Buitengebied, Morsweg 5 Weerselo
Bestemmingsplan - gemeente Dinkelland
Vastgesteld op 31-01-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Buitengebied, Morsweg 5 Weerselo" met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPMORSWEG5-VG01 van de gemeente Dinkelland;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aan- en uitbouw:
een aan een (hoofd)gebouw aanwezig bouwwerk, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uit maakt van dat (hoofd)gebouw);
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 archeologische waarden:
waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden. Bij toetsing aan de archeologische waarden zal telkens de archeologische verwachtings- en advieskaart zoals opgenomen in bijlage 9 van de toelichting toetsingskader zijn;
1.8 bassin:
een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische en glastuinbouwactiviteiten;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.11 bestaand:
- ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en ten aanzien van het overige gebruik:
- bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bijgebouw:
een gebouw, dat in bouwkundig en/of visueel opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw;
1.15 boerderijkamers:
een gedeelte van een (voormalig) agrarisch gebouw, ingericht als appartement en bestemd voor recreatief nachtverblijf door enkele personen, gezinnen of daaraan gelijk te stellen kleine groepen van personen, al dan niet met gebruikmaking van voor meerdere appartementen bestemde gemeenschappelijke keuken- en/of sanitaire voorzieningen;
1.16 bosbouw:
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 camperplaats:
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een camper;
1.24 containerteelt:
het niet in de volle grond telen van gewassen, oftewel een niet-grondgebonden teelt;
1.25 cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;
1.26 cultuurhistorische waarden:
waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van de geschiedenis;
1.27 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.28 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.29 erf:
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een woning en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van de woning;
1.30 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.31 evenement:
elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties, voorzover de activiteiten een aaneengesloten periode van ten hoogste 14 dagen omvatten;
1.32 extensief dagrecreatief medegebruik:
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vissteiger of een picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
1.33 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.34 geomorfologische waarden:
de waarden van een gebied die uitdrukking geven aan de vormen van het aardoppervlak in verband met de wijze van hun ontstaan;
1.35 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.36 kap:
een dak met een zekere helling;
1.37 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel zijnde en prostitutie, waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.38 landschappelijke waarden
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied (bij de afweging van het begrip landschappelijke waarden zal de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan, steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
1.39 logiesverstrekkend bedrijf:
een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies worden verstrekt, waarbij de drie logieswooneenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf; naast het verstrekken van logies worden accommodaties aangeboden voor dagverblijf en maaltijdbereiding;
1.40 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, culturele, sociaal-maatschappelijke, medische, sociaal-medische, religieuze en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van opvang van mensen en dieren én voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.41 mantelzorg:
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.42 mest- en/of organische (bij)productvergisting:
het onder gecontroleerde omstandigheden (volledig afgesloten van lucht) afbreken van organische verbindingen door bacteriën waarbij methaangas vrijkomt;
1.43 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zullen de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
1.44 normaal agrarisch gebruik:
het regulier gebruik dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor het agrarisch gebruik van de gronden;
1.45 normaal onderhoud:
het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.46 ondergeschikte horeca:
een lichte vorm van horeca, in de vorm van het verstrekken van dranken en kleine versnaperingen, die ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de functie waarbij de horeca wordt uitgeoefend;
1.47 overige opgaande teeltvormen:
sierteelt, fruitteelt, en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen van opgaande teelt van meerjarige gewassen;
1.48 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
1.49 parkeren:
een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen;
1.50 peil:
- a. indien op het land wordt gebouwd:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- b. indien over of in het water wordt gebouwd:
- 1. het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.51 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;
1.52 prostitutiebedrijf:
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;
1.53 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen wordt verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.54 sierteelt:
de teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken;
1.55 stallen:
in een garage of andere bewaarplaats zetten;
1.56 veldschuur:
een vrij in het open veld staande schuur, die wordt of werd gebruikt voor het stallen of het melken van vee, dan wel de opslag van agrarische producten of agrarische werktuigen;
1.57 voertuig:
vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren;
1.58 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw, als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.59 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.60 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het agrarisch gebruik;
- b. maximaal 20 camperplaatsen, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - camperplaatsen”;
- c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
- d. het uitvoeren en instandhouden van landschapsmatregelen opgenomen in ruimtelijke kwaliteitsplannen;
met daaraan ondergeschikt:
- e. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
- f. doeleinden van agrarisch natuurbeheer;
- g. cultuurgrond;
- h. openbare nutsvoorzieningen;
- i. extensief dagrecreatief medegebruik;
- j. wegen en paden;
- k. beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen;
- l. terreinen voor evenementen;
met de daarbijbehorende:
- m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Bos En Natuur
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos en natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. natuur, bosbouw en houtproductie;
- b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de bos- en natuurgebieden;
- c. beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of –partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging;
en mede bestemd voor:
- d. het beschermen van de drinkwaterwinning, de drinkwaterproductie, de drinkwaterdistributie en de grondwaterkwaliteit van een grondwaterbeschermingsgebied, ter plaatse van de algemene aanduidingregel “milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied”;
met daaraan ondergeschikt:
- e. het extensief agrarisch medegebruik;
- f. het extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik;
- g. wegen en paden;
- h. openbare nutsvoorzieningen;
- i. terreinen voor evenementen;
met de daarbijbehorende:
- j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
- b. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
- c. het scheuren, het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve van een permanent ander gebruik;
- d. het dempen van beken, plassen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimten voor:
- 1. een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
- 2. mantelzorg;
- 3. maximaal drie boerderijkamers, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - boerderijkamers”, met dien verstande dat de oppervlakte van een boerderijkamer ten hoogste 60 m2 bedraagt;
- 4. sanitaire voorzieningen ten behoeve van verblijfsrecreatieve voorzieningen;
- b. maximaal 5 camperplaatsen, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - camperplaatsen”;
en mede bestemd voor:
- c. het beschermen van de drinkwaterwinning, de drinkwaterproductie, de drinkwaterdistributie en de grondwaterkwaliteit van een grondwaterbeschermingsgebied, ter plaatse van de algemene aanduidingsregel “milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied”;
met de daarbijbehorende:
- d. tuinen, erven en terreinen;
- e. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 5.2.1. onder c en toestaan dat een hoofdgebouw wordt gebouwd in afwijking van de situering van het bestaande hoofdgebouw, mits:
- 1. de huidige situering van het hoofdgebouw belemmeringen oplevert voor de omgeving dan wel voor de bewoners zelf en er met een gewijzigde situering een verbetering kan worden bewerkstelligd ten gunste van een goed woon- en leefklimaat, al dan niet vanwege stedenbouwkundige redenen;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het bepaalde in lid 5.2.1 onder e en toestaan dat de inhoud van een woning wordt vergroot, mits:
- 1. de inhoud van de woning ten hoogste de inhoud van het hoofdgebouw zal bedragen;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- c. het bepaalde in lid 5.2.2 onder c en d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw meer bedraagt dan 350 m², mits:
- 1. bij vervanging boven de in lid 5.2.2 onder c toegestane 350 m² ten hoogste 50% van de gesaneerde oppervlakte wordt teruggebouwd;
- 2. de vervanging bijdraagt aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
- 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- d. het bepaalde in lid 5.2.2 onder g en toestaan dat aan- en uitbouwen tot ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw worden voorzien van een plat dak, mits:
- 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 5.4.1 onder d en toestaan dat een hoofdgebouw wordt gebruikt door meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning, mits:
- 1. deze ontheffing uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of een derde (huishouden van een) persoon;
- 2. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;
- 3. er sprake blijft van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft;
- 4. er sprake blijft van één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;
- 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- b. het bepaalde in lid 5.4.1 onder d en toestaan dat in een hoofdgebouw meer dan één woning mag worden gebouwd, mits:
- 1. het aantal woningen ten hoogste twee zal bedragen, in geval de inhoud van het hoofdgebouw ten minste 1.000 m³ bedraagt;
- 2. het aantal woningen ten hoogste drie zal bedragen, in geval de inhoud van het hoofdgebouw ten minste 1.500 m³ bedraagt;
- 3. de bestaande bouwmassa van het hoofdgebouw niet wordt vergroot;
- 4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- c. het bepaalde in lid 5.4.1 onder e en toestaan dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning in de vorm van bed and breakfast, mits:
- 1. de logiesverstrekking plaatsvindt binnen het bestaande hoofdgebouw. Er wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);
- 2. er maximaal twee kamers gerealiseerd worden en er maximaal 5 personen aanwezig mogen zijn;
- 3. er geen keukenblok in de wooneenheden wordt gemaakt;
- 4. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
- 5. er geen extra inrit wordt aangelegd in verband met de vestiging;
- 6. de vestiging alleen is toegestaan aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
- 7. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- d. het bepaalde in lid 5.4.1 onder h en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
- 1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
- 2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
- 3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
- 4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m bedragen;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden van de historische buitenplaatsen.
- e. het bepaalde in lid 5.4.2 en toegestaan worden dat in plaats van de bedoelde landschapsmaatregelen andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in Bijlage 1 genoemde landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden.
Artikel 6 Leiding - Brandstof
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding - Brandstof’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. een brandstofleiding;
met de daarbijbehorende:
- b. veiligheidszone;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
- a. In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van een brandstofleiding.
- b. Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in 6.2 onder a en toestaan dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
- 1. vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder;
- 2. uit een risicoanalyse is gebleken dat de door het bevoegde Ministerie vastgestelde risiconormen niet worden overschreden;
- 3. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen en goederen;
- 4. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de brandstofleiding.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het permanent opslaan van goederen;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken als risicogevoelig object binnen een aangegeven veiligheidszone.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 6.4 onder b en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt als risicogevoelig object, mits:
- 1. vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder;
- 2. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen en goederen.
6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- b. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
- c. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf
- d. het storten van puin en afvalstoffen;
- e. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
- f. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.
8.2 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 8.1 sub e en toestaan dat de gronden tevens worden gebruikt ten behoeve van evenementen, mits:
- b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd dorpsgezicht, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 Milieuzone - Grondwaterbeschermingsgebied
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
- b. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen en toestaan dat vóór een voorgevel wordt gebouwd op de wijze van:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- 3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de afstand vanuit de voorgevel niet meer dan 1,50 m zal bedragen;
- c. de bestemmingsregels ten aanzien van het bouwen van gebouwen, waaronder overkappingen, en toestaan dat ten behoeve van het kleinschalig kamperen, gebouwtjes, waaronder overkappingen, ten behoeve van sanitaire voorzieningen worden gebouwd, mits:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen, waaronder overkappingen, per kampeerterrein ten hoogste 50 m² zal bedragen;
- 2. de goothoogte van een gebouw of een overkapping ten hoogste 3,00 m zal bedragen;
- 3. de dakhelling van een gebouw of een overkapping ten minste 18º zal bedragen;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.
11.2 Parkeren
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
- c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, Morsweg 5 Weerselo.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het woonperceel aan de Morsweg 5 te Weerselo. Het gaat hierbij om een voormalige agrarisch bedrijfsperceel wat reeds is herbestemd tot een woonperceel en ook als dusdanig in gebruik is. Naast een woning met bijhorende gebouwen zijn er ook nog een aantal voormalige agrarische schuren aanwezig.
Initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse 25 camperplaatsen te realiseren. Verder is het de wens om, ten behoeve van deze camperplaatsen, in één van de aanwezige schuren sanitaire voorzieningen te realiseren. Tot slot is initiatiefnemer voornemens om één van de schuren om te vormen naar een locatie voor drie boerderijkamers. Voor het realiseren van boerderijkamers is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in artikel 36.6, onder b van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010". Ten aanzien van het gebruik van de camperplaatsen en boerderijkamers richten zich primair op de oudere rustzoekende kampeerder.
Daarnaast is gebleken dat één van de aanwezige schuren (deels) buiten de woonbestemming ligt. Het is gewenst om hier de juridisch-planologische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie. Het uitgangspunt is om per saldo de woonbestemming in oppervlakte gelijk te houden aan de oppervlakte van de huidige woonbestemming. Daarom wordt een ander deel van de woonbestemming omgezet naar een agrarische bestemming.
De voorgenomen ontwikkeling is op basis van het geldend bestemmingsplan “Buitengebied 2010” niet mogelijk. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is het noodzakelijk om het bestemmingsplan te herzien. De gemeente Dinkelland heeft voor de voorgenomen ontwikkeling een positief principebesluit genomen.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders. In deze toelichting wordt aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vanuit ruimtelijk en planologische oogpunt verantwoord is.
Opgemerkt wordt dat initiatiefnemer tevens voornemens is om de bestaande aanwezige schuren deels in gebruik te nemen als caravanstalling. Een caravanstalling is op basis van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" reeds toegestaan, daarom wordt hier in het vervolg van dit bestemmingsplan niet nader op ingegaan.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied ligt aan de Morsweg 5 te Weerselo, in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. De ligging van het plangebied is in afbeelding 1.1 weergegeven. Het plangebied is indicatief aangegeven met de rode contour.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: Provincie Overijssel) |
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Morsweg 5 Weerselo' bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1774.BUIBPMORSWEG5-VG01) en een renvooi;
- regels (met bijbehorende bijlagen).
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
1.4 Huidig Planologisch Regime
1.4.1 Algemeen
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010". Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 18 februari 2010. Daarnaast geldt het "Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland". Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 29 mei 2018.
In afbeelding 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2010" opgenomen. Het plangebied is indicatief met rode omlijning weergegeven.
![]() |
Afbeelding 1.2: Ligging van het plangebied in bestemmingsplan "Buitengebied 2010" (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) |
1.4.2 Bestemmingen en aanduidingen
Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn de gronden ter plaatse van het plangebied voorzien van de bestemming 'Agrarisch - 1' en 'Wonen'. Daarnaast geldt voor een beperkt deel de dubbelbestemming 'Leiding - Brandstof'. Binnen de bestemming 'Agrarisch - 1' geldt verder de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - boom- en sierteelt'. Tot slot geldt voor het gehele plangebied de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'.
'Agrarisch - 1'
De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor het agrarisch gebruik, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - boom- en sierteelt' is het gebruik van gronden ten behoeve van sierteelt, boomteelt, houtteelt of overige opgaande teeltvormen niet toegestaan.
'Wonen'
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor woonhuizen, een- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimte voor boerderijkamers indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - boerderijkamers'.
'Leiding - Brandstof'
De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een brandstofleiding met de daarbijbehorende veiligheidszone en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
'Milieuzone - Grondwaterbeschermingsgebied'
In afwijking van het bepaalde bij de andere aangewezen bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.
Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bovenstaande en toestaan dat gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de andere aangewezen bestemming(en) worden gebouwd, mits hierdoor de kwaliteit van het grondwater niet wordt geschaad.
1.4.3 Strijdigheid
Het realiseren en in gebruik (laten) nemen van camperplaatsen (inclusief sanitair gebouw) en boerderijkamers is in strijd met het geldende bestemmingsplan, aangezien hiervoor de bouw- en gebruiksmogelijkheden ontbreken binnen de bestemming 'Wonen' en 'Agrarisch - 1'.
Voor het realiseren van boerderijkamers is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in artikel 36.6, onder b van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010". Het realiseren en toestaan van camperplaatsen (inclusief sanitairgebouw) en caravanstalling kan mogelijk worden gemaakt op basis van het gemeentelijke KGO-beleid.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het benodigde juridisch planologische kader waarmee de voorgenomen ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt.
1.5 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in het plangebied.
In hoofdstuk 3 wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Dinkelland beschreven.
In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue.
Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten waaronder de watertoets.
In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.
Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en het vooroverleg.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Dinkelland, op een afstand van circa 2,5 kilometer ten zuidoosten van de kern Weerselo. Dit hoofdstuk gaat in op het landschap en de omgeving en de huidige situatie binnen het plangebied.
2.1 Landschap En Omgeving
Het erf aan de Morsweg 5 ligt in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. De ruimtelijk- functionele structuur van de omgeving bestaat hoofdzakelijk uit verspreid liggende woonerven en (niet-)agrarische bedrijvigheid. De belangrijkste structuurdragers in de nabijheid van het plangebied zijn de Spikkersbeek en de Lemselosestraat.
2.2 Het Plangebied
Het plangebied omvat het woonperceel aan de Morsweg 5 en de aangrenzende agrarische cultuurgronden. Het plangebied wordt een de zuid- en westzijde begrenst door respectievelijk de Spikkersbeek en de Morsweg. Verder wordt het plangebied omgeven door agrarische cultuurgronden.
De bebouwing binnen het plangebied bestaat uit een woning met bijhorende bijgebouwen en aan aantal voormalige agrarische schuren. Tussen de bebouwing is grotendeels sprake van erfverharding. Verder is het plangebied voor het grootste gedeelte onbebouwd en onverhard, met aan de randen bomenrijen en/of bebossing. In afbeelding 2.1 is de huidige situatie op luchtfoto's weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.1: Huidige situatie plangebied (Bron: PDOK) |
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Gewenste Ontwikkeling
Initiatiefnemer is voornemens om in totaal 25 camperplaatsen aan te leggen in combinatie met 3 boerderijkamers.
Het erf kent een woning een meerdere ondergeschikte bijgebouwen. Hoewel er sprake is van een duidelijke hiërarchie, wijkt de woning door de stijl en positie af van de rest van de bebouwing. Deze keuze is in het verleden gemaakt en gehonoreerd, maar zoals vermeld voorziet de ontwikkeling niet in wijzigingen qua bebouwing en/of erfcompositie. In één van de bestaande gebouwen (C op afbeelding 3.1) worden 3 boerderijkamers ingericht. De andere bijgebouwen zijn in gebruik voor privé opslag en de stalling van caravans.
Er is sprake van zware, beeldbepalende en karakteristieke houtopstanden. De veelvoud aan bomen maken het erf en dragen voor een belangrijk deel bij aan de herkenning van het landschap. In alle gevallen blijven de houtopstanden behouden al ontdoet de initiatiefnemer de houtopstanden wel van achterstallig onderhoud. Met de komst van de camperplaats zijn er geen gevolgen voor de houtopstand. Zowel aan de noordzijde als de zuidwestzijde van het erf worden de camperplaatsen op voldoende afstand gelegd. Respectievelijk gaat het om 7 en 18 plekken. Daarmee blijven de bomen behouden en worden bovendien ongemakken voor campinggasten voorkomen zoals honingdauw en eikenprocessierupsen.
De camperplaats is in de basis erg eenvoudig. Weliswaar worden de plekken voorzien van stroom en enkele watertappunten, maar de camperplaats is voor de rest voornamelijk groen en hoogstens verhard door grasbetonkeien (rijbaan en plekken zelf). De plekken op het erf zijn het gehele jaar door in gebruik, maar de plekken aan de zuidwest zijde zullen in de winter niet of nauwelijks bezet zijn. Doordat er geen hagen of beplanting aan wordt gebracht, ontstaat er in de winter geen onwenselijk permanent beeld van een camperplaats. Juist door de eenvoud gaat de camperplaats dan op in het landschap.
Aan de westzijde worden enkele bomen aangeplant om het geheel in het kampeerseizoen wel wat beter in te passen. In totaal worden er 9 zomereiken of zomerlinden aangeplant (N op afbeelding 3.1). Bezoekers van de camperplaats en/of bezoekers van de boerderijkamers kunnen parkeren op het zeer royale erf. Het erf (K op afbeelding 3.1) biedt ongeveer 15 parkeerplaatsen. Dat is ruimschoots voldoende voor deze ontwikkeling. Tot slot wordt een bestaand bijgebouw (E op afbeelding 3.1) gesloopt. De meters worden gehalveerd en daarmee wordt een bestaand veldschuurtje (D op afbeelding 3.1) opgeknapt, vergroot en opgewaardeerd tot sanitaire voorziening.
Maatregelen in de ruimtelijke kwaliteit:
- Sloop gebouw E;
- Opknappen veldschuur tot sanitaire voorziening (D);
- Aanplant van bomen langs de Morsweg (N);
- Aanleg van camperplaats met hooguit grasbetonkeien (G/H).
![]() |
Afbeelding 3.1 Erfinrichtingsplan (Bron: N+L Landschapsontwerpers) |
3.2 Verkeer En Parkeren
3.2.1 Algemeen
Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die daardoor ontstaat. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018'. Voor het buitengebied zijn in de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' geen parkeernormen opgenomen. Conform de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' wordt hiervoor uitgegaan van de normen zoals opgenomen in de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (december 2012)' van het CROW.
Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381 (december 2018)' opgesteld. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. In voorliggend geval wordt uitgegaan van het gemiddelde.
De gemeente Dinkelland valt binnen de categorie 'niet stedelijk'. Het plangebied bevindt zich in het buitengebied.
Voor wat betreft de binnen het plangebied aanwezige functies wordt het volgende gehanteerd:
- Voor de beoogde boerderijkamers wordt uitgegaan van een driesterrenhotel.
- Voor de beoogde camperplaatsen wordt geen rekening gehouden met een extra parkeerbehoefte anders dan de camperplaatsen zelf.
- Voor de binnen het plangebied aanwezige vrijstaande woning wordt uitgegaan van de functie 'Koop, huis, vrijstaand'.
3.2.2 Parkeren
Bij het berekenen van het aantal benodigde parkeerplaatsen is uitgegaan van de normen zoals opgenomen in de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (december 2012)'. Hieronder zijn de uitgangspunten weergegeven.
Functie | Parkeernorm | Aantal | Parkeerbehoefte |
Boerderijkamers | 6,8 parkeerplaatsen per 10 kamers | 3 | 2 |
Camperplaatsen | 1 per camper (zijnde de camperplaats zelf) | 25 | 25 |
Vrijstaande woning | 2,4 | 1 | 2,4 |
Totaal | 29,4 |
Op basis van de hiervoor beschreven uitgangspunten bedraagt de totale parkeerbehoefte van de gewenste ontwikkeling afgerond 30 parkeerplaatsen. Hierbij wordt benadrukt dat de camperplaatsen zelf niet zorgen voor een toename van de parkeerbehoefte. Immers komen bezoekers met de camper en wordt deze op één van de campersplaatsen geparkeerd.
De overige 4,4 parkeerplaatsen kunnen, gelet op de omvang van het terrein, eenvoudig op eigen terrein worden gerealiseerd.
3.2.3 Verkeer
3.2.4 Conclusie verkeer en parkeren
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
4.1.3 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het rijksbeleid
De Nationale Omgevingsvisie laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de omgevingsvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro).
Nieuwe planologische bouwmogelijkheden van enige omvang kwalificeren zich als zodanig en zijn ‘Ladderplichtig’. Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag (bijv. bij functiewijziging), dan is de Afdelingslijn dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zo overweegt de Afdeling in haar uitspraak van 10 december 2014 (ABRVS 201310814/1/R1).
Echter in een recentere uitspraak (ABRVS 201311211/1/R1) van de Raad van State d.d. 18 februari 2015 is sprake van een uitbreiding van de planologische gebruiksmogelijkheden van feitelijk bestaande units in een bedrijfsverzamelgebouw. De Afdeling overweegt: “Voor zover [appellant sub 1] en anderen betogen dat in de Staat van bedrijfsactiviteiten deels bedrijfsactiviteiten staan genoemd waarvoor de units in de bedrijfsverzamelgebouwen niet eerder mochten worden verhuurd, oordeelt de Afdeling dat het plan hiermee niet voorziet in een zodanige functiewijziging dat om die reden sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zoals zij eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 december 2014 in zaak nr. 201310814/1/R1) is daarbij van belang dat met een verruiming van de gebruiksmogelijkheden geen nieuw beslag op de ruimte plaatsvindt.”
Het onderstreepte “zodanige functiewijziging” suggereert dat er functiewijzigingen – zonder enige toename van bebouwing – kunnen zijn die wel “zodanig” zijn, dat zij kunnen worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een functiewijziging “sec” die van invloed is op het woon-, leef- en ondernemersklimaat elders, door die invloed kan kwalificeren als “zodanige functiewijziging”, zodat sprake is van een Ladderplichtige stedelijke ontwikkeling.
Om te beoordelen of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, is van belang om de huidige planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden te vergelijken met de beoogde planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Allereerst wordt opgemerkt dat de de beoogde caravanstalling op basis van het "Bestemmingsplan Buitengebied 2010" reeds is toegestaan. Hiervoor worden in het kader van voorgenomen ontwikkeling geen extra gebouwen gerealiseerd.
De beoogde camperplaatsen, boerderijkamers en sanitaire voorzieningen betreffen nieuwe functies binnen het plangebied. Het gaat hierbij om een zeer kleinschalige ontwikkeling, waarbij geen sprake is van het toestaan van extra bebouwing ten opzichte van de reeds aanwezige/toegestane oppervlakte aan bebouwing. Bovendien gaat het om functies die bij uitstek geschikt zijn voor het buitengebied.
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat:
- in dit specifieke geval sprake is van een zeer kleinschalige ontwikkeling (toestaan camperplaatsen, het realiseren van sanitaire voorziening waarbij het bebouwde oppervlak per saldo niet toeneemt en het realiseren van boerderijkamers binnen bestaand bijgebouw);
- geen sprake is van onevenredig nieuw beslag op de ruimte.
Bovendien volgt uit dit hoofdstuk en hoofdstuk 5 en 6 dat er sprake is een ontwikkeling die in het kader van een ‘goede ruimtelijke ordening’ aanvaardbaar is.
Verder is er geen sprake van een onevenredig nieuw beslag op de ruimte. Temeer omdat de omvang van de ter plaatse aanwezige woonbestemming niet wordt vergroot en de bouwmogelijkheden niet toenemen. Wel worden er buiten de woonbestemming camperplaatsen toegestaan, daar waar de gronden zijn voorzien van een agrarische bestemming. Het gaat hier echter om camperplaatsen in het weiland waarbij ten hoogste grasbetonstenen worden aangelegd. Ook hier is geen sprake van een toename van de bouwmogelijkheden.
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.
4.1.4 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid
Het plan voldoet aan de Novi de ladder voor duurzame verstedelijking. Het plan is daarmee in overeenstemming met het van belang zijnde rijksbeleid.
4.2 Provinciaal Beleid
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.
4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- Of - generieke beleidskeuzes;
- Waar - ontwikkelingsperspectieven;
- Hoe - gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hierna nader toegelicht.
4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 MijnOmgevingsvisie Dinkelland
4.3.2 Buitengebied met kwaliteit
4.3.3 Bestemmingsplan Buitengebied 2010
4.3.4 Nota Verblijfsrecreatie in Noordoost Twente 2018
4.3.5 Casco-benadering in Noordoost-Twente
4.3.6 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de in deze paragraaf behandelde beleidsstukken.
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit milieueffectrapportage.
5.1 Geluid
5.1.1 Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
5.1.2 Situatie plangebied
Voorgenomen ontwikkeling gaat uit van het toestaan van boerderijkamers en camperplaatsen. Daarnaast worden er sanitaire voorzieningen gerealiseerd.
De camperplaatsen zijn volgens de Wgh geen geluidsgevoelige toetsing is dan ook niet noodzakelijk. In paragraaf 5.5 wordt ingegaan op de effecten van het kampeerterrein op de omgeving.
Wat betreft de boerderijkamers wordt opgemerkt dat deze formeel gezien niet worden aangemerkt als geluidsgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder. Echter, in specifieke situaties, kan er sprake zijn van uitzonderingen. Voorbeeld hiervan is de uitspraak ABRvS d.d. 29 februari 2012, nr. 201002029/1/T1/R2 dienen over recreatiewoningen:
"Niet in geschil is dat de in het plan voorziene 350 recreatiewoningen weliswaar geen bescherming genieten ingevolge de Wet geluidhinder, maar dat dit niet betekent dat de recreatiewoningen in het geheel geen bescherming tegen geluidhinder toekomt. Gezien het feit dat de toegekende bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" onder andere nachtverblijf toestaat, is naar het oordeel van de Afdeling sprake van een situatie waarin met een zekere regelmaat en gedurende langere tijd personen zullen verblijven in de recreatiewoningen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening komt daarom aan de recreatiewoningen een zekere mate van bescherming tegen geluidhinder toe."
Uit deze uitspraak blijkt dat in principe "elke situatie waarin met een zekere regelmaat en gedurende langere tijd personen zullen verblijven" als geluidgevoelig beschouwd kan worden. Dit betekent overigens niet dat deze situaties meteen grondig beschouwd dienen te worden of een hoog beschermingsniveau tegen geluid verdienen. Het geeft wel aan dat de motivering "een functie is niet geluidgevoelig" een te magere motivering is. Daarom worden de boerderijkamers hierna nader getoetst.
5.1.3 Conclusie
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
5.2 Bodem
5.2.1 Algemeen
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht.
5.2.2 Situatie plangebied
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van boerderijkamers in bestaande bebouwing, 25 camperplaatsen en bijhorende sanitaire voorzieningen. De boerderijkamers worden gerealiseerd in een schuur welke is gelegen binnen de woonbestemming. Ook de sanitaire voorzieningen worden deels gerealiseerd binnen bestaande bebouwing. Voor wat betreft de boerderijkamers en de sanitaire voorzieningen wordt opgemerkt dat de gronden reeds zijn voorzien van een woonbestemming. Gelet hierop kan er redelijkerwijs vanuit worden gegaan dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Bovendien is er ten aanzien van het realiseren van de boerderijkamers in beginsel geen sprake van bodemwerkzaamheden.
Ten aanzien van de camperplaatsen wordt opgemerkt dat het hier uitsluitend gaat om het realiseren van een aantal camperplaatsen. Ook hiervoor is in beginsel geen sprake van bodemwerkzaamheden. Bovendien staan de verblijfsruimten in de campers niet in direct contact met de bodem.
Gelet op het vorenstaande wordt het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht.
5.2.3 Conclusie
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
5.3 Luchtkwaliteit
5.3.1 Beoordelingskader
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder andere de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
5.3.2 Situatie plangebied
Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 5.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Tot slot wordt geconcludeerd dat de functies die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt niet worden aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
5.3.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor voorliggend initiatief.
5.4 Externe Veiligheid
5.4.1 Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
- het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
- de Regeling basisnet;
- de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).
Voor het transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
5.4.2 Situatie plangebied
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. De blauwe contour geeft het plangebied weer.
![]() |
Afbeelding 5.1: Uitsnede risicokaart (Bron: Nederland.risicokaart.nl) |
Zoals op afbeelding 5.1 is te zien loopt er nabij het plangebied een buisleiding. Het gaat hierbij om een ondergrondse kerosineleiding van de Defensie Pijpleiding Organisatie (DPO). Verder zijn er in de (nabije) omgeving geen risicovolle inrichtingen/functies aanwezig.
Ten aanzien van de ondergrondse kerosineleiding is een onderzoek uitgevoerd naar de effecten hiervan op het plangebied. Het volledige onderzoek is opgenomen Bijlage 2 van deze plantoelichting. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico van DPO-leidingen is kleiner dan PR 10-7 per jaar. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling. De PR 10-8 contour ligt op circa 10 meter uit het hart van de leiding. Het plangebied ligt hier voor een zeer beperkt deel binnen (zie afbeelding 5.2). Echter zijn hier geen risicogevoelige functies voorzien en gaat het om gronden die worden voorzien van een groenbestemming.
Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
![]() |
Afbeelding 5.2: Plangebied en plaatsgebonden risicocontour (Bron: AVIV) |
Groepsrisico
Afbeelding 5.3 toont het invloedsgebied van 30 meter aan weerszijden van de DPO-leiding. Binnen het invloedsgebied bevindt zich geen bebouwing. Er is daarom geen sprake van een groepsrisico.
![]() |
Afbeelding 5.3: Plangebied en invloedsgebied groepsrisico (Bron: AVIV) |
Belemmeringenstrook
Voor buisleidingen geldt een zogeheten belemmeringenstrook waarbinnen geen nieuwe bouwwerken opgericht mogen worden. In afbeelding 5.4 toont de belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijde van de kerosineleiding. Er is geen overlap met het plangebied.
![]() |
Afbeelding 5.4: Plangebied en belemmeringenstrook (Bron: AVIV) |
5.4.3 Conclusie
Eén en ander brengt met zich mee dat het voornemen in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
5.5 Bedrijven En Milieuzonering
5.5.1 Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is.
Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
5.5.2 Gebiedstypen
Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'. Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zoals gesteld in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten'. Hierbij wordt uitgegaan van het principe van functiescheiding, waarbij twee gebiedstypen te onderscheiden zijn, namelijk: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.
De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Het plangebied ligt in het buitengebied. Hoewel rondom het plangebied naast wonen ook (agrarische) bedrijfspercelen aanwezig zijn, kan uit worden gegaan van de gebiedstype 'rustige woonwijk'. De in de omgeving aanwezige milieubelastende functies liggen namelijk op meer dan 100 meter van het plangebied. Hierna zijn bijbehorende richtafstanden weergegeven.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
5.5.3 Situatie plangebied
5.5.4 Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
5.6 Geur
5.6.1 Algemeen
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
- 1. ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
- 2. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat de geurbelasting, binnen een concentratiegebied, op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
5.6.2 Activiteitenbesluit milieubeheer
Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).
Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.
5.6.3 Situatie plangebied
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van boerderijkamers, camperplaatsen en bijhorende sanitaire voorzieningen. Ten aanzien van de camperplaatsen is het van belang om te bepalen of de camperplaatsen worden aangemerkt als een geurgevoelig object in het kader van de Wgv. Ingevolgde artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik wordt gebruikt.
Gelet op het vorenstaande zijn de beoogde camperplaatsen niet aan te merken als een gebouw, waardoor de campersplaatsen niet worden aangemerkt als een geurgevoelig object in het kader van de Wgv. Een nadere toetsing aan de Wgv wordt in dit geval dan ook niet noodzakelijk geacht.
Ten aanzien van de sanitaire voorzieningen is geen sprake van menselijk wonen of menselijk verblijf waar mensen permanent of een daarmee vergelijkbare wijze aanwezig kunnen zijn. Er is hiermee dan ook geen sprake van een geurgevoelig object in het kader van de Wgv. Een nadere toetsing aan de Wgv wordt in dit geval dan ook niet noodzakelijk geacht.
Voor wat betreft de boerderijkamers wordt eveneens gesteld dat er geen sprake is van een geurgevoelig object. Op basis van jurisprudentie (ABRvS, 201104200/1/H1) wordt geconcludeerd dat wanneer er sprake is van het bieden van recreatief (nacht)verblijf voor beperkte duur, te weten een vakantieperiode van maximaal enkele achtereenvolgende weken, dat van permanent of daarmee gelijk te stellen gebruik voor menselijk verblijf geen sprake is, zodat daarmee geen sprake is van een geurgevoelig object in de zin van artikel 1 van de Wgv. De boerderijkamers zijn bedoeld voor het bieden van recreatieve overnachtingen voor een beperkte duur. In uitzondering gaat het hierbij om enkele achtereenvolgende weken. Een nadere toetsing aan de Wgv wordt in dit geval dan ook niet noodzakelijk geacht.
5.6.4 Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor dit plan.
5.7 Ecologie
5.7.1 Algemeen
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.3 Soortenbescherming
5.7.4 Conclusie
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
5.8 Archeologie En Cultuurhistorie
5.8.1 Archeologie
5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.3 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op cultuurhistorische waarden.
5.9 Besluit Milieueffectrapportage
5.9.1 Kader
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
- Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
5.9.2 Situatie plangebied
5.9.3 Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Vigerende Beleid
6.1.1 Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Voornamelijk de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
6.1.2 Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
6.1.3 Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
6.1.4 Waterschap Vechtstromen
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:
- voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
- beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem.
- het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.
6.2 Waterparagraaf
6.2.1 Watertoets
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
6.2.2 Watertoetsproces
Via de Digitale Watertoets is Waterschap Vechtstromen van de ontwikkeling op de hoogte gebracht. Uit de Watertoets volgt dat de normale procedure doorlopen dient te worden. Het resultaat is opgenomen in Bijlage 4. In de volgende paragaaf wordt nader ingegaan op de relevante wateraspecten.
6.3 Wateraspecten
Het perceel aan de Morsweg 5 is reeds aangesloten op een gemeentelijk drukriool. Het beoogde gebouw met sanitaire voorzieningen zal hier eveneens op aangesloten worden. Daarnaast wordt er aan het begin van de oprit een loosput aangelegd waar campers afvalwater kunnen lozen. Het voornemen is om deze loosput aan te sluiten op het gemeentelijke drukriool.
Het plan zorgt niet of nauwelijks voor een toename van het verhard vloeroppervlak. Hierdoor worden compenserende maatregelen niet noodzakelijk geacht. Hemelwater wordt binnen het plangebied opgevangen en ter plaatse geïnfiltreerd in de bodem. Hier is, gelet op de omvang van het perceel ruim voldoende ruimte voor.
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording
7.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
7.2 Opzet Van De Regels
7.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels (begrippen en wijze van meten);
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
- 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
- Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
7.2.3 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
- Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
- Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (goot- en bebouwingshoogte, etc.);
- Nadere eisen: met het oog op het voorkomen van onevenredig aantasting van bepaalde aspecten kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de ondergeschikte punten;
- Specifieke gebruiksregels: omschrijving van wat in ieder geval onder strijdig gebruik wordt gerekend;
- Afwijkingen van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels.
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: vergunningenstelsel voor bepaalde werken en werkzaamheden, ter bescherming van de aan de bestemming gekoppelde waarden.
7.2.4 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- Anti-dubbeltelregel (Artikel 7)
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich voornamelijk voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
- Algemene gebruiksregels (Artikel 8)
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
- Algemene aanduidingregels (Artikel 9)
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven. Hierin zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van het grondwaterbeschermingsgebied.
- Algemene afwijkingsregels (Artikel 10)
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
- Overige regels (Artikel 11)
In dit artikel zijn de eisen ten aanzien van parkeren opgenomen.
7.2.5 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
7.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
7.3.1 Agrarisch - 1
Deze bestemming is, conform geldend bestemmingsplan, opgenomen ter plaatse van de agrarische gronden rondom de het woonperceel.
Gronden met deze bestemming zijn met name bestemd voor het agrarisch gebruik en het behoud, herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de gronden. Hieraan is toegevoegd dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - camperplaatsen' 20 camperplaatsen mogelijk worden gemaakt.
In de bouwregels is bepaald dat uitsluitend erf- en terreinafscheidingen toegestaan zijn. Wel kan hier van af worden geweken middels een omgevingsvergunning. In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik opgenomen. Hier zijn tevens uitzonderingen voor opgenomen. Hier is specifiek bepaald dat werkzaamheden in het kader van het ruimtelijk kwaliteitsplan niet vergunningsplichtig zijn.
Tevens is in de specifieke gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting voor landschappelijke inpassing opgenomen. Er is ervoor gekozen om deze verplichting binnen de agrarische bestemming op te nemen, omdat de landschapsmaatregelen benodigd zijn als gevolg van het aanleggen/ mogelijk maken van de camperplaatsen binnen deze bestemming.
7.3.2 Bos en natuur
De belangrijkste bestaande en toekomstige opgaande groenstructuren zijn voorzien van de bestemming 'Bos en natuur'.
De voor 'Bos en natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor natuur, bosbouw en houtproductie, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de bos- en natuurgebieden en beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of –partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging.
7.3.3 Wonen
Het huidige woonperceel is, overeenkomstig de huidige planologische situatie, voorzien van de bestemming 'Wonen'.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimten voor:
- 1. een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
- 2. mantelzorg;
- 3. maximaal twee boerderijkamers, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - boerderijkamers”;
- 4. sanitaire voorzieningen ten behoeve van camperplaatsen, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - sanitaire voorzieningen”;
Verder zijn er maximaal 5 camperplaatsen toegestaan ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - camperplaatsen”.
Voor wat betreft de bouwregels is aangesloten op de bouwregels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" van de gemeente Dinkelland.
Tevens is in de specifieke gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting voor landschappelijke inpassing opgenomen teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
7.3.4 Leiding - Brandstof
Deze bestemming is conform het nu geldende bestemmingsplan ter plaatse van de zuidoosthoek van het plangebied opgenomen. Gronden met deze bestemming zijn, naast de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een brandstofleiding met de daarbijbehorende veiligheidszone en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Deze bestemming is opgenomen ter bescherming van de aldaar aanwezige ondergrondse brandstofleiding.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen, zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Hoofdstuk 9 Inspraak, Vooroverleg En Zienswijzen
9.1 Vooroverleg
9.1.1 Het rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
9.1.2 Provincie Overijssel
Het plan zal in het kader van vooroverleg aan de provincie worden voorgelegd.
9.1.3 Waterschap Vechtstromen
De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Deze toets resulteerde in een normale procedure. Het plan is dan ook aan het waterschap voorgelegd in het kader van vooroverleg. De resultaten hiervan zijn in Hoofdstuk 6 verwerkt.
9.2 Inspraak
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
9.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor zes weken voor een ieder terinzage gelegen. Gedurende voorgenoemde zes weken kon een ieder mondeling dan wel schriftelijk zienswijzen kenbaar maken. Er zijn 3 reclamanten die gebruik hebben gemaakt van het recht om een zienswijze in te dienen.
De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de in Bijlage 5 opgenomen Zienswijzennota.
Mede naar aanleiding van de zienswijzen worden de volgende wijzigingen doorgevoerd.
Regels
Het erfinrichtingsplan, waarvoor een voorwaardelijke verplichting is opgelegd in de regels, wordt aangepast. De camperplaatsen aan de noordzijde van het erf worden onder een hoekverdraaiing gerealiseerd zodat privacy van naastgelegen woning meer geborgd is, zicht hierop wordt verminderd door de draaiing en het realiseren van een houtsingel op locatie 'O'.
In de regels worden tevens de aantallen camperplaatsen per aanduiding aangepast zodat de regels overeenkomen met de aantallen zoals weergegeven op het erfinrichtingsplan.
Verbeelding
De aanduidingen voor camperplaatsen worden in overeenstemming gebracht met het aantal camperplaatsen zoals opgenomen in het erfinrichtingsplan.
Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Morsweg 5 Weerselo
Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Morsweg 5 Weerselo
Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitsplan
Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan
Bijlage 2 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 2 Onderzoek externe veiligheid
Bijlage 3 Quickscan Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 3 Quickscan natuurwaardenonderzoek
Bijlage 4 Standaard Waterparagraaf
Bijlage 4 Standaard waterparagraaf