KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bos - Natuur
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke Gebruiksregels
3.4 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken Van De Bouwregels
4.4 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
Artikel 5 Water - 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke Gebruiksregels
5.4 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
Artikel 6 Leiding - Brandstof
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken Van De Bouwregels
6.4 Specifieke Gebruiksregels
6.5 Afwijken Van De Gebruiksregels
6.6 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
Artikel 7 Leiding - Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken Van De Bouwregels
7.4 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
Artikel 8 Waarde - Ecologie
8.1 Bestemmingsomschrijving
Artikel 9 Waarde - Landschap
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.2 Bouwregels
9.3 Specifieke Gebruiksregels
9.4 Wijzigingsbevoegdheid
3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels
13.1 Milieuzone - Grondwaterbeschermingsgebied
13.1.1 Bouwregels
13.1.2 Afwijken Van De Bouwregels
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 16 Overige Regels
16.1 Nadere Eisen
Artikel 17 Algemene Procedureregels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
18.1 Overgangsrecht Bouwwerken
18.2 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 19 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding Planherziening
1.2 Ligging, Begrenzing En Juridische Status Van Het Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan En Beoogd Planologisch Regime
1.4 Leeswijzer
2 Gebiedsbeschrijving
3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nota Ruimte
3.1.2 Vierde Nota Waterhuishouding
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Provincie Overijssel
3.2.2 Natuurgebiedsplan Overijssel (2008)
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap Noordoost Twente (2006)
3.3.2 Waterbeheerplan 2010-2015
3.3.3 Landinrichtingsplan Saasveld-gammelke
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Landschapsontwikkelingsplan
3.4.2 Bestemmingsplan Buitengebied 2010
4 Randvoorwaarden
4.1 Milieuzonering
4.2 Bodem
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Waterhuishouding
4.7 Archeologie
4.8 Flora & Fauna
5 Planbeschrijving
5.1 Uitgangspunten En Doelstellingen Van Het Plan
5.2 Ruimtelijke Hoofdopzet
6 Planopzet
6.1 Feitelijke Planopzet
6.2 Juridische Planopzet
6.2.1 Inleiding
6.2.2 Verbeelding
6.2.3 Regels
7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Handhaving
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.4 Inspraakperiode
7.5 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Bestemmingsplan "Lemselerbeek"

Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 20-03-2012 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:
het bestemmingsplan Lemselerbeek van de gemeente Dinkelland;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1774.BUIBPLemselerbeek-0401 met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 archeologische waarden:
waarden die aan een bepaald gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden. Bij toetsing aan de archeologische waarden zal telkens de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente toetsingskader zijn;
1.6 bassin:
een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische en glastuinbouwactiviteiten;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 bedrijf:
het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, verhandelen, installeren en/of herstellen van goederen;
1.9 bedrijfsgebouw:
een gebouw, geen bedrijfswoning zijnde, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.10 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.11 bestaand:
de bebouwing zoals die aanwezig was ten tijde van de eerste ter visie legging van het bestemmingsplan;
1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bosbouw:
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten ge­richt op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;
1.15 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.16 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.19 containerteelt:
het niet in de volle grond telen van gewassen, oftewel een niet-grondgebonden teelt;
1.20 cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering en niet hobbymatig in gebruik zijn;
1.21 cultuurhistorische waarden:
waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van de geschiedenis;
1.22 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.23 Ecologische Hoofdstructuur:
een samenhangend netwerk van natuur- en landbouwgebieden met bestaande en potentiële natuurwaarden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van soorten en ecosystemen;
1.24 evenement:
elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties, voorzover de activiteiten een aaneengesloten periode van ten hoogste 14 dagen omvatten;
1.25 extensief dagrecreatief medegebruik:
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat on­dergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vis- of pick­nickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen me­degebruik;
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 geomorfologische waarden:
de waarden van een gebied die uitdrukking geven aan de vormen van het aardoppervlak in verband met de wijze van hun bestaan;
1.28 glastuinbouwbedrijf:
een in hoofdzaak niet-grondgebonden bedrijf dat is gericht op het telen van gewassen, waarbij de productie in kassen plaatsvindt;
1.29 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebou­wen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals een melkrundveehouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een productiegerichte paardenhouderij, biologische bedrijven, waarbij dieren worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de bestaande Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische be­drijven;
1.30 horecabedrijf en/of -instelling:
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.31 houtteelt:
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie hout­productie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet, zoals die gold op het moment van onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan;
1.32 intensief veehouderijbedrijf:
een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met een niet-grond­gebonden agrarische bedrijfsvoering met ten minste 250 m² bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt voor veehouderij vol­gens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee (1), schapen, paarden, of dieren ‘biologisch’ (2) worden gehouden en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofd­zaak ten behoeve van natuurbeheer.
NB (1) Melkrundvee: melkvee met bijbehorend vrouwelijk jong­vee, dat overwegend wordt gehouden voor de melkproductie, met inbegrip van dieren die in de mestperiode worden gemol­ken, tijdens de lactatie worden gemest dan wel zijn drooggezet en worden afgemest en vrouwelijk vleesvee onder dan 2 jaar met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat op een met melkvee vergelijkbare manier wordt gehouden voor de vleesproductie en het voortbrengen en zogen van kalveren. NB (2) Het betreft dieren die worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de bestaande Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden;
1.33 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist;
1.34 kap:
een dak met een zekere helling;
1.35 kas:
een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen, bomen, struiken of planten;
1.36 landschappelijke waarde:
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;
1.37 logiesverstrekkend bedrijf:
een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies worden verstrekt, waarbij de drie logieswooneenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf; naast het verstrekken van logies worden ac­commodaties aangeboden voor dagverblijf en maaltijdberei­ding;
1.38 mest- en/of organische (bij)productvergisting:
het onder gecontroleerde omstandigheden (volledig afgesloten van lucht) afbreken van organische verbindingen door bacte­riën waarbij methaangas vrijkomt;
1.39 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zullen de Natuurbschermingswet en de Flora- en faunawet steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
1.40 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als zodanig niet afhankelijk is van agrari­sche gronden als productiemiddel, zoals een intensief kweke­rijbedrijf of een intensief veehouderijbedrijf;
1.41 normaal onderhoud:
het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.42 openbare nutsvoorziening:
voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling;
1.43 overige opgaande teeltvormen:
sierteelt, fruitteelt, en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen van opgaande teelt van meerjarige gewassen;
1.44 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
1.45 peil:
a. indien op land wordt gebouwd:
  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
  • de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
b. indien over of in het water wordt gebouwd:
  • het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.46 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.47 prostitutiebedrijf:
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;
1.48 silo:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van opslagdoeleinden;
1.49 sierteelt:
de teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken;
1.50 Uitvoeringscommissie Inrichting Landelijk Gebied Saasveld-Gammelke:
bestuurscommissie als bedoeld in art. 81 Provinciewet, ingesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van Overijssel van 14 augustus 2007, kenmerk 2007/0484145;
1.51 verblijfsrecreatie:
recreatief nachtverblijf voor een korte aaneengesloten periode van maximaal 2 maanden, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, stacaravans, chalets of recreatiewoningen, uitsluitend door diegenen die hun woonadres elders hebben;
1.52 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw, als voorgevel moet wor­den aangemerkt;
1.53 werk:
een werk, geen gebouw of bouwwerk zijnde;
1.54 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huis­vesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
1. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druip­lijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
3. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buiten­zijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
4. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van on­dergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
5. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemid­delde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
6. afstand tot de (bouw)perceelgrens:
tussen de grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst;
7. de afstand tot de weg:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de rand van de wegberm aan de zijde van de weg;
8. bedrijfsvloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappen­huizen, gangen en overige dienstruimten.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos - Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bos - natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. natuur, bosbouw en houtproductie;
  2. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistori­sche, de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de bos- en natuurgebieden;
  3. beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of –partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging;
en mede bestemd voor:
  1. het beschermen van de drinkwaterwinning, de drinkwaterproductie, de drinkwaterdistributie en de grondwaterkwaliteit van een grondwaterbeschermingsgebied, ter plaatse van de algemene aanduidingsregel “milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied”;
  2. voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke) berging en infiltratie van hemelwater;
met daaraan ondergeschikt:
  1. het extensief agrarisch medegebruik;
  2. het extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medege­bruik;
  3. wegen en paden;
  4. openbare nutsvoorzieningen;
  5. terreinen voor evenementen;
met de daarbijbehorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebou­wen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van bouwwerken ten behoeve van vogelob­servatie zal ten hoogste 15,00 m bedragen.
  2. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.

3.3 Specifieke Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van ver­blijfsrecreatieve doeleinden;
  2. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
  3. het scheuren, het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzi­gen van gronden ten behoeve van een permanent ander ge­bruik;
  4. het dempen van beken, plassen, sloten en/of andere watergan­gen en/of -partijen.

3.4 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden

3.4.1
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamhe­den uit te voeren:
  1. het af- en/of vergraven en/of ophogen van gronden;
  2. het verwijderen van bomen en/of houtgewas, alsmede de verwij­dering van bodem- en oevervegetaties;
  3. het aanplanten van bomen en/of houtgewas;
  4. het dempen, graven, baggeren en/of verbreden van beken, plas­sen, slo­ten en/of andere watergangen en/of -partijen;
  5. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  6. het aanleggen van fiets- en voetpaden;
  7. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het exten­sief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medege­bruik;
  8. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen.
3. 4. 2.
Het in lid 3.4.1. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. door of namens de Uitvoeringscommissie Inrichting Landelijk Gebied Saasveld-Gammelke worden uitgevoerd in het kader van het project 'Landinrichting Saasveld-Gammelke';
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van dit plan;
  4. dienen ter uitvoering en realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur, ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Waarde -Ecologie’.
3. 4. 3.
De in lid 3.4.1. genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen.
3. 4. 4.
Voor de in 3.4.1. onder a tot en met d genoemde activitei­ten zullen uitsluitend vergunningen worden verleend als de activi­teiten worden uitgevoerd in het kader van bos- en natuurbeheer.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn be­stemd voor:
  1. (ontsluitings)wegen;
  2. paden;
  3. water;
  4. bruggen, dammen en/of duikers;
  5. sloten, bermen en beplanting;
  6. parkeervoorzieningen;
en mede bestemd voor:
  1. het beschermen van de drinkwaterwinning, de drinkwaterproductie, de drinkwaterdistributie en de grondwaterkwaliteit van een grondwaterbeschermingsgebied, ter plaatse van de algemene aanduidingregel“milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied”.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebou­wen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, an­ders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, bevei­liging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 5,00 m be­dragen;
  2. de hoogte van een reclame-/zendmast zal ten hoogste 30,00 m bedragen.

4.3 Afwijken Van De Bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
  • het bepaalde in lid 4.2.1. en toestaan dat de hoogte van ove­rige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 15,00 m, mits:
  • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeers­veiligheid, de landschappelijke waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

4.4 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden

4. 6. 1.
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werk­zaamheden uit te voeren:
  1. het verharden van onverharde wegen;
  2. het verbreden van wegen, voorzover niet voorzien van een dwarsprofiel zoals aangegeven op de verbeelding.
4. 6. 2.
Het in lid 4.6.1. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
  1. het normale onderhoud dan wel het normale verkeersgebruik betreffen;
  2. door of namens de Uitvoeringscommissie Inrichting Landelijk Gebied Saasveld-Gammelke worden uitgevoerd in het kader van het project 'Landinrichting Saasveld-Gammelke';
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van dit plan.
4. 6. 3.
De in lid 4.6.1. genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

Artikel 5 Water - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water - 1’ aangewezen gronden zijn be­stemd voor:
  1. kanalen, sloten, vaarten, beken, en daarmee gelijk te stellen waterlo­pen ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer, de water­berging, de infiltratie van water, het behoud van de natuurlijke en landschappelijke waarden en de beroeps- en recreatievaart;
  2. kaden, dijken en oeverstroken;
  3. bruggen, dammen en duikers;
  4. sluizen en stuwen;
  5. waterstaatswerken;
  6. paden;
  7. recreatief medegebruik;
en mede bestemd voor:
  1. het beschermen van de drinkwaterwinning, de drinkwaterproductie, de drinkwaterdistributie en de grondwaterkwaliteit van een grondwaterbeschermingsgebied, ter plaatse van de algemene aanduidingregel “milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied”;
met de daarbijbehorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

5. 2. 1.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkap­pingen worden gebouwd.
5. 2. 2.
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebou­wen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. er zullen geen steigers of naar de aard daarmee gelijk te stel­len aanleggelegenheden worden gebouwd;
  2. de hoogte van bruggen, niet zijnde bruggen ten behoeve van de ontsluiting van erven, zal ten hoogste 10,00 m bedragen;
  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, an­ders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, bevei­liging en regeling van het verkeer, waaronder bruggen ten be­hoeve van de ontsluiting van erven, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

5.3 Specifieke Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
  • het gebruik van de gronden als ligplaats of aanleggelegenheid voor vaartuigen en/of woonschepen, woonarken of casco’s (caissons) die tot woonschip of woonark kunnen worden om­gebouwd.

5.4 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden

5. 4. 1.
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamhe­den uit te voeren:
  • het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen ten behoeve van het recreatief medege­bruik.
5. 4. 2.
Het in lid 5.4.1. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. door of namens de Uitvoeringscommissie Inrichting Landelijk Gebied Saasveld-Gammelke worden uitgevoerd in het kader van het project 'Landinrichting Saasveld-Gammelke';
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.
5. 4. 3.
De in lid 5.4.1. genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de waarden van de historische buitenplaatsen. Daarnaast zal de waterbeheerder om advies worden gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie.

Artikel 6 Leiding - Brandstof

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Brandstof’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. een brandstofleiding;
met de daarbijbehorende:
  1. veiligheidszone;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

6. 2. 1.
In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aan­gewezen bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van een brandstofleiding.
6. 2. 2.
Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

6.3 Afwijken Van De Bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
  • het bepaalde in lid 6.2.1. en toestaan dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen ge­bouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    1. vooraf advies wordt ingewonnen van de lei­ding­­beheerder;
    2. uit een risicoanalyse is gebleken dat de door de rijksoverheid vastgestelde risiconormen niet worden overschreden;
    3. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veilig­heid van personen en goederen;
    4. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doel­matig en veilig functioneren van de brandstofleiding.

6.4 Specifieke Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
  1. het permanent opslaan van goederen;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken als risicogevoelig object binnen een aangegeven veiligheidszone.

6.5 Afwijken Van De Gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
  • het bepaalde in lid 6.4. onder b en toestaan dat gronden en bouw­werken worden gebruikt als risicogevoelig object, mits:
    1. vooraf advies wordt ingewonnen van de lei­ding­beheerder;
    2. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veilig­heid van personen en goederen.

6.6 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden

6. 6. 1.
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werk­zaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de re­gels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde be­stemming(en):
  1. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm;
  3. het in de grond brengen van voorwerpen dieper dan 40 cm;
  4. het aanleggen of verharden van andere oppervlakteverhardin­gen;
  5. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplan­tingen die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 40 cm.
6. 6. 2.
Het in lid 6.6.1. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
  1. het normale onderhoud dan wel het normale agrarische ge­bruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van dit plan.
6. 6. 3.
De in lid 6.6.1. genoemde vergunningen kunnen slechts wor­den verleend indien vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder en er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van leidingen.

Artikel 7 Leiding - Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Water’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een watertransportleiding.

7.2 Bouwregels

7. 2. 1.
In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van een watertransportleiding.
7. 2. 2.
Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

7.3 Afwijken Van De Bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
  • het bepaalde in lid 7.2.1. en toestaan dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen ge­bouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    1. vooraf advies wordt ingewonnen van de lei­ding­­beheerder;
    2. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doel­matig en veilig functioneren van lei­dingen.

7.4 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden

7. 4. 1.
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning, buiten de bouwpercelen, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de re­gels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde be­stemming(en):
  1. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm;
  3. het in de grond brengen van voorwerpen dieper dan 40 cm;
  4. het aanleggen of verharden van andere oppervlakteverhardin­gen;
  5. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplan­tingen die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 40 cm.
7. 4. 2.
Het in lid 7.4.1. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
  1. het normale onderhoud dan wel het normale agrarische ge­bruik betreffen;
  2. door of namens de Uitvoeringscommissie Inrichting Landelijk Gebied Saasveld-Gammelke worden uitgevoerd in het kader van het project 'Landinrichting Saasveld-Gammelke';
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht wor­den van dit plan.
7. 4. 3.
De in lid 7.4.1. genoemde vergunning kan slechts wor­den verleend indien vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder en er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van leidingen.

Artikel 8 Waarde - Ecologie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Ecologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  • het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de gronden ten behoeve van de instandhouding en realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur.

Artikel 9 Waarde - Landschap

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde -Landschap’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van waardevolle landschapselementen.

9.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behalve voor zover bestaand, worden gebouwd.

9.3 Specifieke Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
  • het verwijderen, vernielen en/of aantasten van waardevolle landschapselementen anders dan ten behoeve van het normale onderhoud.

9.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in dié zin dat:
  • de dubbelbestemming ‘Waarde - Landschap’ deels wordt verwijderd, mits:
    1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter realisering van een doorbraak van perceel naar perceel en die noodzakelijk is voor een goed landbouwkundig gebruik van de gronden, met een maximale breedte van 10,00 m;
    2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden van het waardevolle landschapselement.

3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

  1. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels zullen, wanneer op gronden grenzend aan de bestemming 'Verkeer' gebouwen en overkappingen worden opgericht, de afstand van de gebouwen en overkappingen tot de as van de weg ten minste 15,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welke geval de afstand tot de as van de weg ten minste de bestaande afstand zal bedragen.
  2. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning medewerking verlenen van lid a en toestaan dat gebouwen dichter op de weg worden gebouwd, mits:
    1. instemming is verkregen van de wegbeheerder vanuit een oogpunt van wegbeheer en/of verkeersveiligheid;
    2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 12 Algemene Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het gronden betreft waar een kampeerterrein voor kleinschalig kamperen is toegestaan;
  2. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwer­ken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  3. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten be­hoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toege­laten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
  5. het storten van puin en afvalstoffen;
  6. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik ont­trokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  7. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaat­sen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsre­clame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.

Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels

13.1 Milieuzone - Grondwaterbeschermingsgebied

13.1.1 Bouwregels

  1. In afwijking van het bepaalde bij de andere aangewezen bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden ge­bouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.
  2. Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
  3. Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebou­wen zijnde, ten behoeve van deze dubbelbestemming, geldt de volgende regel:
    • de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze bestemming zal ten hoogste 2,00 m bedragen.

13.1.2 Afwijken Van De Bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
  • het bepaalde in lid 13.1.2. en toestaan dat gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de andere aangewezen bestemming(en) worden gebouwd, mits:
    • hierdoor de kwaliteit van het grondwater niet wordt geschaad.

Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
  2. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen en toestaan dat vóór een voorgevel wordt gebouwd op de wijze van:
    1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits de afstand vanuit de voorgevel niet meer dan 1,50 m zal bedragen;
  1. de bestemmingsregels ten aanzien van het bouwen van gebouwen, waaronder overkappingen, en toestaan dat ten be­hoeve van het kleinschalig kamperen, gebouwtjes, waaronder overkappingen, ten behoeve van sanitaire voorzieningen wor­den gebouwd, mits:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen, waaronder overkappingen, per kampeerterrein ten hoogste 50 m² zal bedragen;
    2. de goothoogte van een gebouw of een overkapping ten hoogste 3,00 m zal bedragen;
    3. de dakhelling van een gebouw of een overkapping ten min­ste 18º zal bedragen;
    4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur­lijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in dié zin dat:
  1. enige bestemming wordt gewijzigd voor wat betreft de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-,ontvangst- en antennemasten voor de telecommunicatie, mits:
    1. de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand hoog bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een re­clamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen hoog bouwwerk;
    2. de antenne niet geplaatst kan worden op een bedrijventer­rein;
    3. de antenne vervolgens geplaatst moet worden in aanslui­ting op grote infrastructuurlijnen;
    4. de mast radiografisch noodzakelijk is;
    5. de hoogte van een mast ten hoogste 45,00 m zal bedra­gen;
    6. het aantal masten binnen de gemeente niet meer mag be­dragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit;
    7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur­lijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Ver­keer’ dan wel de bestemming ‘Verkeer’ wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
    1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, e.d. van wegen en pa­den;
    2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 4 van overeenkomstige toepassing zijn;
  3. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Verkeer - Fiets- en voetpaden’ dan wel de bestemming ‘Verkeer - Fiets- en voetpaden’ wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
    1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor de aanleg van nieuwe fiets- en voetpaden, incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, e.d. van paden;
  4. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Water - 1’ dan wel de bestemming ‘Water - 1’ wordt gewijzigd in enige be­stemming, mits:
    1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor de inciden­tele aanleg van opvaarten, verbredingen van waterlopen ten behoeve van waterberging en/of de aanleg van natuur­vriendelijke oevers, bochtafsnijdingen, kleine verleggingen, e.d. van vaarwegen c.a.;
    2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 5 van overeenkomstige toepassing zijn;
  5. de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ wordt verwijderd, mits:
    • na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwin­nen van deskundigenadvies blijkt dat voor de archeolo­gisch waardevolle gebieden de waardebepalende ele­menten niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen, en de aanwezige bodem­vondsten naar elders zijn overgebracht;
  6. de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ wordt aangebracht, mits:
    • door aanvullend historisch en/of archeologisch onderzoek archeologische waarden van terreinen naar voren komen, waarbij de aanwezigheid van archeologische resten is aangetoond;
  7. de dubbelbestemming ‘Waarde - Landschap’ wordt verwijderd, mits:
    1. een waardevol landschapselement vanwege natuurlijke om­standigheden, dan wel vanwege een noodzakelijke land­bouwkundige ingreep niet is te handhaven. Indien er sprake is van een landbouwkundige ingreep of landinrich­tingswerkzaamheden, dient het te verwijderen waardevol landschapselement in de directe omgeving te worden ge­compenseerd door middel van de aanleg van een nieuw waardevol landschapselement, waarbij de structuur van het landschap niet wordt aangetast en tevens de wijziging van lid h. wordt toegepast;
    2. indien sprake is van een houtwal, deze wijzigingsbevoegd­heid uitsluitend wordt toegepast ter realisering van een doorgang van perceel naar perceel ten behoeve van het landbouwkundig gebruik, met een maximale breedte van 10,00 m;
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur­lijke en landschappelijke waarden van het waardevol land­schapselement;
  8. de dubbelbestemming ‘Waarde - Landschap’ wordt aangebracht, mits:
    1. door herstel- en/of ontwikkelingswerkzaamheden of door mid­del van natuurlijke aanwas, de waarde van een landschapselement in omvang en natuurlijke en/of landschappelijke waarden toeneemt, dan wel de wijziging wordt toegepast als gevolg van verplaatsing van een bestaand waardevol landschapselement;
    2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende agrarische bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur­lijke en landschappelijke waarden van het waardevol land­schapselement.

Artikel 16 Overige Regels

16.1 Nadere Eisen

Het bevoegd gezag kan ten behoeve van de milieu­situatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de ar­cheologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetin­gen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.

Artikel 17 Algemene Procedureregels

Bij toepassing van de nadere eisen-regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht Bouwwerken

18. 1. 1.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
18. 1. 2.
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 18.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 18.1.1 met maximaal 10%.
18. 1. 3.
Artikel 18.1.1. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

18.2 Overgangsrecht Gebruik

18. 2. 1.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
18. 2. 2.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 18.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
18. 2. 3.
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 18.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
18. 2. 4.
Artikel 18.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Lemselerbeek.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van ...
De voorzitter, De griffier,

1 Inleiding

1.1 Aanleiding Planherziening

Ten noorden van Hengelo ligt het landinrichtingsgebied 'Saasveld-Gammelke'. Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel hebben in oktober 1998 voor dit karakteristiek Twentse landbouwgebied een landinrichtingsplan vastgesteld, bedoeld om meer ruimte te bieden voor landbouw, natuur, landschap en leefbaarheid. De hoofddoelstellingen van dit plan zijn: versterken van de harmonie tussen landbouw en natuur en het verbeteren van de leefbaarheid in het betreffende gebied.
Op 8 december 2008 is een integrale wijziging van het landinrichtingsplan door Gedeputeerde Staten vastgesteld. De belangrijkste aanleiding daartoe was het veranderde beleid op zowel Europees, op nationaal als op provinciaal niveau met betrekking tot het oppervlaktewater. Maar ook het reconstructieplan Salland-Twente (2004) en de invoering van de Wet inrichting landelijk gebied (Wilg) waren reden om het landinrichtingsplan te actualiseren.
De vaststelling van het gewijzigde landinrichtingsplan viel zo ongeveer samen met de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Dinkelland. Mede omdat bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan nog niet geheel duidelijk was of en welke gevolgen het gewijzigde landinrichtingsplan voor het bestemmingsplan zou hebben, heeft geen afstemming plaats gevonden tussen beide plannen. Deze gevolgen zijn eigenlijk pas concreet geworden bij de vaststelling van het ruilplan in januari 2011.
Met name wat het beloop van de beken in het buitengebied van Dinkelland betreft, zijn enige aanpassingen van het bestemmingsplan noodzakelijk gebleken. Het gaat voornamelijk om de gevallen waarin het nieuwe trace van de beek is komen te liggen buiten de strikte begrenzing van de bestemming ‘Water’ in het bestemmingsplan. Hoewel in dit bestemmingsplan wel enige flexibiliteit zit voor het in geringe mate overschrijden van bestemmingsgrenzen, werd het wenselijk geacht om de regeling van de nieuwe begrenzing van de bestemmingen vast te leggen in partiële bestemmingsplannen voor de beken in het landinrichtingsgebied. De Lemselerbeek is één van deze projecten.
Het in het landinrichtingsplan uitgewerkte en nog nader in het kader van de watervergunning te concretiseren project dient te leiden tot de volgende doelen:
  • hogere grondwaterstanden in de omliggende (deels nieuwe) natuurgebieden ten behoeve van natuurdoelen;
  • natuurlijk functionerende beek;
  • maximale waterberging.
Hoewel in deze toelichting nader wordt ingegaan op de achtergronden, de gemaakte keuzes en de inrichting van de Lemselerbeek, wordt er nadrukkelijk op gewezen dat het bestemmingsplan geen andere strekking heeft dan het planologisch mogelijk maken van een meer natuurlijke loop van de beek en het realiseren van nieuwe natuur. Het waterbeleid en de technische uitvoering daarvan is geen onderwerp van regeling in dit bestemmingsplan. Deels heeft dat al plaats gevonden in de wijziging van het landinrichtingsplan en zal het verder worden uitgewerkt in de besluitvorming van het Waterschap Regge en Dinkel.
Een belangrijk uitgangspunt van het landinrichtingsplan is dat de huidige landbouwkundige situatie als gevolg van de herinrichting en dus ook als gevolg van het nieuwe waterbeleid, niet mag verslechteren. De uitvoeringscommissie staat er voor in dat zij in actie zal komen en passende maatregelen zal treffen voor het geval zich niettemin een onaanvaardbare vernatting mocht voordoen. Met het waterschap en de gemeente wordt gezocht naar een een werkbare continuëring van dit beleid voor de beheerperiode nadat het landinrichtingsplan zal zijn afgerond en de uitvoeringscommissie zal ophouden te bestaan.
De herinrichting van de Lemselerbeek is zoals gezegd op een aantal plaatsen niet in overeenstemming met het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2010 (vastgesteld 18 januari 2010). Het vigerende bestemmingsplan wordt daarom partieel herzien voor de delen van de Lemselerbeek die gelegen zijn binnen het landinrichtingsgebied 'Saasveld-Gammelke'.

1.2 Ligging, Begrenzing En Juridische Status Van Het Plangebied

De Lemselerbeek (ook wel Spikkersbeek genoemd) ontspringt in het noordwesten van Oldenzaal (De Graven es) en mondt uit in de Loolee. De totale lengte van de Lemselerbeek is twaalf kilometer. Even ten noorden van Saasveld voegt de Saasvelderbeek zich bij de Lemselerbeek.
De Spikkersbeek, Lemselerbeek en Saasvelderbeek zijn onderdelen van het stelsel van beken die ten westen van Oldenzaal parallel aan elkaar van oost naar west stromen. De andere beken in dit stelsel zijn de eveneens binnen het landinrichtingsgebied 'Saasveld-Gammelke' gelegen Gammelkerbeek en de Deurningerbeek.
Het plangebied betreft de binnen het landinrichtingsgebied 'Saasveld-Gammelke' gelegen delen van de Lemselerbeek en omliggende (nieuwe) natuur­gebieden.
afbeelding
Stroomgebied Lemseler- en Saasvelderbeek en nieuwe natuur
Alleen het ten oosten van de Deurningerstraat gelegen deel van de Lemselerbeek valt binnen het landinrichtingsgebied en maakt daarmee deel uit van dit bestemmingsplan.
Zoals aangegeven maakt onderhavig plan deel uit van een aantal bestemmingsplannen in het Landinrichtingsgebied Saasveld-Gammelke, waarvan er vier in rood zijn weergegeven in onderstaande afbeelding:
  1. Bestemmingsplan ‘Lemselerbeek’
  2. Bestemmingsplan ‘Saasvelderbeek’
  3. Bestemmingsplan ‘Gammelkerbeek-West’
  4. Bestemmingsplan ‘Landschaps- en infrastructuurelementen Saasveld-Gammelke’
afbeelding
De begrenzing van vier ‘Saasveld-Gammelke-bestemmingsplannen’, waarbij het plangebied van voorliggend plan is aangeduid met het cijfer ‘1'

1.3 Vigerend Bestemmingsplan En Beoogd Planologisch Regime

Het plangebied, zoals in voorliggend bestemmingsplan staat aangegeven, valt binnen het plangebied van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2010. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 18 februari 2010. Het herinrichtingsplan voor de Lemselerbeek kan op grond van het vigerende bestemmingsplan niet worden gerealiseerd.
Onderhavig bestemmingsplan "Lemselerbeek" is vervat in het GML- bestand NL.IMRO.1774.BUIBPLemselerbeek-0401 en bestaat uit de volgende stukken:
  • Toelichting (inclusief bijlagen)
  • Regels (inclusief bijlagen)
  • Verbeelding
Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen en aanduidingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en een ruimtelijke verantwoording van de gecreëerde planologische mogelijkheden.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 wordt de aanleiding voor onderhavig bestemmingsplan en de ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven. Verder wordt een opsomming gegeven van de bij het plan behorende stukken en wordt het vigerende bestemmingsplan genoemd dat met voorliggende herziening partieel wordt herzien.
Hoofdstuk 2 geeft de bestaande ruimtelijke en functionele structuur weer van het plangebied.
In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid ten aanzien van de ruimtelijke en functionele structuur.
Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de verschillende milieutechnische en overige ruimtelijke aspecten. Bekeken wordt of het onderhavige plan geen belemmeringen daartoe oplevert danwel ondervindt.
In hoofdstuk 5 wordt het beleid, alsmede de gehanteerde uitgangspunten en doelstellingen opgenomen en wordt aangegeven hoe deze vertaald zijn in het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 gaat in op hoe het beleid en de planuitgangspunten/-doelstellingen zijn verwoord in de regels. Op deze regels wordt een toelichting gegeven.
Als laatste wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid, handhaving van het plan en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

2 Gebiedsbeschrijving


Saasveld-Gammelke
Ten noorden van Hengelo ligt het gebied Saasveld-Gammelke. Ten oosten daarvan ligt de stuwwal van Oldenzaal en aan de noordzijde de stuwwal van Ootmarsum. Deze stuwwallen zijn in de ijstijd door het landijs opgestuwd. Door de bevroren ondergrond ontstonden destijds rondom de stuwwallen smeltwaterafzettingen. Tussen de stuwwallen lagen de tongbekkens, waar ook het gebied Saasveld-Gammelke een voorbeeld van is. Hier heeft het landijs door het gewicht van het ijs keileem gevormd. Dit keileem is relatief ondoorlatend voor water.
In latere tijden is hier dekzand overheen komen te liggen, waarvan de wind dekzandruggen vormde. Op deze ruggen was het bouwland gelegen, met hooi- en weiland in en langs de beekdalen (de maten of meden), bos in de natste delen van de beekdalen (de broeken) en extensieve beweiding door schapen en koeien ver weg van de bewoning in de heidevelden. In het gebied Saasveld-Gammelke hebben zich op deze wijze de volgende landschapstypen gevormd:
  • essen- en oude hoevenlandschap;
  • maten- en flierenlandschap;
  • jonge heide- en broekontginningen.
Deze landschapstypen vormen tezamen een typisch Twents landschap. Het gebied Saasveld-Gammelke is kleinschalig, licht glooiend en wordt doorsneden door beken. Duidelijk herkenbaar is een aantal historische landschapstypen zoals het essen-, kampen-, maten- en beekdallandschap, met landgoederen, bossen en het jonge ontginningenlandschap. Het wegenpatroon in Saasveld-Gammelke is dicht. Het gebied heeft verder een belangrijke functie voor recreatief medegebruik als het gaat om wandelen, fietsen en paardrijden. Agrarische gronden zijn voor het grootste deel als grasland in gebruik bij melkveehouders. Tenslotte komen verspreid in het gebied percelen voor die in worden gebruikt voor meerjarige gewassen.
In 1998 is voor dit karakteristiek Twentse landbouwgebied een landinrichtingsplan vastgesteld, bedoeld om meer ruimte te bieden voor landbouw, natuur, landschap en leefbaarheid. Landinrichting Saasveld-Gammelke (2770 hectare) bestaat uit de deelgebieden Saasveld- Gammelke (2600 hectare groot) en Weerselo- Zuid (170 hectare). Het ligt in de gemeenten Dinkelland, Oldenzaal, Hengelo en Borne. In het deelgebied Saasveld-Gammelke wordt een wettelijke herverkaveling uitgevoerd. In deelgebied Weerselo-Zuid speelt alleen vrijwillige kavelruil. Hiermee wordt pas begonnen nadat er voldoende gronden zijn verworven.
Lemselerbeek
De Lemselerbeek ontspringt op de westflank van de stuwwal van Oldenzaal en stroomt in westelijk richting af. Het stroomgebied van de Lemselerbeek beslaat een oppervlakte van 1.688 ha. en de beek heeft een verhang van circa 2,5 tot 7 m/km.
De beekt ligt nog in het oorspronkelijke erosiedal. Als er vergravingen hebben plaatsgevonden, danisde waterloop zelden ver verplaatst. De waterloop is op een aantal locaties gegraven net buiten het diepste deel van de oude erosiedalen. Een dergelijke ligging aan de rand van een bestaand dal is niet ongebruikelijk. Het graven en onderhouden van een beek in minerale grond aan de rand van een dal is makkelijker dan in het centrum van een moerassige, met veen bedekte laag. Vóór de aanleg van de huidige beek zal afwatering grotendeels via het grondwater hebben plaatsgevonden, waarbij alleen in zeer natte perioden water over het veen zal zijn afgestroomd.
Overstromingen van de beek werden in het verleden als belemmerend gezien. Ze vertraagden onder ander de start van het groeiseizoen. De beek is daarom genormaliseerd. In 1932 begon men o.a. in Saasveld-Gammelke met de verandering van de plaatselijke ontwatering. De bovenloop van de beek op de stuwwal werden ontzien, omdat de wateroverlast daar minimaal was en het water daar zo lang mogelijk diende te worden vastgehouden teneinde benedenstrooms geen wateroverlast te veroorzaken. In de na 1940 uitgevoerde veranderingen (A2-werken) werden echter ook delen van de bovenloop betrokken, wat grote inundaties in het benedenstroomse gebied tot gevolg had. Na deze activiteiten is de gemiddelde waterhoogte in de beek drastisch verlaagd.
In 1998 is de Lemselerbeek door hevige regenval ver buiten zijn oevers getreden. Om zulke overstromingen te voorkomen heeft het waterschap Regge en Dinkel in 2006 ter hoogte van de samenvoeging met de Strootmansbeek een retentiegebied aangelegd. In 2007 is twee kilometer stroomopwaarts het retentiegebied Het Schut aangelegd.
afbeelding
Stuwen en duikers in de Lemseler- en Saasvelderbeek
In de huidige beekloop zijn meerdere stuwen en duikers aanwezig om de waterafvoer te regelen. De beek heeft een nagenoeg recht verloop en een V-vormig normprofiel met een vaste bodembreedte van minimaal 50 of 75 cm. De oevers hebben een taludhelling van 1 : 1,5 en zijn weinig glooiend.
De Lemselerbeek heeft op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water tot het watertype R4 (‘permanent langzaam stromende bovenlopen op zand’). Voor R4 geldt het volgende streefbeeld (Bron: Stroomgebiedbeheerplan, Waterschap Regge en Dinkel):
  • meandert met korte bochten door het landschap, tot 2-3m breed;
  • dwarsprofiel asymmetrisch met zandbanken en overhangende oevers;
  • ook rustig stromende plekken met plaatselijk stroomversnellingen en bankjes van fijn grind;
  • gevoed door de regen;
  • droogvallen alleen in de zomer.
De kwaliteit van het afstromende water is zeer acceptabel. Stikstof, fosfaat en sulfaat voldoen in de regel aan de normstellig. De voor de ecologie van het aquatisch systeem zeer relevante zuurstofhuishouding voldoet niet overal aan de norm, maar is desondanks zeer acceptabel.
De ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater, berekend met behulp van het programma EBEOSWA, varieert van onvoldoende (laagste ecologische niveau) tot zeer onvoldoende (beneden laagste ecologische niveau). Geen enkele locatie voldoet aan de normstelling (bijna hoogste ecologische niveau) (Bron: Stroomgebiedplan, Waterschap Regge en Dinkel).

3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nota Ruimte

De nota Ruimte 'Ruimte voor ontwikkeling' (2006) is het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020.
Het bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkelingen van Nederland. Het kabinet schept ruimte voor ontwikkelingen uitgaande van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' en verschuift het accent van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen.
Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat in Nederland ter beschikking staat, onderverdeeld in vier algemene doelen:
  • versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  • borging van de veiligheid.
Het nationaal ruimtelijk beleid voor water en groene ruimte richt zich op behoud en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit en van bijzondere ook internationaal erkende, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Tevens is borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit van groot belang.

3.1.2 Vierde Nota Waterhuishouding

De vierde nota waterhuishouding (NW4, 1998) is het beleidskader omtrent de waterhuishouding voor de komende jaren. In de NW4 wordt de sterke land-water interactie bij regionale watersystemen van grote invloed gezien op het beheer. Landgebruik en waterbeheer kunnen dan ook niet los van elkaar worden gezien. Functietoekenning en bodemdaling hangen nauw samen. Een benadering waarbij waterhuishouding, ruimtelijke ordening en natuur- en milieubeleid op elkaar zijn afgestemd en waarin de gewenste grondwatersituatie voor gebieden is vastgelegd als basis voor de regionale inrichting. Water als ordenend principe, daar draait het om bij het beheer van de regionale wateren.
In de NW4 worden de volgende doelstellingen gegeven met betrekking tot de regionale wateren:
  • herstel of toename van de natuurlijke veerkracht van watersystemen;
  • geen afwenteling van vervuilingsproblemen tussen watersystemen;
  • een goede kwaliteit van de waterbodem;
  • vergroting van het waterbergend vermogen, zodat wateroverlast en verdroging zijn verminderd;
  • bereiken en handhaven van de verdrogingsdoelstelling;
  • optimaal afstemmen van het water-, ruimtelijke ordening-, natuur-, milieu- en landbouwbeleid;
  • in gang zetten van vermindering/vertraging van bodemdaling door verandering van functies en door het treffen van maatregelen, vooral in laag Nederland.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Provincie Overijssel

De opvolger van het Streekplan Overijssel 2000+, de omgevingsvisie Overijssel, is op 1 juli 2009 door Provinciale Staten vastgesteld. Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:
  • duurzaamheid;
  • ruimtelijke kwaliteit.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus. Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien
of
een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is,
waar
het past in de ontwikkelingsvisie en
hoe
het uitgevoerd kan worden. De drie niveaus komen hieronder aan de orde.
1. Generieke beleidskeuzes (of)
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. ‘SER-ladder’ gehanteerd, waarbij als uitgangspunt geldt dat de ruimte zuinig en zorgvuldig moet worden benut. Dit houdt in dat de provinciale woningbouwopgave eerst door herstructurering, transformatie of inbreiding moet worden gerealiseerd. Pas als dit onvoldoende blijkt voor het aantal woningen en de kwaliteit van de woonomgeving kan uitbreiding van het stedelijk gebied plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Onderhavig plan betreft een uitwerking van een groot deel van deze generieke beleidskeuzes, waarmee hierbij optimaal aangesloten wordt. Het plan is niet strijdig met de overige beleidskeuzes.
2. Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
De onderstaande figuur laat een fragment zien van de Ontwikkelingsperspectievenkaart, behorend bij de Omgevingsvisie Overijssel.
De ter plaatse van toepassing zijnde ontwikkelingsperspectieven zijn:
  • Realisatie groene hoofdstructuur: concreet begrensde EHS, nieuwe natuur, nog te realiseren
  • Nationaal landschap Noordoost-Twente
  • Mixlandschap
  • Realisatie blauwe hoofdstructuur
  • Beekdal of Veenweidegebied
  • Continu en herkenbaar watersysteem
Het onderhavige plan draagt, mede ter uitvoering van het gewijzigde landinrichtingsplan, waarin daaraan uitwerking is gegeven, bij aan deze ontwikkelingsperspectieven.
afbeelding
Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel met paars omcirkeld het plangebied
3. Gebiedskenmerken (hoe)
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De nieuwe ontwikkeling moet zoveel mogelijk aansluiten bij de gebiedskenmerken. De voor onderhavige locatie geldende lagen met bijbehorende gebiedskenmerken zijn:
  • natuurlijke laag: dekzandvlakte en beekdalen en natte laagten
  • laag van het agrarisch cultuurlandschap: essenlandschap, maten en flierenlandschap en jonge heide- en broekontginningslandschap
  • stedelijke laag: gebiedsontsluitingsweg B (provinciale weg Hengelo-Weerselo)
  • lust en leisurelaag: donkerte
Onderhavig plan behoud waardevolle gebiedskenmerken en verbetert deze waar mogelijk.
Reconstructiezonering
Een klein deel van het plangebied valt onder 'extensiveringsgbied', de rest betreft 'verwevingsgebied'. Onderhavig plan past bij deze zoneringstypen.
Gesteld kan worden dat de invulling van het plangebied met de nieuwe invulling niet in strijd is met het provinciaal beleid zoals dat is verwoord in de ‘Omgevingsvisie Overijssel’.

3.2.2 Natuurgebiedsplan Overijssel (2008)

Regio Noordoost Twente bestaat uit de gemeenten Tubbergen, Dinkelland, Oldenzaal en Losser. Het gebied wordt gekenmerkt door een grote variatie aan landschapstypen, bijzondere natuurwaarden en een gevarieerde bodemkundige opbouw en waterhuishouding, waarin ook de mens een belangrijke factor is geweest. Vlak bij elkaar komen kleinschalige houtwalgebieden, soortenrijke bossen, beekdalen, vochtige heidegebieden en open landbouwgebieden voor. Kenmerkend zijn de stuwwal van Oldenzaal en de stuwwal van Ootmarsum met relatief grote hoogteverschillen. Ten westen hiervan ligt het bekken van Hengelo met een aantal van oost naar west stomende beken die op de beide stuwwallen ontspringen. In dit gebied liggen een aantal kwelgebieden waar grondwater vanuit de stuwwallen aan de oppervlakte komt.
De bodemkundige opbouw varieert in grote lijnen van veld- en haarpodzolen en tertiaire kleigronden op de stuwwallen en in het oostelijk dekzandgebied, tot enkeerdgronden op de essen en kleiachtige (beekdal)gronden in de beekdalen.
De waterhuishouding wordt gekenmerkt door het grote aantal stroomgebieden dat in het gebied valt te onderscheiden, waarbij de stuwwal als hoofdwaterscheiding fungeert. In grote lijnen vormen de stuwwallen en dekzandruggen de infiltratiegebieden en de beekdalen de kwelgebieden.
In Noordoost Twente wordt gestreefd naar versterking en ontwikkeling van een samenhangend stelsel van grotere bos- en natuurgebieden met een halfnatuurlijk karakter. Dit houdt in dat de menselijke invloed bij zowel de inrichting als het beheer van deze gebieden groot is. In hoofdlijnen wordt in dit plan naar de ontwikkeling van de volgende typen natuur gestreefd:
  • Ontwikkeling van aaneengesloten natuurgebieden in de brongebieden boven op de stuwwallen van Oldenzaal en Ootmarsum met een afwisseling van bossen, halfnatuurlijke graslanden, heide, en halfnatuurlijke beekdalen.
  • Ontwikkeling van een aantal natte natuurgebieden in de kwelgebieden aan de voet van de stuwwal en in het bekken van Hengelo. Bij de begrenzing hiervan is een watersysteembenadering toegepast.
  • Gestreefd wordt naar waterhuishoudkundig duurzaam te ontwikkelen gebieden. In deze gebieden wordt voor een deel een combinatie met de opvang van water (retentie) gerealiseerd.
  • Vergroting en hydrologisch herstel van natte heidegebieden.
  • Herstel van het natuurlijke karakter van beken.
  • Ontwikkeling van een zo natuurlijk mogelijke Dinkel en Dinkeldal en de ontwikkeling van een aansluitend inundatiegebied in Ottershagen. Ook hier worden de natuurdoelen gecombineerd met de opvang van water.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap Noordoost Twente (2006)

De Tweede Kamer heeft bij de behandeling van de Nota Ruimte (voorjaar 2006) aangegeven het landschap te willen behouden en te ‘ontwikkelen met kwaliteit'. De twintig Nationale Landschappen die nu zijn aangewezen fungeren als de visitekaartjes van het Nederlandse platteland.
De status ‘Nationaal Landschap' houdt in dat de overheid extra aandacht geeft aan deze gebieden en dat er extra financiële middelen worden vrijgemaakt. Met dit geld kunnen de zogenoemde kernkwaliteiten van Nationale Landschappen worden behouden en versterkt, en kunnen de gebieden nog aantrekkelijker worden gemaakt voor recreatie.
Voor het Nationaal Landschap Noordoost Twente geldt dat de bijzondere kwaliteiten juist in combinatie met ontwikkeling versterkt kunnen worden. Landbouw blijft de drager van dit landschap: grootschalige boeren in een kleinschalig landschap met kenmerkende beken.
Het ontwikkelingsperspectief richt zich op behoud door ontwikkeling. Landschappelijke (kern)kwaliteiten zijn sturend voor de wijze waarop de gebiedsontwikkeling plaatsvindt. In het Nationaal Landschap worden geen grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen toegestaan (ontwikkelingen in de landbouw zijn geen grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen).
De status Nationaal Landschap kan bijdragen aan het sneller en beter uitwerken van de plannen die er al liggen. Voor de Nationale Landschappen komt extra rijksgeld beschikbaar voor het behouden en versterken van de gebiedskwaliteiten.
Opgave voor Nationale landschappen is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Ook zal de recreatieve toegankelijkheid moeten worden vergroot.
Noordoost-Twente is aangewezen als Nationaal Landschap vanwege de volgende kernkwaliteiten:
  • de grote mate van kleinschaligheid;
  • het groene karakter;
  • samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen.
Koester de kernkwaliteiten

De stuwwallen, het reliëf en de beken vormen de ondergrond voor het kleinschalig landschap. Hierin is in het verleden een laag van ontginning, bewerking en bewoning toegevoegd. Met erven, houtwallen, essen, landgoederen en jonge ontginningen. Deze opbouw is in het landschap terug te vinden en vormt tezamen de kenmerkende ruimtelijke kwaliteit. De landschapselementen worden in het bestemmingsplan zoveel mogelijk beschermd.

3.3.2 Waterbeheerplan 2010-2015

De Lemselerbeek valt volledig binnen de grenzen van het Waterschap Regge en Dinkel. De doelstellingen van het Waterschap zijn de volgende:
  • zorgen voor veiligheid en beperken van overlast;
  • bevorderen van de integratie van waterbeleid in ander beleid;
  • verzorgen van het juiste grond- en oppervlaktewaterregime;
  • herstellen en veiligstellen van het Twentse ‘visitekaartje’;
  • meer aandacht schenken aan ‘water in de stad’;
  • versterken van het waterketenbeheer;
  • vergroten van de toegankelijkheid van het waterbeheer.
De Waterschapsdoelstellingen kunnen slechts worden verwezenlijkt als het aspect ‘water’ wordt geïntegreerd in het ruimtelijke ordeningsbeleid en het milieubeleid van de diverse partners. De opdracht waar het Waterschap de komende jaren voor staat, is de veerkracht van het water terugbrengen. Dit is mogelijk door een meer natuurlijk watersysteem te realiseren. Het water moet weer opnieuw de ruimte krijgen, wat ten goede komt aan natuur en landschap. Het Waterschap richt zich op de realisatie van waterparels, stroomgebieden van beken die dankzij een zeer rijke flora en fauna van groot belang zijn voor de natuur.
Onderhavig plan vloeit voort uit voornoemde doelstellingen.

3.3.3 Landinrichtingsplan Saasveld-gammelke

Het landinrichtingsplan Saasveld-Gammelke is in oktober 1998 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel. De hoofddoelstellingen van dit plan zijn versterken van de harmonie tussen landbouw en natuur en het verbeteren van de leefbaarheid in het betreffende gebied. Concreet houdt dit laatste een veiliger verkeersafwikkeling, een prettiger woonomgeving en meer recreatiemogelijkheden in.
Bij het planconcept wordt de basis gevormd door het landschappelijk raamwerk: de bossen, reservaatsgebieden, natuurontwikkelingsprojecten, beken, singels en uitloopgebieden voor de bevolking.
Naast waterbeheersings- en natuurwerken, worden er ook werken omschreven op het gebied van landbouw, milieu, landschap, cultuurhistorie, leefbaarheid en openluchtrecreatie die hun doorwerking hebben gekregen in de uiteindelijke planomschrijving.
Nadat in 1998 het plan was vastgesteld, volgden er in de loop der jaren meerdere aanpassingen:
  • in 2002 reconstructieproof maken van het landinrichtingsplan
  • in 2008 wijziging-inrichtingsplan
Er is tevens meer aandacht voor de vitaliteit van het platteland. In het kader van de Wet inrichting landelijk gebied (Wilg) is in december 2008 het wijziging-inrichtingsplan door Gedeputeerde Staten van Overijssel vastgesteld. Vanaf de tervisielegging van het ontwerp-ruilplan eind 2009 is er door de grondcommissie in de zomer en herfst van 2010 hard gewerkt om de ingediende zienswijzen te behandelen. Mede doordat er door de eigenaren in het landinrichtingsgebied constructief is meegedacht, is het ruilplan unaniem vastgesteld door de uitvoeringscommissie op 12 januari 2011.
afbeelding
Landinrichtingsgebied Saasveld-Gammelke
Het ruilplan bestaat uit twee onderdelen: de Lijst van Rechthebbenden en het Plan van Toedeling.
De Lijst van Rechthebbenden beschrijft voor alle gronden binnen het herverkavelingsgebied Saasveld Gammelke de bestaande rechten. De lijst geeft niet alleen aan wie de rechthebbenden in het herverkavelingsgebied zijn, maar vermeldt ook rechten als hypotheken, erfdienstbaarheden en opstalrechten ten behoeve van nutsvoorzieningen en dergelijke.
Het Plan van Toedeling geeft de nieuwe verdeling van gronden in het herverkavelingsgebied weer. Bij het maken van dit plan heeft de commissie met veel zaken rekening moeten houden. De algemene uitgangspunten voor het Plan zijn ontleend aan het inrichtingsplan Saasveld–Gammelke en aan planologische gegevens op bestemmingsplanniveau.
De kavelovergang vindt naar verwachting in de winter van 2011/2012 plaats, waarna voor een ieder goed bewerkbare kavels ontstaan.
Onderhavig bestemmingsplan is een uitvloeisel van het landinrichtingsplan.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Landschapsontwikkelingsplan

Het landschapsontwikkelingsplan gemeente Dinkelland (LOP) is een uitwerking van het LOP Noordoost Twente en is de opvolger van het oude landschapsbeleidsplan dat in het verleden is gemaakt. Het LOP gaat uit van een ontwikkelingsgerichte benadering. Het LOP wil in de eerste plaats de mogelijkheden laten zien. Daarnaast is het Landschapsontwikkelingsplan één van de uitvoeringsplannen van het Reconstructieplan Noordoost Twente en heeft het daarmee relaties met gebiedsontwikkelingsplannen.
De doelstelling van het plan is richtlijnen te formuleren voor de inrichting van het landschap. Het plan mag daarmee geen belemmeringen voor de landbouw opleveren. Het landschapsontwikkelingsplan kan worden gezien als handreiking voor landschappelijke inpassing. Het plan is mede richtinggevend om te beoordelen of ontwikkelingen landschappelijk aanvaardbaar zijn.
De ontwikkelingsrichting in het LOP wordt bepaald door:
  • de verschillen tussen de landschapstypen;
  • de gaafheid, kenmerkendheid of potenties van de landschapstypen;
  • het reconstructiebeleid Noordoost Twente (streefbeeld 2015) en de zoneringen;
  • wel of geen onderdeel van de PEHS (inclusief ecologische verbindingszones);
  • de mate van verstedelijkingsdruk.
De ontwikkelingsrichtingen zijn beschreven per landschappelijke eenheid. Deze gebieden vormen eenheid door overeenkomsten in de geologische, geomorfologische, hydrologische en bodemkundige situatie. De Lemselerbeek valt onder de eenheid Beken van Hengelo.
Dit gebied valt landschappelijk grotendeels onder het beekdallandschap. Het herstel van de beken, beekdalen en de beekdalranden vanwege de hoge hydro-ecologische potenties zoals kwelrijke situaties, sterke gradiënten, staat hier voorop.
De hogere delen in dit gebied zijn de dekzandruggen (jonge ontginningen). Het beleid is gericht op de ontwikkeling van grondgebonden landbouw. Ook het oude cultuurlandschap ligt verspreid over het gebied (essen- en kampenlandschap) rond Saasveld-Gammelke en Weerselo.
Het landschapsbeleid is hier gericht op het herstel en behoud van de landschapswaarden zoals de ensembles van grote open essen en kampen, de compositie van landschapselementen en de verspreide oude erven langs de randen van de essen en de kampen.
Onderhavig plan draagt hieraan bij.

3.4.2 Bestemmingsplan Buitengebied 2010

Het Bestemmingsplan Buitengebied is op 26 juli 2010 in werking getreden, maar nog niet onherroepelijk. In het Bestemmingsplan Buitengebied zijn de bestemmingen in het buitengebied van de gemeente Dinkelland juridisch-planologisch vastgelegd.
Het bestemmingsplan Buitengebied is gebaseerd op de vastgestelde kadernota ‘Uitdagend Buitengebied’ (2006) waarin het beleid voor het buitengebied op hoofdlijnen is vastgesteld. Verder vormen het provinciale ruimtelijk beleid zoals neergelegd in de Omgevingsvisie en het nationaal ruimtelijk beleid zoals neergelegd in de Nota Ruimte een belangrijk toetsingskader. Op een aantal terreinen is ook het in regionaal verband ontwikkelde beleid van belang, bijvoorbeeld waar het gaat om het Reconstructieplan Salland-Twente.
Ook de afstemming met de ‘harde’ wetgeving zoals de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Reconstructiewet is in het bestemmingsplan Buitengebied meegenomen.
Voor de bestaande functies vormt het bestemmingsplan het beheerskader (conserverend). Waar mogelijk en gewenst wordt daarbij ontwikkelingsruimte geboden.
In onderhavig bestemmingsplan is zoveel mogelijk aangesloten bij de uitgangspunten en systematiek van het bestemmingsplan Buitengebied.

4 Randvoorwaarden

4.1 Milieuzonering

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij een bestemmingsplan afstemming plaats te vinden tussen activiteiten die milieuhinder kunnen veroorzaken en hindergevoelige functies. Voor deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de lijst met richtafstanden uit de VNG-brochure ‘‘Bedrijven en Milieuzonering’’ (herziene versie, 2009).
Deze richtafstanden, die gelden ten aanzien van de hinderaspecten geluid-, stof- en geurhinder en gevaar, kunnen worden gezien als een de afstand waarbij onaanvaardbare hinder van een milieubelastende activiteit voor gevoelige functies kan worden uitgesloten. In gebieden waar een menging van functies voorkomt, wordt uitgegaan van een kleinere richtafstand.
De mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt ten opzichte van het daarvoor geldende bestemmingsplan hebben geen betrekking op/relevantie met voornoemde hinderaspecten. Hiermee is er vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.2 Bodem

Voor een deel van het huidige tracé van de Lemselerbeek is een waterbodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1. Het doel van dit onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de waterbodem en om te beoordelen of de aanwezige waterbodem in de beek kan blijven bij dempen of gewijzigd profiel, of dat de waterbodem afgevoerd/gebaggerd moet worden.
Omdat er met dit bestemmingsplan wijzigingen in het tracé zijn voorzien worden de delen die niet zijn beoordeeld in voornoemde onderzoek beoordeeld aan de hand van de bodemkwaliteitskaart.

Waterbodemonderzoek
De Lemselerbeek bevat een sliblaag variërend van 10 tot maximaal 50 cm. De kwaliteit is deels schoon (achtergrondwaarde) en deels verspreidbaar op het aangrenzend perceel.
In het kader van de Waterwet en onderhoudswerkzaamheden door het waterschap, zal tijdens de natuurtechnische werkzaamheden aan de beeklopen gelijktijdig het slib worden verwijderd en worden verspreid op het aangrenzend perceel, tot 20 meter vanaf de kant van de beek.
Voor grondwerkzaamheden buiten het huidige profiel van de watergang, zal zoveel als mogelijk gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Dinkelland.

Bodemkwaliteitskaart
Het doel van de bodemkwaliteitskaart (Syncere, 12 okt. 2006, proj.nr.: B04B0470) is het vastellen van de diffuse bodemkwaliteit voor het grondgebied van de gemeente Dinkelland zodat op een verantwoorde wijze grondverzet op basis van de Ministeriële Vrijstellingsregeling grondverzet kan plaatsvinden.
Uit de kaart 'Diffuse bodemkwaliteit bovengrond' blijkt dat de bovengrond (0-0,5 m-mv) van het gebied ter plaatse van het nieuwe tracé van de Lemseler- en Saasvelderbeek wordt aangemerkt als schoon. Uit de kaart 'Diffuse bodemkwaliteit ondergrond' blijkt dat ook de ondergrond (0,5-2,0 m-mv) wordt aangemerkt als schoon.
In de gevallen waarbij de waterloop gedempt wordt met grond van een nabijgelegen nieuw te graven of her te profileren waterloop wordt gebruik gemaakt van de “op en nabij regeling” conform besluit bodemkwaliteit.

Op en nabij regeling
In artikel 36, derde lid van het Besluit bodemkwaliteit is voor tijdelijke uitname van grond en baggerspecie vastgelegd dat: ‘het tijdelijk verplaatsen of uit de toepassing wegnemen van grond of baggerspecie is toegestaan zonder inachtneming van de artikelen 38 tot en met 64, indien deze vervolgens, zonder te zijn bewerkt, op of nabij dezelfde plaats en onder dezelfde conditie opnieuw in die toepassing wordt aangebracht.’
Voor overtollige vrijkomende grond die niet binnen de gemeente Dinkelland kan worden hergebruikt geldt dat die betreffende grond wordt gekeurd en op een bijpassende manier conform wettelijke kwaliteitseisen wordt afgevoerd en verwerkt.
Op deze wijze wordt in het plan op een zorgvuldige wijze met de bodemkwaliteit omgegaan.

4.3 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder dient binnen de zones van wegen bij het realiseren van geluidsgevoelige bestemmingen een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. De Wet geluidhinder toetst plannen op geluidbelastingen aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen of aan de rand van de locatie waarbinnen het realiseren van dergelijke bestemmingen mogelijk is. Geluidsgevoelige bestemmingen zijn:
  • woningen;
  • scholen en onderwijsinstellingen;
  • ziekenhuizen en verpleegtehuizen;
  • andere gezondheidsgebouwen en de daarbij behorende terreinen; woonwagenstandplaatsen.
In dit plan is geen sprake van de aanwezigheid van geluidsgevoelige functies waardoor akoestisch onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. Door deze wijziging is onder meer het Besluit luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen. Een belangrijk verschil van de nieuwe wet met het Besluit luchtkwaliteit 2005 is een flexibelere koppeling tussen ruimtelijke ontwikkelingen en luchtkwaliteit. Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen (in de vorm van grenswaarden).
Bij dit project is er geen sprake van een verkeersaantrekkende werking en daarmee kan ook geen luchtverontreiniging optreden. Daarom wordt onderzoek naar luchtkwaliteit niet noodzakelijk geacht.

4.5 Externe Veiligheid

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het in de ruimtelijke planvorming noodzakelijk rekening te houden met de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen en de regeling van risicogevoelige objecten.
In en rondom het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen of risico-gevoelige objecten aanwezig, zoals uit onderstaande uitsnede uit de risicikaart blijkt. De dichtst bij gelegen risicobron is een leiding van de Defensie Pijpleiding Organisatie. De betreffende pijpleiding heeft een uitwendige en inwendige diameter van respectievelijk 219,08 mm en 204,98 mm, een wanddikte van 7,04 mm en een maximale werkdruk van 80,00 bar. De risicocontour (PR 10-6) is 0 meter.
In het bestemmingsplan is ter plaatse van deze leiding de dubbelbestemming 'Waarde - Brandstof' opgenomen. Ter bescherming van de pijpleiding zijn in deze bestemming diverse beperkingen opgenomen met betrekking tot bouwen, gebruik en aanleggen/graven.
Geconcludeerd wordt dat externe veiligheid geen probleem vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
afbeelding
Uitsnede risicokaart van Saasveld-Gammelke

4.6 Waterhuishouding

Van oudsher zijn de watersystemen in het landelijk gebied voornamelijk afgestemd op de landbouw, zo ook binnen het gebied Saasveld-Gammelke. Dit heeft op veel plaatsen geleid tot water dat niet voldoet aan de normen voor biologisch gezond water, eutrofiëring, onvoldoende waterbergend vermogen en/of verdroging van natuurgebieden. De wateropgaven in dit gebied zijn; vergroting van het waterbergend- en conserverend vermogen, vermindering van de verdroging, waar mogelijk verminderen van de drooglegging, tegengaan van ongezuiverde lozingen en natuurvriendelijke oeverinrichting. Daarbij zal waar mogelijk, worden ingespeeld op de ontwikkeling naar meer duurzame landbouw, natuur en recreatie.
De belangrijkste herstelmaatregelen voor de Lemselerbeek zijn beekbodemophoging en het verwijderen van stuwen, zodat minder water wordt onttrokken aan de omliggende percelen en vismigratie mogelijk wordt. Actieve meandering wordt niet nagestreefd, alleen herprofilering van oevers en bevordering van lichte slingerwerking. Aanvullend is hierbij de bedoeling om de beek zo natuurlijk mogelijk in te richten met beekbegeleidende beplanting aan weerszijden van de beek. Hierbij wordt in acht genomen dat de beek wel goed te onderhouden blijft.
De beekbodem wordt opgehoogd en versmald, belangrijk daarbij is dat de opgebrachte grond niet teveel erodeert of wegspoelt. Door het aanbrengen van bodemmateriaal in de waterlopen worden eroderende processen beperkt. Ter hoogte van de natuurgebieden worden de beken bekleed met ondoorlatend materiaal (leem), omdat de drainerende werking van de beek verdrogend voor natuurgebieden werkt. De resterende ophoging vindt plaats met zand om de morfologische processen en een gunstige leefomgeving voor vissen te krijgen. Wanneer waterlopen grenzen aan landbouwgebied worden deze opgehoogd met zand om extra vernatting op landbouwpercelen te voorkomen.
Door de beekbodemophoging kunnen ook alle bestaande stuwen worden verwijderd. Om de afvoer van water te garanderen worden duikers in het gebied vervangen en op de goede hoogte gelegd. Door de stuwen te verwijderen wordt de gewenste veelal hogere grondwaterstand gehaald en kunnen kleinere vissoorten zoals bermpje en riviergrondel weer vrij migreren.
De Lemselerbeek is grotendeels een gegraven waterloop. Oude meanders zijn op historische kaarten dan ook niet aanwezig. Door beekbodemophoging en verondieping ontstaan beeklopen waarin morfologische processen weer enigszins plaats kunnen vinden. Binnen agrarisch gebied worden deze processen (horizontaal) toegestaan binnen de 5 meterzone. Morfologische processen die verticaal voorkomen (verdieping van de loop) moeten grotendeels worden voorkomen door het plaatsen van obstakels in de vorm van boomstammen en/of takkenbossen, zodat de stroomsnelheid niet groter dan 0,5 m/sec wordt.
Langs de Lemselerbeek wordt in de beekbegeleidende stroken beplanting aangelegd. Dit ter bevordering van de waterkwaliteit in de bufferzone en het verminderen van het beheer en onderhoud door de schaduwwerking van de beplanting. In landbouwgebied is 5 meter aan weerszijden gereserveerd om de ecologische kwaliteit van de beeklopen te verbeteren en morfologische processen de ruimte te geven. Er wordt een 3 meterzone gebruikt voor inplant (vanaf insteek van de beek) en een 2 meterzone voor het onderhoudspad bestaande uit kruidenrijk grasland. In de beekbegeleidende beplanting worden openingen naar de beek aangebracht om beheer en onderhoud van de beek mogelijk te houden.
Een gedetailleerde beschrijving is te vinden in paragraaf 5.2 en in het rapport “Inrichtingsplan Saasvelder- en Lemselerbeek en aangrenzende nieuwe natuurgebieden, ARCADIS juni 2011”.
De hiervoor beschreven watermaatregelen hebben een positief effect op het watersysteem en de waterkwaliteit en -kwantiteit. De effecten van de maatregelen worden gemonitord en waar nodig worden aanpassingen verricht ter voorkoming of beperking van negatieve effecten. Geconcludeerd wordt dat de waterhuishoudkundige doelstellingen in dit plan voldoende gewaarborgd zijn.
Deze waterparagraaf is samen met het waterschap Regge en Dinkel opgesteld. In het voortraject van het bestemmingsplan zijn diverse overlegmomenten geweest en heeft afstemming plaatsgevonden over de inhoud van het plan.

4.7 Archeologie

Archeologische resten vormen de belangrijkste kennisbron over een groot deel van ons verleden. Nederland kent verschillende landschappen en daarmee een zeer rijk en gevarieerd bodemarchief, zowel op landbodems als onder het wateroppervlak. Veel van deze waarden gaan ongezien op de schop of komen als (on)welkome toevalsvondst aan het daglicht. Dit vraagt van de waterbeheerder om een zorgvuldige omgang met resten uit ons verleden door archeologie vroegtijdig te betrekken bij een project of locatiekeuze.
Door Oranjewoud is voor het herinrichtingsgebied Saasveld-Gammelke een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd en tegelijk ook een inventariserend veldonderzoek voor de Lemselerbeek uitgevoerd (projectnr. 195996, revisie 03, juli 2009).
Uit onderstaande gemeentelijke archeologische verwachtings- en advieskaart blijkt dat er in de omgeving van de Lemselerbeek geen bekende vindplaatsen of archeologische (zeer) waardevolle gebieden aanwezig zijn. Op enige afstand bevinden zich wel enige cultuurhistorisch waardevolle erven.
afbeelding
Gemeentelijke archeologische verwachtings- en advieskaart
Op basis van het bureauonderzoek is geconcludeerd dat het onderzoeksgebied een algemene brede verwachting kent. Aanbevolen wordt een veldtoets te laten uitvoeren.
Op 29 april 2011 heeft de door de gemeente ingehuurde regio-archeoloog (Drs. J.A.M. (Hans) Oude Rengerink) over de Lemselerbeek en Saasvelderbeek het volgende archeologisch advies afgegeven aan de gemeente Dinkelland:
'
Situatie:
In het kader van de RvK Saasveld-Gammelke worden diverse beken en aangrenzende zones nieuw ingericht door middel van uiteenlopende ingrepen. In het kader daarvan is in 2009 door Oranjewoud een inventariserende bureaustudie uitgevoerd om in beeld te brengen of er daarbij eventueel archeologische waarden aangetast kunnen worden. Voor de Saasvelder- en Lemselerbeek is een vrij concreet ontwerp voor de aanpassingen beschikbaar.
Advies:
Uit de inventarisatie blijkt dat er binnen de zones waar aanmerkelijke bodemingrepen zijn voorzien geen archeologische waarden en resten zijn te verwachten. Het is daarom verder niet nodig om in de verdere plan- en voorbereidingsfasen archeologisch onderzoek te laten uitvoeren. Bij de uitvoering van het werk hoeven geen archeologische begeleidingen of ander onderzoek te worden uitgevoerd.
Dit laat onverlet dat bij het eventueel aantreffen van archeologische resten en sporen er een (wettelijk verplichte) melding moet worden gedaan aan de gemeente Dinkelland, in casu de regio archeoloog.'
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat eventuele aanwezige archeologische waarden met uitvoering van het plan voldoende beschermd worden.

4.8 Flora & Fauna

De bescherming van in het wild levende planten- en diersoorten wordt in de Flora- en faunawet (1998) geregeld. Bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen dient uitdrukkelijk rekening te worden gehouden met de eventuele aanwezigheid van beschermde soorten, als ook met beschermde gebieden op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn (resp. 1979 en 1992).
Het plangebied ligt ten westen van de kern Oldenzaal, op korte afstand van Natura 2000-gebied Lemselermaten. Het gebied de Lemselermaten is door Nederland als lidstaat van de Europese Unie in 2003 vanwege de Habitatrichtlijn aangemeld bij de Europese Commissie. Omdat de Lemselermaten formeel nog niet is aangewezen onder de Habitatrichtlijn, is de Natuurbeschermingswet 1998 nog niet van toepassing op het gebied, en gaat er rechtstreekse werking uit van de Europese Habitatrichtlijn. Deze rechtstreekse werking houdt concreet in dat plannen of projecten in of in de nabijheid van een Habitatgebied die de kwaliteit van de instandhoudingsdoelstellingen kunnen verslechteren of een storend effect kunnen hebben op soorten, getoetst moeten worden op hun gevolgen voor het Habitatgebied.
Ecogroen Advies uit Zwolle heeft voor het Landinrichtingsplan Saasveld-Gammelke een zgn. 'Habitattoets' (subtitel: Voortoets procedure Habitatrichtlijn artikel 6, projectcode: 08139, datum: 14 oktober 2008) uitgevoerd. Daarin is het volledige maatregelenpakket uit het Landinrichtingsplan als één samenhangend project, dat uit onlosmakelijk met elkaar verbonden maatregelen bestaat, beschouwd.
Uit de Habitattoets blijkt dat de maatregelen uit het Landinrichtingsplan netto geen negatieve effecten veroorzaken op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Lemselermaten. Diverse maatregelen voor beekherstel en waterberging dragen er juist aan bij dat de grondwaterstand in de regio stijgt en verdroging afneemt. Daarnaast is door verplaatsing van agrarische bedrijven een netto-afname van vermestende en verzurende stoffen op Lemselermaten bewerkstelligd. De conclusie is dan ook dat de maatregelen zelfs in positieve mate bijdragen aan de opgave voor Natura 2000-gebied Lemselermaten om verdroging en eutrofiering terug te dringen middels lokale en regionale maatregelen. Er zijn derhalve met zekerheid geen negatieve effecten – laat staan significante negatieve gevolgen - op Natura 2000-gebied Lemselermaten te verwachten, waardoor er geen Passende Beoordeling ingevolge de Habitatrichtlijn hoeft te worden opgesteld.
In de zomer van 2011 is door Ecogroen Advies een ecologisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van het inrichtingsplan voor de Saasvelder- en Lemselerbeek en aangrenzende natuurgebieden, zie bijlage 1 voor het concept-rapport. De conclusies van dit onderzoek staan hieronder op hoofdlijnen beschreven.
De her in te richten beken liggen niet binnen een Natura 2000-gebied, echter in de omgeving liggen drie gebieden die aangewezen zijn in de Habitatrichtlijn. Gezien de geplande ingrepen geen (directe) invloed hebben op de aangewezen waarden en ook de omgevingsfactoren zoals grondwaterstanden niet beïnvloeden, wordt geconcludeerd dat de geplande inrichtingsmaatregelen geen negatieve effecten zullen hebben op het Natura 2000-gebied Lemselermaten of andere Natura 2000-gebieden.
Diverse zwaarder en minder zwaar beschermde soorten zijn in het plangebied aangetroffen, dan wel er kon niet worden uitgesloten dat deze soorten in het plangebied kunnen voorkomen. Daartoe worden in het rapport diverse aanbevelingen gedaan voor nader onderzoek en het nemen van maatregelen.
De aanbevelingen worden voor dit plan overgenomen, waarmee geconcludeerd kan worden dat er in het plan voldoende rekening wordt gehouden met de in en rond het plangebied voorkomende natuurwaarden.

5 Planbeschrijving

5.1 Uitgangspunten En Doelstellingen Van Het Plan

Ten behoeve van de landinrichting Saasveld-Gammelke is in 1998 een landinrichtingsplan vastgesteld. In december 2008 is het wijziging-inrichtingsplan door Gedeputeerde Staten van Overijssel vastgesteld. Het ruilplan is unaniem vastgesteld door de uitvoeringscommissie op 12 januari 2011.
Voornoemde plannen komen op veel plaatsen niet overéén met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Dit dient daarom partieel herzien te worden. Omdat de plannen in Saasveld-Gammelke niet overal even ver gevorderd zijn en om procedure vertragingen met een plaatselijke grondslag niet van invloed te laten zijn op de voortgang elders in Saasveld-Gammelke is ervoor gekozen om per onderdeel/deelgebied partiële bestemmingsplannen op te stellen, zo ook voor de Lemselerbeek en omgeving.
Voorgaande plannen zijn voor de Saasvelder- en Lemselerbeek verder uitgewerkt in het 'Inrichtingsplan Saasvelder- en Lemselerbeek en aangrenzende nieuwe natuurgebieden' welke eind juni definitief is gereed gekomen. Dat plan en de ervoor genoemde plannen vormen de basis voor dit bestemmingsplan.
De revitaliseringdoelen voor de omgevingskwaliteit van het landelijk gebied betreffen water, bodem, milieu, natuur en landschap.
De revitalisering draagt bij aan:
  • een verbetering van het watersysteem, zowel in kwantitatieve zin als in kwalitatieve zin;
  • behoud, herstel en ontwikkeling van natuur-, landschaps-, cultuurhistorische en archeologische waarden.
Landbouw:
  • verbeteren van de productieomstandigheden voor de agrarische sector.
Waterbeheer:
  • verbeteren oppervlaktewatersysteem: water vasthouden, water bergen en water afvoeren;
  • verdrogingsbestrijding;
  • verbetering van de waterkwaliteit.
Natuur:
  • realiseren van haalbare natuurbeheertypen;
  • natuurvriendelijke inrichting van de beeklopen.
Landschap en cultuurhistorie:
  • landschapsstructuren versterken, o.a. vanuit cultuurhistorisch oogpunt;
  • ontwikkeling agrarisch landschaps- en natuurbeheer;
  • zichtbaar maken cultuurhistorische elementen voor versterking streekidentiteit.
Recreatie en toerisme:
  • kleinschalig en gezoneerd.
afbeelding
afbeelding
afbeelding
Maatregelen en gevolgen voortvloeiend uit de revitaliseringsdoelen
Voornoemde revitaliseringsdoelen zijn voor de Lemselerbeek (voor zover ruimtelijk relevant) als volgt vertaald:
  • De Lemselerbeek is aangewezen als watertype R4 op grond van de kaderrichtlijn water. Streefbeeld van R4 is onder andere meandering. Actieve meandering wordt niet nagestreefd, alleen herprofilering van oevers en bevordering van een lichte slingering. De beekloop is een gegraven loop en kende in het verleden geen meandering.
  • Bij de modellering is uitgegaan van een zo hoog mogelijke verhanglijn, waarbij de stuwen zijn verwijderd. Gestreefd wordt naar zo hoog mogelijke grondwaterstanden passend binnen de verschillende functies in en rond het plangebied. De bodem van de beek wordt verhoogd door zand in de bedding aan te brengen, of door het plaatsen van obstakels, waardoor de bodem door natuurlijke aanzanding verhoogd wordt. De huidige natuurwaarden zijn hiervoor leidend. Verhoging van de waterbodem van de beek heeft tot gevolg dat de regionale kwelstroom zich meer in de maten en laagtes manifesteert.
  • Dempen of verondiepen van watergangen binnen de EHS leidt tot een stijging van de freatische grondwaterstand. Gelet op de brede toepassing van deze maatregelen, zal dit ook resulteren in waterconservering, toename infiltratie en afvoervertraging (toename weerstand).
  • Langs de beken wordt beekbegeleidende beplanting nagestreefd, wanneer dit de natuurwaarden van de percelen niet verminderd. Hierdoor is de beek beschaduwd. Dit bevordert de waterkwaliteit en door een lagere plantengroei in de beek is er op den duur minder onderhoud nodig. Er worden in principe geen bankets gegraven. De beplanting wordt aangelegd op de oevers.
  • Daar waar de beek door agrarisch landschap loopt wordt eveneens beekbegeleidende beplanting aan weerszijde van de beek nagestreefd. Beekbegeleidende beplanting betreft 3 meter van de 5 meter-zone. Twee meter betreft grasland welke dienst doet als buffer en onderhoudsstrook tussen de beekbegeleidende beplanting en het agrarische gebied.
  • Herstel van landschapselementen vindt alleen plaats daar waar deze in het verleden zijn gelegen en uit de landschapsanalyse (op basis van het LandschapsOntwikkelingsPlan) naar voren zijn gekomen te herstellen of versterken.
  • Nieuwe aanplant wordt afgestemd op het cultuurhistorische landschap.
  • De waterafvoer uit het blijvend landbouwgebied dient te worden gewaarborgd.
  • Uitgangspunt bij de optimalisatie van de waterhuishouding is het “stand-still principe” ten opzichte van de huidige situatie bij de start van het project (stand-still heeft geen betrekking op de mogelijke landbouwkundige ontwikkeling gedurende het project of daarna). Dit betekent in ieder geval geen verdroging van het omliggende gebied (ten opzichte van de uitgangssituatie) en er buiten het in te richten gebied geen wateroverlast mag optreden als gevolg van inundaties of grondwaterstandsverhoging boven het peil van de drooglegging.
  • Toegang tot agrarische percelen wordt gegarandeerd.
  • Recreatief medegebruik is mogelijk op aanwezige (zand)paden.
Met het toekennen van de bestemmingen en de invulling ervan is rekening gehouden met bovenstaande doelstellingen en plannen, het vigerend beleid (hoofdstuk 3) en de (milieu)technische randvoorwaarden zoals opgenomen in hoofdstuk 4.

5.2 Ruimtelijke Hoofdopzet

Saasvelder- en Lemselerbeek
Uitgangspunt vormt het vastgestelde landinrichtingsplan Saasveld-Gammelke waarbij binnen dit project de aandacht gericht is op de inrichting van natuurlijke beeklopen van de Saasvelder- en Lemselerbeek en de inrichting van aangrenzende nieuwe natuurgebieden. De nieuwe én bestaande natuur in dit gebied is erg afhankelijk van voldoende natte omstandigheden. De nieuwe waterpeilen in de beken spelen dan ook een grote rol. Vanuit de agrarische sector wordt benadrukt dat de huidige landbouwkundige ontwatering in stand moet blijven. Dit heeft in het ontwerpproces een belangrijk aandachtspunt gevormd.
In het plan van toedeling voor de landinrichting Saasveld-Gammelke is langs de Saasvelder- en Lemselerbeek circa 98 hectare nieuwe natuur toebedeeld aan Staatsbosbeheer en een aantal particulieren. Daarnaast is 14 hectare toebedeeld aan het waterschap Regge en Dinkel voor het ontwikkelen van natuurlijke beeklopen en 3 hectare aan de gemeente Oldenzaal voor aanleg van boscompensatie. Binnen de bestaande natuur langs de Saasvelder- en Lemseler­beek dient de waterhuishouding geoptimaliseerd te worden om onder andere verdroging van waardevolle beekbegeleidende bossen tegen te gaan.
Lemselerbeek
De inrichting van de Lemselerbeek beperkt zich tot een smalle beekzone. Stuwen worden weggehaald of vervangen door een vistrap. Aan weerszijden van de beken wordt vijf meter vrijgemaakt om de beek natuurlijker in te kunnen richten. De meeste sloten in de natuurgebieden worden gedempt.
Langs de Lemselerbeek wordt beekbegeleidende beplanting aangelegd waar de beekloop door agrarisch gebied is gelegen. Dit ter bevordering van de water­kwaliteit en verminderen van het beheer en onderhoud aan de beeklopen. In landbouw­gebied is 5 meter aan weerszijde van de beek gereserveerd om de ecologische kwaliteit van de beeklopen te verbeteren en morfologische processen de ruimte te bieden. De beek­begeleidende beplanting vormt eveneens een corridor van vochtige bossen tussen (elzen) broekbossen voor bijzondere soorten als kleine ijsvogelvlinder en grote weerschijnvlinder. Er wordt 3 meter van de zone gebruikt voor inplant (vanaf de insteek van de beek), 2 meter als onderhoudspad bestaande uit kruidenrijk grasland. In de beekbegeleidende beplanting worden openingen gehouden om beheer en onderhoud mogelijk te houden.
Delen van de beek waar op termijn geen water meer door stroomt zullen eenzelfde functie krijgen die overeenkomst met de naastgelegen gronden. Voor het grootste deel hebben deze een agrarische bestemming.
Er zijn twee deelgebieden waar grootschaliger werkzaamheden zullen plaatsvinden. Deze worden hieronder toegelicht. Daarbij moet opgemerkt worden dat over de daadwerkelijke realisering van alle hieronder beschreven maatregelen nog overleg plaatsvindt met betrokken partijen. Het kan dus zijn dat niet alles (precies zoals beschreven) wordt uitgevoerd.
Deelgebied Het Simbroek
In deelgebied Het Simbroek wordt de oude loop/laagte hersteld voor afvoer van het beekwater. Door het terugbrengen van de oude loop vindt weer een natuurlijkere afstroom van het water plaats. De oude loop wordt gedempt met leem om te voorkomen dat de gedempte loop alsnog kwel zal wegvangen. Indien in de toekomst de waterwinning stopt of vermindert, kan het kwel mogelijk weer in het maaiveld komen.
In dit deelgebied is ervoor gekozen het cultuurhistorische landschap te herstellen. De structuren van het landschapsbeeld rond 1900 zijn nog duidelijk herkenbaar in het landschap. De open kamers en coulissen van het maten- en flierenlandschap zijn hersteld en de beek volgt weer zijn oude route door het landschap.
De percelen bestaan uit kruidenrijke graslanden. Doordat de GVG te laag is gelegen, worden geen schrale natuurbeheertypen nagestreefd. Er dient dan minimaal 40-60 cm verwijderd te worden om een goede uitgangssituatie te creëren.
In dit kleinschalige weidelandschap is de grauwe klauwier en het bont dikkopje aanwezig. Bij hoge afvoeren stroomt het water deels over de Noorderhoekdijk, wat een voorde is geworden met een kleine duiker zodat vissen doorgang behouden. Doordat stuwen zijn verwijderd kunnen verschillende vissoorten waaronder bermpje en riviergrondel zich weer verspreiden. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat de Lemselerbeek ten westen van de Deurningerstraat nog ingericht moet worden en stuwen dienen te worden verwijderd.
In het agrarische deel van het plangebied is beekbegeleidende beplanting aanwezig. De beschaduwing van de beek hier zorgt dat er een geschikt biotoop ontstaan is voor gewone bronlibel. Ook beekoeverlibel komt hier voor doordat de loop in het agrarische gebied kwel aantrekt.
De noordzijde van de beek bestaat grotendeels uit Berken-Eikenbossen en Beuken-Eikenbossen. Dit wordt versterkt door realisatie van Beuken-Eikenbossen. De bossen versterken de waardevolle boskern in Noorderhoek en bieden leefgebied aan, onder andere, de middelste bonte specht en de wielewaal. Om een doorkijk te behouden, mede vanuit recreatief oogpunt, wordt één perceel (perceel 7) omgevormd naar grasland.
De percelen zijn te voedselrijk voor de ontwikkeling van Berken-Eikenbossen. Realisatie van bos versterkt de losse elementen, waardoor een verbinding wordt gecreëerd voor onder andere kleine zoogdieren. Een perceel ten noorden van de loop wordt niet ingeplant om doorkijk te behouden. Langs de beek in agrarisch gebied wordt beekbegeleidende beplanting nagestreefd, waardoor IJsvogel uitkijkposten heeft op overhangende takken.
afbeelding afbeelding
Streefbeeld Het Simbroek
Het verleggen van de loop vindt plaats door de huidige laagte (langs de bosrand) weer uit te graven. De loop mag daarbij geen leemlaag doorsnijden. Wanneer de leemlaag ondieper aanwezig is dan het gewenste bodemdiepte, dient een bredere beekbodem of accolade­profiel aangelegd te worden voor behoud van de berekende afvoer. De oude loop kruist de Noorderhoekdijk noordelijker dan de huidige loop. De huidige duiker kan daarmee verwijderd (of gedicht) worden. Op de kruising met de Noorderhoekdijk wordt een kleine duiker aangelegd en wordt het huidige zandpad verlaagd waardoor een voorde (een doorwaadbare plaats) ontstaat. Bij het schonen van de beekloop is maaisel op de noordoever gelegd. Om de natuurlijke afstroom van regenwater aan de noordzijde van de loop te herstellen dient (lokaal) het maaisel te worden verwijderd.
De oude loop wordt eerst bekleed met leem (minimaal 20 cm) en verder tot maaiveld opgevuld met zand of vrijgekomen grond uit de omgeving. Ook de te verondiepen beekloop wordt eerst bekleed met leem. Het vullen met leem is noodzakelijk om te voorkomen dat de loop kwelwater blijft wegvangen uit de omliggende percelen. Wanneer de beeklopen zijn verondiept met minimaal 20 cm leem en ook de taluds zijn afgedicht wordt het overige deel van de loop (locatie afhankelijk in hoeveelheid) opgehoogd met zand. Zand zorgt voor gunstigere ecologische processen en vormt een beter substraat voor ontwikkeling van vegetaties en habitats van vissoorten.
Er wordt één sloot in het gebied gedempt met leem. In de bestekfase dient bepaald te worden of de sloot diep is ingesneden of dat uiteindelijk volstaan kan worden met afdammen en laten verlanden van de waterloop.
De beplantingen op de maten en flieren wordt hersteld. Naar aanloop van het bestek dient bepaald te worden welke beplanting gewenst is gezien de huidige, overgebleven, restanten van beplanting in (de omgeving van) dit deelgebied.
In het westen van het plangebied wordt de grasmat gescheurd en wordt groepsgewijs eik, beuk, haagbeuk en winterlinde aangeplant. De beplantingswijze is beschreven in hoofdstuk 4 ‘Uitgangspunten en randvoorwaarden’. Voor ontwikkeling van de graslanden dienen de huidige akkerpercelen ingezaaid te worden met een grasmengsel.
afbeelding afbeelding
Maatregelenkaart Het Simbroek
Deelgebied Noorderhoek
De beekloop wordt in het oostelijk deel verlegd naar waar deze rond 1900 heeft gelegen. Vanaf een voorde bij de Noorderhoekdijk stroomt de beek door het graslandperceel weer naar de huidige loop. De drempel in de beekloop vangt het verschil in verval op met de duiker onder de Deurningerstraat. Doordat de drempel(s) niet meer dan 8 cm bedragen kunnen kleine vissoorten als bermpje en riviergrondel de beek optrekken. Boven het wateroppervlak is gewone bronlibel aanwezig, op overhangende takken foerageren ijsvogels op zoek naar vissen en langs de waterkant is de grote gele kwikstaart op zoek naar insecten. Indien mogelijk worden nissen bij of onder de duiker onder de Deurningerstraat gecreëerd of andere broedbiotopen (nestkasten) ten behoeve van grote gele kwikstaart. De waterloop onder de Deurningerstraat is voorzien van een schotbalkstuw zodat gereguleerd het peil verhoogd kan worden en afstroming van regenwater gegarandeerd blijft.
Langs de beekloop worden de open kamers behouden. Hier wordt kruidenrijk grasland nagestreefd. Op de hoge zwarte enkeerdgrond wordt eveneens een fauna- of kruidenrijk grasland nagestreefd, op verzoek van de (toekomstige) particulier natuurbeheerder. Een duidelijke es is het perceel niet. Langs de Lemselerbeek bevinden zich de kruiden- en faunarijke, vochtige graslanden. In dit kleinschalige landschap van weide- en akkerpercelen komt grauwe klauwier voor. In de overgang van de vochtige graslanden naar de bossen is bont dikkopje te vinden.
Doordat afwatering van aangrenzende percelen gegarandeerd dient te blijven en de GVG en GLG een veelal ongunstige situatie weergeven voor dotterbloemhooilanden, worden geen maatregelen getroffen alsnog een schraal, kwelafhankelijk natuurbeheertype na te streven.
Ontwikkeling van een dotterbloemhooiland kan alleen tot ontwikkeling komen wanneer ongeveer 50 cm wordt afgegraven aangezien het aangrenzende akkerperceel in agrarisch gebruik blijft. Gezien de ontwikkelingskosten en het sterk verstoren van o.a. het bodem­profiel en lokale kwelstromen, wordt geen dotterbloemhooiland nagestreefd. Wel wordt op dit perceel de drainage verstoord en wordt een greppel om het perceel gegraven om de afwatering van het achterliggende akkerperceel in stand te houden.
De vroegere es ten noorden van de beek (percelen 24, 25 en 26) is niet meer herkenbaar en wordt daarom niet hersteld. Hier wordt kruiden- en faunarijk grasland nagestreefd op verzoek van de (toekomstige) particulier natuurbeheerder.
Het bestaande bosgebied wordt versterkt door realisatie van Beuken-Eikenbossen aan de in het noorden van het deelgebied. Randinvloeden van buitenaf worden hiermee verkleind. Wanneer deze bossen op leeftijd komen, zijn deze geschikt als leefgebied voor onder andere middelste bonte specht. In de ontwikkelingsfase en wanneer de bosrand omgeven wordt door struweel en braam, is ook nachtegaal hier aanwezig. Beheer en onderhoud aan de beekloop dient alleen nog plaats te vinden bij calamiteiten. In de kern van het gebied waar reeds Elzenbroekbos en Vogelkers-Essenbos aanwezig is, wordt door de vernattings­maatregelen de kwaliteit weer verbeterd/hersteld. In deze vochtige bossen komen soorten voor als wielewaal, grote weerschijnvlinder en kleine ijsvogelvlinder.
afbeeldingafbeelding
Streefbeeld deelgebied Noorderhoek
De stuwen in de beek worden verwijderd. Een deel van de loop wordt weer uitgegraven, waarbij leemlagen niet doorsneden mogen worden. Ter hoogte van de Noorderhoekdijk worden diverse maatregelen gerealiseerd (voorde, verwijderen duiker en aanleg van een kleine duiker). De huidige loop wordt gedempt door eerst een leemlaag van 20 cm aan te brengen en vervolgens verder op te vullen met zand.
Het overige deel van de huidige loop wordt verondiept door het aanbrengen van een leemlaag van 20 cm en vervolgens verder aan te vullen met zand tot de berekende beekbodemhoogte wordt bereikt.
Om het verval op te kunnen vangen bij de duiker onder de Deurningerstraat wordt een drempel aangebracht. Voor het natuurlijke karakter bestaat de drempel uit boomstronken. De drempel mag niet meer 8 cm bedragen om vispasseerbaarheid van kleine vissoorten te behouden. Indien het verval groter is, worden meerdere drempels aangelegd met staphoogtes van 8 cm zodat in de toekomst, wanneer ook de stuwen stroomafwaarts in de Lemselerbeek zijn verwijderd of passeerbaar zijn gemaakt, bermpje en riviergrondel de Lemselerbeek weer kunnen optrekken. Ten noorden van de Lemselerbeek is eveneens een duiker onder de Deurningerstraat gelegen welke water afvoert van een natuurlijke laagte. De duiker heeft een iets hogere ligging dan de sloot waardoor water wordt vastgehouden in het achterliggende gebied (Elzenbroekbos). Hier wordt voor de duiker een schotbalkstuw aangelegd. Hierdoor kan het gebied verder vernat worden en regenwater gereguleerd worden afgevoerd. Hierdoor wordt voorkomen dat het gebied, indien de kweldruk toch te laag is, verzuurd door vasthouden van regenwater. Natuurlijke afstroom van regenwater behoort immers tot het systeem van Elzenbroekbos.
Langs de noordzijde van de Lemselerbeek is maaisel van de beken opgebracht. Hierdoor is een onnatuurlijke wal ontstaan welke inundatie met beekwater en de natuurlijke afloop van regenwater naar lager gelegen delen belemmert. Het maaisel wordt zoveel mogelijk verwijderd. Lokaal is verwijderen niet mogelijk gezien hier oude bomen groeien. Deze dienen te worden behouden.
Er is in het gebied een oude parkeergelegenheid aan de Deurningerstraat gelegen wat een onnatuurlijk wal vormt in het bos. Deze wal wordt afgegraven tot op het oorspronkelijke maaiveld. Afhankelijk van de kwaliteit van de vrijgekomen grond kan deze mogelijk ingezet worden om de beeklopen te verondiepen.
Voor de ontwikkeling van de bossen op graslandpercelen is gekozen voor spontane ontwikkeling. Er zijn voldoende zaadbronnen in de omgeving aanwezig. Op deze percelen worden groepsgewijs eik, beuk, haagbeuk en winterlinde aangeplant.
De voormalige es is in de huidige situatie in gebruik als grasland. Voor herstel van de akker dient de grasmat verwijderd (of omgeploegd) en ingezaaid of gepoot te worden.
afbeelding afbeelding
Maatregelenkaart Noorderhoek (de hier weergegeven beekloop zal iets gewijzigd gerealiseerd worden)

6 Planopzet

Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De verbeelding en de
regels zijn juridisch bindend.

6.1 Feitelijke Planopzet

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Op 1 januari 2010 is de digitale verplichtingen uit de Wro voor het bestemmingsplan in werking getreden. Het bestemmingsplan dient sinds 1 januari 2010 te voldoen aan de zogenaamde RO-standaarden:
  • Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008);
  • Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2008);
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI 2008).
Dit bestemmingsplan is opgezet conform deze standaarden.
Daarnaast is in dit bestemmingsplan zoveel mogelijk aangesloten bij de opzet en inhoud van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 en het onlangs in procedure gebrachte bestemmingsplan Gammelkerbeek. Dit geldt overigens ook voor de andere Saasveld-Gammelke-bestemmingsplannen. Op deze wijze is er in de Buitengebied-bestemmingsplannen zoveel mogelijk samenhang en eenduidigheid.

6.2 Juridische Planopzet

6.2.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de toelichting, de regels en de verbeelding. De toelichting is in paragraaf 1.4 reeds toegelicht. Hieronder worden de verbeelding en de regels toegelicht.
De juridische basis, opzet en systematiek van dit bestemmingsplan sluiten aan op het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Dinkelland. Relevante delen uit het bestemmingsplan Buitengebied zijn min of meer onveranderd overgenomen in de regels en verbeelding van dit bestemmingsplan. Daar waar deze afwijken van nieuwe regelgeving is dit aangepast.
Om zoveel mogelijk uniformiteit te waarborgen zijn de regels van dit bestemmingsplan identiek aan de regels van de partiële bestemmingsplanherzieningen voor de andere beken in het landinrichtingsgebied Saasveld-Gammelke.

6.2.2 Verbeelding

De verbeelding vormt in veel gevallen de logische toegang naar (digitale) bestemmingsplaninformatie. Een duidelijke en eenduidige opzet is daarom van groot belang.
De verbeelding bevat alleen die zaken die juridisch relevant zijn. Datgene dat op de verbeelding staat vermeld, is derhalve ook terug te vinden in de regels. Dit uitgangspunt wordt gehanteerd om de kaart zo rustig en leesbaar mogelijk te houden.
De topografische basis voor de bestemmingsplanverbeelding wordt gevormd door de meest actuele Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN/GBK) aangevuld met kadastrale gegevens.

6.2.3 Regels

De regels van dit bestemmingsplan zijn opgezet volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) en bestaan uit de volgende onderdelen:
  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.
Inleidende regels
De inleidende regels bestaan uit de volgende bepalingen:
  • Artikel 1: Begripsbepalingen
  • Artikel 2: Wijze van meten
In artikel 1 worden omschrijvingen gegeven van belangrijke, in de regels voorkomende begrippen. Door het opnemen van deze omschrijvingen kunnen interpretatieverschillen worden voorkomen. In artikel 2 wordt op vergelijkbare wijze een omschrijving gegeven van de wijze waarop in de regels voorkomende maten dienen te worden gemeten.
Bestemmingsregels
Elke bestemming wordt afzonderlijk in een bestemmingsbepaling opgenomen. Hoewel een natuurlijkere loop van de beek de voornaamste aanleiding vormde voor dit partiële bestemmingsplan, is niet de bestemming ‘Water’ in dit plan voorop gesteld, maar is in aansluiting op de landelijke bestemmingsplanstandaarden de alfabetische volgorde van de bestemmingen aangehouden. De bestemmingbenaming is overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied.
Een bestemmingsbepaling word als volgt opgebouwd:
  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheid.
De bestemmingsomschrijving en de bouwregels komen in ieder artikel voor. De overige onderdelen zijn opgenomen indien deze voor de betreffende bestemming relevant zijn.
De (gebieds)bestemmingen Bos - natuur en Water - 1 en 2 zijn vrij globaal van karakter, wat de flexibiliteit van het plan ten goede komt. Binnen deze (gebieds)bestemmingen komen landschappelijke waarden voor die beschermd worden middels een dubbelbestemming op de verbeelding. Onder de waardevolle elementen vallen bijvoorbeeld de houtwallen, de poelen en het reliëf. Van andere elementen is dat niet aan de orde. Het vastleggen is vanwege de globaliteit en de flexibiliteit voor dit soort gevallen niet nodig.
Het gaat om de volgende elementen:
  • Houtsingels ouder dan zestig jaar
  • Bosgebieden kleiner dan 1 ha, ouder zestig jaar
De overige elementen als poelen en reliëf vallen veelal onder de bestemming Bos - natuur. Het gaat hier om zaken die in hoofdzaak of zelfs uitsluitend dienst doen ten behoeve van de basisfunctie van een gebied. De doelstelling is de bestaande elementen zoveel mogelijk te handhaven. Een gericht (aanleg)vergunningenbeleid voorziet daarin.
Door de globale opzet kunnen ook nieuwe elementen worden ingepast, voor zover ze passen binnen de betreffende bestemming.
De in het bestemmingsplan Buitengebied voorkomende bestemmingen Wonen en Bedrijf zijn buiten het plangebied gehouden (er treedt geen verandering op voor die terreinen). Overige regels die betrekking hebben op het realiseren en/of gebruiken van woon- en bedrijfsbebouwing en aanverwante zaken zijn eveneens grotendeels niet overgenomen, daar dit soort bebouwing en bijbehorend gebruik in principe niet gewenst is binnen de grenzen van dit bestemmingsplan.

Conform het bestemmingsplan Buitengebied staat in een aantal bestemmingen geregeld dat een omgevingsvergunning is vereist voor het uitvoeren van bepaalde (aanleg)werken of (aanleg)werkzaamheden. De uitzonderingen op dit vereiste zijn eveneens overgenomen. Het uitvoeren van werken of werkzaamheden door of namens de Uitvoeringscommissie in het kader van het project 'Landinrichting Saasveld-Gammelke' is hieraan als uitzondering toegevoegd. Deze uitzondering heeft een beperkte geldigheidstermijn, daar de Uitvoeringscommissie binnen drie jaar na het tot standkomen van dit bestemmingsplan wordt opgeheven.
Hieronder worden alle bestemmingen en aanduidingen toegelicht.
Artikel 3 Bos - natuur
De bestemming 'Bos - natuur' betreft de bestaande gebieden met een ecologische functie, namelijk de
bestaande natuurgebieden (zoals aangegeven in de omgevingsvisie) en de gebieden die reeds in
eigendom zijn en aangewezen als nieuwe natuur. Het behoud, herstel en ontwikkeling van de
waarden van deze gebieden staan voorop.
Artikel 4 Verkeer
De belangrijkste wegen hebben de bestemming 'Verkeer' gekregen. Bruggen, dammen of duikers, sloten, bermen en beplanting vallen ook onder deze bestemming.
Artikel 5 Water - 1
Deze bestemming is gelegd op de Lemselerbeek en een zone van 5 meter aan weerszijden. De 5 meter-zone is (vooral) bedoeld voor de aanleg van een meer natuurlijke oever. Op gronden met deze bestemming mogen geen bouwwerken en overkappingen worden gebouwd.
Artikel 6 Leiding - Brandstof
Deze dubbelbestemming heeft betrekking op een hoofdgastransportleiding, gelegen aan de oostzijde van het gebied waarvoor dit bestemmingsplan geldt. De regeling voorziet in de aanwezigheid van deze functie en in de bescherming ervan door middel van een veiligheidszone op de kaart. Binnen de op de kaart aangegeven strook mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de leidingen. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leiding, is een omgevingsvergunning benodigd voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Artikel 7 Leiding - Water
Deze dubbelbestemming heeft betrekking op een watertransportleiding, gelegen aan de noordzijde van het gebied waarvoor dit bestemmingsplan geldt. De regeling voorziet in de aanwezigheid van deze functie en in de bescherming ervan door middel van een bouwverbod. Bij omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken. Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is eveneens een omgevingsvergunning nodig.
Artikel 8 Waarde - Ecologie
Binnen de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’ wordt de EHS beschermd. De bestaande natuurgebieden binnen de EHS en de natuurgebieden die zijn aangewezen als nieuwe natuur krijgen deze bestemming. Deze bestemming ligt over de gebiedsbestemmingen ‘Bos - natuur’ en "Agrarisch - 1’ en ‘Agrarisch - 2’. In de gebieden met een agrarische bestemming is een wijziging naar natuur mogelijk. Voor gebieden met deze dubbelbestemming geldt het nee-tenzij beleid van de EHS.
Artikel 9 Waarde - Landschap
De dubbelbestemming Waarde - Landschap is opgenomen voor delen van het landschap waar het behoud, het herstel en de ontwikkeling van waardevolle landschapselementen voorop staat.
De houtwallen, houtsingels en bosjes ouder dan 60 jaar, staan op de verbeelding aangegeven. Uit het landschapsontwikkelingsplan is gebleken dat deze elementen zodanig waardevol zijn dat ze een specifieke bescherming krijgen. Het verwijderen van deze landschapselementen wordt niet mogelijk gemaakt, uitgezonderd vanuit het beheer van deze landschapselementen.
Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied (gebiedsaanduiding)
Het gebied waaruit het water wordt onttrokken ten behoeve van de waterwinning bij Weerselo heeft de dubbelbestemming ‘Grondwaterbeschermingsgebied’. Binnen deze bestemming geldt dat uitbreiding of vestiging van niet-passende functies worden geweerd, of terughoudend worden benaderd.
Algemene regels
De algemene regels bevatten de volgende onderdelen:
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Het is niet ondenkbaar dat gronden bij meerdere bouwaanvragen in aanmerking worden genomen, zodat onbedoeld meer bebouwing ontstaat dan met het plan wordt beoogd. De anti-dubbeltelregeling (conform tekst Bro) voorkomt dit.
Artikel 11 Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels staat in algemene zin bepaald dat bouwwerken niet mogen worden opgericht binnen een bepaalde afstand van wegen.
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
De algemene gebruiksregels geven aan welke vormen van gebruik (in elk geval) verboden worden, dit in aanvulling op de diverse specifieke gebruiksregels in de bestemmingen. Een algemeen gebruiksverbod ontbreekt, aangezien de Wro en de Woningwet hierin reeds voorzien.
Artikel 13 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn enkele regels opgenomen met betrekking tot bouw en gebruik in een grondwaterbeschermingsgebied.
Artikel 14 Algemene afwijkingsregels
Deze regels beogen het plan enige flexibiliteit mee te geven. Het betreft veel voorkomende gewenste
afwijkingen, die op alle bestemmingen van toepassing zijn.
Artikel 15 Algemene wijzigingsregels
Relevante algemene wijzigingsregels uit het bestemmingsplan Buitengebied 2010 zijn overgenomen in dit artikel.
Artikel 16 Overige regels
Dit artikel regelt het stellen van nadere eisen aan de plaats en de afmetin­gen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een aantal specifiek genoemde criteria.
Artikel 17 Algemene procedureregels
In dit artikel is bepaald welke procedure van toepassing is voor afwijkingen van de bouwregels en de gebruiksregels, namelijk afdeling 3.4. Awb, met een tweetal uitzonderingen. De procedure voor wijzigingsbesluiten staat vermeld in de Wro en hoeft derhalve niet in het plan te worden opgenomen.
Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat het overgangsrecht (conform tekst Bro) en de citeertitel van het plan.

7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

Een bestemmingsplan dient economisch uitvoerbaar te zijn waardoor het plan inzicht moet geven in de financiële uitvoerbaarheid.
De kosten, waaronder de kosten van de planontwikkeling en ook eventuele tegemoetkoming in vergoeding van planschade, van de ontwikkeling zijn geheel voor rekening van Uitvoeringscommissie Saasveld-Gammelke waardoor het plan in principe financieel-economisch uitvoerbaar is voor de gemeente Dinkelland.
De Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening, hierna Wro) gaat ervan uit dat bij het bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderzins verzekerd is.
De gronden zijn middels het inrichtingsplan en het wijziging-inrichtingsplan onder de korting gelegd, conform artikel 56 lid a en b van Wet Inrichting Landelijk Gebied. Aangezien er een landinrichtingsplan inclusief begroting is vastgesteld is een exploitatieplan niet meer noodzakelijk. Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan wordt dan ook tevens een besluit genomen als bedoeld in artikel 6.12, lid 2 Wro.

7.2 Handhaving

In de nieuwe Wro is het primaat van de handhaving bij burgemeester en wethouders van de gemeente gelegd. De belangrijkste bestuursrechtelijke handhavingsbevoegdheden zijn het toepassen van bestuursdwang, het opleggen van een last onder dwangsom en het intrekken van een vergunning. Het toezichtinstrumentarium is in de nieuwe Wro ten opzichte van de oude WRO uitgebreid met de bevoegdheid om woningen binnen te treden. Overtredingen van het bestemmingsplan vallen vanaf 13 september 2004 onder de Wet op de economische delicten. De (nieuwe) Wro streeft naar een effectieve en daadwerkelijke handhaving van het ruimtelijk beleid en de regels daarvoor. Dit vraagt om een beleidsmatige gestructureerde en consequente aanpak van de gemeente.

7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Belanghebbenden zijn zeer intensief betrokken geweest bij de totstandkoming van het landinrichtinsplan, het ruilplan en het (watertechnisch) ontwerp voor de Saasvelderbeek. De Uitvoeringscommissie heeft belanghebbenden actief benaderd en daarnaast heeft de Uitvoeringscommissie iedere laatste woensdagmiddag van de maand een zogenaamde zitdag of spreekuur gehad in ’t Hoikinck te Weerselo. Hier konden vragen worden gesteld en werden zaken toegelicht.
Het wijziging-(land)inrichtingsplan heeft eind 2009 ter inzage gelegen. De zienswijzeafhandeling is eind 2010, mede door constructief meedenken van de eigenaren in het landinrichtingsgebied, afgerond. Het ruilplan is daarna unaniem vastgesteld door de uitvoeringscommissie op 12 januari 2011. Indieners van zienswijzen en eventuele belanghebbenden zijn schriftelijk op de hoogte gesteld van het besluit van de commissie.
Het vastgestelde ruilplan lag in de periode 22 februari 2011 tot en met 4 april 2011 ter inzage. Van 22 februari 2011 tot en met 10 maart 2011 in het Hoickink in Weerselo en daarna bij het Kadaster in Zwolle. Indieners van zienswijzen en eventuele belanghebbenden konden tegen het besluit van de commissie in beroep gaan bij de rechtbank door middel van het indienen van een verzoekschrift.
In april 2011 is voor alle belanghebbende streekbewoners een inloopbijeenkomst georganiseerd. Het opgestelde voorlopige ontwerp is toegelicht en men heeft op perceelsniveau de herinrichtingsplannen nader kunnen bestuderen. Reacties die voortkomen uit de inloopbijeenkomst en die niet strijdig zijn met de ontwerpuitgangspunten zijn beoordeeld en zo mogelijk ingepast.
Een belangrijk uitgangspunt van het landinrichtingsplan is dat de huidige landbouwkundige situatie als gevolg van de herinrichting en dus ook als gevolg van het nieuwe waterbeleid, niet mag verslechteren. De uitvoeringscommissie staat er voor in dat zij in actie zal komen en passende maatregelen zal treffen voor het geval zich niettemin een onaanvaardbare vernatting mocht voordoen. Met het waterschap en de gemeente wordt gezocht naar een een werkbare continuëring van dit beleid voor de beheerperiode nadat het landinrichtingsplan zal zijn afgerond en de uitvoeringscommissie zal ophouden te bestaan.

7.4 Inspraakperiode

Zoals gezegd is er vanwege de zorgvuldige facetmatige voorbereiding van het onderhavige bekenproject voor gekozen om geen voorontwerpfase en dus inspraakmogelijkheid betreffende dit bestemmingsplan toe te passen.
Het onderhavige bestemmingsplan heeft tezamen met vier andere Landinrichting-bestemmingsplannen (Gammelkerbeek-West, Saavelderbeek, Landschaps- en infrastructuurelementen Saasveld-Gammelke en Flexibiliteitsbepalingen Saasveld-Gammelke (paraplubestemmingsplan)), na voorafgaande publicatie op 13 oktober 2011 in de Staatscourant en het huis-aan-huis blad Dinkellandvisie en in overeenstemming met artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening, met ingang van 14 oktober 2011 voor een ieder als ontwerp 6 weken ter inzage gelegen. De ontwerpbestemmingsplannen met de hierbij behorende stukken konden tijdens de openingsuren in het gemeentehuis te Denekamp worden ingezien. Ook waren de ontwerpbestemmingsplannen te raadplegen via een advertentie op de gemeentelijke website naar de landelijke website http://www.ruimtelijkeplannen.nl.
Gedurende de hiervoor genoemde termijn kon een ieder mondeling dan wel schriftelijk zienswijzen kenbaar maken. In de publicatie is aangegeven dat indieners van zienswijzen in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijze nader toe te lichten ten overstaan van een hoorcommissie, bestaande uit leden van de gemeenteraad. Indien zij van deze gelegenheid gebruik willen maken dienden zij dit bij de schriftelijke of mondelinge ingebrachte zienswijze aan te geven.
Er zijn 8 reclamanten die gebruik hebben gemaakt van het recht om een zienswijze in te dienen, hetgeen heeft geleid tot in totaal 15 zienswijzen. Op 9 januari jl. zijn zij in de gelegenheid gesteld hun zienswijze ten overstaan van een raadscommissie toe te lichten. Een verslag hiervan is bijgevoegd. De gemeentelijke reacties en voorstellen voor wijziging van het bestemmingsplan zijn in de bijgevoegde Reactienota opgenomen. Deze nota wordt tezamen met het bestemmingsplan vastgesteld. Na vaststelling kan eventueel beroep worden ingesteld bij de Raad van State.

7.5 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn.
Het ontwerpbestemmingsplan is besproken met de volgende overlegpartners:
  • waterschap Regge en Dinkel
  • provincie Overijssel
  • VROM-inspectie
  • gemeente Oldenzaal
  • gemeente Borne
  • Gemeente Hengelo
Geen van de overlegpartners had inhoudelijke opmerkingen.