie is dan ook nauwelijks sprake van een toename van afvalwater of reinigingswater.
Het bedrijfsafvalwater van de kaasmakerij wordt middels een gescheiden stelsel afgevoerd. Hemelwater wordt hierbij niet afgevoerd op het rioleringssysteem, maar wordt middels dakgoten en straatkolken opgevangen in een bergingsvoorziening. Ten aanzien van de kaasmakerij vinden op grond van dit plan geen veranderingen plaats.
In de nieuwe kaasschuur wordt beperkt gebruik gemaakt van water. Op basis van het huidige verbruik van de externe locaties komt dit op ongeveer 100 m³ per maand. Het extra afvalwater kan geloosd worden op de kelders.
Het hemelwater afkomstig van de voeropslagen op het bedrijf wordt opgevangen in een aparte bestaande voorziening, waarin ook de perssappen worden opgevangen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een tweetal kelders onder de jongveestal welke beide een capaciteit hebben van circa 600 m³. Dit is ruim voldoen. Hiermee wordt menging van hemelwater dat afstroomt op oppervlakte en/of grondwater met perssappen voorkomen. Het hemelwater afkomstig van de voeropslag wordt tegelijkertijd met de perssappen afgevoerd en verwerkt.
Het bedrijf moet beschikken over een minimale mestopslag voor een periode van 7 à 8 maanden. Op dit moment beschikt het bedrijf over een opslagcapaciteit van 10 à 11 maanden. Dit betekent dat er binnen de kelders voldoende overcapaciteit aanwezig is.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het plan. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van plankosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van afdeling '6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- 2. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Het bouwplan is een bij een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) aangewezen bouwplan ex artikel 6.12 Wro. Hierin is het onderdeel grondexploitatie opgenomen. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt naast dit plan een overeenkomst gesloten met betrekking tot hetgeen voortvloeit uit dit onderdeel van de Wro. In deze overeenkomst is opgenomen dat alle gemaakte kosten voor het uitvoeren en doorlopen van de bestemmingsplanprocedure voor rekening van de initiatiefnemer zijn. Gemaakte kosten door de gemeente worden middels het heffen van leges op de initiatiefnemer verhaald zoals is opgenomen in de legesverordening van de gemeente Dinkelland.
Verder zal ook eventuele planschade in de overeenkomst worden geregeld. Hiermee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderzijds verzekerd, waarmee geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld. Hiermee kan worden gesteld dat het plan financieel haalbaar wordt geacht.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het voorliggend plan betreft een herziening op het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" van gemeente Dinkelland en wordt opgesteld conform de Uniforme Voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.3 Handhaving
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente Dinkelland vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen.
Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet. Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een vrijstelling.
Uitvoering van bestemmingsplannen dient strikt te worden toegepast en gehandhaafd, omdat met het bestemmingsplan het waarborgen en verbeteren van het leefmilieu kan worden aangestuurd. Een recent bestemmingsplan met duidelijke en hanteerbare regels maakt handhaving eenvoudiger. Wat hierbij wel noodzakelijk is zijn eenduidige en eenvoudige bestemmingsplanregels die goed werkbaar zijn. De doeleindenomschrijving is daarbij belangrijk. Een duidelijke uitleg in de toelichting van het bestemmingsplan van de voorkomende bestemmingen kan verwarring en interpretatieverschillen voorkomen.
Handhaving zal, indien nodig, plaatsvinden aan de hand van het handhavingsbeleid van de gemeente Dinkelland.
Hoofdstuk 7 Wijze Van Bestemmen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze van bestemmen. In de eerste 2 paragrafen wordt daarbij een toelichting gegeven op het instrument 'bestemmingsplan' in het algemeen voor die personen die niet dagelijks te maken hebben met bestemmingsplannen.
7.1 Doel En Reikwijdte
Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat twee begrippen centraal staan. Dit zijn:
- 1. goede ruimtelijke ordening;
- 2. uitvoerbaarheid.
Als een plan aan deze twee eisen voldoet, voldoet het aan de wet.
Via een bestemmingsplan worden functies aan gronden gegeven. Vanuit de Wro volgt een belangrijk principe, namelijk toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan bepaalt uit te oefenen. Dit houdt in dat:
- 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en;
- 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
- 1. het bebouwen van de gronden;
- 2. het verrichten van werken (aanleggen).
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid. Via overeenkomsten kan de gemeente met betrokken partijen aanvullende afspraken maken voor zover dat niet via het bestemmingsplan geregeld kan worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het zeker stellen dat bepaalde activiteiten ook werkelijk verricht worden om zo het toelatingskarakter van een bestemmingsplan aan te scherpen.
7.2 Onderdelen Van Een Bestemmingsplan
Een bestemmingsplan bestaat uit 3 onderdelen. Dit zijn de toelichting, de planregels en de verbeelding (plankaart).
7.2.1 De toelichting
De toelichting wordt opgesteld volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hier staat, in het kort, dat in de toelichting verslag gedaan moet worden van de gemaakte keuzes in het plan. Voor een ontwikkelingsgericht plan vraagt dat een andere motivatie dan voor op beheer gerichte plannen (een plan kan ook zowel ontwikkelingsgericht zijn voor het ene deel en voor een ander deel beheergericht). Ook moet ingegaan worden op het aspect water, de afstemming met andere overheden (indien nodig), het onderzoek voor zover nodig voor de uitvoerbaarheid, de wijze waarop inspraak is verricht (indien nodig). Als er bij het bestemmingsplan een milieu-effect rapport is gemaakt hoeft niet ingegaan te worden op monumentale en/of andere waarden in het plangebied noch de milieukwaliteit in het gebied, want dat gebeurt in dat geval in het milieu-effect rapport. Via de toelichting wordt zo inzicht gegeven in de twee eisen uit artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Centraal in de toelichting moet staan waarom de functies als opgenomen op de plankaart, met de bijhorende regels, de mogelijkheden bieden en waarom dit past op die locatie.
Bijlagen bij de toelichting:
Bij de toelichting kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan zelf. Omdat ze een onlosmakelijk onderdeel zijn van het bestemmingsplan kan de toelichting zelf kort van tekst blijven omtrent het desbetreffende onderwerp. Hierdoor blijft de toelichting zelf kort en daarmee leesbaar. Algemene beleidsdocumenten hoeven vanwege het algemeen geldende karakter niet als bijlage opgenomen te worden bij het bestemmingsplan. Denk aan verschillende sectorale beleidsdocumenten als ook structuurvisies. Een toelichting moet, voor zover het beleidsstuk relevant is voor het plan, aangeven wat de relatie is tussen het bestemmingsplan en dat beleidsdocument.
7.2.2 De planregels
De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels:
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Deze begrippen zijn soms erg belangrijk voor een goed inzicht in de gebruiksmogelijkheden. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2) bepaald; - 2. Bestemmingsregels:
In dit hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Als er voorlopige bestemmingen, nog uit te werken bestemmingen en/of dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving, vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden opgenomen, aangevuld met mogelijke wijzigingsbevoegdheden. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld; - 3. Algemene regels:
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter die gelden voor het hele plan. Deze moeten daarom altijd goed gelezen worden voordat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht. Voorbeelden van algemene regels zijn de anti-dubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen (een binnenplanse afwijking is, zoals het woord het al zegt, een afwijkingsmogelijkheid van de regels in het bestemmingsplan zelf, dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingen). In de algemene regels kunnen erg belangrijke bepalingen zijn opgenomen; - 4. Overgangs- en slotregels:
In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).
Bijlagen bij de regels:
Bij de regels kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de regels.
7.2.3 De verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc.. Via de bijhorende regels in de planregels wordt bepaald wat hier wel en niet is toegestaan.
De verbeelding wordt ook wel plankaart genoemd. Dan wordt hetzelfde bedoeld. Belangrijk te weten is dat een digitaal bestand (een '.gml-bestand') leidend is. Dat digitaal bestand bepaalt waar welke bestemming ligt en waar welke aanduidingen etc.. Een afgeleide van dat digitale bestand is bijvoorbeeld een '.pdf-bestand' of een papieren (analoge) verbeelding. Bij twijfel over een '.pdf-bestand' of een papieren versie van de verbeelding geeft het digitale bestand de juridische doorslag.
7.3 Dit Bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
7.3.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
- 'Agrarisch - 1' waarbinnen het agrarisch bedrijfsperceel is gesitueerd.
- 'Bos - Natuur' ten behoeve van het aan te leggen erfbos
- 'Waarde - Essen', dubbelbestemming voor het beschermen van landschapswaarden.
Voor de regeling zijn de regels uit het geldende bestemmingsplan overgenomen. Om te waarborgen dat het landschapsplan wordt uitgevoerd is een voorwaardelijk verplichting opgenomen in artikel 3.4.2.. Het plan is enkel uitvoerbaar indien is aangetoond dat er geen significant negatieve effecten zijn te verwachten op Natura 2000. Om dit te garanderen is de bedrijfsomvang van de rundveehouderij vastgelegd in de regels van dit plan.
7.3.2 Regels ten aanzien van parkeren
In het bestemmingsplan zijn planregels opgenomen ten behoeve van het parkeren, het laden en het lossen. Als fundament zijn de voormalige bepalingen van de bouwverordening gebruikt. Het voortborduren op de bepalingen van de bouwverordening heeft als voordeel dat hierover veel jurisprudentie is. De opvattingen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn bekend. Toegevoegd is het gebruik. De eisen voor het parkeren/laden/lossen gelden dus niet alleen meer voor bouwen. Bij een gebruiksverandering moet er ook sprake zijn van voldoende parkeerruimte en laad- en losruimte.
Parkeren op eigen terrein
Elke initiatiefnemer van een plan is zelf verantwoordelijk voor het realiseren van zijn eigen parkeervoorzieningen. Een nieuw initiatief (uitbreiding, nieuwbouw of functiewijziging) mag geen onaanvaardbare problemen veroorzaken in de omgeving. Dit betekent dat in beginsel de parkeerbehoefte op eigen terrein moet worden gerealiseerd. Aanvragers van een omgevingsvergunning zullen bij de aanvraag moeten aantonen hoeveel parkeerplaatsen er op eigen terrein worden gerealiseerd. Indien er op het eigen terrein onvoldoende parkeerruimte is en initiatiefnemer gebruik wil maken van de afwijkingsmogelijkheid, zal de initiatiefnemer moeten aantonen dat sprake van bijzondere omstandigheden dan wel dat op een andere wijze in de parkeerruimte wordt voorzien.
Bepalen parkeerbehoefte
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte vormen de gemeentelijke parkeernormen in het gemeentelijk beleid de leidraad. Het betreffen de gemeentelijke parkeernormen die gelden op het moment van besluitvorming van een aanvraag om een omgevingsvergunning. Indien er geen omgevingsvergunning vereist is, dan zijn de gemeentelijke parkeernormen bepalend die gelden op het moment dat de gebruiksverandering feitelijk plaatsvindt.
Bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen wordt aan het eind van de berekening afgerond naar boven. Reden hiervoor is dat bij afronding naar beneden het aantal aan te leggen parkeerplaatsen niet overeenkomt met de totale parkeerbehoefte.
In de parkeerregeling is een zogenoemde 'dynamische verwijzing' opgenomen. Als de beleidsinzichten met betrekking tot parkeren gedurende de looptijd van het bestemmingsplan wijzigen en dit in de parkeernota wordt vastgesteld, kan er in het vervolg bij aanvragen om omgevingsvergunning voor bouwen aan dit nieuwe beleid wordt getoetst (ABRvS 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2837).
Afmetingen parkeerplaatsen
Voor het berekenen van het aantal parkeerplaatsen moet uit worden gegaan van standaardmaten. Zo geldt er een andere afmeting voor een haakse en gestoken parkeerplaats dan voor een parkeerplaats bestemd voor langs parkeren. De breedte van het parkeervak moet bij haaks en gestoken parkeren minimaal 2,50 meter zijn en bij langs parkeren minimaal 2,00 meter. De lengte (diepte) van het parkeervak moet bij haaks en gestoken parkeren minimaal 5,00 meter zijn en bij langs parkeren minimaal 5,50 meter. Indien de feitelijke inrichting daartoe aanleiding geeft (bijvoorbeeld verhouding rijbaanbreedte met de breedte van de opstelplaats), kan door middel van een omgevingsvergunning worden afgeweken van de afmetingen.
Er dient sprake te zijn van bruikbare parkeerplaatsen. Dit betekent dat de ruimte om de parkeerplaats te kunnen bereiken wel reëel moet zijn en dat de afstanden tussen parkeerplaatsen onderling en tussen parkeerplaatsen en gebouwen voldoende moet zijn om daadwerkelijk gebruik te kunnen maken van de parkeerplaatsen. Bij publieke voorzieningen geldt dat voldoende parkeerplaatsen voor minder valide gebruikers moeten worden aangelegd. Het betreft hier de algemene gehandicaptenparkeerplaatsen.
Laden en lossen
Het laden en lossen dient net zoals bij het parkeren in beginsel op eigen terrein plaats te vinden. Aanvragers van een omgevingsvergunning zullen bij de aanvraag moeten aantonen of er voldoende laad- en losruimte op eigen terrein wordt gerealiseerd. Indien er op het eigen terrein onvoldoende laad- en losruimte is en initiatiefnemer gebruik wil maken van de afwijkingsmogelijkheid, zal de initiatiefnemer moeten aantonen dat er sprake van bijzondere omstandigheden dan wel dat op een andere wijze in de laad- en losruimte wordt voorzien. Het bepalen van de benodigde laad- en losruimte is zodanig casuïstisch dat hiervoor geen gemeentelijke normen zijn vastgesteld. Het betreft maatwerk.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Hoofdstuk 8 Procedure
8.1 Vooroverleg
Het plan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de provincie Overijssel. De provincie heeft geoordeeld dat het plan niet in strijd is met het provinciaal ruimtelijk beleid.
8.2 Zienswijzen
In het kader van de procedure is eenieder tijdens de terinzagetermijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het plan in te dienen. Het ontwerpplan heeft ter inzage gelegen van 2 september 2016 tot en met 13 oktober 2016. Gedurede deze termijn is één reactie ontvangen. Dit betrof een pro forma zienswijze. De gemeente heeft indiener vervolgens een termijn gesteld om de gronden aan te vullen. Deze termijn is op verzoek van indiener en initiatiefnemer verlengd. Op 30 november 2016 is de zienswijze ingetrokken.
In reactie op de kennisgeving van de terinzageligging van het ontwerpbestemmingsplan heeft de provincie ambtelijk laten weten dat het plan voor hen geen reden heeft geboden om GS te adviseren een zienswijze in te dienen.