KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Bos - Natuur
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Bijlage
Bijlage 1 Kgo-plan Bedrijfsontwikkeling Wegenbouw Lansink, Loodijk 2 Te Saasveld
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
2.3 Landschapsplan
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Algemeen
4.2 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.3 Waterhuishouding / Watertoets
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Geluid
4.6 Archeologie
4.7 Flora En Fauna
4.8 Verkeer En Vervoer
4.9 Luchtkwaliteit
4.10 Bodem
Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Regels
5.1 Inleiding
5.2 Opzet Regels
Hoofdstuk 6 Financiële Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
7.2 Zienswijzen
Bijlagen
Bijlage 1 Kgo-plan Bedrijfsontwikkeling Wegenbouw Lansink, Loodijk 2 Te Saasveld
Bijlage 2 Casco Cheque Loodijk 2 Saasveld
Bijlage 3 Uitgangspuntennotitie Watertoets Loodijk 2 Saasveld
Bijlage 4 Quickscan Natuurwaardenonderzoek En Pré-toets
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek Loodijk 2 Te Saasveld

Buitengebied Loodijk 2 Saasveld

Bestemmingsplan - gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 20-12-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Buitengebied, Loodijk 2 Saasveld met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK2-VG01 van de gemeente Dinkelland;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis gebonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 aan- en uitbouw

een aan een (hoofd)gebouw aanwezig bouwwerk, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uit maakt van dat (hoofd)gebouw);

1.7 ander werk

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.8 archeologische waarden

waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden. Bij toetsing aan de archeologische waarden zal telkens de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente toetsingskader zijn;

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingsgrens

een als zodanig beschreven lijn, welke door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen, die krachtens deze regels zijn toegestaan;

1.11 bed en breakfast

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.12 bedrijf

het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, verhandelen, installeren en/of herstellen van goederen;

1.13 bedrijfsgebouw

een gebouw, geen bedrijfswoning zijnde, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.14 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.15 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daarin, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.16 beperkt kwetsbaar object

  1. a. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare, dienst- en bedrijfswoningen van derden, sporthallen, zwembaden en speeltuinen;
  2. b. kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet onder de definitie voor kwetsbare objecten vallen;
  3. c. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder de definitie voor kwetsbare objecten, onder d, vallen;
  4. d. objecten die met de onder a en b genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  5. e. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;

1.17 bestaand

ten aanzien van de vóór 1998 aanwezige bouwwerken, de na 1998 bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken, en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:

- bestaand ten tijde van het inwerking treden van dit plan;

1.18 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.19 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.20 bijgebouw

een gebouw, dat in bouwkundig en/of visueel opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw;

1.21 bosbouw

het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;

1.22 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.25 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.26 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.27 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.28 cultuurgrond

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;

1.29 cultuurhistorische waarden

waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van de geschiedenis;

1.30 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of (af-)leveren van goederen aan diegenen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.31 extensief dagrecreatief medegebruik

een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vis- of picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;

1.32 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.33 geomorfologische waarden

de waarden van een gebied die uitdrukking geven aan de vormen van het aardoppervlak in verband met de wijze van hun ontstaan;

1.34 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.35 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.36 landschappelijke waarden

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;

1.37 natuurlijke waarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zal de Wet natuurbescherming steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);

1.38 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.39 peil

  1. a. indien op het land wordt gebouwd:

- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofd­toegang direct aan de weg grenst:

- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoe­gang;

- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofd­toegang niet direct aan de weg grenst:

- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofd­toegang bij voltooiing van de bouw;

  1. b. indien over of in het water wordt gebouwd:

- het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);

1.40 permanente bewoning

bewoning door een of meer personen die niet elders over een hoofdverblijf beschikken;

1.41 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie en waarvoor geen winkelruimtes worden ingericht;

1.42 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.43 verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan/inpassingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;

1.44 voorgevel

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan de weg grenst, die als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.45 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huis­vesting van één afzonderlijk huishouden;

1.46 woonhuis

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de (bouw)perceelsgrens

tussen de grenzen van het bouwperceel en een bepaald punt van het op dat moment voorkomend (hoofd)gebouw waar die afstand het kortst is;

2.7 de afstand tot de weg

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de rand van de wegberm aan de zijde van de weg;

2.8 bedrijfsvloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappen­huizen, gangen en overige dienstruimten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen ten behoeve van een bedrijf dat zich bezig houdt met 'wegenbouw', niet zijnde een geluidszoneringsplichtige, risicovolle inrichting en/of vuurwerkbedrijf;
  2. b. bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. wegen en paden;
  2. d. water;

met de daarbijbehorende:

  1. e. tuinen, erven en terreinen;
  2. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken

het bepaalde in lid 3.2.1. onder e en toestaan dat bij bedrijfsgebouwen tot ten hoogste 40% van de oppervlakte van het bedrijfsgebouw wordt voorzien van een plat dak, mits:

  1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. hiermee een kwalitatieve meerwaarde wordt bewerkstelligd.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. lid 3.4.1 onder d en toestaan dat een bedrijfswoning wordt gebruikt voor meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning, mits:
    1. 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of een derde (huishouden van een) persoon;
    2. 2. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;
    3. 3. er sprake blijft van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft;
    4. 4. er sprake blijft van één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;
    5. 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    6. 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. b. lid 3.4.1 onder g en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    1. 1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
    2. 2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
    3. 3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
    4. 4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m bedragen;
    5. 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden van de historische buitenplaatsen.
  3. c. lid 3.4.2 indien in plaats van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in Bijlage 1, andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:
    1. 1. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in Bijlage 1 opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in Bijlage 1 genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;
    2. 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:

  1. a. de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor bedrijven, en die naar de aard en de invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de in lid 3.1 onder a genoemde bedrijven, mits:
    1. 1. het geen detailhandelsbedrijven, geluidzoneringsplichtige, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;
    2. 2. de aanwezige woonfunctie bij het bedrijf wordt gehandhaafd;
    3. 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de ruimtelijke uitstraling, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. b. de bestemming 'Bedrijf' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' en/of 'Agrarisch -1', mits:
    1. 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 8 van het bestemmingsplan 'Veegherziening Verbeelding Buitengebied 2010' en/of artikel 3 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van toepassing zijn;
    2. 2. de bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd;
    3. 3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    4. 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de waarde van historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Bos - Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bos - Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. natuur, bosbouw en houtproductie;
  2. b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de bos- en natuurgebieden;
  3. c. beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of –partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging;

Met dien verstande dat:

  1. d. de beplanting van de voor 'Bos - Natuur' aangewezen gronden bestaat uit het in Bijlage 1 bij de planregels opgenomen landschapsplan uit de daarin aangegeven soorten;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. het extensief agrarisch medegebruik;
  2. f. het extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik;
  3. g. openbare nutsvoorzieningen;
  4. h. terreinen voor evenementen;

met de daarbijbehorende:

  1. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. a. de hoogte van overige bouwwerken ten behoeve van vogelobservatie zal ten hoogste 15,00 m bedragen.
  2. b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  2. b. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
  3. c. het scheuren, het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve van een permanent ander gebruik;
  4. d. het dempen van beken, plassen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;
  5. e. het gebruik van gronden voor het ontsluiten van een (bedrijfs)woning.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat de bestemming ‘Bos - Natuur’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf’ ten behoeve van het verplaatsen van bestemmingsvlakken, mits:

  1. a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 3 van overeenkomstige toepassing zijn;
  2. b. het voormalige (deel van het) bestemmingsvlak ter plaatse wordt verwijderd en de betreffende gronden worden voorzien van de bestemming 'Bos - Natuur';
  3. c. de huidige ligging van het bestemmingsvlak belemmeringen oplevert voor de omgeving dan wel met de verplaatsing een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit kan worden bewerkstelligd;
  4. d. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  5. e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, natuurlijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog uitvoering kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

  1. a. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels zullen, wanneer op gronden grenzend aan de bestemming “Verkeer” gebouwen en overkappingen worden opgericht, de afstand van de gebouwen en overkappingen tot de as van de weg ten minste 15,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welke geval de afstand tot de as van de weg ten minste de bestaande afstand zal bedragen.
  2. b. Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van lid a en toestaan dat gebouwen dichter op de weg worden gebouwd, mits:
    1. 1. instemming is verkregen van de wegbeheerder vanuit een oogpunt van wegbeheer en/of verkeersveiligheid;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  2. b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  3. c. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. d. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
  5. e. het storten van puin en afvalstoffen;
  6. f. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  7. g. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
  2. b. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen en toestaan dat vóór een voorgevel wordt gebouwd op de wijze van:
    1. 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    3. 3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;

mits de afstand vanuit de voorgevel niet meer dan 1,50 m zal bedragen;

  1. c. de bestemmingsregels ten aanzien van het bouwen van gebouwen, waaronder overkappingen, en toestaan dat ten behoeve van het kleinschalig kamperen, gebouwtjes, waaronder overkappingen, ten behoeve van sanitaire voorzieningen worden gebouwd, mits:
    1. 1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen, waaronder overkappingen, per kampeerterrein ten hoogste 50 m² zal bedragen;
    2. 2. de goothoogte van een gebouw of een overkapping ten hoogste 3,00 m zal bedragen;
    3. 3. de dakhelling van een gebouw of een overkapping ten minste 18º zal bedragen;
    4. 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat enige bestemming wordt gewijzigd voor wat betreft de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten voor de telecommunicatie, mits:

  1. a. de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand hoog bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen hoog bouwwerk;
  2. b. de antenne niet geplaatst kan worden op een bedrijventerrein;
  3. c. de antenne vervolgens geplaatst moet worden in aansluiting op grote infrastructuurlijnen;
  4. d. de mast radiografisch noodzakelijk is;
  5. e. de hoogte van een mast ten hoogste 45,00 m zal bedragen;
  6. f. het aantal masten binnen de gemeente niet meer mag bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit;
  7. g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Aanvullende werking welstandscriteria

De op de verbeelding en in de regels geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken, kan nader worden ingevuld door de in de Woningwet bedoelde welstandscriteria.

10.2 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.

10.3 Bebouwingsgrenzen wegverkeerslawaai

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  3. c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Loodijk 2 Saasveld'.

Bijlage

Bijlage 1 Kgo-plan Bedrijfsontwikkeling Wegenbouw Lansink, Loodijk 2 Te Saasveld

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Wegenbouw Lansink is een bedrijf met de nodige geschiedenis en is een begrip in Saasveld en omgeving. Reeds ruim voor de 2e wereldoorlog is de grondlegger van het huidige wegenbouwbedrijf, Dieks Loohuis, naast zijn boerderij in Albergen begonnen in de wegenbouw en met de aanneming van grondverbeteringen, rioleringen en wegverhardingen.

De werkzaamheden van Wegenbouw Lansink zijn heden ten dage divers:

- het bouw- en woonrijp maken van uitbreidingsplannen;

- het vervangen van rioleringen;

- diverse grondwerkzaamheden;

- de reconstructies van wegen en/of wijken;

- het inrichten van 30 cq. 60 km-zones;

- de revitalisering van bedrijventerreinen;

- de aanleg van sportvelden;

- diverse bestratingwerkzaamheden;

- diverse asfalteringswerkzaamheden.

Voor al deze bovengenoemde werkgebieden heeft het bedrijf de benodigde specialisaties in huis. Daarnaast beschikt het over een modern wagen- en materieelpark met een volledig uitgeruste asfaltset.

Op het perceel is in de huidige situatie echter te weinig ruimte voor een efficiënte en veilige inrichting van het bedrijfsperceel. Het huidige kantoorpand is onlogisch gesitueerd ten opzichte van de erftoegangsweg vanaf de Loodijk (sinds 2008 in gebruik). Daarnaast biedt dit kantoorpand niet voldoende ruimte, waardoor men ter plaatse niet over vergaderruimte beschikt en kantoorpersoneel in tijdelijke units ondergebracht is. Ook voor opslag biedt het huidige bedrijfsperceel onvoldoende ruimte. Materieel wordt gedwongen buiten gestald, wat schadelijk is voor de levensduur. Uitbreidings- en nieuwbouwmogelijkheden zijn daarom gewenst.

Hiervoor wordt beroep gedaan op de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO-beleid), waarmee ontwikkelingsruimte onder voorwaarden geboden wordt. Voor de geboden ontwikkelingsruimte moet in dat geval gecompenseerd worden in de groene omgeving.

Op 19 oktober 2016 is het KGO-plan, welke als KGO-plan Bedrijfsontwikkeling WegenbouwLansink, Loodijk 2 te Saasveld aan deze toelichting is gekoppeld, akkoord bevonden. In vervolg hierop kan met een herziening van het bestemmingsplan worden gestart. In het voorliggende plan wordt uitbreiding van het bedrijfsperceel van Wegenbouw Lansink mogelijk gemaakt en wordt aangetoond dat voldaan wordt aan een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied bestaat uit de gronden aan de Loodijk 2 in Saasveld. De locatie ligt in het buitengebied van de gemeente Dinkelland, op korte afstand van Saasveld en ten noorden van Borne. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Weerselo, sectie T nummers 1392/1363/1088/1362/1259. In figuur 1.1 is het plangebied rood omkaderd weergegeven. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK2-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied ten opzichte van Saasveld (bron: opentopo.nl)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'veegherziening Verbeelding Buitengebied 2010' en 'Buitengebied 2010' van de gemeente Dinkelland. Het bestemmingsplan 'veegherziening Verbeelding Buitengebied 2010' is op 3 juni 2014 gewijzigd vastgesteld. Het bestemmingplan 'Buitengebied 2010' is door de gemeenteraad van Dinkelland op 18 februari 2010 gewijzigd vastgesteld en is op 26 juli 2010 in werking getreden. Op 20 april 2012 is het bestemmingsplan onherroepelijk geworden.

Het bestaande bedrijfsperceel aan de Loodijk 2 valt binnen de veegherziening. De omliggende gronden zijn opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'. Aan het plangebied, ter plaatse van de nieuw te bouwen kantoorgebouw en de opslagruimte, is de bestemming 'Agrarisch -1' toegekend. Voor het bestaande bedrijfsperceel geldt de bestemming 'Bedrijf'. Zie figuur 1.2 voor een uitsnede van de geldende verbeelding.

De gronden waarop de uitbreiding plaats moet vinden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor het agrarisch gebruik. Het gebruik van de gronden ten behoeve van het niet-agrarische bedrijf en het realiseren van bedrijfsgebouwen is op de betreffende locaties niet toegestaan, waardoor de beoogde ontwikkeling niet binnen de vigerende bestemming past. Een bestemmingsplanherziening is noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK2-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, Loodijk 2 Saasveld' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding, schaal 1:1000 (tek. nr. NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK2-VG01)
  • Bijlagen bij de toelichting
  • Regels
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

In de huidige situatie is er in het plangebied sprake van een niet-agrarisch bedrijf dat al geruime tijd gesitueerd is aan de Loodijk 2 in Saasveld. Op het perceel is een kantoorgebouw met tijdelijke kantoorunits, een tweetal opslaghallen en de nodige buitenopslag aanwezig. Daarnaast is aan de noordzijde van het bedrijfsperceel - aan de Waterhoeksweg - een bedrijfswoning gelegen. De situering van die bedrijfswoning en de rest van het bedrijfsperceel is in figuur 2.1 weergegeven, eveneens inzichtelijk gemaakt in figuur 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK2-VG01_0003.png"

Figuur 2.1: huidige situatie bedrijfsperceel (bron: Atlas van Overijssel)

Op deze luchtfoto is te zien dat het bedrijfsperceel van Wegenbouw Lansink volledig benut wordt voor de aanwezige functies, zoals het kantoor, t.b.v. parkeren en stalling en diverse opslaglocaties. Het geheel is omgeven door diverse groenstructuren en wallen. De ontsluiting van het perceel verloopt sinds 2008 via de Loodijk in plaats van de Bornsestraat. Dit heeft uiteraard gevolgen gehad voor de manier waarop het bedrijfsperceel benut wordt. In de huidige situatie moeten bezoekers en werknemers eerst het perceel oversteken om het kantoor te bereiken. Ook de parkeerplaats ligt aan de oostzijde van het bedrijfsperceel en is daarmee onlogisch gesitueerd.

Omliggend aan het bedrijfsperceel van Wegenbouw Lansink liggen agrarische gronden. Aan de zijde van de Bornsestraat en aan de Loodijk zijn burgerwoningen gelegen. Daarnaast zijn aan de overzijde van de Loodijk diverse bedrijven en eveneens burgerwoningen gesitueerd.

2.2 Toekomstige Situatie

Wegenbouw Lansink ligt in het landelijk gebied van Saasveld. Uitbreidingen van niet-agrarische bedrijven waren tot voor kort niet of nauwelijks mogelijk; sinds 8 oktober 2013 is er echter gemeentelijke beleidsruimte aanwezig om, indien wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit, onder voorwaarden dergelijke uitbreidingen vergund te krijgen. Dit is het gemeentelijke beleid met betrekking tot de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Op de genoemde datum van 8 oktober 2013 heeft de raad van de gemeente Dinkelland namelijk het zogenaamde 'Gemeentelijk beleidskader Kwaliteitsimpuls groene omgeving (KGO)' vastgesteld. Dit gemeentelijke beleidskader, dat is opgesteld binnen de kaders die de provincie Overijssel hiertoe heeft afgegeven, biedt ruimte aan grootschalige uitbreidingen in het buitengebied, onder de voorwaarde dat er tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK2-VG01_0004.png"

Figuur 2.2: toekomstige situatie kantoor Wegenbouw Lansink (bron: Building Design Architectuur)

In de toekomstige situatie wordt een nieuw kantoor gerealiseerd nabij de Loodijk, zoals is aangeduid in figuur 2.2 en 2.3. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat het bedrijfsperceel van Wegenbouw Lansink een aantrekkelijke entree verkrijgt. Daarnaast draagt deze hersituering bij aan het veiligheidsaspect, doordat bezoekers en werknemers niet meer het bedrijfsperceel over moeten steken om het kantoor of parkeerplaats te bereiken. Naast de realisatie van het kantoorgebouw is Wegenbouw Lansink voornemens om de bestaande opslaghallen op het perceel uit te breiden, zodat materiaal en materieel zo nodig overdekt en droog kan worden opgeslagen. De totale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing komt daarmee in de toekomstige situatie op circa 1.450 m². Ook wordt het bedrijfsperceel vergroot ten behoeve van buitenopslag. De kantoorunits die momenteel gebruikt worden als kantoorruimte, worden verwijderd. Zie voor een overzicht van de beoogde ontwikkelingen figuur 2.3.

Voor wat betreft de maatvoering voor het kantoor wordt uitgegaan van de oppervlakten in figuur 2.2. Het bedrijfsgebouw krijgt een oppervlakte van 280 m². Hiervan wordt 200 m² benut ten behoeve van kantoorruimte, daarbij wordt een kantine van circa 80 m² gerealiseerd.

Zowel het nieuwe kantoor als het gehele bedrijfsperceel worden landschappelijk ingepast. Hierdoor wordt er niet alleen een positieve impuls aan de herkenbaarheid van het bedrijf gegeven, maar ook aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. In de paragraaf ‘Landschapsplan’ wordt bondig ingegaan op de landschappelijke inrichting.

Wanneer aan het vorenstaande invulling wordt gegeven, leidt dit in combinatie met een invulling van de kwaliteitsimpuls groene omgeving tot het volgende beeld (figuur 2.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK2-VG01_0005.png"

Figuur 2.3: indicatieve toekomstige situatie Loodijk 2 Saasveld (bron: Bijkerk c.s.)

2.3 Landschapsplan

Door Bijkerk c.s. tuin- en landschapsarchitecten is een landschapsplan (zie figuur 2.3) opgesteld. Uit dat plan blijkt dat het perceel van Wegenbouw Lansink op basis van het aanwezige landschapstype landschappelijk wordt ingepast. In het bijgevoegde KGO-plan (Bijlage 1) is het volledige landschapsplan opgenomen, waarin een uiteenzetting is gegeven van de landschappelijke inpassing en de kwaliteitsimpuls groene omgeving.

De inrichting van het landschap is gebaseerd op een studie van de omgeving in combinatie met de gebiedskenmerken op basis van de provinciale omgevingsvisie en het gemeentelijke landschapsontwikkelingsplan. Zowel de basisinspanning als de investering in ruimtelijke kwaliteit is op de gebiedskenmerken afgestemd.

Binnen het plangebied zijn momenteel al wallen aangelegd die het bedrijfsperceel omzomen. Deze wallen zijn echter niet landschappelijk correct ingepast. De landschappelijke inpassing van Bijkerk c.s. ziet dan ook toe op een hernieuwde vormgeving van de wallenstructuur rondom het bedrijfsperceel van Wegenbouw Lansink. Wallen zullen eventueel worden verwijderd, of worden verhoogd of verlaagd. Ook worden landschapseigen beplantingstructuren aangeplant en bestaande beplanting wordt bovendien waar nodig aangevuld.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder van duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Per 1 juli 2017 kent het Besluit ruimtelijke ordening een aangepaste regeling voor de toepassing van de ladder.

Daarbij zijn kortgezegd de volgende uitgangspunten van belang:

  • De huidige definities worden niet gewijzigd. De uitgezette lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand.
  • De begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt.
  • De nieuwe Ladder bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt.
  • Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht.
  • Er is een nieuw artikellid toegevoegd voor de Laddertoets bij uitwerkings- en wijzigingsplannen. De Laddertoets kan dan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt wordt vergezeld door een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

De toetsing aan de ladder schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Voor onderhavig plan geldt dat de toetsing aan de ladder reeds is geformuleerd voordat de aangepaste ladder van duuzame verstedelijking per 1 juli 2017 in werking is getreden. De treden en de begrippen 'actuele' en regionale zijn zodoende nog toepast voor wat betreft de onderbouwing. Hoewel de treden en begrippen 'actuele' en regionale' inmiddels niet meer van toepassing zijn, volstaat de onderstaande motitvatie nog steeds voor wat betreft toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking. Het resultaat van de toetsing is ongewijzigd. De toetsing luidt dan ook als volgt:

Toetsing trede 1: actuele regionale behoefte

In deze eerste trede moet worden beoordeeld of er concreet behoefte bestaat aan de betreffende vorm van verstedelijking van de betreffende kwaliteit. Daarbij moet de regionale ruimtevraag (kwantitatief én kwalitatief) in ogenschouw worden genomen. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien. Bij aanbod elders kan worden gedacht aan al geplande woningbouw- of werklocaties, een binnen stedelijke herstructurering, of bijvoorbeeld leegstand.

Dit bestemmingsplan voorziet in een uitbreiding van het bedrijfsperceel en de oppervlakte bedrijfsgebouwen gelegen aan de Loodijk 2 in Saasveld. Dit bedrijf is al meer dan 40 jaar gevestigd aan de Loodijk 2 in Saasveld. Het bedrijf beschikt daartoe op deze locatie reeds over bestaande bedrijfsgebouwen met een oppervlakte van 745 m². Op deze locatie zijn de planologische mogelijkheden voor de totale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen geheel ingevuld. Er zijn reeds tijdelijke units aanwezig om te kunnen voorzien in voldoende kantoorruimte, voor overige functies (vergader- en archiefruimte) is geen plaats. In de toekomstige situatie vindt er een uitbreiding van de hoeveelheid bedrijfsgebouwen plaats. Er wordt een nieuw kantoor gerealiseerd en aanwezige opslaghallen worden uitgebreid om materialen overdekt op te kunnen slaan. Hiermee wordt de toegestane oppervlakte aan bedrijfsgebouwen met 705 m² vergroot, zodat in totaliteit 1.450 m² aan bedrijfsgebouwen is toegestaan. Bijkomend hieraan is een uitbreiding van de verharding met circa 2.000 m². Hierbij dient te worden opgemerkt dat deze verharding grotendeels bestaand is.

Toetsing trede 2: bestaand stedelijk gebied

In deze tweede trede moet worden beoordeeld of, indien er een regionale behoefte aan een stedelijke ontwikkeling is, de beoogde ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied in de betreffende regio kan worden gerealiseerd. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan: het bestaande stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;

Zoals reeds uit de toetsing aan trede 1 bleek, voorziet dit bestemmingsplan in een specifieke behoefte van het bedrijf Wegenbouw Lansink BV. Daarbij kan geconstateerd worden dat er in de directe omgeving van het bedrijf geen leegstaande bedrijfspanden aanwezig zijn die kunnen voorzien in deze behoefte.

Op bestaande bedrijventerreinen in de omliggende plaatsen is weliswaar ruimte voor de realisatie van de uitbreidingswens, maar dit is vanuit meerdere opzichten niet haalbaar. Zo geldt dat splitsing van de bedrijfsactiviteiten voor Wegenbouw Lansink niet tot de mogelijkheden behoort. Het voorliggende plan is gericht op een uitbreiding van de opslagmogeljkheden en de realisatie van een nieuw kantoor. Bedrijfsmatig gezien zou splitsing van de opslaglocaties negatief uitpakken. Voor bepaalde materialen moet in dat geval de ene vestiging aangedaan worden, terwijl het ook voor kan komen dat men voor andere materialen op de andere vestiging moet zijn. Dit zorgt voor onnodig veel extra verkeersbewegingen, wat ook weer tijdsverlies en een vermindering van efficiëntie met zich meebrengt. Voor het kantoor geldt dat vanuit deze locatie de aansturing van het bedrijf plaatsvindt. Tevens vervult het kantoor een toezichtsrol voor het bedrijfsperceel. Splitsing van deze functies is dan ook ongewenst.

Verplaatsing van het gehele bedrijf (zowel bestaande bebouwing en voorzieningen als de gewenste uitbreiding) is vanuit financieel oogpunt niet haalbaar, omdat de gewenste voordelen van de uitbreiding dan teniet worden gedaan door de extra kosten die verplaatsing van het bestaande bedrijf met zich meebrengt. De reeds verrichte (recente) investeringen voor het bedrijfsperceel aan de Loodijk 2 worden in dat geval te gronde gericht, terwijl het bedrijfsperceel specifiek is ingericht op de werkzaamheden en bedrijvigheid van het Wegenbouwbedrijf Lansink. Al met al zou gehele verplaatsing leiden tot een onevenredige kapitaalsvernietiging voor het bedrijf.

Ten slotte zou de verplaatsing van het bedrijf naar bestaand stedelijk gebied in de omliggende plaatsen leiden tot leegstand op de locatie aan de Loodijk 2. Zoals voorgaand al is aangegeven is het bedrijfsperceel specifiek ingericht op de werkzaamheden van een wegenbouwbedrijf en is het toegespitst op de bedrijfsvoering van Wegenbouw Lansink. Voor de locatie betekent dit dan ook een aanzienlijke leegstand bij gehele verplaatsing. Deze leegstand zal naar verwachting niet op de korte termijn een hernieuwde invulling kunnen krijgen, waardoor verval optreedt en er forse investeringen noodzakelijk zijn om de vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit op deze locatie te waarborgen.

Derhalve wordt geconcludeerd dat de behoefte van het bedrijf Wegenbouw Lansink BV niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Conform het provinciale en gemeentelijke beleidskader 'Kwaliteitsimpuls groene omgeving' betekent dit wel dat het bedrijf ter compensatie voor de uitbreidingsruimte dient te investeren in de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied (zie hiervoor het gemeentelijke beleid).

Toetsing trede 3: ontsluiting/bereikbaarheid

In de derde trede moet worden beoordeeld in hoeverre de ontwikkeling mogelijk is op locaties die al ontsloten zijn of ontsloten worden door verschillende modaliteiten (zogenaamd multimodaal ontsloten) op een schaal die passend is bij de beoogde ontwikkeling.

Dit bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een bestaand bedrijfsperceel in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Uit de vorige treden is gebleken dat verplaatsing van het bedrijf niet haalbaar is. De bestaande ontsluiting is bij dit bestemmingsplan dan ook leidend. Het perceel ligt aan de Loodijk, nabij de Bornsestraat. De Bornsestraat is een ontsluitingsweg voor Saasveld en omgeving. De ontsluiting voor gemotoriseerd (zowel personenwagens als vrachtverkeer) is daarmee goed te noemen. Daarnaast ligt langs deze weg een gescheiden fietsstrook, waardoor een deel van de werknemers ook per fiets naar het bedrijf kan. Ook is de omgeving te bereiken door middel van het openbaar vervoer in de vorm van een buurtbus. Voor een ontwikkeling van deze schaal is daarmee sprake van een ontsluiting door voldoende modaliteiten.

3.2 Provinciaal Beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK2-VG01_0006.png"

Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvulig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Nationaal Natuurnetwerk en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Toets

In Hoofdstuk 2 is al aangegeven dat in huidige situatie problemen ondervonden worden in de bedrijfsvoering. De veiligheid van werknemers en bezoekers kan door de huidige situatie in het geding komen. Daarnaast is er sprake van ruimtegebrek voor kantoorpersoneel en de opslagruimte is niet toereikend. Een vergroting van het bedrijfsperceel is daarom noodzakelijk. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het bestaande bedrijfsperceel. Bovendien wordt de ontwikkeling landschappelijk verantwoord ingepast, een nadere onderbouwing hiervan is ook opgenomen in Bijlage 1. Uitgangspunt bij de ontwikkeling is om het ruimtebeslag in de groene omgeving zo klein mogelijk te houden. Mede gelet op de kwaliteitsimpuls voor de groene omgeving (conform het gemeentelijk KGO-beleid, zie paragraaf 3.3.6) is het beoogde ruimtegebruik aanvaardbaar.

Het plangebied maakt deel uit van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente zijn: het samenhangende complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen; de grote mate van kleinschaligheid; en tot slot het groene karakter.

Voorliggend plan staat weliswaar een 'rode' ontwikkeling toe, maar deze ontwikkeling wordt ruimschoots vergoed/gecompenseerd door te investeren in de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Daarbij is rekening gehouden met de kenmerken van het landschap en is zoveel mogelijk daarop aangesloten.

Voor het overige zijn er in het kader van de 'generieke beleidskeuzes' geen aspecten die nadere onderbouwing behoeven.

Ontwikkelingsperspectieven.

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Toets

Het plangebied ligt in het ontwikkelingsperspectief voor de groene omgeving 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' (zie ook figuur 3.2). In het ontwikkelingsperspectief 'mixlandschap' is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De herontwikkeling van het bedrijfsperceel van Wegenbouw Lansink past binnen dit ontwikkelingsperspectief en draagt bij aan de diversiteit van functies binnen het perspectief.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK2-VG01_0007.png"

Figuur 3.2 Ontwikkelingsperspectievenkaart (Bron: provincie Overijssel)

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. Loodijk 2 te Saasveld is op de gebiedskenmerkenkaart bij de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstype 'dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK2-VG01_0008.png"

Figuur 3.3: Fragment van de gebiedskenmerkenkaart: natuurlijke laag (bron: Atlas van Overijssel)

Het landschapsplan dat opgesteld is om de bedrijfsuitbreiding mogelijk te maken heeft zoveel mogelijk rekening gehouden met de gebiedskenmerken. Dit geldt ook voor de laag van het agrarisch cultuurlandschap. Hierdoor kunnen specifieke kenmerken weer teruggebracht worden. Geconcludeerd wordt dat dit plan geen afbreuk doet aan de natuurlijke laag.

De 'Laag van het agrarisch cultuur landschap'

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen. Hierdoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Het plangebied is in de 'laag van het agrarisch cultuur landschap' aangeduid als 'jonge heide- en broekontginningslandschap' (zie figuur 3.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK2-VG01_0009.png"

Figuur 3.4: Fragment van de gebiedskenmerkenkaart: laag van het agrarisch cultuur landschap (bron: Atlas van Overijssel)

Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door bos. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidingslandschappen' met rommelige driehoekstructuren als resultaat.

De ambitie is gericht op een stevige impuls aan de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden en in voorkomende gevallen op een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.

Bij voorliggend plan is sprake van een uitbreiding van een bedrijfsperceel, waarbij in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving ook wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en rekening is gehouden met de kenmerken van het landschap. Er is geen sprake van afbreuk van de laag van het agrarisch cultuurlandschap.

De 'stedelijke laag'

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de 'stedelijke laag' geen bijzondere eigenschappen. Dit gebiedskenmerk kan daarom buiten beschouwing worden gelaten.

De 'lust- en leisurelaag'

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de 'lust- en Leisurelaag' geen bijzondere eigenschappen. Dit gebiedskenmerk kan eveneens buiten beschouwing worden gelaten.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Algemeen

Het ruimtelijke beleid voor de onderhavige locatie ligt vast in het bestemmingsplan voor het buitengebied. Met de vaststelling van het gemeentelijke beleidskader 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' op basis van de door de provincie geformuleerde kaders, is ontwikkelingsruimte ontstaan voor bedrijven in het buitengebied. Van deze ruimte kan alleen gebruik gemaakt worden, wanneer geïnvesteerd wordt in de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Hiervoor is maatwerk noodzakelijk. Dit maatwerk is beschreven in het KGO plan welke in paragraaf 3.3.6 nader wordt belicht. Voor hier kan worden gesteld dat het voorliggende plan in overeenstemming is met het ruimtelijke beleid van de gemeente Dinkelland.

3.3.2 Geluidsbeleid

Het doel van het gemeentelijk geluidsbeleid is het behouden van de goede kwaliteiten en het benutten van kansen om voor de verschillende gebieden binnen de gemeente de geluidskwaliteit te verbeteren. De gemeente Dinkelland is hiervoor opgedeeld in verschillende gebieden. Voor ieder gebied is in het geluidsbeleid voor de thema's bedrijven en verkeer een passende geluidskwaliteit opgenomen. De gewenste ambities zijn verder uitgewerkt tot concrete beleidsuitspraken. De beleidsuitspraken geven aan wat de randvoorwaarden zijn met betrekking tot geluid voor de thema's bedrijven en verkeer. Het gemeentelijk geluid bestaat uit drie nota's, een nota geluidsbeleid, een nota hogere grenswaarden en een nota geluid en evenementen. In de onderhavige situatie speelt de nota geluid en evenementen geen rol.

De locatie Loodijk 2 te Saasveld ligt volgens de geluidskaarten in het 'gemengd gebied' van de gemeente Dinkelland. Dit gebied kent van een sterke menging van de functie wonen en werken. Deze gebieden zijn gelegen in het zuiden (Bornsestraat) en het noorden van de gemeente (Rammelbeek) van de gemeente. De milieukwaliteitswaarde van dit gebied is voornamelijk afhankelijk van gevestigde bedrijven en de (spoor)wegen die door het gebied heen lopen.

De algemene kwalificatie voor de geluidsambitie in dit gebied met gemengde functies is 'redelijk rustig' voor wat betreft verkeerslawaai en geluid van bedrijven. Hiervoor geldt een ambitiewaarde van maximaal 50 dB(A). Deze ambitiewaarde wordt als uitganspunt gehanteerd voor ontwikkelingen in het onderhavig plan.

3.3.3 Structuurvisie Dinkelland

De gemeente Dinkelland heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (10 september 2013). De visie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid.

Op de structuurvisiekaart voor het buitengebied ligt de Loodijk 2 binnen het deelgebied 'West'. Voor dit deelgebied gelden de volgende uitgangspunten:

  • Verweving natuur en landschap. Ruimte voor de agrariër met restricties nabij de
  • beekdalen en ecologische verbindingszones;
  • Herstellen en versterken beekdalenstructuur;
  • Versterken en ontwikkelen ecologische verbindingszone;
  • Aanwijzing Natura 2000 gebied in procedure Lemselermaten (56 hectare);
  • Versterken toeristische trekker Weerselo (‘t Stift) en toeristische trekker natuurlijke omgeving Weerselo en Saasveld.

In de Structuurvisie is opgenomen dat verplaatsing van milieuhinderlijke en ruimtebehoevende bedrijven (uit kernen en buitengebied) naar bedrijventerreinen gestimuleerd moet worden. In onderhavig geval zal, gezien de reeds gedane investeringen ter plaatse, sprake zijn van onevenredige kapitaalvernietiging in het geval van verplaatsing naar een bedrijventerrein. Verplaatsing is daarmee geen reële optie.

Wegenbouw Lansink ligt in het landelijk gebied van Saasveld. Uitbreidingen van niet-agrarischebedrijven waren tot voor kort niet of nauwelijks mogelijk; sinds 8 oktober 2013 is er echter gemeentelijke beleidsruimte aanwezig om, indien wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit,onder voorwaarden dergelijke uitbreidingen vergund te krijgen. Dit is het gemeentelijke beleid met betrekking tot de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Op de genoemde datum van 8 oktober 2013 heeft de raad van de gemeente Dinkelland namelijk het zogenaamde ‘Gemeentelijk beleidskader Kwaliteitsimpuls groene omgeving (KGO)’ vastgesteld. Dit gemeentelijke beleidskader, dat is opgesteld binnen de kaders die de provincie Overijssel hiertoe heeft afgegeven, biedt ruimte aan grootschalige uitbreidingen in het buitengebied, onder de voorwaarde dat er tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied.

Met voorliggend plan wordt de mogelijkheid geboden aan een niet-agrarisch bedrijf om, onder voorwaarde van forse investeringen in de ruimtelijke kwaliteit, uit te breiden. Dit teneinde het doel dat de bedrijfsvoering optimaal kan worden geoptimaliseerd. Met de gekozen situering van het nieuwe kantoor wordt er een duidelijkere entree van het bedrijfsperceel gecreerd. Daarnaast moet deze situering bijdragen aan een verbeterde veiligheid en werkomstandheden voor personeel. Geconcludeerd wordt dat voorliggend bestemmingsplan niet in strijd is met het beleid uit de structuurvisie.

3.3.4 Landschapsontwikkelingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Dinkelland is vastgesteld op 2 september 2008 en is een gemeentelijke uitwerking van het LOP Noordoost Twente en Twenterand.

Het LOP heeft geen juridische status en beschrijft alleen de mogelijkheden. Het stelt geen randvoorwaarden of beperkingen aan bestaande functies in het gebied. Het LOP kan gebruikt worden als toetsingsinstrument voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. Het Landschapsontwikkelingsplan is één van de uitvoeringsplannen van het Reconstructieplan Noordoost Twente. De gemeentelijke uitwerking schetst het gewenst landschappelijk streefbeeld voor de gemeente Dinkelland voor de komende 10 jaar.

De doelstelling van het plan is richtlijnen te formuleren voor de inrichting van het landschap. Het plan mag daarmee geen belemmeringen voor de landbouw opleveren. Het landschapsontwikkelingsplan kan worden gezien als handreiking voor landschappelijke inpassing. Het plan is mede richtinggevend om te beoordelen of ontwikkelingen landschappelijk aanvaardbaar zijn.

De ontwikkelingsrichting in het LOP wordt bepaald door:

  • de verschillen tussen de landschapstypen;
  • de gaafheid, kenmerkendheid of potenties van de landschapstypen;
  • het reconstructiebeleid Noordoost Twente (streefbeeld 2015) en de zoneringen;
  • wel of geen onderdeel van de PEHS (inclusief ecologische verbindingszones);
  • de mate van verstedelijkingsdruk.

De ontwikkelingsrichtingen zijn beschreven per landschappelijke eenheid. Deze gebieden vormen eenheid door overeenkomsten in de geologische, geomorfologische, hydrologische en bodemkundige situatie. Onderhavig plangebied ligt in het gebied: 'Bekken van Hengelo'.

Het 'Bekken van Hengelo' is een gebied waar herstel van de beken, de beekdalen en de beekdalranden speciale aandacht vragen vanwege de hoge hydro-ecologische potenties, zoals kwelrijke situaties, sterke gradiënten, aangrenzende natuurgebieden en kleinschalige afwisseling van kwelgebieden (beken) en infiltratiegebieden. Het toekomstbeeld is een landschap met houtwallen, singels en extensieve graslanden langs de beken. Dit vraagt om aangepast (agrarisch) gebruik van de gronden langs de beekdalen.

Op de hogere dekzandruggen tussen de oost-westgerichte beekdalen is ruimte voor ontwikkeling van grondgebonden landbouw. De verschillen tussen dekzandruggen en beekdalen zijn versterkt en de lengterichting in het landschap is benadrukt.

Bij het oude cultuurlandschap rond Saasveld-Gammelke en Weerselo staat behoud en herstel van de landschapswaarden voorop, zoals de ensembles van grote open essen en kampen, de compositie van landschapselementen en de verspreide oude erven langs de randen van deze essen en kampen.

Binnen het gebied 'Bekken van Hengelo' zijn diverse deelgebied beschreven. De onderhavige locatie ligt binnen het deelgebied 'Saasveld-Weerselo'. Voor dit deelgebied gelden de volgende uitgangspunten:

  • Actief herstel van kleine landschapselementen, erfbeplantingen en steilranden.
  • Stimuleren grondgebonden landbouw (akkerproducten) op de essen en kampen.
  • Aanleg recreatieve paden, herstel en/of openstellen kerkepaden.
  • Ruimte bieden aan kleinschalige ontwikkelingen gecombineerd met aanleg van landschapselementen en groenstructuren langs de randen van de grote escomplexen.
  • Aansluiten bij de uitwerkingsopgave rond ’t Stift.
  • Gebiedsspecifieke kwaliteiten sturend laten zijn bij de ruimtelijke uitbreiding van kernen (o.a. Weerselo).

Met de realisatie van het KGO-plan wordt zo veel mogelijk invulling gegeven aan een goede landschappelijke inpassing conform de uitgangspunten en de gebiedskenmerken. De gemeente heeft op 19 oktober 2016 ingestemd met het KGO-plan. Het onderhavig plan is in overeenstemming met de uitgangspunten van het LOP.

3.3.5 Archeologie

De gemeente Dinkelland beschikt over archeologiebeleid. De locatie heeft een middelmatige verwachtingswaarde voor archeologische resten (zie figuur 3.5).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK2-VG01_0010.png"

Figuur 3.5: Fragment archeologische verwachtings- en advieskaart gemeente Dinkelland

Ter plaatse van de aanduiding 'dekzandwelvingen en -vlakten' bestaat een verhoogde kans op archeologische resten uit de Steentijd op de hoogste delen van deze welvingen en op resten uit de Late Middeleeuwen langs randen van dekzandhoogten en ruggen met een plaggendek. Archeologische resten vlak onder het maaiveld zijn kwetsbaar voor bodemingrepen en daardoor vaak minder goed geconserveerd.

Het beleidsadvies voor gronden met de aanduiding 'dekzandwelvingen en -vlakten' luidt als volgt: 'archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 5000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5000 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek'.

Conclusie

De voorziene ontwikkeling op het bedrijfsperceel van Wegenbouw Lansink overschrijdt de 5.000 m² niet. Derhalve is geen archeologisch onderzoek nodig.

3.3.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Zoals reeds aan bod is gekomen in paragraaf 3.2 is op provinciaal niveau de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel van toepassing. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving maakt hier onderdeel van uit. Op basis van het provinciaal beleid ten aanzien van dit instrument is het mogelijk om op gemeentelijk niveau beleidskaders vast te stellen. De gemeente Dinkelland heeft op 8 oktober 2013 KGO-beleid vastgesteld. Het KGO-proces voorziet in veel flexibiliteit en mogelijkheden voor maatwerk. Per ontwikkeling dient beoordeeld te worden of de voorgestane ontwikkeling past in de omgeving. Hiervoor vindt toetsing plaats aan het generieke beleid.

Als hoofdregel voor de toepassing van KGO geldt dat de waardestijging die het bedrijf ondervindt als gevolg van de realisatie van de ontwikkelingsplannen geïnvesteerd moet worden in de ruimtelijke kwaliteit. Aan de hand van de gemeentelijke beleidsnota is bepaald welk bedrag gehanteerd moet worden voor de waardebepaling en welk bedrag dus in de ruimtelijke kwaliteit moet worden geïnvesteerd.

Door Ad Fontem Juridisch Bouwadvies is in samenwerking met Bijkerk c.s. Tuin- en landschapsarchitecten een KGO-plan opgesteld, waarin niet alleen de basisinspanning is opgenomen, maar waarin ook een deel van extra investering in de ruimtelijke kwaliteit is vertaald. Dit plan is op 19 oktober 2016 geaccordeerd en als Bijlage 1 aan deze toelichting gekoppeld. De KGO investering wordt, naast deels de landschappelijke inpassing van het bedrijfsperceel aan de Loodijk, ingebracht in het project: “Twente te beleven door te verbinden”. Conform het KGO-beleid is de gemeente met initiatiefnemer een overeenkomst aangegaan om de uitvoering van de kwaliteitsimpuls te borgen.

3.3.7 Nota 'De casco benadering in Noordoost-Twente'

De gemeente Dinkelland heeft in samenwerking met andere gemeente in Noordoost Twente de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Losser, Tubbergen en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.

Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap.

Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.6, bedrijfsperceel Wegenbouw Lansink is zwart omkaderd) is het KGO-plan mede ingevuld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK2-VG01_0011.png"

Figuur 3.6: Fragment casco-kaart (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)

Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of een landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijke aanvragen op basis van het casco, dit zijn:

  1. 1. Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de cascokaart.
  2. 2. Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de cascokaart.
  3. 3. Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de cascokaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).

Er is sprake van een afwijking van het casco als een aanvrager een verzoek doet tot het verwijderen van een casco element. Het is niet toegestaan om een casco element te verwijderen. Wanneer rekening wordt gehouden met de regels van compensatie kan het casco-element in de onderhavige situatie aangetast en gecompenseerd worden.

Het casco-beleid heeft alleen betrekking op lijnvormige elementen en niet op bijvoorbeeld bos groter dan 0,5 ha.

In onderhavig plan is er sprake van een te verwijderen element dat behoort tot het bestaande casco. Het betreft de centrale wal die aanwezig is ten zuidwesten van de bestaande bebouwing op het bedrijfsperceel. In samenhang met het verwijderen van dit lijnelement wordt compensatie toegepast. Ter onderbouwing is hiervoor door Bijkerk c.s. een rapportage opgesteld waarin het casco element en de daarvoor benodigde compensatie beschreven zijn. Zie hiervoor ook Bijlage 2.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid en levert bovendien een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK2-VG01_0012.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Wegenbouw Lansink is een bestaand bedrijf en ingevolge de gemeente Dinkelland te rangschikken binnen de categorie 'aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. > 1.000 m²'. Het bedrijf wordt daarmee aangemerkt als een categorie 3.1 bedrijf. De omgeving van het plangebied is aan te merken als gemengd gebied door een vervlechting van verschillende functies. Dit gebied kent daarbij meer specifiek een sterke menging van de functie wonen en werken. Op basis van gemengd gebied geldt in onderhavig geval een richtafstand van 30 m voor het aspect geluid.

Conclusie

externe werking
Het bedrijfsperceel van Wegenbouw Lansink wordt in de toekomstige situatie uitgebreid richting een omliggende woonbestemming. Tegenover het bedrijfsperceel is namelijk de burgerwoning, Loodijk 1a, aanwezig (zie figuur 1.2). Bij de uitbreiding van het bedrijfsperceel wordt rekening gehouden met de minimale richtafstand van 30 m ten opzichte van de gevel van de woning aan de Loodijk 1a. Op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' dient een hoofdgebouw conform de woonbestemming uitsluitend te worden gebouwd ter plaatse van de situering van het bestaande hoofdgebouw. De uitbreiding van het bedrijfsperceel ligt buiten deze zone van 30 m van de woning aan de Loodijk 1a, hiermee wordt voldaan aan de benodigde richtafstand.

In aanvulling hierop worden de gronden die het dichtst bij de Loodijk 1a liggen in de toekomstige situatie gebruikt ten behoeve van het nieuwe kantoor. Er is derhalve sprake van een lichtere milieubelastende activiteit ter plaatse van deze gronden. Hiermee wordt in milieutechnisch opzicht voldaan aan de aangegeven richtafstanden; de ontwikkeling is in lijn met een goede ruimtelijke ordening.

Interne werking
Onder de interne werking wordt bekeken of de in dit plan opgenomen nieuwe functie hinder ondervindt van omliggende functies. In het onderhavige geval betreft de nieuwe functie het nieuwe kantoor en een tweetal opslaghallen. Deze functies worden niet aangemerkt als een milieugevoelige functie. De voorgenomen ontwikkeling wordt niet gehinderd door de omgeving.

Vanuit het aspect milieuzonering blijft er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.2 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst is niet toereikend. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:

  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of;
  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten.

In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.

In lijst D van het Besluit millieueffectrapportage is onder nummer 11.2 aangegeven dat bij een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en meer dan 2.000 woningen of meer omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer een onderzoek verricht dient te worden naar de gevolgen voor het milieu. Van een dergelijk grootschalige stedelijke ontwikkeling is geen sprake.

Verder is in het kader van de voorbereiding van dit bestemmingsplan geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt. De onderzoekslocatie ligt op grote afstand (> 5 km) van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Lemselermaten'. Door de grote afstand en de bestaande invulling van het tussenliggende gebied heeft de in dit plan besloten ontwikkeling geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit plan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.

Conclusie

Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

4.3 Waterhuishouding / Watertoets

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe 'eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren' is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe.

Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem.

Vandaar dat het principe 'eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren' een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Via de digitale watertoets is onderzocht welke waterbelangen bij dit bestemmingsplan spelen. Uit de op 14 november 2016 verrichtte watertoets is gebleken dan bij de verdere planontwikkeling rekening gehouden dient te worden met de uitgangspunten van het waterschap Vechtstromen (zie Bijlage 3).

Het vuile water wordt via het bestaande aanwezige rioolstelsel afgevoerd. De nieuwbouw wordt eveneens aangesloten op de bestaande drukriolering. Met de afvoer van het huishoudelijk afvalwater naar de drukriolering wordt voldaan aan het Lozingenbesluit wet Bodembescherming. Hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem. De ruimte rondom het bedrijfsperceel biedt hiervoor voldoende mogelijkheden.

Volgens de Atlas van Overijssel ligt de gemiddelde hoogste grondwaterstand tussen de 40 en 80 cm. Eventuele overlast door hoge grondwaterstanden kunnen geminimaliseerd worden door te bouwen zonder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken. Bij de bouwplanontwikkeling zal hier rekening mee worden gehouden.

Naar aanleiding van de watertoets heeft op 20 juni 2017 overleg plaatsgevonden met het waterschap. Het waterschap Vechtstromen geeft aan zich te kunnen vinden in de voorgenomen ontwikkeling, aangezien deze niet of nauwelijks invloed heeft op de waterhuishouding. De uitbreiding van verhard oppervlak vindt plaats buiten de keurzone van de watergang, bovendien kan het van het verhard opperlvak afstromend hemelwater in het groen worden geïnfiltreerd en vertraagd afgevoerd. De toename van verhard oppervlak is bovendien dermate gering dat er geen bergingsvoorziening hoeft te worden aangelegd.

Conclusie

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermings of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied of een invloedszone zuiveringstechnisch werk.

De aandacht vanuit de hemelwaterafvoer is voornamelijk gericht op het verbeteren van de waterkwaliteit en de afkoppeling van schoon verhard oppervlak van de riolering. Dit is alleen mogelijk wanneer gelijktijdig voldoende ruimte wordt gerealiseerd ten behoeve van waterberging. In het voorliggende plan is er sprake van voldoende mogelijkheid om water op omliggende gronden te laten infiltreren.

Daarnaast is in voorliggend geval sprake van uitbreiding van opslaglocatie en realisatie van een nieuw kantoor. De toename aan verhard oppervlak in de vorm van bedrijfsgebouwen en bestrating (circa 2.500 m²) kan ter plaatse worden opgevangen. Overigens is een groot deel van deze verharding reeds aanwezig, waarbij het betreffende oppervlak met behulp van dit plan binnen de bedrijfsbestemming gebracht wordt. Het hemelwater zal dan ook niet worden afgevoerd via het gemeentelijk rioleringstelsel, maar op eigen percelen worden afgehandeld door middel van infiltratie. Een vertraagde afvoer naar omliggende waterlopen is ook mogelijk. Onderhavig plan voldoet daarmee aan de uitgangspunten van het waterschap. Er blijft sprake van een aanvaardbare situatie ten aanzien van het wateraspect.

4.4 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • de Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

Aan hand van de Risicokaart Overijssel (figuur 4.2) is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven. Het perceel van Wegenbouw Lansink aan de Loodijk 2 is daarin rood omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK2-VG01_0013.png"

Figuur 4.2: Fragment risicokaart provincie Overijssel

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.5 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect 'geluid'. In de wet geluidhinder (Wgh) is een zonering van een industrieterrein, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden opgesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan de milieugevoelige functies.

In paragraaf 3.3.2 is stilgestaan bij het geluidbeleid van de gemeente. Daarbij is gesteld dat sprake van is van een gemengd gebied en dat de geluidsambitie 'redelijk rustig' is, waardoor een ambitiewaarde van 50 dB(A) geldt.

De werkzaamheden vinden hoofdzakelijk tussen 07.00 uur en 18.00 uur plaats. In de nachtelijke uren vinden geen werkzaamheden meer plaats. De uitbreiding van bedrijfsperceel ten behoeve van opslag en de realisatie van het nieuwe kantoor heeft geen nadelig effect op de werkzaamheden op het bedrijfsperceel als het gaat om het aspect geluid, waardoor er geen sprake is van een situatie die dusdanig nadelige gevolgen heeft voor de dichtstbijgelegen burgerwoning.

De uitbreiding van het bedrijfsperceel ten opzichte van omliggende geluidsgevoelige objecten voldoet bovendien aan de richtafstanden voor het aspect geluid die gesteld zijn op basis de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'. Omgekeerd betreft het nieuwe kantoorgebouw zelf geen geluidsgevoelige functie, waardoor het uitvoeren van een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is.

Conclusie

Het onderhavig plan voldoet voor wat betreft het aspect geluid aan de gestelde wet- en regelgeving.

4.6 Archeologie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumtenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

In paragraaf 3.3.5 is ingegaan op het gemeentelijk archeologiebeleid. Daarbij is geconcludeerd dat voor het plan geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is omdat de ondergrens van 5000 m² niet wordt overschreden.

Conclusie

Een archeologisch onderzoek is niet nodig.

4.7 Flora En Fauna

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's).

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Verder is het verboden om plantensoorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.

Het plangebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied of Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Op basis van de grote afstand tot aan het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Lemselermaten' (> 5 kilometer) kan, mede gelet op de aanleg van bosplantsoen, worden geconcludeerd dat aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van Natura 2000-gebieden niet aan de orde is. Het dichtstbijzijnde EHS-gebied (bestaande natuur) ligt op een afstand circa 1,4 km. Ook hiervoor geldt dat er door de aard van de ontwikkeling, de grote afstand en het tussenliggende gebied het betreffende gebied niet negatief wordt beïnvloed.

Vanwege de uitbreiding in het agrarische gebied is door Natuurbank Overijssel een flora en faunaonderzoek gedaan. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 5 december 2016 (projectnummer 923, versie 1.0). Deze rapportage is als Bijlage 4 aan de toelichting gekoppeld. Hier wordt volstaan met de beschrijving van de conclusies.

Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van sommige grondgebonden zoogdier-, amfibieën-, vogel- en vleermuissoorten. Sommige vleermuis- en amfibieënsoorten benutten het plangebied als foerageergebied, zij bezetten er geen vaste rust- of verblijfplaatsen. Deze functie wordt door de voorgenomen activiteit niet aangetast en heeft daarom ook geen wettelijke consequenties.

Er nestelen vermoedelijk ieder voortplantingsseizoen vogels in het plangebied. Van de in het plangebied nestelende soorten zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaatsen. Voor het vernielen van bezette nesten kan geen ontheffing van de verbodsbepalingen verkregen worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd ‘belang’ wordt beschouwd. De meest geschikte periode om beplanting te rooien en bebouwing te slopen is september-februari. Sommige grondgebonden zoogdiersoorten bezetten een vaste rust- of voortplantingslocatie in het plangebied of benutten het plangebied als foerageergebied. De functie als foerageergebied wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteit niet aangetast en heeft daarom geen wettelijke consequenties voor deze soorten. Voor de soorten die in het plangebied een vaste rust- of voortplantingslocatie bezetten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen, hierdoor geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘verstoren, verwonden en doden’ als gevolg van activiteiten die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. De voorgenomen activiteit heeft geen wettelijke consequenties voor die soorten. Mits rekening wordt gehouden met de bescherming van bezette vogelnesten, heeft de voorgenomen activiteit geen wettelijke consequenties in het kader van de Wet natuurberscherming.

Het plangebied behoort niet tot het Nationaal Natuurnetwerk of Natura2000-gebied. Vanwege de lokale invloedsfeer, heeft de voorgenomen activiteit geen negatief effect op beschermd gebied buiten het plangebied. De Wet natuurbescherming en Omgevingsverordening Overijssel vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

Conclusie

Wetgeving m.b.t. beschermde soorten en gebieden vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteit.

4.8 Verkeer En Vervoer

4.8.1 Verkeer

De ontsluiting van het bedrijfsperceel zal in de nieuwe situatie niet veranderen. De toerit vanaf de Loodijk blijft overeenkomstig de huidige situatie gehandhaafd. Het betreft een overzichtelijke toerit, breed genoeg om zowel inrijdend als uitrijdend verkeer te kunnen verwerken. Het creëren van extra ontsluitingen is bovendien gezien de totaliteit aan verkeersbewegingen niet noodzakelijik.

Gezien het feit dat het bedrijfsperceel in de huidige situatie reeds gebruikt wordt voor de kantoor- en opslagfunctie, zal een vergroting van de oppervlakte bedrijfsgebouwen voor de reeds aanwezige functies niet leiden tot een significante toename van het aantal verkeersbewegingen. Een lichte toename wordt hierin wel voorzien, hierbij moet gedacht worden aan maximaal (worst-case) 50 extra verkeersbewegingen per dag.

De Loodijk betreft een 60 km/u asfaltweg voor verkeer in beide richtingen. Aan de Loodijk en Bornsestraat is ruimte voor fietsverkeer en tevens is er sprake van OV in de vorm van een buurtbus. Ter plaatse van de Loodijk is sprake van relatief lage verkeersintensiteiten. De Loodijk ontsluit ten zuiden van het plangebied op de Bornsestraat, de ontsluitingsweg voor Saasveld en omgeving. Deze wegen zijn voldoende berekend om een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen te verwerken.

Conclusie

Het onderhavig plan voorziet in een lichte toename van het aantal verkeersbewegingen rondom het plangebied. Deze wegen zijn echter voldoende berekend op deze verkeersaantallen. Van eventuele belemmeringen op basis van het aspect verkeer is dan ook geen sprake.

4.8.2 Parkeren

Het aspect parkeren brengt door de voorliggende ontwikkelingen veranderen met zich mee. In plaats vanaf de toerit het gehele bedrijfsperceel over te steken om bij de parkeervoorzieningen te kunnen komen, worden er voor bezoekers en werknemers in de voorgenomen ontwikkeling parkeergelegenheden bij het nieuwe kantoor gerealiseerd.

In het buitengebied wordt in de basis geparkeerd op het eigen erf of terrein. Hiervoor is geen specifiek beleid, maar kan gebruik gemaakt worden van de gemeentelijke beleidsnotitie voor parkeren in de bebouwde kom. Op basis van deze beleidsnotitie ‘Beleidsnotitie Bouwen & Parkeren 2014’ van de gemeente Dinkelland wordt de functie zoals vervat in dit bestemmingsplan niet specifiek benoemd. Daarom wordt een onderscheid gemaakt tussen de functies kantoor zonder baliefunctie, opslag en werkplaats.

Voor de functie 'kantoor zonder baliefunctie' geldt een parkeernorm van 2,55 parkeerplaatsen per 100 m² BVO. In totaal is circa 280 m² aanwezig ten dienste van deze functie. Dit betekent een parkeerbehoefte van 7,14 parkeerplaatsen

Voor de functie ‘werkplaats’ geldt een parkeernorm van 2,35 parkeerplaatsen per 100 m2 BVO. In totaal is circa 279 m2 bebouwing aanwezig ten dienste van deze functie. Dit betekent een parkeerbehoefte van 6,56 parkeerplaatsen.

Voor de functie ‘opslag’ geldt een parkeernorm van 1,05 parkeerplaatsen per 100 m2 BVO. In totaal is circa 788 m2 bebouwing aanwezig ten dienste van deze functie. Dit betekent een parkeerbehoefte van 8,274 parkeerplaatsen.

In totaal betekent dit een parkeerbehoefte van 21,97, afgerond 22 parkeerplaatsen. Gezien de omvang van het bedrijfsperceel is er meer dan voldoende ruimte beschikbaar om te kunnen voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Onderstaand is een uitsnede van het bedrijfsperceel nabij het kantoor weergegeven, de benodigde parkeerplaatsen zijn hier ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK2-VG01_0014.png"

Figuur 4.3: inrichtingschets situatie parkeren nabij te realiseren kantoor (bron: Building Design)

Het benodigde aantal parkeerplaatsen van 22 wordt beoogd nabij het kantoor. De parkeerplaatsen zijn met name noodzakelijk ten behoeve van deze kantoorfunctie en zijn daarom logischerwijs nabij dit gebouw en de erftoegangsweg gesitueerd. Deze opzet draagt bij een verbetering van de veiligheid op het bedrijfsperceel. Er blijft daarmee voldoende parkeerruimte voor de bezoekers en werknemers van het bedrijf aanwezig en wordt er voldaan aan een goede ruimtelijke ordening voor wat betreft parkeren.

Conclusie

Er zijn geen knelpunten op het gebied van verkeer en parkeren.

4.9 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Het aantal verkeersbewegingen zal vanwege de bouw van het nieuwe kantoor en vergroting van het opslagterrein ter plaatse mogelijk iets toenemen. Er wordt echter geen significante verhoging verwacht. Het bedrijfsperceel wordt momenteel al gebruikt voor dezelfde bedrijfsvoering. Herin verandert niet veel ten opzichte van de toekomstige situatie. Voor het aspect luchtkwaliteit zijn de gevolgen nihil.

Wanneer uitgegaan wordt van een worst-case benadering (50 verkeersbewegingen per dag) dan zal dat extra aantal verkeersbewegingen geen nadelige effecten met betrekking tot de luchtkwaliteit met zich meebrengen. Het percentage extra vrachtverkeer is nihil. In figuur 4.3 is de worst-case berekening weergegeven met 50 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK2-VG01_0015.png"

Figuur 4.3: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Conclusie

Het voorliggende plan draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.10 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en / of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Door Kruse Milieu is daarom onderzoek gedaan naar de gesteldheid van de bodem. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in het rapport van 17 november 2016 (projectnummer 16054010). Het volledige rapport is als Bijlage 5 aan de toelichting van dit bestemmingsplan gekoppeld. Hierna wordt kort op het onderzoek ingegaan en wordt de uitkomst van het onderzoek beschreven.

Voorafgaande aan het bodemonderzoek is uitgegaan van een onverdachte locatie. De op de locatie aanwezige grondwal maakt geen onderdeel uit van onderhavig bodemonderzoek.

Resultaten veldwerk
In totaal zijn er 6 boringen verricht met behulp van een Edelmanboor waarvan er 2 zijn doorgezet in de ondergrond. Eén ondergrondboring is verder doorgezet in de ondergrond en afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem vanaf het maaiveld tot circa 2.5 m-mv bestaat uit zeer fijn zand dat in de bovengrond tevens zwak humeus en zwak siltig is. Van 2.50 tot 2.80 m-mv is donkergrijze leem aangetroffen waaronder zich tot einde boordiepte (3.30 m-mv) matig fijn zand bevindt. Er zijn plaatselijk bodemvreemde materialen waargenomen. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het grondwater is aangetroffen op een diepte van 1.80 meter minus maaiveld.

Resultaten chemische analyses

Op basis van de resultaten van de chemische analyses wordt het volgende geconcludeerd:

  • Bovengrondmengmonster BG is niet verontreinigd;
  • Ondergrondmengmonster OG is niet verontreinigd;
  • het grondwater is (zeer) licht verontreinigd met barium en naftaleen.

Hypothese
De hypothese "onverdachte locatie" dient te worden verworpen, aangezien er enkele (zeer) lichte verontreinigingen zijn aangetoond in het grondwater.

Conclusies en aanbevelingen
In het grondwater zijn enkele (zeer) lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het bodemonderzoek. Nader onderzoek wordt niet nodig geacht. De boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd.

Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen. De onderzoekslocatie kan worden beschouwd als niet asbestverdacht.

Conclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouw, aangezien de vastgestelde (zeer) lichte verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (kantoorgebouw). De uitvoerbaarheid van het plan is hiermee voldoende gewaarborgd.

Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Regels

5.1 Inleiding

Met betrekking tot de regels is aansluiting gezocht bij de geldende regels voor de bestemming 'Bedrijf'. De regels komen overeen met het Handboek van de gemeente Dinkelland voor wat betreft de regels voor het buitengebied en sluiten voor zover van toepassing aan op het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'. De regels zullen verder voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

5.2 Opzet Regels

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten, respectievelijk artikel 1 en 2), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en procedureregels, hoofdstuk 3) en overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4), zijn er twee bestemmingsregels. Deze bestemmingsregels betreffen de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Bos en natuur'.

'Bedrijf' (Artikel 3)

Onder deze bestemming vallen de niet-agrarische bedrijven. Het gaat om bestaande legale bedrijven. In beginsel is het bedrijf bestemd overeenkomstig de aard van het aanwezige wegenbouwbedrijf. De bestemming biedt bebouwingsmogelijkheden voor bedrijfsgebouwen tot een maximale oppervlakte van 1450 m². De extra bedrijfsruimte is mogelijk omdat gelijktijdig in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving geïnvesteerd wordt in de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Om de investering in de ruimtelijke kwaliteit veilig te stellen, is in de gebruiksbepalingen een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

'Bos - Natuur' (Artikel 4)

De bestemming 'Bos - Natuur' betreft in dit plan de groenelementen rondom het bedrijfsperceel zoals de inpassing van de uitbreiding en de houtwallen die versterkt, hersteld of aangelegd worden. Deze gebieden worden in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving specifiek bestemd. Het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden van deze gebieden staan voorop.

Hoofdstuk 6 Financiële Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan.

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiervoor is tevens met initiatiefnemer een planschadeovereenkomst gesoten. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en is op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Mits een uitbreiding van een bestaand en bestemd niet-agrarisch bedrijf als kleinschalig kan worden aangemerkt, is vooroverleg niet nodig. Omdat sprake is van een functiewijziging en uitbreiding van een niet-agrarisch bedrijf in het buitengebied is vooroverleg in dit geval op zijn plaats.

In het kader van het vooroverleg als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening is via een elektronische kennisgeving op de provinciale eenheid Ruimte en Bereikbaarheid de provincie verzocht te adviseren over het voorontwerpbestemmingsplan ‘Buitengebied, Loodijk 2 Saasveld’.

Op 1 februari heeft de provincie geadviseerd. Het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk beleid. Indien het plan ongewijzigd in procedure wordt gebracht ziet de provincie vanuit het provinciaal belang geen beletselen voor het verdere vervolg van deze procedure. Hiermee is, voor zover het de provinciale diensten betreft, voldaan aan het ambtelijke vooroverleg als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.

Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.

Rijkswaterstaat
Bij brief van 2 februari 2016 heeft Rijkswaterstaat aangegeven graag vroegtijdig betrokken te worden bij de opstelling van ruimtelijke plannen. In de publicatie 'Rijkswaterstaat en ruimtelijke plannen van gemeenten'(oktober 2015) staan de onderwerpen die voor Rijkswaterstaat belangrijk zijn. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.

Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke plannen uitgevoerd wordt door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.

Economische Zaken
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken. Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.

Waterschap Vechtstromen
Op 14 november 2016 is een digitale watertoets uitgevoerd. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap Vechtstromen, onder voorwaarde van de normale procedure een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 15-09-2017 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.

Bijlagen

Bijlage 1 Kgo-plan Bedrijfsontwikkeling Wegenbouw Lansink, Loodijk 2 Te Saasveld

Bijlage 2 Casco Cheque Loodijk 2 Saasveld

Bijlage 3 Uitgangspuntennotitie Watertoets Loodijk 2 Saasveld

Bijlage 4 Quickscan Natuurwaardenonderzoek En Pré-toets

Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek Loodijk 2 Te Saasveld