Buitengebied, Camping De Kuiperberg
Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland
Vastgesteld op 27-02-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Buitengebied, Camping De Kuiperberg" met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPKUIPERBERG-VG01 van de gemeente Dinkelland;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1774.BUIBPKUIPERBERG-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 bedrijfsmatige exploitatie:
het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie, dat in recreatieverblijven daadwerkelijk recreatief gebruik plaatsvindt;
1.8 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.9 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon en familieleden tot de 2e graad, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.10 bestaande situatie (bebouwing en gebruik)
ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet/Wabo aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp; ten aanzien van het overige gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod;
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bijbehorend bouwwerk:
een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw
verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak;
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder, met dien verstande dat de hoogte van een bouwlaag niet meer mag bedragen dan 4 m;
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.21 dak:
iedere boven beëindiging van een gebouw;
1.22 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.23 evenement:
elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties, voorzover de activiteiten een aaneengesloten periode van ten hoogste 14 dagen omvatten;
1.24 extensief dagrecreatief medegebruik:
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vis- of picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
1.25 geaccidenteerd terrein:
een perceel of een gedeelte van een perceel met een helling van tenminste 1:10 gemeten over een afstand van minimaal 5 m (glooiend landschap);
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 gebruiksmogelijkheden:
de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
1.28 groepsaccomodatie:
een groepsverblijf met meer dan acht slaapplaatsen, niet zijnde mobiele kampeeronderkomens of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd door groepen als kort verblijf;
1.29 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.30 horecabedrijf:
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.31 huishouden:
een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;
1.32 kampeerterrein
een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief dag- en nachtverblijf;
1.33 kantoor:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden;
1.34 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel zijnde en prostitutie, waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat het woonhuis dan wel bedrijfswoning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.35 kunstobject:
voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.36 landschappelijke waarden:
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;
1.37 meetverschil:
een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;
1.38 milieusituatie:
de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;
1.39 mobiele kampeermiddelen
tent, tentwagen, kampeerauto of caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.1 eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.40 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied. Onderdeel van de natuurlijke waarden vormt steeds een beoordeling van de soortbescherming op basis van de Wet natuurbescherming;
1.41 normaal onderhoud
het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.42 ondergeschikte horeca
een vorm van horeca, in de vorm van het verstrekken van dranken en kleine versnaperingen, die ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de functie waarbij de horeca wordt uitgeoefend, niet zijnde een zalencentrum, discotheek of een daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
1.43 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
1.44 peil:
- a. voor gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen bij gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein: de gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar dit direct grenst aan de gevel die is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
- c. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitende terrein;
1.45 permanente bewoning:
het (al dan niet tijdelijk) gebruiken van een voor recreatie bestemd verblijf als hoofdverblijf;
1.46 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie en waarvoor geen winkelruimtes worden ingericht;
1.47 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.48 prostitutiebedrijf:
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;
1.49 gebouwde recreatieve nachtverblijven
een op de grond staand gebouw ten behoeve van recreatief verblijf;
1.50 recreatief verblijf
verblijf dat plaatsvindt in het kader van de weekend - en/of verblijfsrecreatie;
1.51 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.52 stacaravan:
een zelfstandig verrijdbaar bouwwerk, bestaande uit een lichte constructie en uit lichte materialen met wielas, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf, die gedurende meerdere jaren op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en als kampeermiddel valt aan te merken;
1.53 straat-en bebouwingsbeeld:
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar is georiënteerd;
1.54 tenthuisje:
een demontabele, lichte constructie met lichte materialen, waaronder tentdoek, voor vier tot zes personen met slaap-, kook- en zitgelegenheid, niet bedoeld voor de huisvesting van groepen;
1.55 trekkershut:
een gebouw ten behoeve van recreatief verblijf bestaand uit een lichte constructie en lichte materialen, niet zijnde een mobiel kampeermiddel of stacaravan;
1.56 vaste kampeermiddelen
een kampeermiddellen dat gedurende langere tijd op een kampeerterrein op dezelfde plaats staat en dat door zijn plaatsing direct of indirect steun vindt in of op de grond, zoals stavaravan of trekkershut;
1.57 verkeersveiligheid:
de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer, die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
1.58 verkoopvloeroppervlakte:
de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank;
1.59 vloeroppervlakte:
de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen van een bepaalde functie op de begane grond;
1.60 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.61 voorgevelrooilijn:
de begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevels van het hoofdgebouw zijn georiënteerd, of, voor zover op de kaart een voorgevelrooilijn is aangeduid, de op de kaart aangeduide voorgevelrooilijn, alsmede het verlengde daarvan;
1.62 weekend- en/of verblijfsrecreatie:
het recreatief doorbrengen van één of meer nachten buiten de vaste woonplaats, uitgezonderd sociale bezoeken aan familie, vrienden, kennissen en zakenbezoeken;
1.63 woonsituatie:
de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de hoogte van een dakopbouw:
vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw;
2.5 de hoogte van een kap:
vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk:
- bij het bepalen van de oppervlakte worden overstekken aan buitenwerkse gevelvlakken meegerekend.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bos
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos en bebossing, waaronder houtsingels;
met daaraan ondergeschikt:
- b. extensief dagrecreatie;
- c. paden en wegen;
- d. speelvoorzieningen;
- e. water;
- f. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstobjecten.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Bos - Natuur
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos - Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. natuur, bosbouw en houtproductie;
- b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de bos- en natuurgebieden;
- c. beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of –partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging;
met daaraan ondergeschikt:
- d. het extensief agrarisch medegebruik;
- e. het extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik;
- f. wegen en paden;
- g. openbare nutsvoorzieningen;
- h. terreinen voor evenementen;
met de daarbij behorende:
- i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Recreatie - Recreatiewoning
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Recreatiewoning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. recreatiewoningen;
- b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een recreatiewoning;
met de daarbij behorende:
- c. tuinen, erven en terreinen;
- d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels:
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Recreatie - Verblijfsrecreatie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. standplaatsen voor vaste kampeermiddelen, mobiele kampeermiddelen en gebouwde recreatievenachtverblijven met inachtneming van het volgende;
- 1. het maximaal toegestane aantal vaste kampeermiddelen, mobiele kampeermiddelen en gebouwde recreatieve nachtverblijven binnen de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' is 132;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - mobiele kampeermiddelen' zijn uitsluitend mobiele kampeermiddelen toegestaan met een maximum van 43;
- 3. het maximaal toegestane aantal vaste kampeermiddelen is 89;
- 4. het aantal gebouwde recreatieve nachtverblijven bedraagt maximaal 25 en wordt bij realisatie in mindering gebracht van het maximaal toegestane aantal vaste kampeermiddelen;
- 5. ter plaatse van de aanduiding 'mobiele kampeermiddelen' zijn geen vaste kampeermiddelen en/of gebouwde recreatieve nachtverblijven toegestaan;
- b. bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
- c. gebouwen en overkappingen voor zover ten dienste van het recreatieterrein, ten behoeve van:
- 1. dienstverlening, waaronder recepties;
- 2. ondergeschikte horeca;
- 3. detailhandel;
- 4. sport- en speeldoeleinden;
- d. overkappingen indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - overkapping";
- e. kapschuren indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - kapschuur";
al dan niet in combinatie met ruimten ten behoeve van sanitaire voorzieningen en onderhoud en beheer;
- f. gebouwen en overkappingen ten behoeve van:
- 1. sanitaire voorzieningen;
- 2. het onderhoud en beheer.
- g. een hoofdontsluiting van het recreatieterrein, ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';
met de daarbij behorende:
- h. tuinen, erven en terreinen;
- i. sport- en speelterreinen;
- j. wegen en paden;
- k. parkeervoorzieningen;
- l. groenvoorzieningen;
- m. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- n. overige bouwwerken, geen bijbehorende bouwwerken zijnde.
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 7 Waarde - Ecologie
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Ecologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de gronden ten behoeve van de instandhouding en realisatie van het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Artikel 8 Waarde - Landschap
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van waardevolle landschapselementen.
8.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behalve voor zover bestaand, worden gebouwd.
8.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- het verwijderen, vernielen en/of aantasten van waardevolle landschapselementen anders dan ten behoeve van het normale onderhoud.
8.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:
- a. de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' deels wordt verwijderd, mits:
- 1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter realisering van een doorbraak van perceel naar perceel en die noodzakelijk is voor een goed landbouwkundig gebruik van de gronden, met een maximale breedte van 10,00 m;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden van het waardevolle landschapselement.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Een eenmaal als bedrijfswoning gerealiseerd bouwwerk blijft bij de toepassing van deze regels aangemerkt als bedrijfswoning.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsgrenzen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, alsmede erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen buiten beschouwing gelaten, mits:
- de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,00 m wordt overschreden.
10.2 Maximale bouwhoogte
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen, worden plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, buiten beschouwing gelaten, mits:
- a. de oppervlakte per plaatselijke verhoging niet meer dan 10 m² bedraagt;
- b. de gezamenlijke oppervlakte van de verhogingen ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt;
- c. de verhoging leidt tot een hoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- b. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
- c. het storten van puin en afvalstoffen;
- d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Er kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- b. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
- 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 50 m2 bedraagt;
- 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- b. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- c. de ruimte tussen bouwwerken.
13.2 Parkeren
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 14.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het lid 6.2.3. sub b met maximaal 10%.
- c. Lid 14.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Lid 14.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Buitengebied, Camping De Kuiperberg" van de gemeente Dinkelland.
Behorend bij het besluit van 27 februari 2024.
===
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Plan Herziening
De initiatiefnemer, eigenaar van camping de Kuiperberg, is voornemens de camping uit te breiden op een aantal agrarische percelen ten oosten van de huidige camping. Hier ontstaat een strijdig gebruik van de agrarische percelen. Aanvullend is de initiatiefnemer voornemens om enkele bestaande chalets te vervangen voor stenen verblijven, op termijn wenst de initiatiefnemer ook de bestaande bedrijfswoning te verplaatsen. De gewenste ontwikkelingen zijn strijdig met de bestemmingsplannen "Buitengebied 2010" en "Recreatieterrein Kuiperberg" van de gemeente Dinkelland.
Voorliggend bestemmingsplan biedt een juridisch-planologisch kader voor de gewenste ontwikkelingen en kent de planologische basis in het gemeentelijk beleid "Buitengebied met Kwaliteit", zie beleidstoets in hoofdstuk 3.3.3 Buitengebied met kwaliteit.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden welke beide gelegen zijn nabij het Tichelwerk 4 te Ootmarsum. In figuur 1.2 zijn de deelgebieden weergegeven. Het grootste gebied betreft de bestaande camping inclusief de uitbreiding. Het tweede deelgebied betreft een perceel aan de overzijde van het Tichelwerk naast nummer 5. In figuur 1.1 wordt de ligging van het plangebied weergegeven ten opzichte van Ootmarsum en in figuur 1.2 de begrenzing. De daadwerkelijke begrenzing is opgenomen in de verbeelding.
Figuur 1.1: globale aanduiding ligging van het plangebied (blauw omcirkelt)
Figuur 1.2: de begrenzing van het plangebied bestaande uit twee deelgebieden
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Het plangebied is gelegen binnen drie bestemmingsplannen, welke hierna worden beschreven.
Bestemmingsplan Recreatieterrein Kuiperberg
Voor de bestaande camping de Kuiperberg is in 2014 een bestemmingsplan opgesteld. Het vervangen van de stacaravans en de nieuwbouw van een aantal recreatieverblijven vindt plaats binnen dit bestemmingsplan. Binnen dit bestemmingsplan gelden de volgende enkelbestemmingen:
- Recreatie - verblijfsrecreatie
- Wonen
- Bos
Strijdigheid
In voorliggend bestemmingsplan wordt de bestaande recreatiebestemming uit het vigerende bestemmingsplan overgenomen, daarom is dit plan in zijn geheel onderdeel geworden van voorliggend bestemmingsplan. Daarbij is het de wens om de bestaande bedrijfswoning te verplaatsen naar een locatie buiten het bestemmingsplan voor de Kuiperberg. Deze ontwikkeling wordt in voorliggend bestemmingsplan mogelijk gemaakt via een wijzigingsbevoegdheid.
Bestemmingsplan Buitengebied 2010
De uitbreiding van de camping en de nieuwe locatie van de te verplaatsen bedrijfswoning behoren tot het bestemmingsplan "Buitengebied 2010". Ter plekke van de uitbreiding van de camping (oostelijk van de bestaande camping) gelden de volgende enkelbestemmingen:
- Agrarisch - 2
- 1. met daarbij de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - boom- en sierteelt"
- Bos en Natuur
Daarnaast geldt ter plekke van de bestemming "Bos en Natuur" ook de dubbelbestemming "Waarde - Ecologie". Ter plekke van de nieuwe locatie voor de bedrijfswoning geldt momenteel de enkelbestemming "Recreatie - recreatiewoningen" en de dubbelbestemming "Waarde - Landschap".
Strijdigheid
In de bestaande situatie hebben de gronden ter plekke van de uitbreiding een agrarische bestemming. Binnen deze bestemming is verblijfsrecreatie niet mogelijk, het beoogde gebruik van de gronden is daarmee strijdig met het bestemmingsplan.
De verplaatsing van de bedrijfswoning is niet mogelijk vanwege het ontbreken van een bouwvlak op de beoogde locatie. Daarnaast geldt hier de dubbelbestemming 'Landschap' waarbinnen het bouwen van gebouwen niet is toegestaan. De beoogde verplaatsing van de bedrijfswoning is daarmee strijdig met de vigerende bestemming.
Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland
Naast de voorgenoemde bestemmingsplannen is ook het facetbestemmingsplan parkeren van toepassing. Dit bestemmingsplan voorziet in een juridische borging van het onderdeel parkeren binnen nieuwe ontwikkelingen. In dit geval wordt het gemeentelijke verkeer-en parkeerbeleid van toepassing verklaard. In het hoofdstuk 2.3 Toekomstige situatie en planologische mogelijkheden wordt hier nader op ingegaan. Vanwege de uitbreiding van de camping neemt de behoefte aan parkeerplaatsen toe. Met de ontwikkeling wordt voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd. De ontwikkeling is niet strijdig met het bestemmingsplan.
In onderstaande figuur zijn de huidige bestemmingsplannen met het plangebied weergegeven.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplannen incl. begrenzing plangebied
1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Buitengebied, Camping De Kuiperberg" bestaat uit de volgende stukken:
- toelichting;
- verbeelding, schaal 1:1.000 (tek.no. NL.IMRO.1774.BUIBPKUIPERBERG-VG01)
- regels.
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.
1.5 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied en de omgeving beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de regels van de diverse bestemmingen. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan en tot slot in hoofdstuk 7 wordt de procedure beschreven.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Ontstaansgeschiedenis
Camping de Kuiperberg is gelegen op de stuwwal de Kuiperberg. De top van de Kuiperberg ligt even ten zuiden van de camping en is 71 meter hoog. De Kuiperberg maakt deel uit van de stuwwal die zich uitstrekt van Ootmarsum tot Uelsen in Duitsland. De stuwwal van Ootmarsum is ontstaan in de voorlaatste ijstijd (het Saalien) toen Nederland voor het laatst werd bedekt met landijs.
Naast de ontwikkelingen in het landschap wordt het ook duidelijk dat de bevolking toeneemt. Ootmarsum breidt in oostelijke richting uit met woningen en boerderijen met ruime (nuts-)tuinen. Daarnaast verrijzen er aan de zuidzijde van de Kuiperberg twee steenfabrieken voor de productie van bakstenen ten behoeve van woningbouw. Wanneer we inzoomen op de locatie van de camping is de Binnenes- beek die ontspringt uit de stuwwal zichtbaar. Daarbij lijkt het er op dat er langs de beek beplanting en of bomen hebben gestaan. Ook is er op de kavel zelf onderscheid tussen akkerbouwgrond en grasland. De functie van grasland lijkt hier vooral samen te hangen met de loop van de beek waar de kweldruk hoog is en daarmee de ondergrond nat tot zeer nat.
Figuur 2.1: Ootmarsum in 1840, met roze omcirkelt de huidige planlocatie
Met de opkomst van de industrialisatie na de oorlog en het efficiënter gebruiken van landbouwgrond en daarmee de verhoging van de productie veranderd ook het landschap. Hoewel niet zo grootschalig als in andere delen van Nederland wordt in de jaren '50 ook hier de gevolgen van de eerste ruilverkaveling zichtbaar. Kleine routes die oude doorsteken vormden verdwijnen. Daarnaast worden verschillende kleine percelen samengevoegd tot grotere.
De landbouw bestaat op dat moment nog veel uit gemende bedrijven. Zo ook de boerderij op de camping. Hoewel deze nog niet zichtbaar is op de kaart staat deze er al wel. De stenen schuur direct achter de woning, die nu de receptie is was de koeien en paardenstal. Met op de zolder leghennen. De rechter schuur (niet meer aanwezig) werd gebruikt als hooi opslag, machineberging en varkenshokken. In het vierkante hok achter deze schuur werden haantjes opgefokt voor de verkoop. Achterop het perceel staan nog opfokhokken voor leghennen. Deze schuurtjes staan nog altijd op de camping.
In de jaren '80 zet de schaalvergroting in dit gebied door. Gelukkig niet in de mate zoals in andere delen van Nederland waardoor karakteristieke steilranden en delen van singels nog altijd zijn behouden wat bijdraagt aan het kleinschalige karakteristieke karakter van de omgeving.
Opvallend is de functie verandering van de akkerbouw op de hogere, drogere essen naar grasland. Daarnaast speelt de ruilverkaveling een grote rol in de verandering van het landschap. De grondgedachte hierachter was dat grondgebruikers erop vooruit zouden gaan. Door de indeling van het land te veranderen konden grotere kavels ontstaan. Dit heeft ook effect op de indeling van het landschap. Zo werden sloten en andere afscheidingen tussen kavels verlegd en nieuwe en grotere wegen en waterwegen aangelegd.
Een algehele verbetering van de landbouwkundige situatie, inclusief de verbetering van de waterhuishouding en ontsluiting, was een belangrijk doel. Overheden hebben lange tijd ruilverkavelingen gestimuleerd om de voedselproductie te vergroten en te rationaliseren. Helaas ging dit ten kosten van de oorspronkelijke landschapskarakteristiek en zien we nu een kentering in dit denken naar het deels herstellen van het oorspronkelijke landschap. Opvallend detail is dat juist waar grote aantallen houtsingels verdwijnen er op de locatie van de camping een nieuwe wordt aangeplant.
Met de schaalvergroting hangt ook de vergroting van de boerenbedrijven samen. Op verschillende plekken neemt het aantal en de grote van de schuren toe. Deze toename van bebouwing zie je ook terug in de groei van Ootmarsum. Zowel aan de oostzijde wordt op de plek van de oude tuinen nieuwbouw ontwikkeld.
Figuur 2.2: Denekamp in 1950, met roze omcirkelt de huidige planlocatie
2.2 Bestaande Situatie En Planologische Mogelijkheden
Camping de Kuiperberg heeft een groen en kleinschalige uitstraling waarbij de camping geheel opgaat in het landschap. Aan het Tichelwerk ligt de entree. Deze bestaat uit een voorplein en aan de rechterzijde de receptie. De receptie is onderdeel van een cluster gebouwen die van oorsprong onderdeel waren van de boerderij. Achter de receptie ligt de in het groen gelegen centrale parkeerplaats. De receptie en parkeerplaats liggen op één niveau, daarna loopt het terrein geleidelijk af richting de beek.
Op het terrein is een grote afwisseling in sferen: kamperen tussen "de Haagjes, staan op het open veld "De Meent" of in kleinschalige groepjes bij de "Paddenpoel". Deze laatste bestaat ook echt uit een paddenpoel omringd door een groep elzen. Naast kamperen is het mogelijk een stacaravan of chalet te huren. De verschillende plekken zijn door middel van halfverharding in fijn licht grijs grind met elkaar verbonden. Centraal punt in de kampeerplekken vormt het sanitaire gebouw. Deze is recent gebouwd en sluit in vormgeving aan op de oude opfokhokken waardoor de gebouwen samen één geheel vormen.
De opzet van de camping is landschappelijk en zorgvuldig ingepast binnen de bestaande hoogteverschillen. Uitheemse beplanting is vervangen door inheemse beplanting. Op plekken waar nog wel coniferen of dennen aanwezig zijn zullen deze in de toekomst verdwijnen. Schuttingen zijn al eerder vervangen door hagen of struweel. Voor de hagen en het struweel is gekozen voor een zeer gevarieerd mengsel dat zowel vanuit beeld als ecologisch interessant is. De hagen bestaan uit een menging van zuurbes, kornoelje, veldesdoorn, liguster, hulst, hazelaar en lijsterbes. Het struweel mengsel wijkt hier net iets van af en bestaat uit vuilboom, liguster, kornoelje appelroos, hazelaar en theeroos.
Het gehele terrein is omsloten met een groene omzoming. Aan de noordzijde bestaat de beplanting vooral uit groepen bomen die goed gedijen in het wisselende grondwater van de beek. Daarbij zijn er op verschillende plekken doorzichten naar het landschap. Hier komen soorten voor zoals wilg, els, eik en berk. De westzijde ligt hoger en droger en dit zie je ook terug in de soorten. Deze bestaat voornamelijk uit eiken met af en toe een berk of es. De onderbeplanting bestaat hier uit vlier, veldesdoorn, braam en klimop. De oostzijde wordt gevormd door de greppel met elzen, berken en wilgen. De greppel wordt gebruikt voor de afwatering van het hemelwater op het terrein. Deze gaat grotendeels bovengronds en voert af op de Binnenesbeek. Beide hebben extensieve grasbermen. Op het terrein ligt nog een tweede greppel laan "De Meent" deze wordt begeleid met knotwilgen. De zuizijde bestaat uit een bomensingel van esdoorn, es en eik met een onderbeplanting van klimop en vlier.
Vervangen chalets
Via het centrale pad dat langzaam overgaat van een karrenspoor in het al aanwezige grindpad kom je uit bij de reeds bestaande sanitaire voorzieningen. Vandaar loopt een pad naar de bestaande stacaravans en chalets. Deze worden vervangen door duurzame vaste huisjes van maximaal 70 m2 in Twentse stijl, passend bij de omgeving. Bestaande uit een gemetselde voet met gepotdekselde zwarte houten planken en rode pannen. In de komende jaren zullen er maximaal 25 vakantiehuisjes worden vervangen. De vakantiehuisjes zijn allemaal eigendom van camping de Kuiperberg. De camping verhuurt en onderhoudt de huisjes voor eigen rekening en risico (geen particulier eigendom). Het vervangen van deze huisjes is mogelijk op basis van de bestaande planologische mogelijkheden, doch niet in de duurzame (stenen) gebouwde vorm, zoals dit door de initiatiefnemer met de kwaliteitsimpuls wordt beoogd.
Figuur 2.3: Foto's van het plangebied, zie Bijlage 1 Landschapsplanvoor grotere afbeeldingen en beschrijving
2.3 Toekomstige Situatie En Planologische Mogelijkheden
Voor de uitbreiding van de camping is een landschapsplan opgesteld, deze is opgenomen in Bijlage 1Landschapsplan behorend bij de toelichting van dit bestemmingsplan. De ontwikkelingsgedachte voor de camping is "de camping als onderdeel van een groter landschappelijk geheel".
2.3.1 Landschappelijke inpassing
Figuur 2.4: Ontwikkelingsvisie voor de camping
Met de uitbreiding aan de oostzijde ontstaat een stevig groen casco rondom de camping. Bij de opzet is daarbij veel aandacht voor landschapselementen en ecologisch beheer. De camping houdt daarbij de doorzichten naar het glooiende stuwwallandschap rond Ootmarsum intact. Het nieuwe terrein is een aanvulling op de reeds aanwezige landschapstype. De nieuwe ontwikkeling wordt door middel van een robuuste groenstructuur met de omgeving verbonden. In de beplanting wordt daarbij gekozen voor inheemse soorten die passen in het landschap en aansluiten op de al aanwezige houtwallen op het terrein zodat er één geheel ontstaat. Over de camping loopt een route die alle sferen met elkaar verbindt.
Door de aankoop van de agrarische percelen ontstaat de mogelijkheid om de camping nog beter landschappelijk in te passen. De oostzijde wordt daarbij gevormd door een brede groene singel. Deze vormt niet alleen een mooie natuurlijke buffer naar het landschap die ook belangrijk is vanuit ecologie. Door de bestemming om te zetten van agrarisch naar bos wordt de bossingel als landschapselement gewaarborgd. De singel draagt daarmee bij aan het herstel van het coulisse landschap en wordt herbestemd als bos waardoor de ecologische waarde planologisch wordt gewaarborgd. In deze bosstrook wordt een nieuwe schuur gerealiseerd ten behoeve van de stalling van machines voor de onderhoud van het terrein.
De begrenzing aan de noordzijde wordt gevormd door de Binnenesbeek. Deze natuurlijke grens wordt natuurlijk beheerd waardoor de beek de mogelijkheid heeft om op natuurlijke wijze te meanderen.
Op het terrein komen een aantal nieuwe kampeer/- camperplaatsen, deze voegen zich in de maat en schaal van het landschap. Nieuwe houtsingels verbinden de camping met de grotere schaal van het landschap. Rondom de standplaatsen zorgen kleinschaligere elementen zoals hagen voor een bijdrage aan het oude cultuurlandschap.
Centraal element in de nieuw te ontwikkelen camping is een grote weide met bloemrijk grasland. Door deze in te zaaien en extensief te onderhouden draagt deze bij aan de landschappelijke uitstraling van de camping en is tegelijkertijd aantrekkelijk voor vlinders, vogels en insecten. Graspaden door de weide zorgen voor aantrekkelijke routes over de camping.
Figuur 2.5: Inrichtingstekening bestaande camping en uitbreiding
2.3.2 Nieuwe recreatieve functies
Met de uitbreiding van de camping worden een aantal nieuwe recreatieve functies toegevoegd welke hierna worden beschreven.
Camperparkeerplaats
Direct achter de bestaande parkeerplaats worden veertien verharde camperplaatsen gerealiseerd. Deze liggen verhoogd in het landschap waarbij het maaiveld niveau vanaf de entree door is getrokken richting de standplaatsen. Hierdoor wordt het natuurlijke hoogteverschil op het terrein extra benadrukt. De glooiende helling is daarbij ingeplant met inheemse heesters en bomen waardoor deze opgaat in het landschap. De camperplekken worden zorgvuldig vormgegeven waarbij er voor elke camper voorzieningen worden geïntegreerd zoals een eigen watertappunt, grijswaterafvoer en electra. Elke plek is daarbij door middel van hagen afgezet. De hoogte van de hagen is daarbij zo gekozen dat er vanuit de camper zicht is op over het terrein maar deze vanuit de kampeerplaatsen uit het zicht staan. Voor de camperplaatsen ligt een smalle grasstrook als zonneweide. Op de overgang naar het talud staan daarbij bomen en heesters die de campers verder uit het zicht onttrekken. Deze camperplaatsen behoren tot de groep mobiele kampeermiddelen.
Figuur 2.6: Inrichting nieuwe camperparkeerplaats
Kampeerplaatsen "Beekzijde"
Vanaf de camperplaatsen loopt een uitgemaaid graspad door het bloemrijke grasland. Deze groene buffer vormt de overgang naar de kampeerplaatsen. De kampeerplaatsen zijn daarbij in een aantal kleinere groepen verdeeld die worden afgeschermd met hagen. Van de twintig kampeerplaatsen zijn er vier plaatsen voorzien van eigen water en afvoer. Alle plaatsen zijn ruim 100 m2 en beschikken over een eigen 16 ampère elektra aansluiting. De kampeerplaatsen langs de beek hebben een open zicht op het glooiende terrein van de stuwwal. De beek vormt daarbij een natuurlijke barrière richting de achterliggende weide. Deze plekken behoren tot de groep mobiele kampeermiddelen.
Trekkersveld “De Bosrand”
Aan de oostzijde van de kampeerplaatsen ligt de bestaande bosstrook. De bosstrook bestaat uit een grote variatie aan bomen. Uitheemse bomen worden vervangen door inheemse exemplaren. Langs de rand van de bosstrook liggen tien trekkersplekken. Deze plekken zijn voor de kampeerders die op doorreis zijn en weinig tot geen voorzieningen nodig hebben. Deze plekken komen niet in de bosstrook. Deze kleine kampeerplaatsen zijn uitgemaaid in gras en struweel en hebben een extensief karakter. Er wordt een kleine overkapping geplaatst in de bosstrook waarin de trekkers water kunnen halen en droog kunnen zitten. Daarbij kunnen ze ook gebruik maken van het sanitair op camping. Vanaf het trekkerveld loopt een smal slingerend bospad door de strook richting de parkeerplaats en entree van de camping. Deze plekken behoren tot de groep mobiele kampeermiddelen.
Figuur 2.7: Indicatieve inrichting kampeerplaatsen aan de noordwest zijde, het trekkersveldje met overkapping bevindt zich in/naast de oostelijke bosstrook
Verplaatsen bedrijfswoning
Naast de uitbreiding van de camping is de initiatiefnemer ook voornemens de aanduiding en het bouwvlak voor de bouw van de bedrijfswoning te verplaatsen. Met die verplaatsing is beoogd om naast de receptie/het restaurant ruimte vrij te spelen voor toekomstige ontwikkelingen (bijvoorbeeld uitbreiding van het receptie gebouw), terwijl met de verplaatsing ook een nieuwe toekomstbestendige bedrijfswoning op een goede positie (met overzicht over het terrein) kan worden gerealiseerd. Beide ontwikkelingen passen binnen het toekomstbestendig maken en houden van de natuurcamping.
Hieronder is de beoogde ontwikkeling weergegeven, waarbij geldt dat de blauw omcirkelde gronden reeds in eigendom zijn van de camping.
De planologische inbreuk is slechts beperkt, aangezien op de gronden waar de nieuwe bedrijfswoning is beoogd reeds een nieuwe recreatiewoning kan worden gerealiseerd. Voor wat betreft de bedrijfswoning gaat het in essentie om een ‘verschuiving’ van een bestaande planologische mogelijkheid daartoe. Voor het overige zal het blauw om cirkelde deel conserverend bestemd worden, met uitzondering van de dubbelbestemming 'landschap' ter plaatse van de recreatieve bestemming.
Figuur 2.8: Verplaatsen aanduiding "bedrijfswoning" naar andere locatie gelegen binnen de blauwe arcering
Verkeer en parkeren
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. De gemeente Dinkelland hanteert hiervoor de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren'. In deze notitie zijn geen kencijfers opgenomen ten aanzien verkeersgeneratie en parkeren bij kampeerterreinen. Hiertoe wordt in voorliggend geval de publicatie van het CROW aangehouden (Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381). De gemeente is aangemerkt als niet-stedelijke gemeente.
Verkeer
De uitbreiding van de camping zal voor een lichte toename van het aantal verkeersbewegingen zorgen. Het aantal vervoersbewegingen is vastgesteld op 0,4 per standplaats. Dit wordt met 0,89 % vermeerdert ten behoeve van het aandeel bezoekers. Het aantal vervoersbewegingen per standplaats komt daarmee op 0,77. De uitbreiding biedt ruimte aan 43 extra standplaatsen.
Bij een gemiddelde van 0,77 vervoersbewegingen per standplaats per etmaal, worden er bij 43 standplaatsen 33,11 bewegingen per dag gegenereerd. De omliggende wegen kunnen deze toename goed verwerken.
Parkeren
Voor parkeernorm bij kampeerterreinen wordt een gemiddelde norm van 1,2 per standplaats gehanteerd, het aandeel bezoekers inbegrepen. De camping biedt bij alle staplaatsen in elk geval ruimte voor het parkeren van 1 auto. Daarmee blijft alleen het aandeel bezoekers á 0,2 per standplaats over. De uitbreiding biedt ruimte aan 43 extra standplaatsen. Er dient daarmee ruimte te zijn voor het parkeren van 8,6 auto's van bezoekers. Deze ruimte is aanwezig op de bestaande parkeerplaats bij de receptie. Gelet op het vorenstaande wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
- Duurzaam economisch groeipotentieel.
- Sterke en gezonde steden en regio's.
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren.In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte.
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In dit geval is sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissingen (pkb's) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Het Barro bevat geen regels die van toepassing zijn voor het onderhavige plan. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.
3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Voorliggend plan betreft de uitbreiding van een camping op agrarische gronden in het buitengebied van Ootmarsum. Het vervangen van de huidige chalets is mogelijk binnen de bestaande planologische mogelijkheden. Daarbij worden een tweetal overkappingen mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is daarmee niet aan te merken als nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6 Bro. De ontwikkeling heeft dan ook beperkte ingrijpende gevolgen voor de omgeving.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren.
Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat de provincie ruimte wil bieden voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus tot stand willen brengen. Dynamiek ziet de provincie als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. Dit wordt gedaan door in te zetten op een evenwichtige afweging van beleidsambities waaronder waterveiligheid, een gezond milieu en goede volksgezondheid. Daarnaast wordt ook gestuurd op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap.
Om de omgevingsvisie tot uitvoering te brengen bevat deze een uitvoeringsmodel. In dat model staan de stappen 'of', 'waar' en 'hoe' centraal. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing. Soms is deze sturing normstellend, maar meestal is de sturing richtinggevend of inspirerend.
3.2.2 Kwaliteitsimpuls groene omgeving
De Provinciale Staten van Overijssel hebben op 1 oktober 2009 de Omgevingsvisie Overijssel vastgesteld. Hierin heeft de provincie Overijssel de basis gelegd voor een nieuw instrument: de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. De provincie biedt daarmee ruimte aan grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied, onder de voorwaarde dat er tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. De kwaliteitsimpuls is van toepassing op ontwikkelingen die niet in het geldende bestemmingsplan passen. De provincie ziet dit als een nieuw instrument om ruimtelijke kwaliteit te realiseren en meer mogelijkheden te bieden tot maatwerk.
Daarmee hebben gemeenten de mogelijkheid om een beleidskader voor de kwaliteitsimpuls te ontwikkelen. De provincie heeft dit gefaciliteerd door in 2010 samen met een aantal gemeenten het “Werkboek Kwaliteitsimpuls groene omgeving” op te stellen. De gemeente Tubbergen en de gemeente Dinkelland hebben dat werkboek gezamenlijk uitgewerkt tot het 'Beleidskader Kwaliteitsimpuls groene omgeving'. In hoofdstuk 3.3.3 Buitengebied met kwaliteit gemeentelijk beleid wordt nader ingegaan op het toepassen van dit beleid.
3.2.3 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die ruimtelijke onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De Omgevingsverordening richt zich dan ook - net zo breed als de Omgevingsvisie Overijssel - uitsluitend op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat regels worden gesteld op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, natuur, water en bodem. Het uitgangspunt 'decentraal wat kan, centraal wat moet' is toegepast bij de flexibiliteitsbepalingen in de verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Dinkelland
De gemeenteraad van de gemeente Dinkelland heeft op 31 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Dinkelland, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Dinkelland en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.
De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:
- 1. We doen het samen.
- 2. We geven het goed voorbeeld.
- 3. We wentelen niet af op volgende generaties.
- 4. We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.
Toerisme en recreatie binnen de omgevingsvisie
De gemeente werkt aan de kwaliteit van toerisme door te zorgen voor en behoud van een vitaal verblijfsaanbod. Dit doet de gemeente door:
- een goede balans te bewaken tussen de landschapskwaliteiten van ons gebied, de leef- en werkomgeving voor inwoners en de groeimogelijkheden van de toeristische sector;
- mogelijkheden te bieden voor marktconforme en gebiedspassende bedrijvigheid;
- projecten en ideeën te verwelkomen gericht op toerisme of dagrecreatie als ze een aanvulling zijn op het bestaande aanbod, gericht zijn op interessante doelgroepen of zorgen voor seizoensverlenging;
- toeristisch interessante locaties in te richten in zowel de kernen als in het buitengebied.
Wat is kwalitatief toerisme?
Toerisme betekend het elders overnachten met een recreatief of zakelijk doel. Denk hierbij aan een weekendje weg, een vakantie of het bezoek aan een beurs of conferentie. Toerisme zorgt voor bezoekers aan een dorp, stad, gemeente of regio. De toestroom van deze bezoekers heeft gevolgen voor de economie, de leefomgeving van inwoners en het landschap. Wanneer het toerisme bijdraagt aan een prettige leef- en werkomgeving voor inwoners en ondernemers, en tevens het landschap niet teveel belast, dan spreken wij over kwalitatief toerisme. Kwalitatief toerisme waarbij groei mogelijk is met respect voor de leefomgeving van inwoners, landschap en natuur.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Camping de Kuiperberg speelt al jaren een belangrijke en positieve rol voor het toerisme in en rondom Ootmarsum. Met de uitbreiding beoogd de Kuiperberg een breder aanbod aan overnachtingsmogelijkheden te kunnen bieden, zodat er nog meer toeristen naar de omgeving komen. De uitbreiding vindt plaats op een agrarisch perceel welke omsloten is met landschappelijke structuren. Deze structuren blijven met de uitbreiding behouden en worden versterkt, de gehele camping ligt daarmee als het ware in het landschap. De inbreuk op het landschap is daarmee dan ook beperkt te noemen. Camping de Kuiperberg kan dan ook worden gezien als kwalitatief toerisme, welke momenteel een groei doormaakt met respect voor de leefomgeving. Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan voldoet aan de Omgevingsvisie van de gemeente Dinkelland.
3.3.2 Nota verblijfsrecreatie in Noordoost Twente
Noordoost Twente maakt met haar vier gemeenten deel uit van de regio Twente en heeft de toerist landschappelijk veel te bieden. Het unieke landschap is een grote trekpleister voor recreanten. Niet alleen de verblijfssector en de horeca profiteren van bezoekers aan de regio, maar ook een breed scala aan andere sectoren profiteren mee. Van detailhandel tot bouwondernemingen en van maakindustrie tot musea. De vrijetijdssector zorgt onder andere voor nieuwe investeringen, culturele uitwisselingen en een betere infrastructuur. Een gezond, divers en onderscheidend, toekomst- en vraaggericht (verblijfs)recreatief product is dan ook van groot belang voor de regio. Goede en kansrijke initiatieven die van toegevoegde waarde zijn voor het huidige verblijfsrecreatieve product worden daar waar mogelijk aangemoedigd. Hoe om te gaan met nieuwe initiatieven blijkt uit de Nota Verblijfsrecreatie in Noordoost Twente 2018. De nota gaat in op verschillende aspecten van recreatie, hierna wordt ingegaan op de relevante aspecten voor de Kuiperberg.
Reguliere kampeerterreinen
Een regulier kampeerterrein is een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en volgens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
Uitgangspunten voor toekomstige ontwikkelingen
- Inzet op versterking van bestaande kampeerterreinen (uitbreiding, herinrichting etc.) boven nieuw vestiging (=conform uitwerking provinciale omgevingsvisie); nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan de toetsingscriteria zoals omschreven in hoofdstuk 5 van deze nota.
- Grotere ruimtebehoefte kampeerterreinen om zodoende in te kunnen blijven spelen op de wens vanuit de markt naar meer rust en privacy.
Bungalows/recreatiewoningen op recreatieterreinen
Een complex bestaande uit een aantal vakantiebungalows/ recreatiewoningen voor zover deze verblijfseenheden hoofdzakelijk voor verhuur door de exploitant of beheerder van het complex beschikbaar zijn.
Uitgangspunten voor toekomstige ontwikkelingen
De provincie geeft in haar omgevingsverordening Titel 2.12 de kaders aan.
In de verordening is beperkt ruimte voor de bouw van nieuwe recreatiewoningen, te weten als er sprake is van:
- een innovatief concept dan wel
- een kwaliteitsimpuls van bestaande recreatieterrein waarvan de bouw van nieuwe recreatiewoningen onderdeel uitmaakt en
- als verzekerd is dat de vakantiebungalows voor de verhuur beschikbaar zijn en bedrijfsmatig en centraal geëxploiteerd zullen worden. Geen permanente bewoning.
Inzet op het versterken van het aanbod aan vakantiebungalows op vakantieparken, in eerste instantie op bestaande vakantieparken. De mogelijkheid moet behouden blijven voor nieuwvestiging van een bungalowpark als dit een duidelijke meerwaarde oplevert en een versterking en verbreding van het recreatief-toeristisch product Noordoost Twente.
Gezien de vraag naar grotere vakantiebungalows waar meerdere families in kunnen worden ondergebracht, wordt de mogelijkheid tot de bouw van een aantal grotere vakantiebungalows op vakantieparken toegestaan cq. gestimuleerd, mits dit leidt tot een duidelijke kwaliteitsverbetering. Door bestaande woningen aan elkaar te koppelen, kunnen ook grotere vakantiewoningen gerealiseerd worden.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
De Kuiperberg is een natuurcamping met hoofdzakelijk kampeerplaatsen. Daarbij zijn er ook een aantal stacaravans/chalets aanwezig. De uitbreiding van de bestaande camping heeft als doel beter in te spelen op de vraag vanuit de markt. In de nieuwe situatie is er ruimte voor een aantal grotere kampeerplekken (circa 100 m2 per stuk), een trekkersveldje en een aantal luxe camperplaatsen. De uitbreiding wordt geheel in het landschap ingepast en heeft een zeer groene uitstraling. Deze uitbreiding met diverse plaatsen sluit aan bij de toenemende vraag vanuit de markt en biedt voor de Kuiperberg een breder aanbod aan recreatie.
Naast de uitbreiding van de camping worden de bestaande stacaravans/chalets vervangen door duurzame vaste huisjes in Twentse stijl, passend bij de omgeving. Het vervangen van deze chalets is wordt mede mogelijk door een kwaliteitsimpuls van het bestaande recreatieterrein. De nieuwe recreatie huisjes bestaan uit een gemetselde voet met gepotdekselde zwarte houten planken en rode pannen. In de komende jaren zullen er circa 25 vakantiehuisjes worden gebouwd/ vervangen. De vakantiehuisjes zijn én blijven allemaal eigendom van camping de Kuiperberg. De camping verhuurt en onderhoudt de huisjes voor eigen rekening en risico (geen particulier eigendom). De bestaande beplanting rondom de standplaatsen wordt daarbij zoveel mogelijk behouden waarbij nog aanwezige uitheemse beplanting wordt vervangen door inheemse beplanting. Om de positie op het gebied van verblijfsrecreatie te versterken is een voortdurende kwaliteitsverbetering en vernieuwing van het product noodzakelijk, hiervan is het voorliggende plan een uitwerking.
De gewenste ontwikkeling past binnen de kaders van de nota verblijfsrecreatie in Noordoost Twente.
3.3.3 Buitengebied met kwaliteit
De gemeenteraad van Dinkelland heeft in 2022 het beleidskader 'Buitengebied met kwaliteit' (hierna: beleidskader) vastgesteld. De gemeente streeft naar een aantrekkelijk en vitaal buitengebied waar een goede balans is tussen landgebruik, ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid en economische activiteiten. Hiervoor beschikte zij over verscheidene beleidsregelingen zoals Rood voor Rood, Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, Schuur voor Schuur en het VAB+ beleid. Door de jaren heen zijn deze regelingen ingewikkelder geworden, in het beleidskader zijn de verscheidene beleidsregelingen op onderdelen geactualiseerd en aangevuld. Hoe de kwaliteitsimpuls kan worden vormgegeven, is vastgelegd in hoofdstuk 8 'Waardering, aftrekposten en investeringsmogelijkheden'.
Uitgangspunt van het beleidskader is dat voor iedere ontwikkeling het hoofduitgangspunt van ruimtelijke kwaliteit geldt. Voor grootschalige ontwikkelingen moet naast de kwaliteit van de locatie ook geïnvesteerd worden in omgevingskwaliteit. Om de mate van grootschaligheid te beoordelen wordt eerst gekeken naar de reikwijdte van het beleidskader.
Reikwijdte
In artikel 1.3 van het beleidskader is de reikwijdte van het beleid beschreven. De omschrijving luidt:
“Deze beleidsregel is uitsluitend van toepassing op het buitengebied van de gemeente en de regels en voorwaarden uit deze notitie zijn een nadere gemeentelijke uitwerking van het provinciaal beleid waaronder artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) van de Omgevingsverordening Overijssel. Deze beleidsregel is niet van toepassing op de planologische mogelijkheden die de geldende bestemmingsplannen/ het omgevingsplan bij recht of met toepassing van een binnenplanse afwijking/ binnenplanse omgevingsplanactiviteit biedt. Ook is deze beleidsregel niet van toepassing op o.a. de uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen en bestaande woningbouwlocaties die binnen of direct grenzend aan de bebouwde kom zijn gelegen en richting het buitengebied worden uitgebreid en op zonne- en windparken.
Afhankelijk van de wijze waarop een ontwikkeling juridisch-planologisch geborgd moet worden, moet voor de toepassing van deze beleidsregel een procedure herziening bestemmingsplan/ omgevings-plan of een buitenplanse afwijking/omgevingsplanactiviteit worden doorlopen.”
Van belang is dat de beleidsregel niet van toepassing is op de planologische mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan “Bestemmingsplan Recreatieterrein Kuiperberg” bij recht mogelijk maakt. Dit betekent dat ontwikkelingen die binnen het vigerende bestemmingsplan reeds mogelijk zijn, niet aan het beleidskader onderhevig zijn.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Er is een basis gevonden voor het bereiken en meten van het evenwicht tussen ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke (landschappelijke) inpassing: vorm en situering van gebouwen, erfbeplantingen. Daarin voorziet voorliggend plan. Het KGO plan is uitgewerkt in Bijlage 2 KGO onderbouwing. Op basis van de KGO onderbouwing wordt gesteld dat de ontwikkeling voorziet in een versterking van de ruimtelijke kwaliteit en de ontwikkeling daarmee past binnen het gemeentelijke beleid.
3.3.4 De casco benadering in Noordoost-Twente
Met de casco-benadering beschikken de provincie Overijssel en de gemeenten van Noordoost-Twente over een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de casco-benadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel. Voor de gemeenten is de casco-benadering een duidelijk instrument om vooraf duidelijkheid te geven aan initiatiefnemers in plaats van bij elke aanvraag maatwerk te verrichten met een onzekere uitkomst. De casco-benadering leidt tot een landschap waarin de afzonderlijke landschapstypen beter van elkaar te onderscheiden zijn. Hierdoor wordt de variatie van landschappen in Noordoost Twente beter beleefbaar en geeft ook richting aan toekomstige initiatieven. Voor elk landschapstype worden in de casco-benadering spelregels gehanteerd die richting geven aan toekomstige ontwikkelingen.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
De camping is gelegen in het essen- en kampenlandschap in het deelgebied essen op de stuwwalflanken. Bij de uitbreiding van de camping zijn een aantal kwaliteitseisen genoemd aan een groot deel van deze eisen voldoet de camping nu al. De camping is onderdeel van het omringende landschap. Kenmerkende elementen van het oude cultuurlandschap zoals de kleinschalige structuur met houtsingels en reliëf zijn reeds onderdeel van de inrichting. Evenals natte natuur aan de rand van de beek. Uitgangspunt is dan ook dat de nieuwe uitbreiding van de camping hierop aansluit. Dit wordt gedaan door de reeds aanwezige elementen te versterken. Daarnaast dienen nieuwe functies op de camping in te worden gepast met elementen zoals houtwallen en houtsingels. Daarbij mogen op de nieuwe grens geen harde erfafscheidingen worden aangebracht. De uitbreiding vindt plaats binnen de bestaande landschappelijke raamwerken. Ter plekke van het vervangen van de chalets/stacaravans worden de uitheemse hagen vervangen door inheemse hagen. De grenzen van de camping zijn en blijven zeer groen.
De gewenste uitbreiding past daarmee binnen de gestelde kaders van het Casco Noordoost-Twente.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Algemeen
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
4.2 Bodem
4.2.1 Algemeen
Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.
4.2.2 Onderzoek
In opdracht van Camping Kuiperberg heeft Lycens B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op twee locaties gelegen op camping Kuiperberg, gelegen aan de Tichelwerk te Ootmarsum. De aanleiding voor het onderzoek was de geplande planologische procedure, aanvraag omgevingsvergunning en de geplande herontwikkeling van de locatie. Met dit onderzoek is getracht de bodemkwaliteit op de locaties te bepalen en daarmee mogelijke verontreinigingen van grond en grondwater te signaleren. Hiervoor is de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater beoordeeld door het verrichten van een aantal boringen en het analyseren van een aantal grond- en grondwatermonsters.
De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat, op grond van de beschikbare gegevens (resultaten vooronderzoek, zintuiglijke waarnemingen gedaan tijdens het veldwerk en de analyseresultaten), kan worden geconcludeerd dat er milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen zijn voor de planologische procedure, aanvraag omgevingsvergunning en de geplande herontwikkeling van beide locaties. Het volledige onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 4 Bodemonderzoek.
4.2.3 Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
4.3 Water
4.3.1 Algemeen
4.3.2 Onderzoek
4.3.3 Conclusie
Het aspect water is geen belemmering voor de realisatie De watertoets is als Bijlage 5 Watertoets toegevoegd aan dit plan.
4.4 Erfgoed
4.4.1 Archeologie
Algemeen
Wet op de archeologische monumentenzorg
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.
Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Onderzoek
Voor het onderhavige plangebied is nagegaan of en in hoeverre in het plangebied sprake is van archeologisch waardevolle elementen. Daartoe is de “Archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Dinkelland (RAAP, 2007) geraadpleegd.
Figuur 4.1: Uitsnede archeologische kaart
Het perceel ligt in een gebied waar geen archeologische waarden aanwezig zijn. Er geldt derhalve geen onderzoeksverplichting.
Conclusie
Er is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
4.4.2 Cultuurhistorie
Algemeen
In de visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' (juni 2011) zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.
In de visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.
Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:
- 1. werelderfgoed: de samenhang borgen en de uitstraling vergroten;
- 2. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
- 3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: met focus op groei en krimp;
- 4. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie;
- 5. en wederopbouw: het tonen van een tijdperk.
Onderzoek
Uit de waardenkaart van de Omgevingsvisie Dinkelland blijkt dat er geen cultuurhistorische waarden in de nabijheid van het plangebied zijn waarmee rekening dient te worden gehouden.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
4.5 Flora En Fauna
4.5.1 Algemeen
Wet natuurbescherming
De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.
Natura 2000
De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':
- 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
- 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
- 3. Nationaal beschermde 'andere soorten' (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.
De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.
Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.
4.5.2 Onderzoek
In juni 2021 is door Natuurbank Overijssel het plangebied onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroute van vleermuizen (zie Bijlage 6Quickscan natuurtoets). Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland.
Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming
Het plangebied behoort gedeeltelijk tot Natuurnetwerk Nederland, maar ligt buiten Natura 2000-gebied. Vanwege de (gedeeltelijke) ligging binnen Natuurnetwerk Nederland, dient een nadere beoordeling uitgevoerd te worden om vast te stellen of sprake is van een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN (NNN-toets). Afhankelijk van deze beoordeling kan bepaald worden, aan welke nadere eisen voldaan moet worden om de voorgenomen (kleinschalige) ontwikkeling binnen het NNN mogelijk te maken. Voorgenomen activiteiten hebben, met uitzondering van het aspect stikstof, geen negatief effect op Natura 2000-gebied. Om het effect van de emissie van stikstof, veroorzaakt gedurende de gebruiksfase, in beeld te brengen, dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden.
In juli 2022 is een stikstofberekening uitgevoerd, om te bepalen of er een negatief effect is op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten (zie Bijlage 7 Stikstofberekening).
Uit de rekenresultaten van Aerius-calculator is gebleken dat als gevolg van onderhavig project in de gebruiksfase geen sprake is van stikstofdeposities op de omliggende Natura 2000-gebieden hoger dan 0,00 mol/ha/j.
Tevens is een stikstofberekening uitgevoerd om de stikstofemissie als gevolg van de maximaal 25 te realiseren gebouwde recreatieve nachtverblijven in beeld te brengen. De bijbehorende Aerius-rekenbestanden zijn bijgevoegd als Bijlage 8 Rekenbestanden realisatiefase. Voor de realisatie is uitgegaan van een fasering over 5 jaar waarbij ieder jaar 5 huisjes worden gebouwd. Uit de stikstofberekening volgt dat bij een fasering van de realisatiewerkzaamheden over 5 jaar geen sprake is van stikstofdeposities op de omliggende Natura 2000-gebieden hoger dan 0,00 mol/ha/j.
Stikstofemissie afkomstig van onderhavig plan heeft geen significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden. Er is geen (natuur)vergunning op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk omdat geen sprake is van een depositie hoger dan 0,00 mol/ha/j. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.
Wettelijke consequenties m.b.t. soortenbescherming
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde dieren. Sommige beschermde vogel-, vleermuis-, amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten benutten het plangebied als foerageergebied en mogelijk nestelen er vogels, bezeten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- en voortplantingsplaats. Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet verstoord, beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Werkzaamheden die mogelijk leiden tot verstoren, beschadigen of vernielen van vogelnesten, dienen bij voorkeur buiten de voortplantingsperiode uitgevoerd te worden. Indien deze werkzaamheden uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt mogelijk een beschermd grondgebonden zoogdier en amfibie gedood en wordt mogelijk een (winter)rust- of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Voor het beschadigen/vernielen van de (winter)rust- of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling, maar deze vrijstelling geldt niet voor het doden van beschermde dieren. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden, mogen ze verjaagd worden of kan de bouwplaats ongeschikt gemaakt worden, zodat de dieren zelfstandig vertrekken. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren (opzettelijk) gedood worden, dient een ontheffing aangevraagd te worden. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor beschermde dieren niet af.
4.5.3 Conclusie
Het aspect natuur is geen belemmering voor de realisatie van het plan.
4.6 Rail- En Wegverkeerslawaai En Industrielawaai
4.6.1 Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Wegverkeerslawaai
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
- de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
- het aantal rijstroken.
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
- wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
- wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
- wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
- wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
- wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
- wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
- wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.
Spoorweglawaai
Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Industrielawaai
Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.
4.6.2 Onderzoek
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidcontouren van bedrijven en spoor.
Een recreatiewoning of een kampeermiddel, die niet bedoeld is voor bewoning maar voor recreatief verblijf, wordt in de Wet geluidhinder gezien als een beperkt geluidsgevoelig object. Deze woningen hoeven dan ook niet te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde wegverkeerslawaai. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het echter wel wenselijk dat hinder van wegverkeerslawaai zoveel mogelijk wordt beperkt. De Tichelwerk is een rustige weg. De verkeersintensiteit op deze weg is dan ook betrekkelijk laag. De uitbreiding van de camping ligt verder van de weg af dan de huidige camping en ligt ook wat lager dan de Tichelwerk. Ter plaatse van de uitbreiding blijft het geluidsniveau, conform de Atlas van de leefomgeving, onder de 48 dB. Het geluidsniveau is daarmee aanvaardbaar in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
4.6.3 Conclusie
Het aspect geluid is geen belemmering voor de uitbreiding van de camping.
4.7 Luchtkwaliteit
4.7.1 Algemeen
De 'Wet milieubeheer' is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
- negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
- mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, wat wil zeggen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde);
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden, nadat de EU op 7 april 2009 derogatie heeft verleend.
NIBM-grens woningbouwlocatie, 3% criterium:
- < 1.500 woningen (netto) bij minimaal een ontsluitingsweg, met een gelijkmatige verkeersverdeling;
- < 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
4.7.2 Onderzoek
De uitbreiding van de camping zal voor een lichte toename van het aantal verkeersbewegingen zorgen. Het aantal vervoersbewegingen is vastgesteld op 0,4 per standplaats. Dit wordt met 0,89 % vermeerdert ten behoeve van het aandeel bezoekers. Het aantal vervoersbewegingen per standplaats komt daarmee op 0,77. De uitbreiding biedt ruimte aan extra 43 standplaatsen.
Bij een gemiddelde van 0,77 vervoersbewegingen per standplaats per etmaal, worden er bij 25 standplaatsen 33,11 bewegingen per dag gegenereerd.
Uit de worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit blijkt dat de luchtkwaliteit in 'niet betekende mate' zal verslechteren.
Figuur 4.2: NIBM-berekening luchtkwaliteit
4.7.3 Conclusie
Het aspect lucht is geen belemmering voor de uitbreiding van de woningen.
4.8 Bedrijven En Milieuzonering
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn
4.8.1 Onderzoek
Voor recreatieterreinen geldt een richtafstand van 50 meter. De afstand tot de meest nabij gelegen milieugevoelige functies (woningen van derden) bedraagt meer dan 50 meter. Nabij de uitbreiding bevinden zich geen voorzieningen die hinder veroorzaken voor de camping.
Voor agrarische bedrijven geldt geen richtlijnafstand tot recreatieterreinen. Recreatieterreinen zelf kennen op basis van de milieuzonering een eigen richtlijnafstand tot een rustig buitengebied. Bij uitbreidingen van bestaande recreatieterreinen moet bijvoorbeeld rekening worden gehouden met een richtlijnafstand van 50 meter afstand tot een rustig buitengebied. In dit geval ligt de dichtstbijzijnde gevoelige functie "wonen" op meer dan 50 meter van de uitbreiding.
Onderstaande kaart toont aan dat zich binnen een afstand van 50 meter rondom de uitbreiding van de in de beoogde situatie als recreatief bestemde gronden (oostelijk deel camping) geen woningen van derden bevinden.
Figuur 4.3: Afstand van als recreatief bestemde gronden tot milieugevoelige functies (woningen derden)
4.8.2 Conclusie
Bedrijven- en milieuzonering is geen belemmering voor de uitbreiding van de camping. Bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid zoals beschreven in artikel 5.4.1 Wijzigen situering bedrijfswoning en 6.4.1 Wijziging situering bedrijfswoning dient dit aspect meegewogen te worden.
4.9 Externe Veiligheid
4.9.1 Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
4.9.2 Onderzoek
De risicokaart is geraadpleegd, waaruit blijkt dat er in de directe omgeving geen relevante inrichtingen , buisleidingen en/of wegen zijn gelegen.
Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart
4.9.3 Conclusie
Externe veiligheid is geen belemmering voor de uitbreiding van de camping.
4.10 Kabels En Leidingen
4.10.1 Algemeen
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
4.10.2 Onderzoek
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
Rioolleidingen
De rioolleidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
Straalverbindingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen .
Kabels en niet planologisch relevante leidingen
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verlichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netwerkbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netwerkbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
4.10.3 Conclusie
In en nabij het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachting. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
4.11 Mer-toets
4.11.1 Algemeen
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:
- Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bij-lage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
4.11.2 Onderzoek
4.11.3 Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Juridische Plantoelichting
5.1 Juridische Aspecten
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
In voorliggend plan is aangesloten bij de plansystematiek van het "Bestemmingsplan Recreatieterrein Kuiperberg".
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
5.1.1 Inleidende regels
5.1.2 Bestemmingsregels
5.1.3 Algemene regels
5.1.4 Overgangs- en slotregels
5.2 Handhaving
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
- de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
- handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
- niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
- de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
- het afwijkingenbeleid.
In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financiele Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van meerdere woningen. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.
De gemeente heeft met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Wettelijk (voor)overleg
In het Bro is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Participatie
De direct omwonenden zijn door de initiatiefnemer op de hoogte gesteld van de voorgenomen plannen. Zij hebben positief gereageerd op het planvoornemen.
Inspraak
In het kader van inspraak wordt het bestemmingsplan 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens deze perioden kan één ieder zijn of haar reacties indienen.
Hoofdstuk 7 Procedure En Overleg
In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan 'Buitengebied, Camping De Kuiperberg'.
7.1 Procedurestappen
Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:
7.1.1 Ontwerp
Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.
7.1.2 Vaststelling
De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.
7.1.3 Beroep
Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.2 Vooroverleg
Tijdens de besluitvorming van het principeverzoek is het plan voorgelegd aan de Provincie Overijssel. De Provincie heeft aan gegeven dat een toetsing aan artikel 2.12 van de Omgevingsverordening plaats dient te vinden, dit is inmiddels gedaan en verwerkt in het voorliggende plan.
Daarbij dient verzekerd te worden dat de recreatiewoningen bedrijfsmatig geëxploiteerd en verhuurd worden, dat is in voorliggend geval ook geborgd in het bestemmingsplan.
In het kader van de KGO investering wordt ook de Binnenesbeek op een natuurlijke wijze onderhouden door de initiatiefnemer. Aanvullend is een opmerking gemaakt over het bloemrijke grasland, deze maakt onderdeel uit van de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie. Het KGO plan is inmiddels verder uitgewerkt, waaruit blijkt dat het plan voldoet aan de KGO eisen zoals beschreven in de Buitengebiedmet kwaliteit.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerp van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Camping De Kuiperberg' heeft vanaf 8 mei 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder een zienswijze in kunnen dienen, er zijn in totaal vier zienswijzen ingediend. De binnengekomen zienswijzen zijn behandeld in de zienswijzennota welke is bijgevoegd als Bijlage 9 Zienswijzennota (leeg). De naar aanleiding van de zienswijzen doorgevoerde wijzigingen zijn in de zienswijzennota uiteengezet. De zienswijzen hebben niet geleid tot het niet vaststellen van het onderhavige bestemmingsplan.
Bijlage 1 Landschapsplan
Bijlage 1 Landschapsplan
Bijlage 2 Kgo Onderbouwing
Bijlage 3 Effectbeoordeling Nnn
Bijlage 3 Effectbeoordeling NNN
Bijlage 4 Bodemonderzoek
Bijlage 5 Watertoets
Bijlage 6 Quickscan Natuurtoets
Bijlage 6 Quickscan natuurtoets
Bijlage 7 Stikstofberekening
Bijlage 8 Rekenbestanden Realisatiefase
Bijlage 8 Rekenbestanden realisatiefase