KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Bos - Natuur
Artikel 5 Cultuur En Ontspanning - Molen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Besluit Milieueffectrapportage
4.2 Milieuzonering
4.3 Geur
4.4 Bodem
4.5 Geluid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Water
4.9 Ecologie
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
4.11 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Procedure En Overleg
7.1 Procedurestappen
7.2 Vooroverleg
7.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Inpassingsplan
Bijlage 2 Kgo-investering Windmolenweg 8
Bijlage 1 Kgo-plan
Bijlage 2 Aanmeldnotitie
Bijlage 3 Besluit Op Aanmeldnotitie
Bijlage 4 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 5 Watertoets
Bijlage 6 Quickscan

Buitengebied, Loodijk 4 Saasveld

Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 26-03-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Buitengebied, Loodijk 4 Saasveld" met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK4-VG01 van de gemeente Dinkelland;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 bestemmingsplan Buitengebied 2010:

het bestemmingsplan “Buitengebied 2010” van de gemeente Dinkelland met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402;

1.4 aan-huis-verbonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan particulieren;

1.5 aan-huis-verbonden kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:

het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid dat door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bed-and-breakfast:

het bieden van, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.10 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.14 bijgebouw:

een gebouw, dat in bouwkundig en/of visueel opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw;

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder, zolder en vliering;

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 camper:

een motorvoertuig dat is ingericht om in te overnachten en te verblijven;

1.23 carport:

staanplaats, stalling voor een motorvoertuig onder een vrijstaand dak of afdak aan het huis;

1.24 dak:

iedere boven beëindiging van een gebouw;

1.25 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.26 erf:

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw;

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 (hoek)erker:

een uitbouw met beperkte omvang, gerealiseerd voor een naar de weg of openbaar groen gekeerde gevel van het hoofdgebouw;

1.29 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.30 huishouding:

een zelfstandig dan wel samenwonende persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals keuken, sanitaire voorzieningen en entree;

1.31 inwoning:

wonen in een (ondergeschikt) deel van een woning als medegebruiker van het pand;

1.32 kampeermiddel:

een camper, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.33 kelder:

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij 'bebouwing in geaccidenteerd terrein' gelegen beneden peil;

1.34 kunstobject:

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.35 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.36 peil:

  1. a. indien op het land wordt gebouwd:

voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

  1. b. indien over of in het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);

1.37 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.38 prostitutiebedrijf:

een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;

1.39 recreatieve voorzieningen

sanitairgebouw en rustpunt;

1.40 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.41 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.42 voorgevelrooilijn:

de begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevels van het hoofdgebouw zijn georiënteerd, of, voor zover op de kaart een voorgevelrooilijn is aangeduid, de op de kaart aangeduide voorgevelrooilijn, alsmede het verlengde daarvan;

1.43 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

1.44 woonhuis:

een gebouw dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:

de afstand tussen de zijdelingse perceelgrenzen en het punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is;

2.7 de hoogte van een molen:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de molen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van een transportbedrijf;
  2. b. bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfs­woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. wegen en paden;
  2. d. water;

met de daarbijbehorende:

  1. e. tuinen, erven en terreinen;
  2. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.3.1 onder c en toestaan dat een bedrijfswoning wordt gebruikt voor meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning, mits:
    1. 1. deze ontheffing uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of een derde (huishouden van een) persoon;
    2. 2. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;
    3. 3. er sprake blijft van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft;
    4. 4. er sprake blijft van één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;
    5. 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    6. 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiks­­­mogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. b. het bepaalde in lid 3.3.1 onder g en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    1. 1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
    2. 2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
    3. 3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
    4. 4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m bedragen;
    5. 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden van de historische buitenplaatsen.

Artikel 4 Bos - Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos - Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bos en bebossing, waaronder houtsingels;
  2. b. natuur;
  3. c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van cultuurhistorie, de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de bos- en natuurgebieden;
  4. d. beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging;
  5. e. het uitvoeren van erfinrichtingsplannen en landschapsplannen zoals opgenomen in Bijlage 1;

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. het extensief agrarisch medegebruik;
  2. g. het extensief dagrecreatief medegebruik;
  3. h. paden en wegen;
  4. i. speelvoorzieningen;
  5. j. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  2. b. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
  3. c. het scheuren, het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve vaneen permanent ander gebruik;
  4. d. het dempen van beken, plassen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Cultuur En Ontspanning - Molen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Cultuur en Ontspanning - Molen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een molen;

en mede bestemd voor:

  1. b. de bescherming van de functie van de in het aanliggende gebied gesitueerde molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element, ter plaatse van de algemene aanduidingregel “vrijwaringszone - molenbiotoop”;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. wegen en paden;
  2. d. water;

met de daarbijbehorende:

  1. e. terreinen:
  2. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

  1. a. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels zullen, wanneer op gronden grenzend aan de bestemming 'Verkeer' gebouwen en overkappingen worden opgericht, de afstand van de gebouwen en overkappingen tot de as van de weg ten minste 15,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welke geval de afstand tot de as van de weg ten minste de bestaande afstand zal bedragen.
  2. b. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid a in die zin dat gebouwen dichter op de weg worden gebouwd, mits:
    1. 1. instemming is verkregen van de wegbeheerder vanuit een oogpunt van wegbeheer en/of verkeersveiligheid;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het gronden betreft waar de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig camperterrein' is toegekend;
  2. b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  3. c. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. d. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
  5. e. het storten van puin en afvalstoffen;
  6. f. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  7. g. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
  2. b. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen in die zin dat vóór een voorgevel wordt gebouwd op de wijze van:
    1. 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    3. 3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;

mits de afstand vanuit de voorgevel niet meer dan 1,50 m zal bedragen;

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.

10.2 Parkeren

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  3. c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor vigerend plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen vigerende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Buitengebied, Loodijk 4 Saasveld" van de gemeente Dinkelland.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Loodijk 4 in Saasveld is een transportbedrijf gelegen. Het bedrijf is ontstaan in 1967 en is inmiddels overgegaan van vader op zoon. De initiatiefnemer is voornemens het bedrijfsperceel van het transportbedrijf uit te breiden.

In de afgelopen jaren hebben ook al kleinere uitbreidingen plaatsgevonden die niet binnen de planologische kaders passen en die middels voorliggend plan hersteld moeten worden. De wens is echter voor een grootschaliger uitbreiding om de trucks en trailers van Lesscher Transport goed en veilig een plek te kunnen blijven geven. Daarnaast zal de ontsluiting van het bedrijf verplaatst worden van de Loodijk naar de Remmertweg.

Voor de gewenste uitbreiding is een KGO-impuls vereist. Gebleken is dat de molen aan de Windmolenweg 8 in Saasveld hiervoor als doel kan dienen. De betreffende molen heeft onderhoud en herstel nodig. De investeringen zorgen voor herstel van de cultuurhistorische molen en levert daarmee een bijdrage aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

Het voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om een passend planologisch kader voor deze ontwikkeling vast te leggen.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van Saasveld aan de Loodijk 4 en Windmolenweg 8. Het deelgebied Loodijk 4 staat kadastraal bekend als gemeente Weerselo, sectie T, nummers 1548 en 1549. Het perceel aan de Windmolenweg 8 staat kadastraal bekend als Weeselo, sectie V, nummers 45 en 806.

Een topografische kaart met daarop de deellocaties rood aangegeven is onderstaand zichtbaar. De begrenzing van het plangebied is zichtbaar op de digitale verbeelding en komt overeen met het huidig bedrijfsperceel aan de Loodijk 4, de gewenste uitbreiding en de landschappelijke investeringen. Daarnaast is het huidig bestemmingsvlak van de Soaseler Möl opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK4-VG01_0001.png"

Afbeelding 1.1: topografische kaart omgeving Saasveld, locaties plangebied in rood (bron: Opentopo)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

De locaties Loodijk 4 en Windmolenweg 8 in Saasveld liggen in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Het geldend bestemmingsplan ter plaatse is daarmee 'Buitengebied 2010'. Daarnaast geldt ook het 'Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland' dat aanvullende regels stelt aangaande parkeren.

Loodijk 4, Saasveld

Binnen het plan 'Buitengebied 2010' kent de locatie de bestemming 'Bedrijf' en de omliggende gronden 'Agrarisch - 1'. Aan de westzijde van het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' op een bestaande (te behouden) groenstructuur. Een weergave van de geldende verbeelding zie je onderstaand.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK4-VG01_0002.png" Afbeelding 1.2: weergave huidige verbeelding Loodijk 4, plangebied bij de rode marker (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Windmolenweg 8, Saasveld

Binnen het plan 'Buitengebied 2010' kent de locatie de bestemming 'Cultuur en ontspanning - Molen'. Over het perceel ligt tevens de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. Een weergave van de geldende verbeelding zie je onderstaand.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK4-VG01_0003.png"

Afbeelding 1.3: weergave huidige verbeelding Windmolenweg 8, plangebied bij de rode marker (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Zoals in de aanleiding reeds aangegeven past het uitbreiden van het bedrijfsperceel niet binnen de huidige bestemmingsplanregels ter plaatse van de locatie Loodijk 4. De KGO-impuls wordt besteed aan de Windmolenweg 8 en daarom is ook deze locatie in dit bestemmingsplan geintegreerd, waarbij een voorwaardelijke verplichting voor uitvoering van de maatregelen gaat gelden.

Een aanpassing van het bestemmingsplan is voor de bovenstaande ontwikkelingen noodzakelijk.

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied, Loodijk 4 Saasveld" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • bijlagen bij de toelichting;
  • verbeelding, schaal 1:1.000 (tek.no. NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK4-VG01)
  • regels;
  • bijlagen bij de regels.


De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan wordt daarnaast vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied en de omgeving beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de regels van de diverse bestemmingen. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan en tot slot in hoofdstuk 7 wordt de procedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het erf aan de Loodijk 4 heeft een herkenbare opzet, met het woonhuis direct aan de weg en daarachter de bedrijfsgebouwen. De gebouwen staan in een rechtlijnige structuur die karakteristiek is voor de ontginningsgebieden.

Ten opzichte van het omliggende essen- en hoevenlandschap zijn landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg, waarbij de verkavelingsstructuur planmatig en rechtlijnig is. De begroeiing is vooral te vinden in de vorm van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuur versterken.

Echter in de directe omgeving is heel duidelijk het essenlandschap terug te vinden, met essen, steilranden, kronkelige wegen en dynamische opgezette erven. Ook de kenmerkende coulissen en houtsingels zijn hier nog goed te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK4-VG01_0004.png" Afbeelding 2.1: luchtfoto huidige erfsituatie Loodijk 4 Saasveld (bron: kadastralekaart.com)

2.2 Toekomstige Situatie

Loodijk 4, Saasveld

Op de planlocatie zal het bedrijf worden uitgebreid met verharding waar de trucks en trailers een plek kunnen krijgen. De inrit zal verplaatst worden van de Loodijk naar de Remmertweg. Ook zal het uiteinde van het inrit wat breder worden, waardoor vrachtwagens beter kunnen in- en uitdraaien. Aan de Loodijk is dat geen optie, waardoor de berm nu veel schade oploopt bij het in- en uitrijden. Voor deze verplaatsing zal een eik moeten worden gekapt nabij de Remmertweg. De inrit zal gerealiseerd worden op de plek waar de kleinste boom staat. Daarnaast zal de planlocatie worden omzoomd door nieuw aan te planten struweel met bijvoorbeeld meidoorn, hazelaar en lijsterbes.

De huidige oppervlakte van het bedrijfsperceel is 3.875 m2. In de toekomstige situatie wordt dit met 2.609 m2 uitgebreid naar in totaal een bedrijfsperceel van 6.484 m2. Een oppervlakte van 600 m2 is benodigd voor de nieuwe ontsluiting van het bedrijfsperceel.

Het erf bestaat in de toekomstige situatie uit een (bestaande) bedrijfswoning (A), met daarachter de bestaande bedrijfsbebouwing (B). Achter het bedrijfsgebouw is ruimte voor het opstellen van de trucks en trailers. Echter is de grootte niet meer toereikend voor het aantal vrachtwagens en trailers van Lesscher Transport. Het bedrijf zal daarom aan de noord- en oostkant worden uitgebreid (E). Daarnaast zal de toegangsweg worden verplaatst van de Loodijk naar de Remmertweg, zodat de situatie voor in- en uitrijden van vrachtwagens verbetert. Hiervoor zal een boom (kleine eik) worden gekapt (K). De breedte van het oprit bedraagt 8,0 meter, in plaats van het maximum van 6,5 meter. Reeds is in een technische uitwerking aangetoond dat deze breedte nodig is, in verband met de draaicirkel van de vrachtwagens. Ook wordt een bestaande laurierhaag verwijderd en zal het hele erf wordt omzoomd door nieuw aan te planten struweel in de vorm van meidoorn, sleedoorn, hazelaar, lijsterbes en vuilboom (G en H). In totaal zullen er 205 en 212 stuks worden aangeplant. Dit struweel heeft als functie om de geparkeerde vrachtwagens en trailers aan het oog te onttrekken. Voor de afvoer van
water vanaf het bedrijfsterrein zal een waterberging worden gerealiseerd voor 150m3 water (N).

Voor de planontwikkeling is een aanpassing nodig van de toegangsweg, zal een KGO investering (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) worden gedaan en zal het geheel worden ingepast in het landschap. Een weergave van de beoogde situatie is zichtbaar in afbeelding 2.2 en opgenomen in de Bijlage 1 bij deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK4-VG01_0005.png"

Afbeelding 2.2: nieuwe situatie Loodijk 4, niet op schaal (bron: N+L Landschapsontwerpers)

Windmolenweg 8, Saasveld

Zoals voorgaand beschreven zal de uitbreiding van het transportbedrijf gemoeid gaan met een KGO-investering. Hiervoor is een uitermate geschikt object gevonden in de directe omgeving van het transportbedrijf. Het gaat om de molen van Saasveld, gelegen aan de Windmolenweg 8 te Saasveld.

Deze molen is cultuurhistorisch van grote waarde. De molen is opgericht in 1870 en werd jarenlang gebruikt voor het malen van graan, zoals rogge en tarwe. Deze molen was vroeger de enige in de oude gemeente ‘Weerselo’, waardoor deze heel belangrijk was voor, met name de boeren, in de omgeving.

Met de middelen die voorhanden zijn wordt de molen zo goed als mogelijk onderhouden, maar groot onderhoud is hier meer dan nodig om de molen ook voor de komende decennia in stand te houden. Het laatste grote onderhoud dat gedaan is was in 1979. In de afgelopen jaren heeft de molen te maken gehad met bijvoorbeeld boktor en de bonte knaagkever. In de houten onderdelen, zoals de omheining en de houten palen is houtrot te vinden. Ook hier is te zien dat met de middelen die voorhanden zijn het onderhoud zo goed als mogelijk is uitgevoerd. Dit is ook nader beschreven in het KGO-plan in Bijlage 1.

Alle elementen in en aan de molen zijn nog precies zoals ze vroeger waren. Deze cultuurhistorie willen we graag behouden. Daarnaast is het ook wenselijk dat het verhaal van de molen beter wordt verteld middels bijvoorbeeld een informatiebord dat gemakkelijk toegankelijk is. Zo kan iedereen genieten van dit bijzondere stukje historie. Het bestaande bord is verouderd en slecht leesbaar evenals het bankje dat daarnaast staat.

Maatregelen

De KGO-berekening c.q. benodigde investering in de ruimtelijke kwaliteit bedraagt €95.874,40. Dit bedrag wordt geinvesteerd in de molen van Saasveld.

De investering wordt gebruikt voor groot onderhoud en restauratie. De volgende werkzaamheden worden uitgevoerd (genoemde punten in samenhang met afbeelding 2.3):

  • Het verwijderen van oude schaliebedekking op de molenkap (1);
  • Vernieuwen schaliebedekking op de molenkap (1);
  • Het vernieuwen van kruipalen en de korte en lange schoren (2);
  • Plaatsen en huren van steigerwerk (algemeen);
  • Het impregneren en schilderen van houten onderdelen (1, 2, 4 en 5);
  • Het plaatsen van sfeerverlichting bij de molen (3);
  • Plaatsen van picknicktafels en een nieuw informatiebord (4);
  • Het plaatsen van nieuw hekwerk om de molen (5);
  • Aanbrengen van nieuwe molenzeilen (6).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK4-VG01_0006.png"
Afbeelding 2.3: Soaseler möl met de maatregelen aangegeven (Bron: N+L).

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Beoordeling van het plan:

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een uitbreiding van een economische functie (transportbedrijf) in het buitengebied (landelijk gebied) van Saasveld. Daarmee is de vierde pijler "toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied" relevant voor de voorgenomen ontwikkeling. In de NOVI wordt voor het landelijk gebied aangegeven dat een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied vraagt om een verantwoorde herinrichting van het landelijk gebied en een verbetering van de milieukwaliteit. Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied moet cultureel erfgoed en unieke landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten behouden en versterkt worden. Waar mogelijk en gewenst dienen nieuwe kwaliteiten toegevoegd te worden. Voor een landelijk gebied dat zich toekomstbestendig kan ontwikkelen, is nodig dat de bereikbaarheid, de economische kracht en de beschikbaarheid van voorzieningen ook voldoende worden meegenomen in het Nationaal Programma Landelijk gebied.

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling worden een bestaand niet-agrarisch bedrijf uitgebreid. De voorgenomen ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast waardoor de ruimtelijke kwaliteit van het erf verbeterd. De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van het gemeentelijke beleid voor het buitengebied (buitengebied met kwaliteit). Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling binnen de prioriteiten van de NOVI past. Er wordt een bijdrage geleverd aan de toekomst van het landelijk gebied.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Beoordeling van de plannen:

Het uitbreiden van een transportbedrijf betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Hoewel in de overzichtsuitspraak met jurisprudentie met betrekking tot de Ladder van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) is bepaald dat de uitbreiding van bedrijfsbebouwing kleiner dan 500 m2 in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt, moet het voorgenomen plan wel worden aangemerkt als een planologische wijziging van zodanige aard en omvang dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ECLI:NL:RVS:2016:1075). Het voorgenomen plan voorziet namelijk in de uitbreiding van een bestaand bedrijfsperceel. Als gevolg van de uitbreiding wordt 2.609 m2 oppervlak toegevoegd aan het bedrijfsperceel. Daarentegen is er geen sprake van een toename aan oppervlakte bebouwing. De uitbreidingsgronden brengen geen extra bouwmogelijkheden voor gebouwen met zich mee.

Derhalve dient te worden geconcludeerd dat er sprake is van een planologische uitbreiding die vanwege de nieuwe gebruiksmogelijkheden voor het bedrijf van dusdanige aard en omvang is dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling te bevatten. Als de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied dan wordt voldaan aan de Ladder. Als de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening gemotiveerd worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Hieronder wordt het plan getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.


Bestaand stedelijk gebied en uitbreidingsbehoefte

Zoals is beschreven voldoet een ontwikkeling aan de Ladder als de behoefte is aangetoond en de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd wordt. In artikel 1.1.1. onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Het plangebied betreft deels een bestaande bedrijfslocatie voor niet-agrarische bedrijvigheid (oppervlakte 3.875 m2). De uitbreiding is beoogd op agrarische (vooralsnog onbebouwde) gronden met een oppervlak van 2.609 m2. Er is ter plaatse van de uitbreiding geen sprake van een bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid etc. waardoor het plangebied niet aangemerkt kan worden als bestaand stedelijk gebied. Als de stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6 lid 2 Bro gemotiveerd worden dat binnen bestaand stedelijk gebied niet in die behoefte kan worden voorzien.

Voor het transportbedrijf uit Saasveld geldt dat het een bedrijf is dat in de loop der jaren op de locatie is ontstaan en ontwikkeld. Personeel komt uit de directe omgeving, alhoewel de werkzaamheden vanuit de transport natuurlijk een veel groter werkgebied bestrijkt is er daarmee wel sprake van lokaal gewortelde bedrijvigheid. Bovendien worden de (transport)werkzaamheden ook veelal verricht voor nabijgelegen bedrijvigheid.

De huidige ruimte op het bedrijfsperceel is te beperkt om de bedrijfsinventaris te kunnen stallen. Naar aanleiding daarvan is in het verleden een terrein in Borne gehuurd en in gebruik genomen om een aantal trucks en trailers te kunnen stallen. Vanuit logistiek en bedrijfseconomisch oogpunt is deze deellocatie elders echter zeker niet optimaal en bestaat er behoefte aan uitbreiding van de hoofdlocatie aan de Loodijk. Daarnaast brengt het huren van de locatie Borne extra verkeersbewegingen en kosten met zich mee. Elke vrachtwagen en/of dient in ieder geval in Saasveld te zijn als deze naar de werkplaats moet voor een kleine of grote reparatie en voor het wassen van het voertuig. De praktijk is dat een voertuig regelmatig van Borne naar Saasveld en vice versa moet worden gereden. Vanuit logistiek oogpunt, duurzaamheid en een zo efficiënt mogelijke (kosten)inrichting van de bedrijfsvoering zijn de verkeersbewegingen van en naar Borne geen gewenste situatie. Uit voorgaande blijkt dat er sprake is van een specifieke behoefte voor Lesscher Transport om ter plaatse uit te breiden.

De kern Saasveld beschikt niet over een bedrijventerrein alwaar bedrijven zich binnen bestaand stedelijk gebied kunnen vestigen. Saasveld ligt desondanks wel relatief dichtbij belangrijke hoofdinfrastructuur (cruciaal voor een transportbedrijf) en onder meer hierom is het (gedeeltelijk) verplaatsen naar andere bedrijventerreinen binnen de gemeente Dinkelland niet wenselijk. Het is bovendien wenselijk om de bedrijvigheid van Lesscher Transport gecentraliseerd te houden, zoals hiervoor in deze paragraaf al reeds is omschreven. Het eventueel ontmantelen van bedrijfslocatie Loodijk 4 en het nieuw vestigen op bedrijventerrein elders vergt daarnaast onevenredig hoge investeringen, aangezien werkplaats, kantooruimte, stallingsruimte etc. volledig nieuw moeten worden aangelegd. Op de locatie Loodijk 4 hoeft enkel uitbreiding van bedrijfsperceel (alleen verharding, geen extra bebouwing) plaats te vinden om de wensen van Lesscher Transport te voorzien. Dat zal in het geval van een complete verplaatsing van het bedrijf niet het geval zijn.

Zoals gezegd is direct aansluitend aan de locatie Loodijk 4 geen (onbebouwd) stedelijk gebied aanwezig. De gewenste uitbreiding van Lesscher Transport Saasveld is dan ook niet binnen bestaand stedelijk gebied op te lossen.


Verzorgingsgebied

In de beschrijving dient inzichtelijk te worden gemaakt dat het plan niet tot onnodig nieuw ruimtebeslag leidt en geen zodanige leegstand tot gevolg zal hebben dat dit tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare situatie in het verzorgingsgebied van de voorziene ontwikkeling zal leiden (uitspraak van 27 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2095 (Eindhoven)).

Uit de Nota van toelichting (2017) blijkt dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van het onderzoek naar, de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de uitkomsten dienen te zijn opgenomen in de plantoelichting.

Daaruit blijkt voorts dat het primair aan de bestuursorganen is om op basis van het ruimtelijke verzorgingsgebied van de nieuwe stedelijke ontwikkeling te bepalen hoe uitgebreid het onderzoek moet plaatsvinden, met welke bestuursorganen en diensten het overleg over de nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt gevoerd en tot welk gebied de onderbouwing van de behoefte zich uitstrekt. Dit gebied kan verschillen naar gelang de aard en de omvang van de voorziene stedelijke ontwikkeling in relatie tot de context. Van geval tot geval zal moeten worden bezien welk schaalniveau past bij de behoefte, in de leniging waarvan de door het plan mogelijk gemaakte stedelijke ontwikkeling voorziet, gelet op de aard en omvang daarvan (uitspraken van 11 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:715 (Beek), van 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:798 (Asten) en van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2921 (Geldermalsen)).

Zoals onder het kopje voor bestaand stedelijk gebied al aangehaald betreft het transportbedrijf een lokaal geworteld bedrijf met een groot verzorgingsgebied, aangezien het gaat om bedrijvigheid in het (internationaal en nationaal) tranport. Van belang in deze is dat het bedrijf al langdurig op de locatie aanwezig is. De uitbreiding is daarbij beoogd om de vrachtwagens van het bedrijf op een goede wijze te kunnen stallen/parkeren op het bedrijfsperceel. Dit voorkomt dat de vrachtwagens van het bedrijf elders worden geparkeerd of gestald, waar dit mogelijk ongewenst is. Het plan zorgt daarbij niet voor leegstand elders, aangezien het niet gaat om verplaatsing o.i.d. van activiteiten die elders leegstand veroorzaakt. Het kan daarentegen zoals bovenstaand benoemd juist positieve effecten veroorzaken, omdat het stallen/parkeren elders van voortuigen daarom niet (meer) noodzakelijk is.


Behoefte

Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro verplicht het betrokken bestuursorgaan om in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling te beschrijven. Deze verplichting geldt voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen en buiten het bestaand stedelijk gebied.

Bij deze behoefte gaat het niet alleen om de kwantitatieve behoefte. Het kan ook gaan om de kwalitatieve behoefte, zijnde de behoefte aan het specifieke karakter van de voorziene stedelijke ontwikkeling (uitspraak van 11 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3444 (Rozendaal)).

In deze beschrijving dient tot uitdrukking te komen dat deze behoefte is afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij ook de planologische capaciteit een factor van belang kan zijn (uitspraken van 11 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:715 (Beek) en van 11 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:345 (Kampen)).

De werkzaamheden van het transportbedrijf zijn in deze paragraaf al meermaals beschreven. Om dit samen te vatten, wordt onderstaand een opsomming verschaft:

  • het gaat om een (internationaal en nationaal) transportbedrijf;
  • het bedrijf is op deze locatie ontstaan en gestaag gegroeid;
  • werknemers komen uit de directe omgeving;
  • werkzaamheden gebeuren veevuldig voor nabijgelegen bedrijvigheid;
  • er is een gebrek aan stalling- en parkeerruimte voor de vrachtwagens en trailers;
  • behoefte is om parkeren en stallen op één (bewaakte) bedrijfslocatie te doen, onder meer vanwege beveliging van de vrachtwagens, trailers en eventuele ladingen;
  • het plangebied geeft een zeer goede uitvalsbasis, vanwege de aanwezigheid van werkplaats, kantoren etc die al voor het transportbedrijf benut worden;
  • het compleet verplaatsen van de bedrijvigheid vergt onevenredig hoge investeringen, terwijl het qua uitgangspositie niet persé voordelig is, ontwikkelen binnen de planlocatie heeft daarom de voorkeur boven complete verplaatsing of opsplitsing van bedrijfsactiviteiten;
  • het voorliggend plan biedt daarnaast de mogelijkheid om de toegangsweg te verplaatsen en daarmee een gunstigere ontsluiting voor het vrachtverkeer te bewerkstelligen.

De bovenstaande opsomming geeft aan dat het gaat om een specifieke behoefte van een lokaal geworteld bedrijf. Alternatieven zijn voldoende afgewogen, maar leiden niet tot andere inzichten. Hiermee is invulling gegeven aan voldoende motivering voor de ladder van duurzame verstedelijking

Eindconclusie

Geconcludeerd wordt dat de ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor uitvoering van het bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal Beleid Overijssel

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel

De omgevingsvisie is het overkoepelende provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan en/of passend is binnen de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  1. 1. Of - generieke beleidskeuzes (themagerichte artikelen met criteria waaraan (bestemmings)plannen dienen te voldoen)
  2. 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven
  3. 3. Hoe - gebiedskenmerken (conform lagenbenadering: natuurlijke laag, agrarische laag, stedelijke laag)


Doorwerking plan:

In voorliggende geval zijn in het kader van de generieke beleidskeuzes de volgende artikelen relevant:

  • artikel 2.1.2 (Principe van concentratie)
  • artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik)
  • artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit)
  • artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving)
  • artikel 2.6.3 lid 2 (Nationaal landschap Noordoost-Twente)


Onderstaand worden de beleidskeuzes benoemd en beoordeeld op welke wijze in het plan hiermee rekening is gehouden.

Artikel 2.1.2, lid 1: Principe van concentratie

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Beoordeling van het plan:

Het plan voor het realiseren van een uitbreiding van een bestaand bedrijfsperceel aan de Loodijk 4 in Saasveld voorziet in een uitbreiding van een bestaande nieuwe economische activiteit in het buitengebied. Het voorziet hiermee in een lokale behoefte van de eigenaren om de bedrijfsactiviteiten goed te kunnen accommoderen. Hiermee wordt voldaan aan het principe van concentratie.

Artikel 2.1.3, lid 1: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip "groene omgeving" nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied. In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip "bestaand bebouwd gebied" nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro;

Beoordeling van het plan:

Het huidige bedrijf heeft een bedrijfsbestemming en valt daarmee onder bestaand bebouwd gebied. De gewenste uitbreiding van het bedrijfsperceel is in de Groene Omgeving gelegen.

Binnen het bestaand bebouwd gebied ter plaatse is geen ruimte meer beschikbaar en er zijn ook geen mogelijkheden om binnen bestaand bedrijfsperceel ruimtegebruik verder te optimaliseren. De vrachtwagens en trailers hebben namelijk stalling- en manouvreerruimte nodig.

Er is momenteel buiten het huidige bedrijfsvlak reeds verharding aangelegd, omdat er een parkeerbehoefte is voor personeel die niet op het terrein een plaats kan vinden. Onder andere deze ontwikkeling wordt nu gelegaliseerd. Ook in de verdere nabijheid is geen bebouwd gebied aanwezig waarop de ontwikkeling plaats zou kunnen vinden. De nu voorliggende invulling vergt de minste ruimte in de Groene omgeving, doordat de uitbreiding direct aan het huidig bedrijfsperceel kan plaatsvinden.

De uitbreiding wordt dan ook zoveel mogelijk in aansluiting op het bestaande erf gerealiseerd, maar wel op een dusdanige wijze dat voor de trucks en opleggers voldoende ruimte is om op een veilige wijze gestald te worden en voldoende manouvreerruimte over te houden.

De uitbreiding gaat om extra verharde ruimte op een verder onbebouwd terrein. Wel worden ter plaatse vrachtwagens en trailers gestald. De uitbreiding zelf heeft daarmee een ruimtelijke uitstraling, maar wordt wel zoveel mogelijk aan het zicht onttrokken door aanplant van forse groenstructuren met daarin ook groenblijvende inheemse soorten. Er is hiermee sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik passend binnen dit artikel van de omgevingsverordening.

Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting bij bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken, past binnen het ontwikkelingsperspectief, inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze toepassing wordt gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering).

Beoordeling van het plan:

Voor het plangebied is een KGO-plan opgesteld dat gebaseerd is op de toegekende gebiedskenmerken. Deze worden later in deze paragraaf afzonderlijk behandeld. Hiermee wordt voldaan aan artikel 2.1.5. Daarbij wordt in dit geval tevens extra geïnvesteerd vanwege de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, zie ook de motivering in onderstaand artikel.

Artikel 2.1.6: Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen - met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 - voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Beoordeling van het plan:

In het onderhavig geval betreft het een niet agrarische bedrijvigheid welke wenst uit te breiden. Op basis van het buitengebied beleid van de gemeente Dinkelland is hiervoor een KGO-investering en verantwoording noodzakelijk. Dit is in Bijlage 1 nader uitgewerkt en akkoord bevonden door de gemeente Dinkelland. Met inachtneming van dit KGO-plan wordt voldaan aan artikel 2.1.6.

Artikel 2.6.3 lid 2 Nationaal landschap Noordoost-Twente.

De Nationale Landschappen IJsseldelta en Noordoost-Twente zijn gebieden met (inter)nationaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. In deze gebieden gaat het om het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Ook de recreatieve toegankelijkheid moet worden vergroot. Voor grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met de doelstellingen van de kernkwaliteiten is geen plaats. Voor het Nationaal Landschap Noordoost-Twente geldt dat de bijzondere kwaliteiten juist in combinatie met ontwikkeling versterkt kunnen worden. Landbouw blijft de drager van dit landschap: grootschalig boeren in een kleinschalig landschap met kenmerkende beken. Gemeenten maken met elkaar keuzes voor de ontwikkeling van woon- en werklocaties, waarbij de karakteristiek van het landschap, de toeristische routenetwerken en de veerkracht van het watersysteem worden versterkt en wordt gewerkt aan de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland. De ontwikkelingsmogelijkheden in dit gebied worden verregaand bepaald door het zoeken naar en oplossingen ten aanzien van natuur, water en toerisme en vrije tijd. Het glooiende landschap van Noordoost-Twente is zeer gevarieerd door een fijnmazig samenstel van beken, essen, kampen en moderne ontginningen. Houtwallen, singels en bossen zorgen voor een kleinschalig en groen karakter. De specifieke landschappelijke (kern)kwaliteiten zijn:

  • samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen;
  • de grote mate van kleinschaligheid;
  • het groene karakter.
  • Doorwerking voor onderhavig plan:

Beoordeling van het plan:

De plannen van de eigenaren doen geen afbreuk aan de kernkwaliteiten van het Nationaal landschap Noordoost-Twente. Er wordt voldaan aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, daarmee extra investeringen verricht in de ruimtelijke kwaliteit naast de inpassing van het bedrijfsperceel zelf. Hiermee wordt juist een versterking bewerkstelligd van de kernkwaliteiten.

Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst

Voor het voorliggende plan is het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK4-VG01_0007.png"

Afbeelding 3.1: uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart, planlocatie in rood (bron: provincie Overijssel)

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden - net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven - de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.

De ontwikkeling van bedrijvigheid binnen dit ontwikkelingsperspectief is mogelijk met inachtneming van Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.


Gebiedskenmerken (hoe)

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteitsopgaven en -voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke -inpassing, infrastructuur,- milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn over het algemeen richtinggevend of inspirerend.

De provincie onderscheidt de volgende vier lagen:

  1. 1. Natuurlijke laag.
  2. 2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap.
  3. 3. Stedelijke laag.
  4. 4. Laag van de beleving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK4-VG01_0008.png"

Afbeelding 3.2: uitsneden kaarten natuurlijke laag en laag van cultuurlandschap


Natuurlijke laag, dekzandvlakte

De natuurlijke laag is aanvankelijk ontstaan zonder toedoen van de mens door onder andere invloeden van abiotische processen als de ijstijden, de wind en water. De locatie is gelegen in een dekzandgebied nabij beekdalgebieden. Er is daarom sprake van reliëf. In de jaren zijn hoogteverschillen gedeeltelijk geërodeerd door de wind, weer versterkt door de wijze van agrarisch gebruik (essen en eenmansesjes) en weer verminderd door de schaalvergroting in de landbouw. Hoogteverschillen zijn in dit gebied redelijk goed herkenbaar.


Laag van cultuurlandschap, heideontginning

Door menselijk ingrijpen in de natuurlijke omstandigheden ontstaat er een (agrarisch) cultuurlandschap. De eerste nederzettingen in Nederland werden gesticht op de rand van de hogere stuwwallen en/of dekzandruggen naar de overgang met de lagere gronden. De akkers op de hogere gronden werden intensief gebruikt en bemest met heideplaggen uit het voormalige potstal systeem.

Rond de jaren '30 van de vorige eeuw werden ook de heidegebieden ontgonnen en bruikbaar gemaakt als landbouwgrond. Dit was in die tijd mogelijk, omdat toen kunstmest werd uitgevonden die de grond vruchtbaarder kon maken. Het plangebied is gelegen in een heideontginningsgebied en heeft ook de kenmerken van dit landschap overgenomen. Er is sprake van een rechtlijnige verkaveling en een open karakter. De begroeiing zie je vaak terug in de vorm van lanen en kleine bosjes.

Stedelijke laag en laag van de beleving

Voor de stedelijke laag en de laag van de beleving gelden ter plaatse van het plangebied geen specifieke kenmerken en worden daarom verder buiten beschouwing gelaten.


Conclusie

Het in Bijlage 1 opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan is gebaseerd om de toegekende ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. Met inachtneming hiervan en de motiveirng voor de generieke beleidskeuzes in deze toelichting wordt geconcludeerd dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Mijn Omgevingsvisie Dinkelland

De gemeenteraad van de gemeente Dinkelland heeft in 2021 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving voor het grondgebied van de gemeente Dinkelland, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Dinkelland en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.

De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:

  1. 1. We doen het samen.
  2. 2. We geven het goede voorbeeld.
  3. 3. We wentelen niet af op volgende generaties.
  4. 4. We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.

De gemeente Dinkelland wil een economische sterk buitengebied met veel verschillende functies, waarin alle bewoners en gebruikers aan hun trekken komen. Het Twentse landschap van Dinkelland is een uniek coulisselandschap met houtwallen, singels, essen, ontginningen, natuurgebieden en landgoederen. Dit landschap draagt in grote mate bij aan de identiteit van de streek. De houtwallen en singels vormen verbindingen van natuurgebied naar natuurgebied die voor veel planten en dieren belangrijk zijn. Kortom zowel mensen als dieren voelen zich hier thuis. Het is voor iedereen belangrijk om een sterk en mooi buitengebied te behouden.

In het buitengebied van Dinkelland komen veel verschillende functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. Zoals landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en ook wonen. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Dit zijn bijvoorbeeld de hernieuwbare opwekking van energie en de vraag naar voldoende waterberging. Al deze functies leggen samen veel druk op het buitengebied. Daarom het uitgangspunt: de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente Dinkelland streeft naar een buitengebied met een mooie balans tussen het landgebruik, de leefbaarheid en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht.

Daarbij wordt gewerkt aan speerpunten. Voor het 'Buitengebied in balans' zijn dat:

  • toekomstgerichte agrarische sector;
  • goede staat van natuur en landschap;
  • kwalitatief toerisme.

Beoordeling van de plannen:

In afbeelding 3.3 is een fragment van de waardenkaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK4-VG01_0009.png"

Afbeelding 3.3: fragment waardenkaart, plangebied aangepijld (bron: gemeente Dinkelland)


Op grond van MijnOmgevingsvisie Dinkelland valt het plangebied onder de aanduiding 'gericht op beperkte ontwikkeling door gemiddelde waarde en dynamiek'. Hier wordt aangegeven om in te spelen op onder andere de schaal van het landschap, afwisseling, bouwwijze en inrichting die in de directe omgeving gebruikelijk is, behoud van waarden, geclusterde bebouwing en heldere structuren.

Voor het plan aan de Loodijk 4 geldt dat het een kleinschalige ontwikkeling betreft (uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijvigheid). Het perceel wordt landschappelijk goed ingepast door uitheemse soorten te verwijderen en juist te vervangen voor inheemse soorten, daarbij wordt de groeninpassing vergroot. Ten slotte worden er extra investeringen in de ruimtelijke kwaliteit verricht op basis van de kwaliteitsimpuls groene omgeving. Het plan is in lijn met de omgevingsvisie Dinkelland.

3.3.2 Buitengebied met kwaliteit

De gemeenten Tubbergen en Dinkelland hebben gezamenlijk de uitwerking van de omgevingsvisie opgepakt. Het beleid is opgesteld ter vervanging van vele andere ruimtelijke regelingen. Volgens de gemeente werd dit onnodig ingewikkeld. De absolute doelstelling van het beleid is om de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied in stand te houden en te verbeteren. Anderzijds is het doel om (economische) ontwikkelingen in het buitengebied mogelijk te maken om zo een bijdrage te leveren aan een vitaal en leefbaar buitengebied.

Er zijn algemene randvoorwaarden opgesteld:

  1. 1. De ontwikkeling moet leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
  2. 2. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning.
  3. 3. Er is een balans tussen ontwikkeling en de kwalitatieve investeringen.
  4. 4. De ontwikkeling past naar aard en omvang.
  5. 5. De bestaande infrastructuur is toereikend.
  6. 6. Parkeren vindt op eigen erf plaats.
  7. 7. Er is geen sprake van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.
  8. 8. Er is geen onevenredige afbreuk voor aanwezige functies.
  9. 9. Er is geen onevenredige afbreuk aan de belangen van derden.
  10. 10. Indien noodzakelijk wordt er een bedrijfsplan gevraagd.
  11. 11. In het bestemmingsplan worden de ruimtelijke verplichtingen opgenomen.
  12. 12. Gecombineerde toepassingen van de beleidsregels is mogelijk.
  13. 13. Niet actuele vergunningen kunnen niet worden benut.

Beoordeling van de plannen:

Op dit plan is paragraaf 5.4 'uitbreiden bedrijfsperceel' van het beleid van toepassing. Voor het uitbreiden van een bestaand bedrijfsperceel met de functie ‘Bedrijf (niet-agrarisch)’, is een aanvullende kwaliteitsimpuls vereist. De hoogte van deze kwaliteitsimpuls wordt bepaald door een berekening van de waardevermeerdering

De aanvraag betreft een functiewijziging waarbij de bestemming "agrarisch" wordt omgezet naar "bedrijfsbestemming". De bestemming ter plaatse van de beoogde uitbreiding zal aangepast moeten worden. De vergroting van het bedrijfsperceel betreft 2.609 m2. De waardevermeerdering is volgens het gebruikte format uit het beleid € 50,- per m2.

Daarmee is er sprake van een waardevermeerdering van € 130.450,- exclusief btw. Naast de waardevermeerdering is er ook sprake van waardevermindering. Het voorgestelde struweel aan het erf wordt bestemd als bos/natuur en derhalve kan de afwaardering van € 3.732,- in mindering worden gebracht. Daarom is er sprake van een waardevermeerdering van € 126.718,-. Op deze locatie kan de maatwerkclausule worden toegepast op de volgende aspecten:

  • Werkgelegenheid
  • Veiligheid
  • Ruimtegebrek
  • logistiek.

Dit zorgt voor een verlaging van het percentage met 4 keer 5%, wat een totaal geeft van 20% dat zorgt voor een vermindering van € 25.343,60. Daarnaast worden de kosten van het landschapsontwerp (€ 5.000,-) en de kosten van het kwaliteitsteam in mindering gebracht. Voorgenoemde levert een netto investering op van € 95.874,40. Dit bedrag zal worden geïnvesteerd in de cultuurhistorische molen van Saasveld. Hiermee voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan het gestelde beleid.

3.3.3 Casco benadering Noordoost Twente

De gemeente Dinkelland hanteert, vooral ter bescherming van het bestaande landschap, het casco beleid. Door het casco beleid is het mogelijk om via een kaart te achterhalen of een ontwikkeling wel of niet in strijd is met elementen welke tot de casco behoren. Elementen als onderdeel uitmakend van de Casco zijn in principe niet te verwijderen (groen lijnen/vlakken op de kaart).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK4-VG01_0010.png"

Afbeelding 3.4: fragment van de cascokaart ter plaatse van plangebied (bron: geo.overijssel.nl)

De ontwikkeling op de planlocatie heeft weinig gevolgen voor de bestaande casco elementen. Uit de bomenrij aan de oostkant van de locatie zal één enkele boom worden gekapt, wat geen noemenswaardige verandering voor het element als gevolg heeft. De ontwikkeling heeft daarom geen consequenties voor het cascobeleid en/of het cascobeleid heeft geen consequenties voor de ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Voor wat betreft de omgevingsaspecten geldt dat voor het perceel Windmolenweg 8 in Saasveld enkel sprake is van een KGO-investering nabij en aan de bestaande molen. De ontwikkeling aldaar heeft dan ook geen effect op de in paragrafen 4.1 tot en met 4.11 omgevingsaspecten. Voor de ontwikkelingen aan de Loodijk 4 wordt in dit hoofstuk een verdere beschouwing en toetsing aan de omgevingsaspecten verricht.

4.1 Besluit Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bij-lage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.


Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor een uitbreiding van de bedrijfsbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Het transportbedrijf is al jarenlang een begrip in gemeente Dinkelland en is door de jaren gegroeid en kampt hierdoor met een tekort aan bedrijfs- en stallingsruimte. Het betreft hier met name een tekort aan verhard oppervlak voor het buiten stallen van vrachtwagens. Deze benodigde voorzieningen zijn beoogd deels buiten de vigerende bedrijfsbestemming op de (agrarische) gronden rondom van huidige bedrijfsperceel. Deze gronden zijn echter bestemd voor agrarische doeleinden.

Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Zekerheidshalve is voor onderhavige ontwikkeling een m.e.r. aanmeldnotitie opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 2.

De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het uitbreiden van het transportbedrijf. Als gevolg van bovengenoemde groei is de eigenaar voornemens het bedrijfsperceel te vergroten ten behoeve van de stalling van vrachtwagen middels de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO regeling). Op basis van de stukken wordt in Bijlage 3 geconcludeerd dat de genoemde onderdelen bij soort en kenmerk van het potentiële effect zijn voldoende beschreven in de aanmeldnotitie. Het bevoegd gezag is van mening dat er voor wat betreft de soort en kenmerken van het potentiële effect geen belangrijke nadelige gevolgen zijn te verwachten die noodzaken tot het opstellen van een milieueffectrapport.


Conclusie

Met inachtneming van vorenstaande vormt het Besluit milieueffectrapportage geen belemmering voor het onderhavig plan

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In afbeelding 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK4-VG01_0011.png" afbeelding 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Beoordeling van de plannen:

Het plangebied is gelegen aan de Loodijk 4 in Saasveld in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. De richtafstanden die tot het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' behoren dienen dus als uitgangspunt genomen te worden.


Externe werking

Onderhavig bestemmingsplan maakt mogelijk om binnen het plangebied in een uitbreiding te voorzien voor het transportbedrijf. De te realiseren uitbreiding maakt onderdeel uit van een milieubelastende activiteit. Voor deze functie geldt dat de activiteit ' Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. > 1000 m²' het meeste raakvlak heeft.

Op basis van deze activiteit geeft de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van 100 m voor geluid en 30 m voor gevaar. De dichtstbijzijnde gevoelige functies zijn woonerven. Het dichtstbijzijnde woonerf ligt aan de overzijde van de Loodijk, op slechts 10 meter afstand ten zuiden van het plangebied. Het betreft hier Loodijk nummer 3. Loodijk 5 ligt op een afstand van 50 meter ten westen van het plangebied. Beide locaties liggen binnen de richtafstand van 100 meter voor geluid.

Vooropgesteld moet geconstateerd worden dat de onderlinge afstand van het bedrijf Loodijk 4 ten opzichte van het woonerf Loodijk 3 en 5 niet kleiner wordt. De uitbreiding vindt namelijk plaats aan de noord- en oostzijde van het plangebied, dus juist verder van Loodijk 3 en 5 af. Planologisch bezien verandert in de onderlinge afstand tussen de woonerven en bedrijfsperceel dus niets.

Bovendien wordt in de feitelijke situatie juist een verbetering aangebracht. In de huidige situatie ontsluit het transportbedrijf op de Loodijk, nabij de woonerven Loodijk 3 en 5. Het aan- en afrijden van vrachtverkeer zorgt vanuit het bedrijf voor de grootste geluidshinder. Onder andere daarom wordt de inrit verplaatst naar de Remmertweg (oostkant bedrijfsperceel).

De nieuwe inrit wordt gesitueerd op minimaal 100 meter afstand van de dichtstbijzijnde woning aan de Loodijk 3. Voor Loodijk 5 ligt de nieuwe inrit op minimaal 140 meter. In de nabijheid van de nieuwe inrit aan de Remmertweg zijn geen woonerven aanwezig. Het dichtstbijzijnde woonerf aldaar ligt op minimaal 220 meter. Daarmee wordt een substantiële verbetering bewerkstelligd om eventuele overlast voor de omgeving zoveel mogelijk te voorkomen. Vanaf de Remmertweg gaan de vrachtwagens vervolgens op in het heersende verkeersbeeld.


Interne werking

Andersom betreffen de bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied geen milieugevoelige activiteiten. Desondanks liggen ook eventuele milieubelastende activiteiten op ruime afstand van het plangebied. Er blijft sprake van een aanvaardbare situatie.


Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Beoordeling van de plannen:

Met het voorliggende plan wordt geen geurgevoelig object toegevoegd. Er is daarom geen sprake van belemmering van agrarische bedrijvigheid, andersom worden de nieuwe functies in het plangebied ook niet belemmerd.

In de omgeving van het plangebied ligt de dichtstbijzijnde veehouderij aan de Spikkersweg 1 (niet intensief) op 270 meter afstand van het plangebied. Op 280 m afstand van het plangebied bevindt zich een bedrijfsperceel (Waterhoekweg 4) van een intensieve veehouderij. De locaties voldoen ruimschoots aan de vaste afstanden van 50 m dan wel aan de benodigde richtafstanden, waardoor voor geur sprake is van een aanvaardbare situatie.

Bovendien geldt in alle gevallen dat er tussengelegen woningen aanwezig zijn, waardoor enerzijds geen sprake is van belemmeringen voor de betreffende bedrijfslocaties en anderzijds een bescherming van goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:

  • Als het gaat om bouwwerken die de grond niet raken of het bestaande, niet wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd;
  • het bouwwerk een te verwezenlijken bebouwingsoppervlakte heeft van ten hoogste 50 m²;
  • als het gaat om het bouwen van bouwwerken waarin niet (nagenoeg) voortdurend mensen zullen verblijven (Woningwet, artikel 8, derde lid). Hierbij wordt een verblijftijd van minder dan 2 uur gehanteerd;
  • als B&W vrijstelling verlenen omdat er al voldoende gegevens met betrekking tot de bodemkwaliteit bekend zijn, bijvoorbeeld op basis van een reeds eerder uitgevoerd bodemonderzoek (maximaal 5 jaar oud en waarbij het gebruik sindsdien niet is gewijzigd).

Beoordeling van de plannen:

De gronden binnen het plangebied waar de uitbreiding is beoogd hebben een agrarische functie en mogen niet bebouwd worden. Om inzage te krijgen in de geschiktheid van de gronden is een bodemonderzoek (NEN 5725) uitgevoerd. De bevindingen zijn te vinden in Bijlage 4 en luiden als volgt:

De locatie is ten noorden en oosten van het huidige bedrijfsterrein aan de Loodijk 4 in Saasveld gelegen. Het besluitvormingsgebied is geheel onbebouwd en grotendeels onverhard (akker). Aan de oostzijde van de bedrijfshal is het terrein verhard met puingranulaat en in gebruik als parkeerterrein voor personenauto's.

Uit historische topografische kaarten blijkt dat het besluitvormingsgebied, met uitzondering van het parkeerterrein, altijd in gebruik is geweest als landbouwgrond. In 2013 is aan de oostzijde van de bedrijfshal een verharding van puingranulaat aangebracht. Het puingranulaat is niet verdacht voor de aanwezigheid van asbest. In 1969 is de woning met schuur aan de Loodijk 4 gebouwd en sindsdien is het transportbedrijf op de locatie gevestigd. De huidige bedrijfshal is in 2005 gebouwd.

Op het bedrijfsterrein zijn, op ruime afstand van het besluitvormingsgebied, een ondergrondse dieseltank, een bovengrondse dieseltank, een bovengrondse tank voor afgewerkte olie en een wasplaats aanwezig geweest. In 1995 is de ondergrondse dieseltank gesaneerd (gereinigd en verwijderd).

Er is een indicatief bodemonderzoek uitgevoerd, dat zich voornamelijk heeft gericht op de ondergrondse dieseltank (SGS EcoCare, juni 1991). In de ondergrond en het grondwater zijn geen verhoogde gehalten aan minerale olie aangetoond. Op basis van de bodemkwaliteitskaart wordt verwacht dat de boven- en ondergrond ter plekke van het besluitvormingsgebied niet verontreinigd zijn (klasse AW2000).

Er is geen informatie waaruit blijkt dat de bodem binnen het besluitvormingsgebied mogelijk verontreinigd is. Het besluitvormingsgebied kan daarom als onverdacht worden beschouwd. Vanuit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de wijziging van het bestemmingsplan en de voorgenomen uitbreiding van het transportbedrijf. De bodem wordt geschikt geacht voor het toekomstige gebruik.

Eventuele vrijkomende grond ter plekke van het besluitvormingsgebied kan op basis van dit vooronderzoek en de regionale bodemkwaliteitskaart elders binnen de regio Twente toegepast worden. De boven- en ondergrond valt in de klasse AW2000.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan, een motivering worden verstrekt aangaande geluidshinder, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • in stedelijk gebied:

- voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;

- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;

  • in buitenstedelijk gebied:

- voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;

- voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;

- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Beoordeling van de plannen:

De uitbreiding van het bedrijfsperceel zorgt niet voor extra geluidsgevoelige objecten. Op het huidig bedrijfsperceel blijft de bestaande bedrijfswoning behouden en in die hoedanigheid treedt er geen wijziging op.

Voor wat betreft industrielawaai wordt verwezen naar de toetsing onder bedrijven en milieuzonering. Met inachtneming hiervan blijft sprake van een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geluid.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.


Beoordeling van de plannen:

Een transportbedrijf wordt volgens de CROW aangemerkt als een bedrijfsfunctie met het kenmerk 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief). Voor een dergelijk bedrijf in het buitengebied, niet stedelijk bedraagt de verkeersgeneratie worst-case 5,7 per 100 m2 bvo. De uitbreiding bedraagt 2.609 m2, dit is overigens inclusief nieuwe inrit voor het bedrijf van ongeveer 600 m2. De inrit zal niet daadwerkelijk als bedrijfsruimte benut worden, doordat deze enkel geschikt is voor het af- en aanrijden van verkeer. Er is geen ruimte om hier werkzaamheden te verrichten of te parkeren. Daarom wordt uitgegaan van 2.000 m2 toe te voegen bedrijfsoppervlak.

Worst-case ontstaat daarmee een extra verkeersgeneratie van 115 bewegingen. Uitgaande dat hiervan circa 50% vrachtverkeer betreft, de overige 50% is regulier verkeer (personeel, bezoekers dat naar de locatie komt). Middels de NIBM-tool is aangetoond dat uit de worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit blijkt dat de luchtkwaliteit in 'niet betekende mate' zal verslechteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK4-VG01_0012.png"

Afbeelding 4.2: NIBM-tool worst-case berekening vanwege de ontwikkeling (bron: infomil.nl)


Conclusie

Het voorliggende plan draagt niet bij aan een onevenredige verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.7 Externe Veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Beoordeling van de plannen:

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK4-VG01_0013.png"

Afbeelding 4.3: uitsnede risicokaart met afstand plangebied (zwart omcirkeld) tot dichtstbijzijnde risicobron (bron: Atlas Leefomgeving, bewerkt)

Bovenstaande figuur toont een uitsnede van de risicokaart. Uit de kaart volgt dat zich op minstens 3 km van het plangebied de dichtstbijzijnde risicobron bevindt. Het betreft een tankstation met LPG. Deze onderlinge afstand is dermate groot dat deze risicobron geen belemmering vormt voor het planvoornemen. Bovendien voorziet het plan niet in de realisatie van extra verblijfsobjecten. Het aspect externe veiligheid is daarmee geen belemmering voor het initiatief.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.8 Water

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe 'eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren' is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe 'eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren' een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Wateraspecten plangebied

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is wel meer dan 1.500m2, namelijk circa 2.600 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel. Hemelwater wordt (vertraagd) geïnfiltreerd. Afvalwater wordt verwerkt via het afvalwaterriool dan wel een IBA.

Watertoetsproces

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is de digitale watertoets uitgevoerd. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen, daaruit is gebleken dat de normale procedure volstaat voor dit plan. Het toetsingsdocument is bijgevoegd als Bijlage 5 Digitale watertoets.

Er wordt geen nieuwe bebouwing toegevoegd. Er is dan ook geen wijziging voor wat betreft de afvoer van afvalwater. Voor wat betreft hemelwater geldt het volgende. Het bedrijfsperceel wordt in de toekomstige situatie omgeven door groenstructuren en agrarische onbebouwde gronden. Hemelwater vanaf de verharding kan daarmee vertraagd infiltreren in de omgeving, waarvoor voldoende ruimte bestaat. Uit het overleg met het waterschap volgt dat een waterberging van 55 mm moet plaatsvinden Dit is geborgd in het inrichtingsplan. Voor het overige hebben de bestemming en de grootte van het plan heeft een geringe invloed op de waterhuishouding.

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

4.9 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Onderstaand wordt op deze aspecten ingegaan voor wat betreft de plannen.

Beoordeling van de plannen:

4.9.1 Quickscan natuurwaarden

Door Natuurbank Overijssel is een quickscan natuurwaarden uitgevoerd, bijgevoegd in Bijlage 6 In navolgende alinea's volgen de bevindingen hieruit.

In het voorliggende plan wordt het bedrijf Lesscher Transport B.V. aan de Loodijk 4 naar het noorden toe uitgebreid. Deze uitbreiding betreft een nieuwe vrachtwagenparkeerplaats. Daarnaast wordt er een nieuwe weg naar deze parkeerplaats aangelegd vanaf de Remmertweg. Voor het aanleggen van de nieuwe weg moet één eik aan de Remmertweg gekapt worden en een deel van de greppel worden gedempt. Daarnaast moeten de gronden ten zuiden en ten oosten van het bestaande bedrijf, die nu in agrarische bestemming hebben, bouwrijp gemaakt worden. Het nieuwe erf wordt landschappelijk ingepast met beplanting rondom de nieuwe parkeerplaats. Als gevolg van deze voorgenomen activiteiten kan overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand niet uitgesloten worden. Daarom is Natuurbank Overijssel gevraagd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen. In voorliggend rapport worden de bevindingen van het uitgevoerde onderzoek gepresenteerd. Naast een beschrijving van het onderzoeksgebied, de onderzoeksopzet en de resultaten van het onderzoek, worden de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten weergegeven.

Het plangebied is op 16 juni 2023 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland.

Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde gebieden:

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000, hoeft voorgenomen initiatief niet getoetst te worden aan provinciale beleidsregels ten aanzien van de bescherming van het NNN of Natura 2000 (geen externe werking). Voor wat betreft stikstofdepositie is een nadere uitwerking gemaakt in 4.9.2.

Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten:

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in het plangebied maar benutten het wel als foerageergebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet verstoord, beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Geadviseerd wordt de voorgenomen activiteiten uit te voeren buiten de voortplantingsperiode, of een broedvogelscan uit te voeren en voldoende rekening te houden met mogelijk aanwezige vogelnesten.

Beschermde grondgebonden zoogdier- en amfibiesoorten bezetten mogelijk een vaste (winter)rust- en voortplantingsplaats in de houtsingel. Er vinden echter geen werkzaamheden plaats aan deze houstingel. Er worden geen beschermde grondgebonden zoogdieren of amfibieën gedood en er worden geen vaste rust- en voortplantingsplaatsen beschadigd en vernield.

4.9.2 Stikstofdepositie en gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.

Het plangebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. De locatie Loodijk 4 is gelegen op circa 5,2 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Lemselermaten.

Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van voorliggend plan gevolgen heeft. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens beschouwd te worden of sprake kan zijn van mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden. Bij deze beoordeling is zowel de aanlegfase (tijdelijk karakter) als de gebruiksfase van belang.

In voorliggend plan gaat het om een uitbreiding van een bestaand transportbedrijf in Saasveld. Op de uitbreidingsgronden zal geen bebouwing worden toegevoegd. De uitbreiding dient hoofdzakelijk om de huidige vrachtwagens en trailers van het bedrijf goed te kunnen parkeren. De uitbreiding is op voorhand niet direct om bedrijfsgroei te bewerkstelligen, maar om de bestaande bedrijfsinventaris op het perceel te kunnen accommoderen. Van een directe toename van bedrijfsactiviteiten is daarom geen sprake, wel gaat de uitbreiding waarschijnlijk leiden tot meer gebruik van het perceel als parkeerlocatie en stallingsruimte.

Gezien het feit dat in de aanlegfase geen sloopwerkzaamheden of uitgebreide bouwwerkzaamheden noodzakelijk zijn, maar enkel de voorbereidingen en aanleg van verharding en de inpassing, is het niet te verwachten dat de aanlegfase tot een stikstofdepositie in Natura 2000-gebied (dat op meer dan 5 km afstand ligt) gaat leiden.

Voor wat betreft de gebruiksfase geldt dat een proefberekening van de worst-case verkeerssituatie laat zien dat er geen sprake is van extra stikstofdepositie in Natura 2000. Zoals in de paragraaf voor verkeer (4.11.1) aangehaald is deze worst-case situatie op basis van kengetallen niet een reeële situatie, aangezien de uitbreiding niet is beoogd om meer vrachtwagens te kunnen accommoderen, maar om de bestaande vrachtwagens en trailers van het bedrijf goed te kunnen stallen (daarmee is de worst-case verkeersgeneratie als gevolg van de uitbreiding onevenredig hoog).

In de huidige situatie werd namelijk een externe bedrijfslocatie gehuurd. Ook daarvoor vinden verkeersbewegingen plaats tussen de bedrijfslocaties vanwege onderhoud, reparatie en aankoppelen trailers/trekkers. Bovendien zijn de vrachtwagens grotendeels in bedrijf; daarmee onderweg op het wegennet met transportgoederen. De vrachtwagens zijn slechts op enkele momenten op het terrrein aanwezig, worden op dat moment geparkeerd en de motor uitgezet, daarmee hebben ze geen structurele invloed op de stikstofemissie. De planvorming zal hierdoor ook niet leiden tot extra stikstofdepositie in Natura 2000 gebied.

4.9.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.10 Archeologie En Cultuurhistorie

4.10.1 Archeologie

Wet op de archeologische monumentenzorg

In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.

Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

Beoordeling van de plannen:

Voor het onderhavige plangebied is nagegaan of en in hoeverre in het plangebied sprake is van archeologisch waardevolle elementen. Daartoe is de "Archeologische verwachtings- en advieskaart" van de gemeente Dinkelland (RAAP, 2007) geraadpleegd. Onderstaande afbeelding 4.4 toont een uitsnede van de kaart, het plangebied bevindt zich in het kenmerk dekzandwelvingen en -vlakten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPLOODIJK4-VG01_0014.png"

Afbeelding 4.4: uitsnede archeologische verwachtingskaart Dinkelland (bron: gemeente Dinkelland)

Voor deze gronden geldt op basis van de dekzandwelvingen en -vlakten een middelmatige archeologische verwachting conform de beleidskaart. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk in plangebieden groter dan 5.000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm.

De bodemingrepen als gevolg van voorliggende plannen zijn zeer beperkt en blijven ruim beneden de 5.000 m2 en dieper dan 40 cm. Het laten uitvoeren van archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van een vondst bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

4.10.2 Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Beoordeling van de plannen:

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat in de directe omgeving van de plangebieden geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn waarop het voorliggende plan mogelijk een negatieve impact heeft. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.11 Verkeer En Parkeren

4.11.1 Verkeer

In de paragraaf voor luchtkwaliteit is al kort aangehaald wat de worst-case verkeerstoename betreft als gevolg van voorliggend plan. Een transportbedrijf wordt volgens de CROW aangemerkt als een bedrijfsfunctie met het kenmerk 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief). Voor een dergelijk bedrijf in het buitengebied, niet stedelijk bedraagt de verkeersgeneratie worst-case 5,7 per 100 m2 bvo. Met een vergroting van 2.609 m2 aan bedrijfsbestemming, waarvan circa 600 m2 ten behoeve van de in- en uitrit (wordt niet gerekend als bedrijfsruimte), is de worst-case verkeerstoename op basis van kengetallen: 2.009 m2 * 5,7 bewegingen (per 100 m2) = 115 verkeersbewegingen per etmaal. Voor de 600 m2 aan inrit geldt namelijk dat deze oppervlakte geen verkeersaantrekkende werking heeft. Dit wordt ook in de regels van het bestemmingsplan uitgesloten.

Opgemerkt wordt dat de berekende aantal extra verkeersbewegingen op basis van kengetallen een onwaarschijnlijk scenario betreft dat zich niet zal voordoen. Een (groot) deel van de activiteiten van het transportbedrijf betreft namelijk (inter)nationaal transport, waardoor de vrachtwagens daarmee niet elke dag de vestiging aan de Loodijk in Saasveld aandoen. Bovendien geldt dat de uitbreiding van het percelen niet is bedoeld om één op één het bedrijf uit te breiden, maar juist om de huidige vrachtwagens en trailers van het bedrijf goed te kunnen parkeren en stallen. In de huidige situatie werd namelijk een externe bedrijfslocatie gehuurd. Ook daarvoor vinden verkeersbewegingen plaats tussen de bedrijfslocaties vanwege onderhoud, reparatie en aankoppelen trailers/trekkers.

Qua ontsluiting vindt er een wijziging plaats in die zin dat de huidige ontsluiting aan de Loodijk voor de bedrijfsactiviteiten verplaatst gaat worden naar de Remmertweg. Aan de Remmertweg zijn geen woonerven aanwezig ter hoogte van het plangebied. Daarmee wordt een mogelijke hinder-/overlastbron zoveel mogelijk weggenomen voor de omgeving.

De worst-case 115 verkeersbewegingen kunnen door middel van de nieuwe inrit, die specifiek is ingericht op vrachtverkeer, goed ontsloten worden om de openbare weg. De extra verkeersbewegingen gaan op de Remmertweg en Loodijk op in het gangbare verkeersbeeld. Het huidig wegennet in de omgeving is voldoende berekend op de verkeersgeneratie als gevolg van de plannen.

Conclusie

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.11.2 Parkeren

De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnotitie "Bouwen & parkeren 2018" vastgesteld. Het beleid is van toepassing op gebouwen en ontwikkelingen binnen de gemeente Dinkelland. In de beleidsnotitie is nader uitgewerkt wat de parkeerbehoefte bij een bepaald gebruik is (parkeernorm, als de extra parkeerbehoefte niet op eigen erf kan worden gerealiseerd). Voor veel voorkomende gebruiksfuncties zijn de parkeernormen in de beleidsnotitie vermeld. Andere parkeernormen kunnen afgeleid worden uit de publicatie 317 van CROW.

Een transportbedrijf valt onder de activiteit 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief'. De parkeerbehoefte bedraagt daarmee 1,05 pp per 100 m2 bvo. Deze parkeernorm is exclusief het vrachtwagenparkeren. Voor de 2.009 m2 extra bedrijfsperceel (de inrit niet meegerekend, zie ook de motivatie in 4.11.1) geldt daarmee een parkeerbehoefte van afgerond 22 parkeerplaatsen.

De beoogde uitbreiding van het bedrijfsperceel is juist benodigd om de vrachtwagens te kunnen parkeren en stallen op de bedrijfslocatie. Voor de bezoekers en het personeel is voor de auto's ook een parkeerplaats aangelegd op dit bedrijfsperceel. De toe te voegen oppervlakte bedrijfsperceel zal volledig onbebouwd blijven, waardoor er voldoende ruimte aanwezig is om te parkeren voor personeel en bezoekers.

Conclusie

Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.


Bevoegdheid

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.


Opzet planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

'Bedrijf'

Onder deze bestemming vallen de niet-agrarische bedrijven. Het gaat om bestaande legale bedrijven. In beginsel is het bedrijf bestemd overeenkomstig de aard van het aanwezige bedrijf, een transportbedrijf. De bestemming biedt bebouwingsmogelijkheden voor bedrijfsgebouwen tot een maximale oppervlakte van 602 m². De oppervlakte van de bij recht toegestane bedrijfswoning en daarbijbehorende bijgebouwen wordt echter niet meegerekend in de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing.

De uitbreiding van het bedrijfsperceel is mogelijk omdat gelijktijdig in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving geïnvesteerd wordt in de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Om de investering in de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen, is in de gebruiksbepalingen een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

'Bos - Natuur'

Omliggend aan het bedrijfsperceel wordt een groene omzoming aanbracht in de vorm van aanplant van bomen en onderbeplanting. Deze gronden krijgen daarmee een groene invulling en zijn daarom bestemd als 'Bos - Natuur'.

Cultuur en Ontspanning

De bestemming ‘Cultuur en Ontspanning’ is op de locatie gelegd waar sprake is van een molen. Deze locaties zijn specifiek bestemd, omdat de ruimtelijke invloed en aard van de bestemming zeer verschillend zijn. In onderhavig geval wordt er inhoudelijk geen wijziging in de bestemming aangebracht, maar de molen wordt opgenomen binnen het plangebied vanwege de KGO-investering die op deze locatie verricht wordt.


Hoofstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

Algemene gebruiksregels

Onder dit artikel wordt ter verduidelijking van het plannen aangegeven wat algemene gebruiksregels betreffen die gelden in het plangebied, dit kan zowel strijdig als toegestaan gebruik omvatten.

Algemene afwijkingsregels

Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Overige regels

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en parkeren en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Hoofstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels


Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). De aanvraag betreft een uitbreiding van een bedrijfsperceel zonder uitbreiding bebouwing. Er is geen sprake van een bouwplan als genoemd in 6.2.1 Bro

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en eventuele planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Met de aanvrager is een overeenkomst gesloten waarin de eventuele planschade is afgedekt.

Hoofdstuk 7 Procedure En Overleg

In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in deze bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan.

7.1 Procedurestappen

Dit bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:

7.1.1 Ontwerp

Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.

7.1.2 Vaststelling

De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.

7.1.3 Beroep

Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.2 Vooroverleg

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Daarom is het bestemmingsplan naar diverse instanties gestuurd.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in april 2023 een uitzonderingslijst geplubliceerd van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten waarvoor vooroverleg wel of niet noodzakelijk is. Het plan valt onder een plan op basis van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Hiervoor dient de gemeente een kennisgevingsformulier te sturen aan de provincie, waarop de provincie zal reageren. Hiermee wordt voldaan aan het vooroverleg.

Waterschap Vechtstromen

Het Waterschap Vechtstromen is middels de Digitale Watertoets over de ontwikkeling geïnformeerd, omdat de normale procedure van toepassing is, is nader contact gezocht met het waterschap. Dit contact leidt tot de conclusies dat met inachtneming van de uitgangspunten vanuit het waterschap een positief advies wordt afgegeven.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft vanaf 29 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode kon eenieder een zienswijze indienen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.

Bijlage 1 Inpassingsplan

Bijlage 1 Inpassingsplan

Bijlage 2 Kgo-investering Windmolenweg 8

Bijlage 2 KGO-investering Windmolenweg 8

Bijlage 1 Kgo-plan

Bijlage 1 KGO-plan

Bijlage 2 Aanmeldnotitie

Bijlage 2 Aanmeldnotitie

Bijlage 3 Besluit Op Aanmeldnotitie

Bijlage 3 Besluit op aanmeldnotitie

Bijlage 4 Historisch Bodemonderzoek

Bijlage 4 Historisch bodemonderzoek

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 6 Quickscan

Bijlage 6 Quickscan