KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke Gebruiksregels
3.4 Afwijken Van De Gebruiksregels
3.5 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Bos - Natuur
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke Gebruiksregels
4.4 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
Artikel 5 Sport - Klootschietbaan
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke Gebruiksregels
5.4 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
Artikel 6 Verkeer - Fiets- En Voetpaden
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
Artikel 7 Waarde - Essen
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
7.3 Specifieke Gebruiksregels
7.4 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
11.1 Milieuzone - Grondwaterbeschermingsgebied
11.1.1 Bouwregels
11.1.2 Afwijken Van De Bouwregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 14 Overige Regels
14.1 Nadere Eisen
Artikel 15 Algemene Procedureregels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht Bouwwerken
16.2 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 17 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding Planherziening
1.2 Ligging, Begrenzing En Juridische Status Van Het Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan En Beoogd Planologisch Regime
1.4 Leeswijzer
2 Gebiedsbeschrijving
3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nota Ruimte
3.1.2 Vierde Nota Waterhuishouding
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Provincie Overijssel
3.2.2 Natuurgebiedsplan Overijssel (2008)
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap Noordoost Twente (2006)
3.3.2 Waterbeheerplan 2010-2015
3.3.3 Landinrichtingsplan Saasveld-gammelke
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Landschapsontwikkelingsplan
3.4.2 Bestemmingsplan Buitengebied 2010
4 Randvoorwaarden
4.1 Milieuzonering
4.2 Bodem
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Waterhuishouding
4.7 Archeologie
4.8 Flora & Fauna
5 Planbeschrijving
6 Planopzet
6.1 Feitelijke Planopzet
6.2 Juridische Planopzet
6.2.1 Inleiding
6.2.2 Verbeelding
6.2.3 Regels
7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Handhaving
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.4 Inspraakperiode
7.5 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Bestemmingsplan "Landschaps- en infrastructuurelementen Saasveld-Gammelke

Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 20-03-2012 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Landschaps- en infrastructuurelementen Saasveld-Gammelke' van de gemeente Dinkelland;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1774.BUIBPLandschelSaGa-0401 met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 archeologische waarden:
waarden die aan een bepaald gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden. Bij toetsing aan de archeologische waarden zal telkens de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente toetsingskader zijn;
1.6 bassin:
een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische en glastuinbouwactiviteiten;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 bedrijf:
het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, verhandelen, installeren en/of herstellen van goederen;
1.9 bedrijfsgebouw:
een gebouw, geen bedrijfswoning zijnde, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.10 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.11 bestaand:
de bebouwing zoals die aanwezig was ten tijde van de eerste ter visie legging van het bestemmingsplan;
1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bosbouw:
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten ge­richt op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;
1.15 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.16 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.19 containerteelt:
het niet in de volle grond telen van gewassen, oftewel een niet-grondgebonden teelt;
1.20 cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering en niet hobbymatig in gebruik zijn;
1.21 cultuurhistorische waarden:
waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van de geschiedenis;
1.22 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.23 Ecologische Hoofdstructuur:
een samenhangend netwerk van natuur- en landbouwgebieden met bestaande en potentiële natuurwaarden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van soorten en ecosystemen;
1.24 evenement:
elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties, voorzover de activiteiten een aaneengesloten periode van ten hoogste 14 dagen omvatten;
1.25 extensief dagrecreatief medegebruik:
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat on­dergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vis- of pick­nickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen me­degebruik;
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 geomorfologische waarden:
de waarden van een gebied die uitdrukking geven aan de vormen van het aardoppervlak in verband met de wijze van hun bestaan;
1.28 glastuinbouwbedrijf:
een in hoofdzaak niet-grondgebonden bedrijf dat is gericht op het telen van gewassen, waarbij de productie in kassen plaatsvindt;
1.29 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebou­wen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals een melkrundveehouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een productiegerichte paardenhouderij, biologische bedrijven, waarbij dieren worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de bestaande Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische be­drijven;
1.30 horecabedrijf en/of -instelling:
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.31 houtteelt:
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie hout­productie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet, zoals die gold op het moment van onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan;
1.32 intensief veehouderijbedrijf:
een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met een niet-grond­gebonden agrarische bedrijfsvoering met ten minste 250 m² bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt voor veehouderij vol­gens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee (1), schapen, paarden, of dieren ‘biologisch’ (2) worden gehouden en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofd­zaak ten behoeve van natuurbeheer.
NB (1) Melkrundvee: melkvee met bijbehorend vrouwelijk jong­vee, dat overwegend wordt gehouden voor de melkproductie, met inbegrip van dieren die in de mestperiode worden gemol­ken, tijdens de lactatie worden gemest dan wel zijn drooggezet en worden afgemest en vrouwelijk vleesvee onder dan 2 jaar met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat op een met melkvee vergelijkbare manier wordt gehouden voor de vleesproductie en het voortbrengen en zogen van kalveren. NB (2) Het betreft dieren die worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de bestaande Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden;
1.33 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist;
1.34 kap:
een dak met een zekere helling;
1.35 kas:
een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen, bomen, struiken of planten;
1.36 landschappelijke waarde:
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;
1.37 logiesverstrekkend bedrijf:
een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies worden verstrekt, waarbij de drie logieswooneenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf; naast het verstrekken van logies worden ac­commodaties aangeboden voor dagverblijf en maaltijdberei­ding;
1.38 mest- en/of organische (bij)productvergisting:
het onder gecontroleerde omstandigheden (volledig afgesloten van lucht) afbreken van organische verbindingen door bacte­riën waarbij methaangas vrijkomt;
1.39 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zullen de Natuurbschermingswet en de Flora- en faunawet steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
1.40 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als zodanig niet afhankelijk is van agrari­sche gronden als productiemiddel, zoals een intensief kweke­rijbedrijf of een intensief veehouderijbedrijf;
1.41 normaal onderhoud:
het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.42 openbare nutsvoorziening:
voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling;
1.43 overige opgaande teeltvormen:
sierteelt, fruitteelt, en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen van opgaande teelt van meerjarige gewassen;
1.44 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
1.45 peil:
a. indien op land wordt gebouwd:
  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
  • de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
b. indien over of in het water wordt gebouwd:
  • het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.46 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.47 prostitutiebedrijf:
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;
1.48 silo:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van opslagdoeleinden;
1.49 sierteelt:
de teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken;
1.50 Uitvoeringscommissie Inrichting Landelijk Gebied Saasveld-Gammelke:
bestuurscommissie als bedoeld in art. 81 Provinciewet, ingesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van Overijssel van 14 augustus 2007, kenmerk 2007/0484145;
1.51 verblijfsrecreatie:
recreatief nachtverblijf voor een korte aaneengesloten periode van maximaal 2 maanden, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, stacaravans, chalets of recreatiewoningen, uitsluitend door diegenen die hun woonadres elders hebben;
1.52 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw, als voorgevel moet wor­den aangemerkt;
1.53 werk:
een werk, geen gebouw of bouwwerk zijnde;
1.54 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huis­vesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
1. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druip­lijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
3. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buiten­zijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
4. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van on­dergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
5. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemid­delde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
6. afstand tot de (bouw)perceelgrens:
tussen de grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst;
7. de afstand tot de weg:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de rand van de wegberm aan de zijde van de weg;
8. bedrijfsvloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappen­huizen, gangen en overige dienstruimten.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het agrarisch gebruik;
  2. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappe­lijke, geomorfologische en cultuurhis­torische waarden;
en mede bestemd voor:
  1. het beschermen van de drinkwaterwinning, de drinkwaterproductie, de drinkwaterdistributie en de grondwaterkwaliteit van een grondwaterbeschermingsgebied, ter plaatse van de algemene aanduidingregel “milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied”;
met daaraan ondergeschikt:
  1. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
  2. doeleinden van agrarisch natuurbeheer;
  3. cultuurgrond;
  4. openbare nutsvoorzieningen;
  5. extensief dagrecreatief medegebruik;
  6. wegen en paden;
  7. beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen;
  8. terreinen voor evenementen;
met de daarbijbehorende:
  1. bedrijfsgebouwen en overkappingen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3. 2. 1.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. het bouwen van gebouwen is niet toegestaan, uitgezonderd ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen;
  2. de bouwhoogte zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
3. 2. 2.
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebou­wen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,50 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van de bedrijfswo­ning(en) en/of bedrijfsgebouwen binnen de bouwvlakken ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.

3.3 Specifieke Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid;
  3. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische pro­ducten, met uitzondering van tijdelijke opslag van landbouwproducten (maximaal zes maanden per jaar);
  4. het opslaan van zand, steen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen materialen, langer dan zes maanden per jaar;
  5. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden anders dan ten behoeve van het agra­risch gebruik (buiten het bouwvlak) of de bereikbaarheid van bebouwde percelen en veldschuren;
  6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de­tailhandel, anders dan de verkoop van eigen en streekeigen producten;
  7. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden
  8. het gebruik van de gronden ten behoeve van sierteelt, boom­teelt, houtteelt of overige opgaande teeltvormen, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - boom- en sierteelt”, niet zijnde boom- en sierteelt binnen de bouwpercelen;
  9. het gebruik van de gronden ten behoeve van containerteelt, voorzover:
    1. de gronden niet binnen of aansluitend zijn gelegen aan het bouwper­ceel van het betreffende boomkwekerijbedrijf met de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf”;
    2. de oppervlakte van de gronden ten behoeve van de contai­nerteelt per boomkwekerijbedrijf meer bedraagt dan 1,50 hectare, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de bestaande oppervlakte geldt;
  10. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  11. het gebruik van de gronden ten behoeve van de aanleg van een waterbassin.

3.4 Afwijken Van De Gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
  1. het bepaalde in lid 3.3. onder c en toestaan dat gronden en bouw­werken worden gebruikt voor het opslaan van mest en/of kuilvoer en naar de aard daarmee gelijk te stellen opslag, mits;
    1. dit om bedrijfseconomische, ontsluitings- of milieuredenen, bijvoorbeeld vanwege de nabijheid van woningen, noodza­kelijk is;
    2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de landschappelijk en natuurlijke waarden, de geomorfologische, de archeologische en cultuurhistori­sche waarden, de verkeersveiligheid, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmoge­lijk­heden van de aangrenzende gronden;
  1. het bepaalde in lid 3.3. onder j en toestaan dat gronden, voorzover gele­gen binnen dan wel direct grenzend aan het bouwperceel dan wel direct grenzend aan een bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de open­bare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
    2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabij­gelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
    3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
    4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m be­dragen;
    5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden van de historische buitenplaatsen.

3.5 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden

3. 5. 1.
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning, buiten de bouwpercelen, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het kappen en/of rooien en/of vellen van bomen en/of houtge­was, niet zijnde bomen en/of houtgewas deel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt, en voorzover niet geregeld volgens de Boswet of krachtens een op grond van de Boswet vastgestelde verordening;
  2. het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van bosaanplant tot een aaneengesloten oppervlakte van ten hoogste 1,00 hectare;
  3. het inrichten van gronden ten behoeve van natuurontwikkeling tot een aaneengesloten oppervlakte van ten hoogste 1,00 hectare;
  4. het afgraven en/of ophogen van gronden;
  5. het dempen en/of graven van sloten, poelen, en/of andere water­gangen en/of -partijen;
  6. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het exten­sief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medege­bruik;
  7. het aanleggen en/of verharden van paden of parkeergelegenhe­den en het aanbrengen van andere opper­vlaktever­har­dingen, met uitzondering van:
    1. het aanleggen en/of verharden van wegen ter ontsluiting van percelen en veldschuren; en
    2. het aanbrengen van verhardingen tot ten hoogste 5,00 m rondom en aansluitend op veldschuren ten behoeve van het gebruik van veldschuren;
  8. het aanleggen van ondergrondse, bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen.
3. 5. 2.
Het in lid 3.5.1. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
  1. het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
  2. door of namens de Uitvoeringscommissie Inrichting Landelijk Gebied Saasveld-Gammelke worden uitgevoerd in het kader van het project 'Landinrichting Saasveld-Gammelke';
    het eenmalig afgraven en/of ophogen van gronden met een diepte en/of hoogte van ten hoogste 30 cm betreffen, waarbij wordt gemeten vanaf de hoogte van het maaiveld;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van dit plan.
3. 5. 3.
De in lid 3.5.1. genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen, de geomorfo­logische, cultuurhistorische en archeologische waarden.
De in lid 3.5.1. onder a en e, voorzover het betreft het dempen, genoemde vergunningen kunnen voorts slechts worden verleend indien er zodanige compensatie plaatsvindt dat de landschappelijke struc­tuur niet onevenredig wordt geschaad.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in dié zin dat:
Boom- en sierteelt
  1. de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - boom- en sierteelt” wordt aangebracht, mits:
    • deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast, in­dien het bestaande gebruik van een perceel of van per­celen voor boom- en sierteelt wordt beëindigd binnen een aaneengesloten gebied waar boom-en sierteelt niet zijn toegestaan, teneinde de gebieden geheel aan­eengesloten vrij te maken van de landschappelijk onge­wenste boom- en sierteelt;
Wijziging naar bos of natuur buiten EHS
  1. de bestemming ‘Agrarisch - 1’ wordt gewijzigd in de bestem­ming ‘Bos - natuur’, waarbij tevens de dubbelbestemming ‘Waarde -Ecologie’ aan de gronden wordt toegekend, mits:
    1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 5 van overeenkomstige toepassing zijn;
    2. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast, indien elders natuurontwikkeling op gronden met de dubbelbestemming ‘Waarde -Ecologie’ niet plaats zal vinden en de natuurontwikkeling ter plaatse noodzakelijk is ten behoeve van de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur, dan wel noodzakelijk is ten behoeve van de aanleg van een ecologische verbindingszone die dient ter realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur;
    3. de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’ ter plaatse van de gronden waar de natuurontwikkeling niet plaats zal vinden, van de kaart wordt verwijderd;
    4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    5. de wijziging past binnen het beleid met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur;
    6. de wijziging betrekking heeft op een nieuw aaneengesloten gebied met een oppervlakte groter dan 1,00 hectare, dan wel op een nieuw aaneengesloten gebied kleiner dan 1,00 hectare in geval er aangesloten wordt bij een groter bestaand aaneengesloten gebied;
    7. de wijzigingsbevoegdheid niet eerder wordt toegepast dan nadat de betreffende gronden in zijn geheel voor de daad­werkelijke natuurontwikkeling zijn verworven of aangewe­zen;
    8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur­lijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, de archeologische en cultuurhistorische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Bos - Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bos - natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. natuur, bosbouw en houtproductie;
  2. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistori­sche, de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de bos- en natuurgebieden;
  3. beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of –partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging;
en mede bestemd voor:
  1. voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke) berging en infiltratie van hemelwater;
met daaraan ondergeschikt:
  1. het extensief agrarisch medegebruik;
  2. het extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medege­bruik;
  3. wegen en paden;
  4. openbare nutsvoorzieningen;
  5. terreinen voor evenementen;
  6. de bescherming van de functie van de in het aanliggende gebied gesitueerde molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element, ter plaatse van de algemene aanduidingregel “vrijwaringszone - molenbiotoop”;
met de daarbijbehorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebou­wen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van bouwwerken ten behoeve van vogelob­servatie zal ten hoogste 15,00 m bedragen.
  2. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.

4.3 Specifieke Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van ver­blijfsrecreatieve doeleinden;
  2. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
  3. het scheuren, het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzi­gen van gronden ten behoeve van een permanent ander ge­bruik;
  4. het dempen van beken, plassen, sloten en/of andere watergan­gen en/of -partijen.

4.4 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamhe­den uit te voeren:
  1. het af- en/of vergraven en/of ophogen van gronden;
  2. het verwijderen van bomen en/of houtgewas, alsmede de verwij­dering van bodem- en oevervegetaties;
  3. het aanplanten van bomen en/of houtgewas;
  4. het dempen, graven, baggeren en/of verbreden van beken, plas­sen, slo­ten en/of andere watergangen en/of -partijen;
  5. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  6. het aanleggen van fiets- en voetpaden;
  7. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het exten­sief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medege­bruik;
  8. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen.
4. 4. 2.
Het in lid 4.4.1. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. door of namens de Uitvoeringscommissie Inrichting Landelijk Gebied Saasveld-Gammelke worden uitgevoerd in het kader van het project 'Landinrichting Saasveld-Gammelke';
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van dit plan.
4. 4. 3.
De in lid 4.4.1. genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen.
4. 4. 4.
Voor de in 4.4.1. onder a tot en met d genoemde activitei­ten zullen uitsluitend vergunningen worden verleend als de activi­teiten worden uitgevoerd in het kader van bos- en natuurbeheer.

Artikel 5 Sport - Klootschietbaan

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Sport - Klootschietbaan’ aangewezen gronden zijn be­stemd voor:
  1. een klootschietbaan, waarbij een goede landschappelijke inpassing wordt voorgeschreven;
met de daarbijbehorende:
  1. gebouwen, waaronder overkappingen;
  2. terreinen;
  3. wegen en paden;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. water;
  6. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

5. 2. 1.
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gel­den de volgende regels:
  1. per bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkap­pingen ten behoeve van de ter plaatse aanwezige klootschietbaan worden gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen, waaronder overkappingen, zal per bestemmingsvlak ten hoogste 100 m² bedragen;
  3. de hoogte van een gebouw of een overkapping zal ten hoog­ste 8,00 m bedragen;
  4. de dakhelling van een gebouw of een overkapping zal ten hoog­ste 60° bedragen.
5. 2. 2.
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebou­wen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van de gebouwen, waaronder overkappingen, ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

5.3 Specifieke Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
  • het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden.

5.4 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden

5. 4. 1.
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamhe­den uit te voeren:
  1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  2. het ontgronden, egaliseren en/of afgraven van gronden;
  3. het aanplanten, kappen en/of rooien van bomen en/of houtge­was.
5. 4. 2.
Het in lid 5.4.1. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. door of namens de Uitvoeringscommissie Inrichting Landelijk Gebied Saasveld-Gammelke worden uitgevoerd in het kader van het project 'Landinrichting Saasveld-Gammelke';
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van dit plan.
5. 4. 3.
De in lid 5.4.1. genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappe­lijke inpassing van de terreinen.

Artikel 6 Verkeer - Fiets- En Voetpaden

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Fiets- en voetpaden’ aange­wezen gronden zijn bestemd voor:
  1. fiets- en voetpaden;
  2. kaden en dijken;
  3. sloten, bermen en beplanting;
  4. dagrecreatief medegebruik;
en mede bestemd voor:
  1. de bescherming van de functie van de in het aanliggende gebied gesitueerde molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element, ter plaatse van de algemene aanduidingregel “vrijwaringszone - molenbiotoop”;
  2. voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke) berging en infiltratie van hemelwater;
met de daarbijbehorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dam­men en duikers.

6.2 Bouwregels

6. 2. 1.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkap­pingen worden gebouwd.
6. 2. 2.
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebou­wen zijnde, geldt de volgende regel:
  • de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, an­ders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, bevei­liging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 5,00 m be­dragen.

Artikel 7 Waarde - Essen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Essen’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  • het behoud en de bescherming van de archeologisch en cul­tuurhistorisch waardevolle essen en steilranden met bijbehorende beplanting.

7.2 Bouwregels

7. 2. 1.
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen ge­bouwen zijnde, met uitzondering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen binnen de bouwvlakken van de agrarische bouwpercelen, geldt de volgende regel:
  • een op grond van de andere daar voorkomende bestemming(en) toelaatbaar gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, of de uitbreiding of vergroting daarvan, mag slechts worden gebouwd c.q. worden toege­staan, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische en cultuurhistorische waarden van de gronden.

7.3 Specifieke Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor kleinschalig kamperen;
  2. het aanbrengen en/of veroorzaken van veranderingen in de hoogte van een es, zoals die bestond ten tijde van de terinza­gelegging van het ontwerpplan, als gevolg van het gebruik van de gronden.

7.4 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden

7. 4. 1.
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werk­zaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de re­gels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde be­stemming(en):
  1. het ontgronden, afgraven en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of tele­communicatieleidingen, en daarmee verband houdende con­structies, installaties of apparatuur;
  3. het uitvoeren van grondbewerkingen.
7. 4. 2.
Het in lid 7.4.1. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
  1. het normale onderhoud dan wel het normale agrarische ge­bruik betreffen;
  2. door of namens de Uitvoeringscommissie Inrichting Landelijk Gebied Saasveld-Gammelke worden uitgevoerd in het kader van het project 'Landinrichting Saasveld-Gammelke';
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van dit plan.
7. 4. 3.
De in lid 7.4.1. genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologisch en cul­tuurhistorisch waarden van de essen en steilranden met bijbehorende beplanting.

3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

  1. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels zullen, wanneer op gronden grenzend aan de bestemming 'Verkeer' gebouwen en overkappingen worden opgericht, de afstand van de gebouwen en overkappingen tot de as van de weg ten minste 15,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welke geval de afstand tot de as van de weg ten minste de bestaande afstand zal bedragen.
  2. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning medewerking verlenen van lid a en toestaan dat gebouwen dichter op de weg worden gebouwd, mits:
    1. instemming is verkregen van de wegbeheerder vanuit een oogpunt van wegbeheer en/of verkeersveiligheid;
    2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het gronden betreft waar een kampeerterrein voor kleinschalig kamperen is toegestaan;
  2. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwer­ken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  3. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten be­hoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toege­laten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
  5. het storten van puin en afvalstoffen;
  6. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik ont­trokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  7. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaat­sen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsre­clame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.

Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels

11.1 Milieuzone - Grondwaterbeschermingsgebied

11.1.1 Bouwregels

  1. In afwijking van het bepaalde bij de andere aangewezen bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden ge­bouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.
  2. Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
  3. Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebou­wen zijnde, ten behoeve van deze dubbelbestemming, geldt de volgende regel:
    • de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze bestemming zal ten hoogste 2,00 m bedragen.

11.1.2 Afwijken Van De Bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
  • het bepaalde in lid 11.1.1. en toestaan dat gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de andere aangewezen bestemming(en) worden gebouwd, mits:
    • hierdoor de kwaliteit van het grondwater niet wordt geschaad.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
  2. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen en toestaan dat vóór een voorgevel wordt gebouwd op de wijze van:
    1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits de afstand vanuit de voorgevel niet meer dan 1,50 m zal bedragen;
  1. de bestemmingsregels ten aanzien van het bouwen van gebouwen, waaronder overkappingen, en toestaan dat ten be­hoeve van het kleinschalig kamperen, gebouwtjes, waaronder overkappingen, ten behoeve van sanitaire voorzieningen wor­den gebouwd, mits:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen, waaronder overkappingen, per kampeerterrein ten hoogste 50 m² zal bedragen;
    2. de goothoogte van een gebouw of een overkapping ten hoogste 3,00 m zal bedragen;
    3. de dakhelling van een gebouw of een overkapping ten min­ste 18º zal bedragen;
    4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur­lijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in dié zin dat:
  1. enige bestemming wordt gewijzigd voor wat betreft de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-,ontvangst- en antennemasten voor de telecommunicatie, mits:
    1. de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand hoog bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een re­clamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen hoog bouwwerk;
    2. de antenne niet geplaatst kan worden op een bedrijventer­rein;
    3. de antenne vervolgens geplaatst moet worden in aanslui­ting op grote infrastructuurlijnen;
    4. de mast radiografisch noodzakelijk is;
    5. de hoogte van een mast ten hoogste 45,00 m zal bedra­gen;
    6. het aantal masten binnen de gemeente niet meer mag be­dragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit;
    7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur­lijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Ver­keer’, mits:
    1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, e.d. van wegen en pa­den;
  3. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Verkeer - Fiets- en voetpaden’ dan wel de bestemming ‘Verkeer -Fiets- en voetpaden’ wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
    1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor de aanleg van nieuwe fiets- en voetpaden, incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, e.d. van paden;
    2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 6 van overeenkomstige toepassing zijn;
  4. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Water - 1’, mits:
    1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor de inciden­tele aanleg van opvaarten, verbredingen van waterlopen ten behoeve van waterberging en/of de aanleg van natuur­vriendelijke oevers, bochtafsnijdingen, kleine verleggingen, e.d. van vaarwegen c.a.;
  5. de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ wordt aangebracht, mits:
    • door aanvullend historisch en/of archeologisch onderzoek archeologische waarden van terreinen naar voren komen, waarbij de aanwezigheid van archeologische resten is aangetoond;
  6. de dubbelbestemming ‘Waarde - Landschap’ wordt aangebracht, mits:
    1. door herstel- en/of ontwikkelingswerkzaamheden of door mid­del van natuurlijke aanwas, de waarde van een landschapselement in omvang en natuurlijke en/of landschappelijke waarden toeneemt, dan wel de wijziging wordt toegepast als gevolg van verplaatsing van een bestaand waardevol landschapselement;
    2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende agrarische bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur­lijke en landschappelijke waarden van het waardevol land­schapselement.

Artikel 14 Overige Regels

14.1 Nadere Eisen

Het bevoegd gezag kan ten behoeve van de milieu­situatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de ar­cheologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetin­gen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.

Artikel 15 Algemene Procedureregels

Bij toepassing van de nadere eisen-regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht Bouwwerken

25.1.1
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
25.1.2
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 25.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 25.1.1 met maximaal 10%.
25.1.3
Artikel 25.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

16.2 Overgangsrecht Gebruik

25.2.1
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
25.2.2
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 25.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
25.2.3
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 25.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
25.2.4
Artikel 25.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Landschaps- en infrastructuurelementen Saasveld-Gammelke.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van ...
De voorzitter, De griffier,

1 Inleiding

1.1 Aanleiding Planherziening

Ten noorden van Hengelo ligt het landinrichtingsgebied 'Saasveld-Gammelke'. Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel hebben in oktober 1998 voor dit karakteristiek Twentse landbouwgebied een landinrichtingsplan vastgesteld, bedoeld om meer ruimte te bieden voor landbouw, natuur, landschap en leefbaarheid. De hoofddoelstellingen van dit plan zijn: versterken van de harmonie tussen landbouw en natuur en het verbeteren van de leefbaarheid in het betreffende gebied.
Op 8 december 2008 is een integrale wijziging van het landinrichtingsplan door Gedeputeerde Staten vastgesteld. De belangrijkste aanleiding daartoe was het veranderde beleid op zowel Europees, op nationaal als op provinciaal niveau met betrekking tot het oppervlaktewater. Maar ook het reconstructieplan Salland-Twente (2004) en de invoering van de Wet inrichting landelijk gebied (Wilg) waren reden om het landinrichtingsplan te actualiseren.
De vaststelling van het gewijzigde landinrichtingsplan viel zo ongeveer samen met de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Dinkelland. Mede omdat bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan nog niet geheel duidelijk was of en welke gevolgen het gewijzigde landinrichtingsplan voor het bestemmingsplan zou hebben, heeft geen afstemming plaats gevonden tussen beide plannen. Deze gevolgen zijn eigenlijk pas concreet geworden bij de vaststelling van het ruilplan in januari 2011.
De meest zichtbare resultaten van voornoemde plannen zijn de gewijzigde loop en inrichting van de in het gebied aanwezige beken en de aanleg van nieuwe natuur. Ten behoeve van de realisatie van deze werken zijn enige aanpassingen van het bestemmingsplan noodzakelijk gebleken. Hoewel in het geldende bestemmingsplan wel enige flexibiliteit zit voor het in geringe mate overschrijden van bestemmingsgrenzen, werd het wenselijk geacht om de nieuwe vorm en inrichting van de beken en de nieuwe natuur vast te leggen in partiële herzieningen van het geldende bestemmingsplan. Onderhavig bestemmingsplan is één van deze partiële herzieningen en moet in samenhang met de andere partiële bestemmingsplanherzieningen worden gezien.
Deze andere partiële bestemmingsplanherzieningen hebben vooral betrekking op de beken en aangelegen (nieuwe) natuur. Het voorliggende bestemmingsplan regelt de zaken die niet binnen de grenzen van die bestemmingsplannen vallen: verspreidliggende percelen nieuwe natuur (al dan niet in de vorm van 'boscompensatie'), het aan de openbaarheid onttrekken van een aantal wegen en de realisatie van een klootschietbaan, een fietspad en een wandelpad.
Er wordt nadrukkelijk op gewezen dat het bestemmingsplan geen andere strekking heeft dan het planologisch mogelijk maken van voornoemde zaken. Het water-, of natuurbeleid en de technische uitvoering daarvan is geen onderwerp van regeling in dit bestemmingsplan.
Een belangrijk uitgangspunt van het landinrichtingsplan is dat de huidige landbouwkundige situatie als gevolg van de herinrichting en dus ook als gevolg van het nieuwe waterbeleid, niet mag verslechteren. De uitvoeringscommissie staat er voor in dat zij in actie zal komen en passende maatregelen zal treffen voor het geval zich niettemin een onaanvaardbare vernatting mocht voordoen. Met het waterschap en de gemeente wordt gezocht naar een een werkbare continuëring van dit beleid voor de beheerperiode nadat het landinrichtingsplan zal zijn afgerond en de uitvoeringscommissie zal ophouden te bestaan.

1.2 Ligging, Begrenzing En Juridische Status Van Het Plangebied

Zoals gezegd behelst het plan het planologisch mogelijk maken van de realisatie van verspreidliggende percelen nieuwe natuur (al dan niet in de vorm van 'boscompensatie'), het aan de openbaarheid onttrekken van een aantal wegen en de realisatie van een klootschietbaan, een fietspad en een wandelpad in het Landinrichtingsgebied Saasveld-Gammelke.
De betreffende gronden liggen verspreid, waardoor de plankaart van het bestemmingsplan de vorm heeft van een groot aantal 'eilandjes'.
Zoals aangegeven maakt onderhavig plan deel uit van een aantal bestemmingsplannen in het Landinrichtingsgebied Saasveld-Gammelke, waarvan er vier in rood zijn weergegeven in onderstaande afbeelding:
  1. Bestemmingsplan ‘Lemselerbeek’
  2. Bestemmingsplan ‘Saasvelderbeek’
  3. Bestemmingsplan ‘Gammelkerbeek-West’
  4. Bestemmingsplan ‘Landschaps- en infrastructuurelementen Saasveld-Gammelke’
afbeelding
De begrenzing van vier ‘Saasveld-Gammelke-bestemmingsplannen’, waarbij het plangebied van voorliggend plan is aangeduid met het cijfer ‘4’

1.3 Vigerend Bestemmingsplan En Beoogd Planologisch Regime

Het plangebied, zoals in voorliggend bestemmingsplan staat aangegeven, valt binnen het plangebied van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2010. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 18 februari 2010. De beoogde nieuwe functies kunnen op grond van het vigerende bestemmingsplan niet worden gerealiseerd.
Onderhavig bestemmingsplan "Landschaps- en infrastructuurelementen Saasveld-Gammelke" is vervat in het GML- bestand NL.IMRO.1774.BUIBPLandschelSaGa-0401 en bestaat uit de volgende stukken:
  • Toelichting (inclusief bijlagen)
  • Regels (inclusief bijlagen)
  • Verbeelding
Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen en aanduidingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en een ruimtelijke verantwoording van de gecreëerde planologische mogelijkheden.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 wordt de aanleiding voor onderhavig bestemmingsplan en de ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven. Verder wordt een opsomming gegeven van de bij het plan behorende stukken en wordt het vigerende bestemmingsplan genoemd dat met voorliggende herziening partieel wordt herzien.
Hoofdstuk 2 geeft de bestaande ruimtelijke en functionele structuur weer van het plangebied.
In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid ten aanzien van de ruimtelijke en functionele structuur.
Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de verschillende milieutechnische en overige ruimtelijke aspecten. Bekeken wordt of het onderhavige plan geen belemmeringen daartoe oplevert danwel ondervindt.
In hoofdstuk 5 wordt het beleid, alsmede de gehanteerde uitgangspunten en doelstellingen opgenomen en wordt aangegeven hoe deze vertaald zijn in het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 gaat in op hoe het beleid en de planuitgangspunten/-doelstellingen zijn verwoord in de regels. Op deze regels wordt een toelichting gegeven.
Als laatste wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid, handhaving van het plan en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

2 Gebiedsbeschrijving


Saasveld-Gammelke
Ten noorden van Hengelo ligt het gebied Saasveld-Gammelke. Ten oosten daarvan ligt de stuwwal van Oldenzaal en aan de noordzijde de stuwwal van Ootmarsum. Deze stuwwallen zijn in de ijstijd door het landijs opgestuwd. Door de bevroren ondergrond ontstonden destijds rondom de stuwwallen smeltwaterafzettingen. Tussen de stuwwallen lagen de tongbekkens, waar ook het gebied Saasveld-Gammelke een voorbeeld van is. Hier heeft het landijs door het gewicht van het ijs keileem gevormd. Dit keileem is relatief ondoorlatend voor water.
In latere tijden is hier dekzand overheen komen te liggen, waarvan de wind dekzandruggen vormde. Op deze ruggen was het bouwland gelegen, met hooi- en weiland in en langs de beekdalen (de maten of meden), bos in de natste delen van de beekdalen (de broeken) en extensieve beweiding door schapen en koeien ver weg van de bewoning in de heidevelden. In het gebied Saasveld-Gammelke hebben zich op deze wijze de volgende landschapstypen gevormd:
  • essen- en oude hoevenlandschap;
  • maten- en flierenlandschap;
  • jonge heide- en broekontginningen.
Deze landschapstypen vormen tezamen een typisch Twents landschap. Het gebied Saasveld-Gammelke is kleinschalig, licht glooiend en wordt doorsneden door beken. Duidelijk herkenbaar is een aantal historische landschapstypen zoals het essen-, kampen-, maten- en beekdallandschap, met landgoederen, bossen en het jonge ontginningenlandschap. Het wegenpatroon in Saasveld-Gammelke is dicht. Het gebied heeft verder een belangrijke functie voor recreatief medegebruik als het gaat om wandelen, fietsen en paardrijden. Agrarische gronden zijn voor het grootste deel als grasland in gebruik bij melkveehouders. Tenslotte komen verspreid in het gebied percelen voor die in worden gebruikt voor meerjarige gewassen.
In 1998 is voor dit karakteristiek Twentse landbouwgebied een landinrichtingsplan vastgesteld, bedoeld om meer ruimte te bieden voor landbouw, natuur, landschap en leefbaarheid. Landinrichting Saasveld-Gammelke (2770 hectare) bestaat uit de deelgebieden Saasveld- Gammelke (2600 hectare groot) en Weerselo- Zuid (170 hectare). Het ligt in de gemeenten Dinkelland, Oldenzaal, Hengelo en Borne. In het deelgebied Saasveld-Gammelke wordt een wettelijke herverkaveling uitgevoerd. In deelgebied Weerselo-Zuid speelt alleen vrijwillige kavelruil. Hiermee wordt pas begonnen nadat er voldoende gronden zijn verworven.

3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nota Ruimte

De nota Ruimte 'Ruimte voor ontwikkeling' (2006) is het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020.
Het bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkelingen van Nederland. Het kabinet schept ruimte voor ontwikkelingen uitgaande van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' en verschuift het accent van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen.
Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat in Nederland ter beschikking staat, onderverdeeld in vier algemene doelen:
  • versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  • borging van de veiligheid.
Het nationaal ruimtelijk beleid voor water en groene ruimte richt zich op behoud en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit en van bijzondere ook internationaal erkende, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Tevens is borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit van groot belang.

3.1.2 Vierde Nota Waterhuishouding

De vierde nota waterhuishouding (NW4, 1998) is het beleidskader omtrent de waterhuishouding voor de komende jaren. In de NW4 wordt de sterke land-water interactie bij regionale watersystemen van grote invloed gezien op het beheer. Landgebruik en waterbeheer kunnen dan ook niet los van elkaar worden gezien. Functietoekenning en bodemdaling hangen nauw samen. Een benadering waarbij waterhuishouding, ruimtelijke ordening en natuur- en milieubeleid op elkaar zijn afgestemd en waarin de gewenste grondwatersituatie voor gebieden is vastgelegd als basis voor de regionale inrichting. Water als ordenend principe, daar draait het om bij het beheer van de regionale wateren.
In de NW4 worden de volgende doelstellingen gegeven met betrekking tot de regionale wateren:
  • herstel of toename van de natuurlijke veerkracht van watersystemen;
  • geen afwenteling van vervuilingsproblemen tussen watersystemen;
  • een goede kwaliteit van de waterbodem;
  • vergroting van het waterbergend vermogen, zodat wateroverlast en verdroging zijn verminderd;
  • bereiken en handhaven van de verdrogingsdoelstelling;
  • optimaal afstemmen van het water-, ruimtelijke ordening-, natuur-, milieu- en landbouwbeleid;
  • in gang zetten van vermindering/vertraging van bodemdaling door verandering van functies en door
  • het treffen van maatregelen, vooral in laag Nederland.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Provincie Overijssel

De opvolger van het Streekplan Overijssel 2000+, de omgevingsvisie Overijssel, is op 1 juli 2009 door
Provinciale Staten vastgesteld. Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:
  • duurzaamheid;
  • ruimtelijke kwaliteit.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus. Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waarhet past in de ontwikkelingsvisie en hoehet uitgevoerd kan worden. De drie niveaus komen hieronder aan de orde.
1. Generieke beleidskeuzes (of)
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. ‘SER-ladder’ gehanteerd, waarbij als uitgangspunt geldt dat de ruimte zuinig en zorgvuldig moet worden benut. Dit houdt in dat de provinciale woningbouwopgave eerst door herstructurering, transformatie of inbreiding moet worden gerealiseerd. Pas als dit onvoldoende blijkt voor het aantal woningen en de kwaliteit van de woonomgeving kan uitbreiding van het stedelijk gebied plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Onderhavig plan betreft een uitwerking van een groot deel van deze generieke beleidskeuzes, waarmee hierbij optimaal aangesloten wordt. Het plan is niet strijdig met de overige beleidskeuzes.
2. Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
De onderstaande figuur laat een fragment zien van de Ontwikkelingsperspectievenkaart, behorend bij de Omgevingsvisie Overijssel.
afbeelding
Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel met onder de Deurningerbeek en boven de Lemselerbeek
De ter plaatse van toepassing zijnde ontwikkelingsperspectieven zijn onder meer:
  • Realisatie groene hoofdstructuur: zoekgebied ecologische verbindingszone en concreet begrensde EHS, bestaande natuur en nieuwe natuur, nog te realiseren
  • Stadsrandgebied: sterke stad-landrelaties
  • Nationaal landschap Noordoost-Twente
  • Mixlandschap
  • Beekdal of Veenweidegebied
  • Realisatie blauwe hoofdstructuur
  • Continu en herkenbaar watersysteem
Het onderhavige plan draagt, mede ter uitvoering van het gewijzigde landinrichtingsplan, waarin daaraan uitwerking is gegeven, bij aan deze ontwikkelingsperspectieven.

3. Gebiedskenmerken (hoe)
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De nieuwe ontwikkeling moet zoveel mogelijk aansluiten bij de gebiedskenmerken. De belangrijkste voor onderhavige gebied geldende lagen met bijbehorende gebiedskenmerken zijn:
  • natuurlijke laag: dekzandvlakte en beekdalen en natte laagten
  • laag van het agrarisch cultuurlandschap: oude hoevenlandschap, essenlandschap, maten en flierenlandschap en jonge heide- en broekontginningslandschap
Onderhavig plan behoud waardevolle gebiedskenmerken en verbetert deze waar mogelijk.

Reconstructiezonering
Een klein deel van het plangebied valt onder 'extensiveringsgbied', de rest betreft 'verwevingsgebied'. Onderhavig plan past bij deze zoneringstypen.
Gesteld kan worden dat de invulling van het plangebied met de nieuwe invulling niet in strijd is met het provinciaal beleid zoals dat is verwoord in de ‘Omgevingsvisie Overijssel’.

3.2.2 Natuurgebiedsplan Overijssel (2008)

Regio Noordoost Twente bestaat uit de gemeenten Tubbergen, Dinkelland, Oldenzaal en Losser. Het gebied wordt gekenmerkt door een grote variatie aan landschapstypen, bijzondere natuurwaarden en een gevarieerde bodemkundige opbouw en waterhuishouding, waarin ook de mens een belangrijke factor is geweest. Vlak bij elkaar komen kleinschalige houtwalgebieden, soortenrijke bossen, beekdalen, vochtige heidegebieden en open landbouwgebieden voor. Kenmerkend zijn de stuwwal van Oldenzaal en de stuwwal van Ootmarsum met relatief grote hoogteverschillen. Ten westen hiervan ligt het bekken van Hengelo met een aantal van oost naar west stomende beken die op de beide stuwwallen ontspringen. In dit gebied liggen een aantal kwelgebieden waar grondwater vanuit de stuwwallen aan de oppervlakte komt.
De bodemkundige opbouw varieert in grote lijnen van veld- en haarpodzolen en tertiaire kleigronden op de stuwwallen en in het oostelijk dekzandgebied, tot enkeerdgronden op de essen en kleiachtige (beekdal)gronden in de beekdalen.
De waterhuishouding wordt gekenmerkt door het grote aantal stroomgebieden dat in het gebied valt te onderscheiden, waarbij de stuwwal als hoofdwaterscheiding fungeert. In grote lijnen vormen de stuwwallen en dekzandruggen de infiltratiegebieden en de beekdalen de kwelgebieden.
In Noordoost Twente wordt gestreefd naar versterking en ontwikkeling van een samenhangend stelsel van grotere bos- en natuurgebieden met een halfnatuurlijk karakter. Dit houdt in dat de menselijke invloed bij zowel de inrichting als het beheer van deze gebieden groot is. In hoofdlijnen wordt in dit plan naar de ontwikkeling van de volgende typen natuur gestreefd:
  • Ontwikkeling van aaneengesloten natuurgebieden in de brongebieden boven op de stuwwallen van Oldenzaal en Ootmarsum met een afwisseling van bossen, halfnatuurlijke graslanden, heide, en halfnatuurlijke beekdalen.
  • Ontwikkeling van een aantal natte natuurgebieden in de kwelgebieden aan de voet van de stuwwal en in het bekken van Hengelo. Bij de begrenzing hiervan is een watersysteembenadering toegepast.
  • Gestreefd wordt naar waterhuishoudkundig duurzaam te ontwikkelen gebieden. In deze gebieden wordt voor een deel een combinatie met de opvang van water (retentie) gerealiseerd.
  • Vergroting en hydrologisch herstel van natte heidegebieden.
  • Herstel van het natuurlijke karakter van beken.
  • Ontwikkeling van een zo natuurlijk mogelijke Dinkel en Dinkeldal en de ontwikkeling van een aansluitend inundatiegebied in Ottershagen. Ook hier worden de natuurdoelen gecombineerd met de opvang van water.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap Noordoost Twente (2006)

De Tweede Kamer heeft bij de behandeling van de Nota Ruimte (voorjaar 2006) aangegeven het landschap te willen behouden en te ‘ontwikkelen met kwaliteit'. De twintig Nationale Landschappen die nu zijn aangewezen fungeren als de visitekaartjes van het Nederlandse platteland.
De status ‘Nationaal Landschap' houdt in dat de overheid extra aandacht geeft aan deze gebieden en dat er extra financiële middelen worden vrijgemaakt. Met dit geld kunnen de zogenoemde kernkwaliteiten van Nationale Landschappen worden behouden en versterkt, en kunnen de gebieden nog aantrekkelijker worden gemaakt voor recreatie.
Voor het Nationaal Landschap Noordoost Twente geldt dat de bijzondere kwaliteiten juist in combinatie met ontwikkeling versterkt kunnen worden. Landbouw blijft de drager van dit landschap: grootschalig c.q. goed boeren in een kleinschalig landschap met kenmerkende beken.
Het ontwikkelingsperspectief richt zich op behoud door ontwikkeling. Landschappelijke (kern)kwaliteiten zijn sturend voor de wijze waarop de gebiedsontwikkeling plaatsvindt. In het Nationaal Landschap worden geen grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen toegestaan (ontwikkelingen in de landbouw zijn geen grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen).
De status Nationaal Landschap kan bijdragen aan het sneller en beter uitwerken van de plannen die er al liggen. Voor de Nationale Landschappen komt extra rijksgeld beschikbaar voor het behouden en versterken van de gebiedskwaliteiten.
Opgave voor Nationale landschappen is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Ook zal de recreatieve toegankelijkheid moeten worden vergroot. Noordoost-Twente is aangewezen als Nationaal Landschap vanwege de volgende kernkwaliteiten:
  • de grote mate van kleinschaligheid;
  • het groene karakter;
  • samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen.
Koester de kernkwaliteiten

De stuwwallen, het reliëf en de beken vormen de ondergrond voor het kleinschalig landschap. Hierin is in
het verleden een laag van ontginning, bewerking en bewoning toegevoegd. Met erven, houtwallen, essen,
landgoederen en jonge ontginningen. Deze opbouw is in het landschap terug te vinden en vormt
tezamen de kenmerkende ruimtelijke kwaliteit. De landschapselementen worden in het bestemmingsplan zoveel mogelijk beschermd.

3.3.2 Waterbeheerplan 2010-2015

Het Landinrichtingsgebied Saasveld-Gammelke valt volledig binnen de grenzen van het Waterschap Regge en Dinkel. De doelstellingen van het Waterschap zijn de volgende:
  • zorgen voor veiligheid en beperken van overlast;
  • bevorderen van de integratie van waterbeleid in ander beleid;
  • verzorgen van het juiste grond- en oppervlaktewaterregime;
  • herstellen en veiligstellen van het Twentse ‘visitekaartje’;
  • meer aandacht schenken aan ‘water in de stad’;
  • versterken van het waterketenbeheer;
  • vergroten van de toegankelijkheid van het waterbeheer.
De Waterschapsdoelstellingen kunnen slechts worden verwezenlijkt als het aspect ‘water’ wordt
geïntegreerd in het ruimtelijke ordeningsbeleid en het milieubeleid van de diverse partners. De opdracht
waar het Waterschap de komende jaren voor staat, is de veerkracht van het water terugbrengen. Dit is
mogelijk door een meer natuurlijk watersysteem te realiseren. Het water moet weer opnieuw de ruimte
krijgen, wat ten goede komt aan natuur en landschap. Het Waterschap richt zich op de realisatie van
waterparels, stroomgebieden van beken die dankzij een zeer rijke flora en fauna van groot belang zijn
voor de natuur.
Onderhavig plan vloeit voort uit voornoemde doelstellingen.

3.3.3 Landinrichtingsplan Saasveld-gammelke

Het landinrichtingsplan Saasveld-Gammelke is in oktober 1998 vastgesteld door Gedeputeerde Staten
van de provincie Overijssel. De hoofddoelstellingen van dit plan zijn versterken van de harmonie tussen
landbouw en natuur en het verbeteren van de leefbaarheid in het betreffende gebied. Concreet houdt dit
laatste een veiliger verkeersafwikkeling, een prettiger woonomgeving en meer recreatiemogelijkheden in.
Bij het planconcept wordt de basis gevormd door het landschappelijk raamwerk: de bossen,
reservaatsgebieden, natuurontwikkelingsprojecten, beken, singels en uitloopgebieden voor de bevolking.
Naast waterbeheersings- en natuurwerken, worden er ook werken omschreven op het gebied van landbouw, milieu, landschap, cultuurhistorie, leefbaarheid en openluchtrecreatie die hun doorwerking hebben gekregen in de uiteindelijke planomschrijving.
Nadat in 1998 het plan was vastgesteld, volgden er in de loop der jaren meerdere aanpassingen:
  • in 2002 reconstructieproof maken van het landinrichtingsplan
  • in 2008 wijziging-inrichtingsplan
Er is tevens meer aandacht voor de vitaliteit van het platteland. In het kader van de Wet inrichting landelijk gebied (Wilg) is in december 2008 het wijziging-inrichtingsplan door Gedeputeerde Staten van Overijssel vastgesteld. Vanaf de tervisielegging van het ontwerp-ruilplan eind 2009 is er door de grondcommissie in de zomer en herfst van 2010 hard gewerkt om de ingediende zienswijzen te behandelen. Mede doordat er door de eigenaren in het landinrichtingsgebied constructief is meegedacht, is het ruilplan unaniem vastgesteld door de uitvoeringscommissie op 12 januari 2011.
afbeelding
Landinrichtingsgebied Saasveld-Gammelke
Het ruilplan bestaat uit twee onderdelen: de Lijst van Rechthebbenden en het Plan van Toedeling.
De Lijst van Rechthebbenden beschrijft voor alle gronden binnen het herverkavelingsgebied Saasveld-Gammelke de bestaande rechten. De lijst geeft niet alleen aan wie de rechthebbenden in het herverkavelingsgebied zijn, maar vermeldt ook rechten als hypotheken, erfdienstbaarheden en opstalrechten ten behoeve van nutsvoorzieningen en dergelijke.
Het Plan van Toedeling geeft de nieuwe verdeling van gronden in het herverkavelingsgebied weer. Bij het maken van dit plan heeft de commissie met veel zaken rekening moeten houden. De algemene uitgangspunten voor het Plan zijn ontleend aan het inrichtingsplan Saasveld–Gammelke en aan planologische gegevens op bestemmingsplanniveau.
De kavelovergang vindt naar verwachting in de winter van 2011/2012 plaats, waarna voor een ieder goed bewerkbare kavels ontstaan.
Onderhavig bestemmingsplan is een uitvloeisel van het landinrichtingsplan.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Landschapsontwikkelingsplan

Het landschapsontwikkelingsplan gemeente Dinkelland (LOP) is een uitwerking van het LOP Noordoost Twente en is de opvolger van het oude landschapsbeleidsplan dat in het verleden is gemaakt. Het LOP gaat uit van een ontwikkelingsgerichte benadering. Het LOP wil in de eerste plaats de mogelijkheden laten zien. Daarnaast is het Landschapsontwikkelingsplan één van de uitvoeringsplannen van het Reconstructieplan Noordoost Twente en heeft het daarmee relaties met gebiedsontwikkelingsplannen.
De doelstelling van het plan is richtlijnen te formuleren voor de inrichting van het landschap. Het plan mag daarmee geen belemmeringen voor de landbouw opleveren. Het landschapsontwikkelingsplan kan worden gezien als handreiking voor landschappelijke inpassing. Het plan is mede richtinggevend om te beoordelen of ontwikkelingen landschappelijk aanvaardbaar zijn.
De ontwikkelingsrichting in het LOP wordt bepaald door:
  • de verschillen tussen de landschapstypen;
  • de gaafheid, kenmerkendheid of potenties van de landschapstypen;
  • het reconstructiebeleid Noordoost Twente (streefbeeld 2015) en de zoneringen;
  • wel of geen onderdeel van de PEHS (inclusief ecologische verbindingszones);
  • de mate van verstedelijkingsdruk.
De ontwikkelingsrichtingen zijn beschreven per landschappelijke eenheid. Deze gebieden vormen eenheid door overeenkomsten in de geologische, geomorfologische, hydrologische en bodemkundige situatie.
Dit gebied valt landschappelijk grotendeels onder het beekdallandschap. Het herstel van de beken, beekdalen en de beekdalranden vanwege de hoge hydro-ecologische potenties zoals kwelrijke situaties, sterke gradiënten, staat hier voorop.
De hogere delen in dit gebied zijn de dekzandruggen (jonge ontginningen). Het beleid is gericht op de ontwikkeling van grondgebonden landbouw. Ook het oude cultuurlandschap ligt verspreid over het gebied (essen- en kampenlandschap) rond Saasveld-Gammelke en Weerselo.
Het landschapsbeleid is hier gericht op het herstel en behoud van de landschapswaarden zoals de ensembles van grote open essen en kampen, de compositie van landschapselementen en de verspreide oude erven langs de randen van de essen en de kampen.
Onderhavig plan draagt hieraan bij.

3.4.2 Bestemmingsplan Buitengebied 2010

Het Bestemmingsplan Buitengebied is op 26 juli 2010 in werking getreden, maar nog niet onherroepelijk. In het Bestemmingsplan Buitengebied zijn de bestemmingen in het buitengebied van de gemeente Dinkelland juridisch-planologisch vastgelegd.
Het bestemmingsplan Buitengebied is gebaseerd op de vastgestelde kadernota ‘Uitdagend Buitengebied’ (2006) waarin het beleid voor het buitengebied op hoofdlijnen is vastgesteld. Verder vormen het provinciale ruimtelijk beleid zoals neergelegd in de Omgevingsvisie en het nationaal ruimtelijk beleid zoals neergelegd in de Nota Ruimte een belangrijk toetsingskader. Op een aantal terreinen is ook het in regionaal verband ontwikkelde beleid van belang, bijvoorbeeld waar het gaat om het Reconstructieplan Salland-Twente.
Ook de afstemming met de ‘harde’ wetgeving zoals de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Reconstructiewet is in het bestemmingsplan Buitengebied meegenomen.
Voor de bestaande functies vormt het bestemmingsplan het beheerskader (conserverend). Waar mogelijk en gewenst wordt daarbij ontwikkelingsruimte geboden.
In onderhavig bestemmingsplan is zoveel mogelijk aangesloten bij de uitgangspunten en systematiek van het bestemmingsplan Buitengebied.

4 Randvoorwaarden

4.1 Milieuzonering

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij een bestemmingsplan afstemming plaats te vinden tussen activiteiten die milieuhinder kunnen veroorzaken en hindergevoelige functies. Voor deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de lijst met richtafstanden uit de VNG-brochure ‘‘Bedrijven en Milieuzonering’’ (herziene versie, 2009).
Deze richtafstanden, die gelden ten aanzien van de hinderaspecten geluid-, stof- en geurhinder en gevaar, kunnen worden gezien als een de afstand waarbij onaanvaardbare hinder van een milieubelastende activiteit voor gevoelige functies kan worden uitgesloten. In gebieden waar een menging van functies voorkomt, wordt uitgegaan van een kleinere richtafstand.
De mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt ten opzichte van het daarvoor geldende bestemmingsplan hebben geen betrekking op/relevantie met voornoemde hinderaspecten. Hiermee is er vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.2 Bodem

De nieuw te realiseren functies zijn getoetst aan de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart. Het doel van de bodemkwaliteitskaart (Syncere, 12 okt. 2006, proj.nr.: B04B0470) is het vastellen van de diffuse bodemkwaliteit voor het grondgebied van de gemeente Dinkelland zodat op een verantwoorde wijze grondverzet op basis van de Ministeriële Vrijstellingsregeling grondverzet kan plaatsvinden.
Uit de kaart 'Diffuse bodemkwaliteit bovengrond' blijkt dat de bovengrond (0-0,5 m-mv) van de nieuw te realiseren functies wordt aangemerkt als schoon. Uit de kaart 'Diffuse bodemkwaliteit ondergrond' blijkt dat ook de ondergrond (0,5-2,0 m-mv) wordt aangemerkt als schoon.

4.3 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder dient binnen de zones van wegen bij het realiseren van geluidsgevoelige bestemmingen een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. De Wet geluidhinder toetst plannen op geluidbelastingen aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen of aan de rand van de locatie waarbinnen het realiseren van dergelijke bestemmingen mogelijk is. Geluidsgevoelige bestemmingen zijn:
  • woningen;
  • scholen en onderwijsinstellingen;
  • ziekenhuizen en verpleegtehuizen;
  • andere gezondheidsgebouwen en de daarbij behorende terreinen; woonwagenstandplaatsen.
In dit plan is geen sprake van de aanwezigheid van geluidsgevoelige functies waardoor akoestisch onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. Door deze wijziging is onder meer het Besluit luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen. Een belangrijk verschil van de nieuwe wet met het Besluit luchtkwaliteit 2005 is een flexibelere koppeling tussen ruimtelijke ontwikkelingen en luchtkwaliteit. Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen (in de vorm van grenswaarden).
Bij dit project is er geen sprake van een verkeersaantrekkende werking en daarmee kan ook geen luchtverontreiniging optreden. Daarom wordt onderzoek naar luchtkwaliteit niet noodzakelijk geacht.

4.5 Externe Veiligheid

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het in de ruimtelijke planvorming noodzakelijk rekening te houden met de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen en de regeling van risicogevoelige objecten.
In en rondom het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen of risico-gevoelige objecten aanwezig, zoals uit onderstaande uitsnede uit de risicikaart blijkt. De dichtst bij gelegen risicobron is een leiding van de Defensie Pijpleiding Organisatie. De betreffende pijpleiding heeft een uitwendige en inwendige diameter van respectievelijk 219,08 mm en 204,98 mm, een wanddikte van 7,04 mm en een maximale werkdruk van 80,00 bar. De risicocontour (PR 10-6) is 0 meter.
Geconcludeerd wordt dat externe veiligheid geen probleem vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
afbeelding
Uitsnede risicokaart van Saasveld-Gammelke

4.6 Waterhuishouding

Van oudsher zijn de watersystemen in het landelijk gebied voornamelijk afgestemd op de landbouw, zo ook binnen het gebied Saasveld-Gammelke. Dit heeft op veel plaatsen geleid tot water dat niet voldoet aan de normen voor biologisch gezond water, eutrofiëring, onvoldoende waterbergend vermogen en/of verdroging van natuurgebieden. De wateropgaven in dit gebied zijn; vergroting van het waterbergend- en conserverend vermogen, vermindering van de verdroging, waar mogelijk verminderen van de drooglegging, tegengaan van ongezuiverde lozingen en natuurvriendelijke oeverinrichting. Daarbij zal waar mogelijk, worden ingespeeld op de ontwikkeling naar meer duurzame landbouw, natuur en recreatie.
De realisatie van de klootschietbaan, de fiets- en wandelpaden en de boscompensatie hebben geen (noemenswaardig) negatief effect op het watersysteem en de waterkwaliteit en -kwantiteit. Geconcludeerd wordt dat de waterhuishoudkundige doelstellingen in dit plan voldoende gewaarborgd zijn.
Deze waterparagraaf is samen met het waterschap Regge en Dinkel opgesteld. In het voortraject van het bestemmingsplan zijn diverse overlegmomenten geweest en heeft afstemming plaatsgevonden over de inhoud van het plan.

4.7 Archeologie

Archeologische resten vormen de belangrijkste kennisbron over een groot deel van ons verleden. Nederland kent verschillende landschappen en daarmee een zeer rijk en gevarieerd bodemarchief, zowel op landbodems als onder het wateroppervlak. Veel van deze waarden gaan ongezien op de schop of komen als (on)welkome toevalsvondst aan het daglicht. Dit vraagt van de waterbeheerder om een zorgvuldige omgang met resten uit ons verleden door archeologie vroegtijdig te betrekken bij een project of locatiekeuze.
Bij de aanleg van beplantingselementen (al dan niet in de vorm van 'boscompensatie') op verspreidliggende percelen, het aan de openbaarheid onttrekken van een aantal wegen en de realisatie van een klootschietbaan, een fietspad en een wandelpad zal de bodem niet dieper dan 40 centimeter worden geroerd, waardoor eventuele archeologische waarden niet worden aangetast.

4.8 Flora & Fauna

De bescherming van in het wild levende planten- en diersoorten wordt in de Flora- en faunawet (1998) geregeld. Bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen dient uitdrukkelijk rekening te worden gehouden met de eventuele aanwezigheid van beschermde soorten, als ook met beschermde gebieden op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn (resp. 1979 en 1992).
Het plangebied ligt ten westen van de kern Oldenzaal, op korte afstand van Natura 2000-gebied Lemselermaten. Het gebied de Lemselermaten is door Nederland als lidstaat van de Europese Unie in 2003 vanwege de Habitatrichtlijn aangemeld bij de Europese Commissie. Omdat de Lemselermaten formeel nog niet is aangewezen onder de Habitatrichtlijn, is de Natuurbeschermingswet 1998 nog niet van toepassing op het gebied, en gaat er rechtstreekse werking uit van de Europese Habitatrichtlijn. Deze rechtstreekse werking houdt concreet in dat plannen of projecten in of in de nabijheid van een Habitatgebied die de kwaliteit van de instandhoudingsdoelstellingen kunnen verslechteren of een storend effect kunnen hebben op soorten, getoetst moeten worden op hun gevolgen voor het Habitatgebied.
Ecogroen Advies uit Zwolle heeft voor het Landinrichtingsplan Saasveld-Gammelke een zgn. 'Habitattoets' (subtitel: Voortoets procedure Habitatrichtlijn artikel 6, projectcode: 08139, datum: 14 oktober 2008) uitgevoerd. Daarin is het volledige maatregelenpakket uit het Landinrichtingsplan als één samenhangend project, dat uit onlosmakelijk met elkaar verbonden maatregelen bestaat, beschouwd.
Uit de Habitattoets blijkt dat de maatregelen uit het Landinrichtingsplan netto geen negatieve effecten veroorzaken op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Lemselermaten. Diverse maatregelen voor beekherstel en waterberging dragen er juist aan bij dat de grondwaterstand in de regio stijgt en verdroging afneemt. Daarnaast is door verplaatsing van agrarische bedrijven een netto-afname van vermestende en verzurende stoffen op Lemselermaten bewerkstelligd. De conclusie is dan ook dat de maatregelen zelfs in positieve mate bijdragen aan de opgave voor Natura 2000-gebied Lemselermaten om verdroging en eutrofiering terug te dringen middels lokale en regionale maatregelen. Er zijn derhalve met zekerheid geen negatieve effecten – laat staan significante negatieve gevolgen - op Natura 2000-gebied Lemselermaten te verwachten, waardoor er geen Passende Beoordeling ingevolge de Habitatrichtlijn hoeft te worden opgesteld.
De aanleg van beplantingselementen (al dan niet in de vorm van 'boscompensatie') op verspreidliggende percelen, het aan de openbaarheid onttrekken van een aantal wegen en de realisatie van een klootschietbaan, een fietspad en een wandelpad hebben eveneens geen negatief effect op beschermde soorten. Leefgebieden en groeiplaatsen van aangetroffen beschermde soorten zullen bij de uitwerking van inrichtingsmaatregelen worden ontzien of gecompenseerd. Tijdelijke verstoring van beschermde soorten wordt voorkomen door het opstellen van een ecologisch protocol voor de uitvoering.

5 Planbeschrijving


Ten behoeve van de landinrichting Saasveld-Gammelke is in 1998 een landinrichtingsplan vastgesteld. In december 2008 is het wijziging-inrichtingsplan door Gedeputeerde Staten van Overijssel vastgesteld. Het ruilplan is unaniem vastgesteld door de uitvoeringscommissie op 12 januari 2011.
Voornoemde plannen komen op veel plaatsen niet overéén met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Dit dient daarom partieel herzien te worden. Omdat de plannen in Saasveld-Gammelke niet overal even ver gevorderd zijn en om procedure vertragingen met een plaatselijke grondslag niet van invloed te laten zijn op de voortgang elders in Saasveld-Gammelke is ervoor gekozen om per onderdeel/deelgebied partiële bestemmingsplannen op te stellen, zo ook voor de nieuw te realiseren functies die niet onder één van de bekenbestemmingsplannen vallen.
Hieronder worden de achtergronden en details van de nieuw te realiseren functies beschreven.

Beplantingselementen
Het plangebied Saasveld-Gammelke kent prachtige landschappen met kenmerkende opgaande landschapselementen zoals houtwallen, singels en solitaire bomen. Andere typerende elementen zijn de Twentse boerenerven, de essen, de beken, de maten (hooilandjes) en de nog aanwezige karakteristieke zandwegen. Veel houtwallen en singels zijn echter door de degradatie van hun functie in verval geraakt of zelfs verdwenen, zandwegen zijn geasfalteerd en ook erf- en hakhoutbosjes verkeren vaak in minder goed staat. Erfbeplanting wordt bij nieuwe bedrijven/stallen vaak niet meer aangelegd, zodat de van oudsher versluierde boerderijcomplexen steeds meer open in het landschap liggen.
Om de in hoofdstuk 3 geformuleerde beleidsdoelstellingen te bereiken worden diverse landschapselementen gehandhaafd of aangelegd. De Uitvoeringscommissie plant zoveel mogelijk bomen en struiken van inheemse oorsprong. Landschapselementen zijn onder andere bosjes, houtwallen, singels en wegbeplanting en geven de verschillende landschapstypes hun karakteristieke aanblik terug. Particulieren en Staatsbosbeheer realiseren een groot aantal landschapselementen.
Beplantingselementen van minder dan 1 hectare zijn reeds toegestaan binnen de belangrijkste bestemmingen. Een aantal nieuw geplande beplantingselementen van meer dan 1 hectare is meegenomen in de bestemmingsplannen voor de beken en krijgen daarin een passende bestemming. De overige beplantingselementen van meer dan 1 hectare krijgen een passende bestemming in dit bestemmingsplan.

Uit de openbaarheid te onttrekken wegen
In het kader van het inrichtingsplan Saasveld-Gammelke is een aantal wegen uit de openbaarheid gehaald. Het betreft de Stegdijk, Oude Deurningerstraat (ged.), Haveldsweg (ged.) en Wismanweg (ged.).
In het ruilplan, vastgelegd door de uitvoeringscommissie op 12 januari 2011, is de eigendom van de betreffende wegen gewijzigd van de gemeente Dinkelland naar een aanliggende particulier. Het beleid van de gemeente is er op gericht dat de wegen op de legger staan tot de één na laatste woning/erf. Dit geldt met name voor de Haveldsweg (ged.) en Wismanweg (ged.). De Stegdijk komt geheel te liggen in de huiskavel van een agrariër.
In het bestemmingsplan Buitengebied hebben wegen alleen de bestemming ‘Verkeer’ indien deze op de gemeentelijke wegenlegger staan. De nieuwe situatie van voornoemde wegen worden hiermee met dit bestemmingsplan in overeenstemming gebracht.

Klootschietbaan en fietspad Saasveld
Door de klootschietvereniging Soasel is een voorstel ingediend om een klootschietbaan aan te leggen vanaf café-restaurant 't Anker naar Koninksweg en Gravenallee, inclusief een fietspad. Het tracé wordt nader bepaald bij het maken van het Plan van Toedeling. De Uitvoeringscommissie heeft in het Plan van Toedeling, ten behoeve van de klootschietbaan en fietspad, een strook grond toegedeeld aan een particulier, respectievelijk de gemeente Dinkelland. Het is aan de gemeente om het fietspad na vaststaan van het Plan van Toedeling openbaar te maken. De aanleg van de klootschietbaan gebeurt door de klootschietvereniging Soasel. Het fietspad wordt aangelegd door de Uitvoeringscommissie, danwel de gemeente.

Wandelpad Deurningen
Er komt ‘een wandelpad voor een kort ommetje’ direct ten oosten van Deurningen. In het Plan van Toedeling is door de Uitvoeringscommissie hiervoor een strook grond vrijgemaakt. De gemeente wordt eigenaar van het pad en zal dit wandelpad openbaar maken.

6 Planopzet


Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De verbeelding en de
regels zijn juridisch bindend.

6.1 Feitelijke Planopzet

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Op 1 januari 2010 is de digitale verplichtingen uit de Wro voor het bestemmingsplan in werking getreden. Het bestemmingsplan dient sinds 1 januari 2010 te voldoen aan de zogenaamde RO-standaarden:
  • Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008);
  • Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2008);
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI 2008).
Dit bestemmingsplan is opgezet conform deze standaarden.
Daarnaast is in dit bestemmingsplan zoveel mogelijk aangesloten bij de opzet en inhoud van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 en het onlangs in procedure gebrachte bestemmingsplan Gammelkerbeek. Dit geldt overigens ook voor de andere Saasveld-Gammelke-bestemmingsplannen. Op deze wijze is er in de Buitengebied-bestemmingsplannen zoveel mogelijk samenhang en eenduidigheid.

6.2 Juridische Planopzet

6.2.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de toelichting, de regels en de verbeelding. De toelichting is in paragraaf 1.4 reeds toegelicht. Hieronder worden de verbeelding en de regels toegelicht.
De juridische basis, opzet en systematiek van dit bestemmingsplan sluiten aan op het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Dinkelland. Relevante delen uit het bestemmingsplan Buitengebied zijn min of meer onveranderd overgenomen in de regels en verbeelding van dit bestemmingsplan. Daar waar deze afwijken van nieuwe regelgeving is dit aangepast.
Om zoveel mogelijk uniformiteit te waarborgen zijn de regels van dit bestemmingsplan identiek aan de regels van de partiële bestemmingsplanherzieningen voor de beken in het landinrichtingsgebied Saasveld-Gammelke.

6.2.2 Verbeelding

De verbeelding vormt in veel gevallen de logische toegang naar (digitale) bestemmingsplaninformatie. Een duidelijke en eenduidige opzet is daarom van groot belang.
De verbeelding bevat alleen die zaken die juridisch relevant zijn. Datgene dat op de verbeelding staat vermeld, is derhalve ook terug te vinden in de regels. Dit uitgangspunt wordt gehanteerd om de kaart zo rustig en leesbaar mogelijk te houden.
De topografische basis voor de bestemmingsplanverbeelding wordt gevormd door de meest actuele Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN/GBK) aangevuld met kadastrale gegevens.

6.2.3 Regels

De regels van dit bestemmingsplan zijn opgezet volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) en bestaan uit de volgende onderdelen:
  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.
Inleidende regels
De inleidende regels bestaan uit de volgende bepalingen:
  • Artikel 1: Begripsbepalingen
  • Artikel 2: Wijze van meten
In artikel 1 worden omschrijvingen gegeven van belangrijke, in de regels voorkomende begrippen. Door het opnemen van deze omschrijvingen kunnen interpretatieverschillen worden voorkomen. In artikel 2 wordt op vergelijkbare wijze een omschrijving gegeven van de wijze waarop in de regels voorkomende maten dienen te worden gemeten.
Bestemmingsregels
Elke bestemming wordt afzonderlijk in een bestemmingsbepaling opgenomen. Er is in aansluiting op de landelijke bestemmingsplanstandaarden de alfabetische volgorde van de bestemmingen aangehouden. De bestemmingbenaming is overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied.
Een bestemmingsbepaling word als volgt opgebouwd:
  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheid.
De bestemmingsomschrijving en de bouwregels komen in ieder artikel voor. De overige onderdelen zijn opgenomen indien deze voor de betreffende bestemming relevant zijn.
De (gebieds)bestemmingen Agrarisch - 1 en 2, Bos - natuur en Water - 1 en 2 zijn vrij globaal van karakter, wat de flexibiliteit van het plan ten goede komt. Binnen deze (gebieds)bestemmingen komen landschappelijke waarden voor die beschermd worden middels een dubbelbestemming op de verbeelding. Onder de waardevolle elementen vallen bijvoorbeeld de houtwallen, de poelen en het reliëf. Van andere elementen is dat niet aan de orde. Het vastleggen is vanwege de globaliteit en de flexibiliteit voor dit soort gevallen niet nodig.
Het gaat om de volgende elementen:
  • Houtsingels ouder dan zestig jaar
  • Bosgebieden kleiner dan 1 ha, ouder zestig jaar
De overige elementen als poelen en reliëf vallen veelal onder de bestemming Bos - natuur. Het gaat hier om zaken die in hoofdzaak of zelfs uitsluitend dienst doen ten behoeve van de basisfunctie van een gebied. De doelstelling is de bestaande elementen zoveel mogelijk te handhaven. Een gericht (aanleg)vergunningenbeleid voorziet daarin.
Door de globale opzet kunnen ook nieuwe elementen worden ingepast, voor zover ze passen binnen de betreffende bestemming.
De in het bestemmingsplan Buitengebied voorkomende bestemmingen Wonen en Bedrijf zijn buiten het plangebied gehouden (er treedt geen verandering op voor die terreinen). Overige regels die betrekking hebben op het realiseren en/of gebruiken van woon- en bedrijfsbebouwing en aanverwante zaken zijn eveneens grotendeels niet overgenomen, daar dit soort bebouwing en bijbehorend gebruik in principe niet gewenst is binnen de grenzen van dit bestemmingsplan.
Conform het bestemmingsplan Buitengebied staat in een aantal bestemmingen geregeld dat een omgevingsvergunning is vereist voor het uitvoeren van bepaalde (aanleg)werken of (aanleg)werkzaamheden. De uitzonderingen op dit vereiste zijn eveneens overgenomen. Het uitvoeren van werken of werkzaamheden door of namens de Uitvoeringscommissie in het kader van het project 'Landinrichting Saasveld-Gammelke' is hieraan als uitzondering toegevoegd. Deze uitzondering heeft een beperkte geldigheidstermijn, daar de Uitvoeringscommissie binnen drie jaar na het tot standkomen van dit bestemmingsplan wordt opgeheven.
Hieronder worden alle bestemmingen en aanduidingen toegelicht.
Artikel 3 Agrarisch - 1
Een aantal wegen zijn uit de openbaarheid onttrokken en die hebben (onder andere) deze bestemming gekregen.
Artikel 4 Bos - natuur
De bestemming 'Bos - natuur' betreft de bestaande gebieden met een ecologische functie, namelijk de bestaande natuurgebieden (zoals aangegeven in de omgevingsvisie) en de gebieden die reeds in eigendom zijn en aangewezen als nieuwe natuur. Het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden van deze gebieden staan voorop.
Artikel 5 Verkeer - Fiets- en voetpaden
De fiets- en voetpaden in het plangebied die worden opgenomen in de gemeentelijke wegenlegger, zijn apart bestemd. Het bij Saasveld aan te leggen fietspad ligt binnen de molenbiotoop van een nabijgelegen molen. De bescherming van die biotoop is in deze bestemming geregeld.
Artikel 6 Water - 1
Deze bestemming is gelegd op de Lemselerbeek en een zone van 5 meter aan weerszijden. De 5 meter-zone is (vooral) bedoeld voor de aanleg van een meer natuurlijke oever. Op gronden met deze bestemming mogen geen bouwwerken en overkappingen worden gebouwd.
Artikel 7 Waarde – Essen
Door middel van de dubbelbestemming ‘Waarde - Essen’ worden de essen op de verbeelding aangegeven. Deze gebieden hebben een specifieke landschappelijke betekenis voor Noord - Oost Twente. Daarnaast zijn de gebieden extra beschermd door middel van een aanlegvergunning. Vanwege het agrarisch gebruik van de gronden is in de praktijk gebleken dat door het herhaaldelijk oogsten van gewassen, waarbij grond met de producten wordt afgevoerd, er een langzame daling van de hoogte van de essen plaatsheeft. In de bestemming is nu een verbod opgenomen op grond waarvan die aantasting is verboden. Na de oogst zal de grond derhalve weer tot het oorspronkelijke niveau moeten worden hersteld.
Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied (gebiedsaanduiding)
Een deel van de Stegdijk ligt binnen het gebied waaruit het water wordt onttrokken ten behoeve van de waterwinning bij Weerselo en heeft daarom de dubbelbestemming ‘Grondwaterbeschermingsgebied’. Binnen deze bestemming geldt dat uitbreiding of vestiging van niet-passende functies worden geweerd, of terughoudend worden benaderd.
Specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - boom- en sierteelt (functieaanduiding)
De bestemming van een aantal wegen is gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - 1'. Daar waar het aansluitende gebied reeds is voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - boom- en sierteelt', is dit eveneens van toepassing verklaard op deze 'wegen'.

Algemene regels
De algemene regels bevatten de volgende onderdelen:
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Het is niet ondenkbaar dat gronden bij meerdere bouwaanvragen in aanmerking worden genomen, zodat onbedoeld meer bebouwing ontstaat dan met het plan wordt beoogd. De anti-dubbeltelregeling (conform tekst Bro) voorkomt dit.
Artikel 9 Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels staat in algemene zin bepaald dat bouwwerken niet mogen worden opgericht binnen een bepaalde afstand van wegen.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
De algemene gebruiksregels geven aan welke vormen van gebruik (in elk geval) verboden worden, dit in aanvulling op de diverse specifieke gebruiksregels in de bestemmingen. Een algemeen gebruiksverbod ontbreekt, aangezien de Wro en de Woningwet hierin reeds voorzien.
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn enkele regels opgenomen met betrekking tot bouw en gebruik in een grondwaterbeschermingsgebied.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Deze regels beogen het plan enige flexibiliteit mee te geven. Het betreft veel voorkomende gewenste afwijkingen, die op alle bestemmingen van toepassing zijn.
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
Relevante algemene wijzigingsregels uit het bestemmingsplan Buitengebied 2010 zijn overgenomen in dit artikel.
Artikel 14 Overige regels
Dit artikel regelt het stellen van nadere eisen aan de plaats en de afmetin­gen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een aantal specifiek genoemde criteria.
Artikel 15 Algemene procedureregels
In dit artikel is bepaald welke procedure van toepassing is voor afwijkingen van de bouwregels en de gebruiksregels, namelijk afdeling 3.4. Awb, met een tweetal uitzonderingen. De procedure voor wijzigingsbesluiten staat vermeld in de Wro en hoeft derhalve niet in het plan te worden opgenomen.
Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat het overgangsrecht (conform tekst Bro) en de citeertitel van het plan.

7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

Een bestemmingsplan dient economisch uitvoerbaar te zijn waardoor het plan inzicht moet geven in de financiële uitvoerbaarheid.
De kosten, waaronder de kosten van de planontwikkeling en ook eventuele tegemoetkoming in vergoeding van planschade, van de ontwikkeling zijn geheel voor rekening van Uitvoeringscommissie Saasveld-Gammelke waardoor het plan in principe financieel-economisch uitvoerbaar is voor de gemeente Dinkelland.
De Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening, hierna Wro) gaat ervan uit dat bij het bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderzins verzekerd is.
De gronden zijn middels het inrichtingsplan en het wijziging-inrichtingsplan onder de korting gelegd, conform artikel 56 lid a en b van Wet Inrichting Landelijk Gebied. Aangezien er een landinrichtingsplan inclusief begroting is vastgesteld is een exploitatieplan niet meer noodzakelijk. Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan wordt dan ook tevens een besluit genomen als bedoeld in artikel 6.12, lid 2 Wro.

7.2 Handhaving

In de nieuwe Wro is het primaat van de handhaving bij burgemeester en wethouders van de gemeente gelegd. De belangrijkste bestuursrechtelijke handhavingsbevoegdheden zijn het toepassen van bestuursdwang, het opleggen van een last onder dwangsom en het intrekken van een vergunning. Het toezichtinstrumentarium is in de nieuwe Wro ten opzichte van de oude WRO uitgebreid met de bevoegdheid om woningen binnen te treden. Overtredingen van het bestemmingsplan vallen vanaf 13 september 2004 onder de Wet op de economische delicten. De (nieuwe) Wro streeft naar een effectieve en daadwerkelijke handhaving van het ruimtelijk beleid en de regels daarvoor. Dit vraagt om een beleidsmatige gestructureerde en consequente aanpak van de gemeente.

7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Belanghebbenden zijn zeer intensief betrokken geweest bij de totstandkoming van het landinrichtinsplan, het ruilplan en het (watertechnisch) ontwerp voor de Saasvelderbeek. De Uitvoeringscommissie heeft belanghebbenden actief benaderd en daarnaast heeft de Uitvoeringscommissie iedere laatste woensdagmiddag van de maand een zogenaamde zitdag of spreekuur gehad in ’t Hoikinck te Weerselo. Hier konden vragen worden gesteld en werden zaken toegelicht.
Het wijziging-(land)inrichtingsplan heeft eind 2009 ter inzage gelegen. De zienswijzeafhandeling is eind 2010, mede door constructief meedenken van de eigenaren in het landinrichtingsgebied, afgerond. Het ruilplan is daarna unaniem vastgesteld door de uitvoeringscommissie op 12 januari 2011. Indieners van zienswijzen en eventuele belanghebbenden zijn schriftelijk op de hoogte gesteld van het besluit van de commissie.
Het vastgestelde ruilplan lag in de periode 22 februari 2011 tot en met 4 april 2011 ter inzage. Van 22 februari 2011 tot en met 10 maart 2011 in het Hoickink in Weerselo en daarna bij het Kadaster in Zwolle. Indieners van zienswijzen en eventuele belanghebbenden konden tegen het besluit van de commissie in beroep gaan bij de rechtbank door middel van het indienen van een verzoekschrift.
In april 2011 is voor alle belanghebbende streekbewoners een inloopbijeenkomst georganiseerd. Het opgestelde voorlopige ontwerp is toegelicht en men heeft op perceelsniveau de herinrichtingsplannen nader kunnen bestuderen. Reacties die voortkomen uit de inloopbijeenkomst en die niet strijdig zijn met de ontwerpuitgangspunten zijn beoordeeld en zo mogelijk ingepast.
Een belangrijk uitgangspunt van het landinrichtingsplan is dat de huidige landbouwkundige situatie als gevolg van de herinrichting en dus ook als gevolg van het nieuwe waterbeleid, niet mag verslechteren. De uitvoeringscommissie staat er voor in dat zij in actie zal komen en passende maatregelen zal treffen voor het geval zich niettemin een onaanvaardbare vernatting mocht voordoen. Met het waterschap en de gemeente wordt gezocht naar een een werkbare continuëring van dit beleid voor de beheerperiode nadat het landinrichtingsplan zal zijn afgerond en de uitvoeringscommissie zal ophouden te bestaan.

7.4 Inspraakperiode

Zoals gezegd is er vanwege de zorgvuldige facetmatige voorbereiding van het onderhavige bekenproject voor gekozen om geen voorontwerpfase en dus inspraakmogelijkheid betreffende dit bestemmingsplan toe te passen.
Het onderhavige bestemmingsplan heeft tezamen met vier andere Landinrichting-bestemmingsplannen (Gammelkerbeek-West, Saavelderbeek, Lemselerbeek en Flexibiliteitsbepalingen Saasveld-Gammelke (paraplubestemmingsplan)), na voorafgaande publicatie op 13 oktober 2011 in de Staatscourant en het huis-aan-huis blad Dinkellandvisie en in overeenstemming met artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening, met ingang van 14 oktober 2011 voor een ieder als ontwerp 6 weken ter inzage gelegen. De ontwerpbestemmingsplannen met de hierbij behorende stukken konden tijdens de openingsuren in het gemeentehuis te Denekamp worden ingezien. Ook waren de ontwerpbestemmingsplannen te raadplegen via een advertentie op de gemeentelijke website naar de landelijke website http://www.ruimtelijkeplannen.nl.
Gedurende de hiervoor genoemde termijn kon een ieder mondeling dan wel schriftelijk zienswijzen kenbaar maken. In de publicatie is aangegeven dat indieners van zienswijzen in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijze nader toe te lichten ten overstaan van een hoorcommissie, bestaande uit leden van de gemeenteraad. Indien zij van deze gelegenheid gebruik willen maken dienden zij dit bij de schriftelijke of mondelinge ingebrachte zienswijze aan te geven.
Er zijn 8 reclamanten die gebruik hebben gemaakt van het recht om een zienswijze in te dienen, hetgeen heeft geleid tot in totaal 15 zienswijzen. Op 9 januari jl. zijn zij in de gelegenheid gesteld hun zienswijze ten overstaan van een raadscommissie toe te lichten. Een verslag hiervan is bijgevoegd. De gemeentelijke reacties en voorstellen voor wijziging van het bestemmingsplan zijn in de bijgevoegde Reactienota opgenomen. Deze nota wordt tezamen met het bestemmingsplan vastgesteld. Na vaststelling kan eventueel beroep worden ingesteld bij de Raad van State.

7.5 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn.
Het ontwerpbestemmingsplan is besproken met de volgende overlegpartners:
  • waterschap Regge en Dinkel
  • provincie Overijssel
  • VROM-inspectie
  • gemeente Hengelo
  • gemeente Borne
  • gemeente Oldenzaal
Geen van de overlegpartners had inhoudelijke opmerkingen.