Bestemmingsplan Buitengebied, herziening peddemorsweg 6 en 8, Saasveld
Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland
Vastgesteld op 10-07-2012 - geheel onherroepelijk in werking
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1. het plan:
het Bestemmingsplan “Buitengebied, herziening Peddemorsweg 6 en 8, Saasveld” van de gemeente Dinkelland;
2. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1774.BUIBPPEDDEMORS6EN8-0401 met de bijbehorende regels en bijlagen;
3. aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
4. aan-en uitbouw:
een aan een (hoofd)gebouw aanwezig bouwwerk, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uit maakt van dat (hoofd)gebouw);
5. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
6. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
7. agrarisch bedrijf:
een bedrijf, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
8. archeologische waarden:
waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
9. bassin:
een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische en glastuinbouwactiviteiten;
10. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
11. bedrijf:
het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, verhandelen, installeren en/of herstellen van goederen;
12. bedrijfsgebouw:
een gebouw, geen bedrijfswoning zijnde, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
13. bestaand:
ten aanzien van de vóór 1998 aanwezige bouwwerken, de na 1998 bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken, en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
- bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
14. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
15. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
16. bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouwen, of ander bouwwerk, met een dak;
17. bijgebouw:
een gebouw, dat in bouwkundig en/of visueel opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw;
18. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
19. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
20. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
21. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
22. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
23. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
24. containerteelt:
het niet in de volle grond telen van gewassen, oftewel een niet-grondgebonden teelt;
25. cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;
26. cultuurhistorische waarden:
waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van de geschiedenis;
27. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps-of bedrijfsactiviteit;
28. erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
29. evenement:
elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties, voorzover de activiteiten een aaneengesloten periode van ten hoogste 14 dagen omvatten;
30. extensief dagrecreatief medegebruik:
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vis- of picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
31. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
32. geomorfologische waarden:
de waarden van een gebied die uitdrukking geven aan de vormen van het aardoppervlak in verband met de wijze van hun ontstaan;
33. hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
34. horecabedrijf en/of -instelling:
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
35. huishouden:
een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;
36. kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de Woningwet een bouwvergunning is vereist;
37. kap:
een dak met een zekere helling;
38. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel zijnde en prostitutie, waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
39. kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
32. landgoed:
een geheel of gedeeltelijk met bossen of andere houtopstanden bezette onroerende zaak - daaronder begrepen die waarop een buitenplaats of andere, bij het karakter van het landgoed passende opstallen voorkomen - voorzover het blijven voortbestaan van die onroerende zaak in zijn karakteristieke verschijningsvorm voor het behoud van het natuurschoon wenselijk is;
40. landschappelijke waarden:
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied (bij de afweging van het begrip landschappelijke waarden zal de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in de bijlage 'Kwaliteitscriteria landschapsontwikkelingsplan' van de toelichting, steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
41. mantelzorg:
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
42. mest- en/of organische (bij)productvergisting:
het onder gecontroleerde omstandigheden (volledig afgesloten van lucht) afbreken van organische verbindingen door bacteriën waarbij methaangas vrijkomt;
43. natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zullen de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
44. niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel, zoals een intensief kwekerijbedrijf of een intensief veehouderijbedrijf;
45. normaal onderhoud:
het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
46. omgevingsvergunning:
een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
47. overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
48. peil:
- indien op het land wordt gebouwd:
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- indien over of in het water wordt gebouwd:
- het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
49. productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie en waarvoor geen winkelruimtes worden ingericht;
50. prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
51. prostitutiebedrijf:
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;
52. risicogevoelig bouwwerk c.q. object:
een bouwwerk c.q. object, waaronder terreinen, die bestemd zijn voor het regelmatig verblijf van mensen, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag;
53. risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
54. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een sekstheater, een seksautomatenhal, of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
55. tunnelkas:
elke constructie van hout, metaal of enig ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten;
56. veldschuur:
een vrij in het open veld staande schuur, die wordt of werd gebruikt voor het stallen of het melken van vee, dan wel de opslag van agrarische producten of agrarische werktuigen;
57. voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw, als voorgevel moet worden aangemerkt;
58. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
59. woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
1. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
3. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
4. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
5. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
6. afstand tot de (bouw)perceelgrens:
tussen de grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst;
7. de afstand tot de weg:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de rand van de wegberm aan de zijde van de weg;
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - 2
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- het agrarisch gebruik;
- het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
- doeleinden van agrarische natuurbeheer;
- extensief dagrecreatief medegebruik;
met daaraan ondergeschikt:
- cultuurgrond;
- openbare nutsvoorzieningen;
- wegen en paden;
- beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen;
- terreinen voor evenementen;
met de daarbijbehorende:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,50 m bedragen.
3.3 Specifieke Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid anders dan de in lid 3.1. toegelaten bedrijvigheid en waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten buiten het bouwperceel, met uitzondering van tijdelijke opslag van landbouwproducten (maximaal zes maanden per jaar);
- het opslaan van agrarische producten binnen het bouwperceel voorzover het gronden betreft die gelegen zijn voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van een bedrijfswoning en/of bedrijfsgebouw of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw;
- het opslaan van zand, steen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen materialen, langer dan zes maanden per jaar;
- het plaatsen van tunnelkassen, blaastunnels, en naar de aard daarmee gelijk te stellen objecten;
- het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik (buiten het bouwvlak) of de bereikbaarheid van bebouwde percelen en veldschuren;
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten;
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
- het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente bewoning;
- het gebruik van de gronden ten behoeve van containerteelt;
- het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de uitbreiding van het aantal veeplaatsen op een agrarisch bedrijf, voordat is aangetoond dat voor het bouwen geen Natuurbeschermingswetvergunning is vereist, dan wel dat is aangetoond dat voor het bouwen een Natuurbeschermingswetvergunning is verleend;
- het gebruik van de gronden ten behoeve van de aanleg van een waterbassin.
3.4 Afwijken Van De Gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan afwijken van:
- het bepaalde in lid 3.3. onder c en toestaan dat gronden en bouwwerken buiten het bouwvlak worden gebruikt voor het opslaan van mest en/of kuilvoer en naar de aard daarmee gelijk te stellen opslag, mits;
- dit om bedrijfseconomische, ontsluitings- of milieuredenen, bijvoorbeeld vanwege de nabijheid van woningen, noodzakelijk is;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijk en natuurlijke waarden, de geomorfologische, de archeologische en cultuurhistorische waarden, de verkeersveiligheid, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- het bepaalde in lid 3.3 onder m en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen dan wel direct grenzend aan het bouwperceel dan wel direct grenzend aan een bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
- de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
- er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
- er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
- de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m bedragen.
3.5 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
3.5.1
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden), buiten de aangeduide bouwpercelen, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
- het kappen en/of rooien en/of vellen van bomen en/of houtgewas, niet zijnde bomen en/of houtgewas deel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt, en voorzover niet geregeld volgens de Boswet of krachtens een op grond van de Boswet vastgestelde verordening;
- het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van bosaanplant tot een aaneengesloten oppervlakte van ten hoogste 1,00 hectare;
- het inrichten van gronden ten behoeve van natuurontwikkeling tot een aaneengesloten oppervlakte van ten hoogste 1,00 hectare;
- het afgraven en/of ophogen van gronden;
- het dempen en/of graven van sloten, poelen, en/of andere watergangen en/of -partijen;
- het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;
- het aanleggen en/of verharden van paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van:
- het aanleggen en/of verharden van wegen ter ontsluiting van percelen;
- het aanleggen van ondergrondse, bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen.
3.5.2
Het in lid 3.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
- het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
- het eenmalig afgraven en/of ophogen van gronden met een diepte en/of hoogte van ten hoogste 30 cm betreffen, waarbij wordt gemeten vanaf de hoogte van het maaiveld;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
3.5 3.
- De in lid 3.5.1 genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden.
- De in lid 3.5.1 onder a en e, voorzover het betreft het dempen, genoemde vergunningen kunnen voorts slechts worden verleend indien er zodanige compensatie plaatsvindt dat de landschappelijke structuur niet onevenredig wordt geschaad.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in dié zin dat de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - veldschuur” wordt verwijderd, mits:
- de veldschuur ter plaatse is afgebroken en verwijderd.
Artikel 4 Bos En Natuur
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bos en natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- natuur, bosbouw en houtproductie;
- het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de bos- en natuurgebieden;
- beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of –partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging;
met daaraan ondergeschikt:
- het extensief agrarisch medegebruik;
- het extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik;
- wegen en paden;
- openbare nutsvoorzieningen;
- terreinen voor evenementen;
met de daarbijbehorende:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- de hoogte van overige bouwwerken ten behoeve van vogelobservatie zal ten hoogste 15,00 m bedragen.
- de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.
4.3 Specifieke Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
- het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
- het scheuren, het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve van een permanent ander gebruik;
- het dempen van beken, plassen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen.
4.4 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
4.4.1
Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
- het af- en/of vergraven en/of ophogen van gronden;
- het verwijderen van bomen en/of houtgewas, alsmede de verwijdering van bodem- en oevervegetaties;
- het aanplanten van bomen en/of houtgewas;
- het dempen, graven, baggeren en/of verbreden van beken, plassen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;
- het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
- het aanleggen van fiets- en voetpaden;
- het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;
- het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen.
4.4.2
Het in lid 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:- het normale onderhoud betreffen;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.4.3
De in lid 4.4.1 genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen.
4.4.4
Voor de in 4.4.1 onder a tot en met d genoemde activiteiten zullen uitsluitend vergunningen worden verleend als de activiteiten worden uitgevoerd in het kader van bosbeheer.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- (ontsluitings)wegen;
- paden;
- bruggen, dammen en/of duikers;
- sloten, bermen en beplanting;
- parkeervoorzieningen;
- het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van onverharde wegen en wegen die op de verbeelding niet zijn voorzien van een dwarsprofiel;
met de daarbijbehorende:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen van de in lid 5.1. onder g genoemde bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
5.3 Afwijken Van De Bouwregels
Het bevoegd gezag kan afwijken van:
- het bepaalde in lid 5.2 en toestaan dat de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 15,00 m, mits:
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid, de landschappelijke waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
5.4 Specifieke Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- het aanleggen van wegen en paden of anderszins inrichten van het bestemmingsvlak in afwijking van een aangegeven dwarsprofiel;
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een afleverzuil voor lpg;
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de opslag van lpg;
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een vulpunt voor lpg.
5.5 Afwijken Van De Gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 5.4 en toestaan dat wordt afgeweken van het voorgeschreven dwarsprofiel, mits:
- hierdoor geen wezenlijke verandering in de geluidssituatie optreedt;
- de verkeersveiligheid hierdoor niet onevenredig wordt aangetast;
- tevens getoetst wordt aan de gevolgen voor de afwikkeling van het openbaar vervoer.
5.6 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
5.6.1
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
- het verharden van onverharde wegen;
- het verbreden van wegen, voorzover niet voorzien van een dwarsprofiel zoals aangegeven op de verbeelding.
5.6.2
Het in lid 5.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:- het normale onderhoud dan wel het normale verkeersgebruik betreffen;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
5.6.3
De in lid 5.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimten voor:
- een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
- mantelzorg;
met de daarbijbehorende:
- tuinen, erven en terreinen;
- bouwwerken geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
6.2.1
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- als hoofdgebouwen mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd, waarbij deze bouwregels eveneens van toepassing zijn voor functies die na ontheffing van de gebruiksregels aan de woonfunctie zijn toegevoegd;
- per bestemmingsvlak zal ten hoogste één woonhuis met één woning worden gebouwd;
- een hoofdgebouw zal uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de situering van het bestaande hoofdgebouw;
- de inhoud van een woning binnen een hoofdgebouw zal ten hoogste 750 m³ bedragen, tenzij de bestaande inhoud van een woning binnen een hoofdgebouw meer bedraagt dan 750 m³, in welk geval de inhoud van een woning binnen een hoofdgebouw ten hoogste de bestaande inhoud zal bedragen;
- de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
- de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 9,00 m bedragen;
- de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° bedragen;
- de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten hoogste 60° bedragen.
6.2.2
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, het hoofdgebouw op meer dan 50 m van de weg is gesitueerd, dan wel de gebouwen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw zijn gebouwd, in welk geval de bestaande afstand dan wel de bestaande situering ten opzichte van de voorgevel van het hoofdgebouw geldt;
- vrijstaande bijgebouwen en overkappingen zullen ten hoogste op een afstand van 25,00 m vanuit het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw worden gebouwd;
- de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 100 m² bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen, met een maximum van 350 m²;
- de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de aangebouwde bijgebouwen en de aangebouwde overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 75% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedragen;
- de goothoogte van een aan-, uit- of bijgebouw of overkapping zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
- de bouwhoogte van een aan-, uit- of bijgebouw of overkapping zal ten minste 1,00 m lager zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
- de dakhelling van een aan-, uit- of bijgebouw of overkapping zal ten minste 30° bedragen;
- de dakhelling van een aan-, uit- of bijgebouw of overkapping zal ten hoogste 60° bedragen.
6.2.3
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van het hoofdgebouw ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
- de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
6.3 Afwijken Van De Bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- artikel 6.2.1 onder c en toestaan dat een hoofdgebouw wordt gebouwd in afwijking van de situering van het bestaande hoofdgebouw, mits:
- de huidige situering van het hoofdgebouw belemmeringen oplevert voor de omgeving dan wel voor de bewoners zelf en er met een gewijzigde situering een verbetering kan worden bewerkstelligd ten gunste van een goed woon- en leefklimaat, al dan niet vanwege stedenbouwkundige redenen;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- artikel 6.2.1 onder d en toestaan dat, in geval van gehele sloop van het hoofdgebouw met een bestaande inhoud van meer dan 2.000 m³, een nieuw hoofdgebouw wordt gebouwd met een inhoud van ten hoogste 2.000 m³, mits:
- het nieuwe hoofdgebouw wordt gebouwd overeenkomstig de bestaande karakteristieke hoofdvorm;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- artikel 6.2.1. onder d en toestaan dat de inhoud van een woning wordt vergroot, mits:
- de inhoud van de woning ten hoogste de inhoud van het hoofdgebouw zal bedragen;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- artikel 6.2.2 onder c en d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 200 m²,mits:
- deze afwijkingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van stalruimte voor dieren en/of de opslag van materieel dat gebruikt wordt voor het onderhoud van eigen gronden dan wel in situaties waar al 100 m² aan stalruimte voor dieren en/of de opslag van materieel aanwezig is;
- er sprake is van eigendom van gronden buiten het erf met een omvang van ten minste 5.000 m²;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- artikel 6.2.2. onder c en d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw meer bedraagt dan 350 m², mits:
- bij vervanging boven de in lid 6.2.2 onder c toegestane 350 m² ten hoogste 50% van de gesaneerde oppervlakte wordt teruggebouwd;
- de vervanging bijdraagt aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- het bepaalde in lid 6.2.2. onder c en d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot, mits:
- deze ontheffing uitsluitend wordt toegepast in relatie tot het verwijderen van een bestaande veldschuur uit het agrarisch gebied, waarbij de veldschuur wordt verplaatst binnen de grenzen van het bestemmingsvlak;
- voor de bestaande veldschuur de wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.6 is toegepast;
- de oppervlakte van het bijgebouw ten hoogste 50 m² zal bedragen, tenzij de bestaande, te verplaatsen veldschuur groter is dan 50 m², in welk geval het bijgebouw 50 m² zal bedragen vermeerderd met een kwart van het aantal m²’s dat de te verplaatsen veldschuur groter is dan 50 m²;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- artikel 6.2.2 onder g en toestaan dat aan- en uitbouwen tot ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw worden voorzien van een plat dak, mits:
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld.
6.4 Specifieke Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van woonhuizen in combinatie met bedrijfsdoeleinden, anders dan een aan-huis-verbonden beroep of een caravanstalling;
- het gebruik van gedeelten van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij het hoofdgebouw voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
- het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van het woonhuis, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in een hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw;
- de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 50 m² bedraagt;
- parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
- detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
- het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente bewoning;
- het gebruik van een hoofdgebouw voor meer dan één woning;
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan in de vorm van boerderijkamers;
- het gebruik van de bouwwerken ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - boerderijkamers”, indien:
- de bedrijfsmatige exploitatie niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van het woonhuis;
- de oppervlakte van een boerderijkamer meer dan 60 m² en de gezamenlijke oppervlakte van de boerderijkamers 500 m² bedraagt;
- minder dan twee boerderijkamers worden gebouwd;
- parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel;
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecadoeleinden;
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten;
- het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken.
6.5 Afwijken Van De Gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- artikel 6.4 onder d en toestaan dat een hoofdgebouw wordt gebruikt door meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning, mits:
- deze ontheffing uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of een derde (huishouden van een) persoon;
- de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;
- er sprake blijft van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft;
- er sprake blijft van één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;
- er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- artikel 6.4 onder d en toestaan dat in een hoofdgebouw meer dan één woning mag worden gebouwd, mits:
- het aantal woningen ten hoogste twee zal bedragen, in geval de inhoud van het hoofdgebouw ten minste 1.000 m³ bedraagt;
- het aantal woningen ten hoogste drie zal bedragen, in geval de inhoud van het hoofdgebouw ten minste 1.500 m³ bedraagt;
- de bestaande bouwmassa van het hoofdgebouw niet wordt vergroot;
- er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- artikel 6.4 onder e en toestaan dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning in de vorm van bed and breakfast, mits:
- de logiesverstrekking plaatsvindt binnen het bestaande hoofdgebouw. Er wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);
- er maximaal twee kamers gerealiseerd worden en er maximaal 5 personen aanwezig mogen zijn;
- er geen keukenblok in de wooneenheden wordt gemaakt;
- het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
- er geen extra inrit wordt aangelegd in verband met de vestiging;
- de vestiging alleen is toegestaan aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
- er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- artikel 6.4 onder j en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
- de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
- er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
- er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
- de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m bedragen;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden van de historische buitenplaatsen.
Artikel 7 Wonen - Landhuis
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen - Landhuis’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit of mantelzorg;
met de daarbijbehorende:
- tuinen, erven en terreinen;
- bouwwerken geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels
7.2.1
Voor het bouwen van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:- als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd, waarbij deze bouwregels eveneens van toepassing zijn voor functies die na ontheffing van de gebruiksregels aan de agrarische bedrijven zijn toegevoegd;
- per bestemmingsvlak zal ten hoogste één woonhuis worden gebouwd;
- de inhoud van een hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, zal ten hoogste 2000 m³ bedragen;
- de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, het hoofdgebouw op meer dan 50 m van de weg is gesitueerd, dan wel de gebouwen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw zijn gebouwd, in welk geval de bestaande afstand dan wel de bestaande situering ten opzichte van de voorgevel van het hoofdgebouw geldt;
- vrijstaande bijgebouwen en overkappingen zullen ten hoogste op een afstand van 25,00 m vanuit het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw worden gebouwd;
- de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de aangebouwde bijgebouwen en de aangebouwde overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 75% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedragen;
- de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 9,00 m bedragen;
- de goothoogte van een hoofdgebouw, een aan-,uit- of bijgebouw of overkapping zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
- de bouwhoogte van een aan-, uit- of bijgebouw of overkapping zal ten minste 1,00 m lager zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
- de dakhelling van een hoofdgebouw, een aan-,uit- of bijgebouw of overkapping zal ten minste 30° bedragen;
- de dakhelling van een hoofdgebouw, een aan-,uit- of bijgebouw of overkapping zal ten hoogste 60° bedragen.
7.2.2
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van het hoofdgebouw ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
- de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
7.3 Afwijken Van De Bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- artikel 7.2.1 onder j en toestaan dat aan- en uitbouwen tot ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw worden voorzien van een plat dak, mits:
- een onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld.
- artikel 7.2.1. onder f en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot, mits:
- deze ontheffing uitsluitend wordt toegepast in relatie tot het verwijderen van een bestaande veldschuur uit het agrarisch gebied, waarbij de veldschuur wordt verplaatst binnen de grenzen van het bestemmingsvlak;
- voor de bestaande veldschuur de wijzigingsbevoegdheid van 3.6. is toegepast;
- de oppervlakte van het bijgebouw ten hoogste 50 m² zal bedragen, tenzij de bestaande, te verplaatsen veldschuur groter is dan 50 m², in welk geval het bijgebouw 50 m² zal bedragen vermeerderd met een kwart van het aantal m²’s dat de te verplaatsen veldschuur groter is dan 50 m²;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- artikel 7.2.1. onder j en toestaan dat aan- en uitbouwen tot ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw worden voorzien van een plat dak, mits:
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld.
7.4 Specifieke Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van gedeelten van het hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij het hoofdgebouw voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
- het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van het woonhuis, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in een hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw;
- de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 50 m² bedraagt;
- parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
- detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
- het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente bewoning;
- het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel;
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten;
- het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken.
7.5 Afwijken Van De Gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- artikel 7.4 onder c en toestaan dat een woonhuis wordt gebruikt door meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning, mits:
- deze ontheffing uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of een derde (huishouden van een) persoon;
- de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;
- er sprake blijft van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft;
- er sprake blijft van één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;
- er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- artikel 7.4 onder d en toestaan dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning in de vorm van bed and breakfast, mits:
- de logiesverstrekking plaatsvindt binnen het bestaande hoofdgebouw. Er wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);
- er maximaal twee kamers gerealiseerd worden voor maximaal 5 personen;
- er geen keukenblok in de wooneenheden wordt gemaakt;
- het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
- er geen extra inrit wordt aangelegd in verband met de vestiging;
- de vestiging alleen is toegestaan aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
- er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- artikel 7.4 onder g en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
- de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
- er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
- er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
- de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m bedragen.
3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
- Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels zullen, wanneer op gronden grenzend aan de bestemming “Verkeer” gebouwen en overkappingen worden opgericht, de afstand van de gebouwen en overkappingen tot de as van de weg ten minste 15,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welke geval de afstand tot de as van de weg ten minste de bestaande afstand zal bedragen.
- Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van lid a en toestaan dat gebouwen dichter op de weg worden gebouwd, mits:
- instemming is verkregen van de wegbeheerder vanuit een oogpunt van wegbeheer en/of verkeersveiligheid;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het gronden betreft waar een kampeerterrein voor klein kamperen is toegestaan;
- het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf, tenzij de gronden zijn voorzien van de bestemming “Bedrijf - Prostitutie”;
- het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
- het storten van puin en afvalstoffen;
- de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
- het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:
- de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
- het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen en toestaan dat vóór een voorgevel wordt gebouwd op de wijze van:
- plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits de afstand vanuit de voorgevel niet meer dan 1,50 m zal bedragen;
- de bestemmingsregels ten aanzien van het bouwen van gebouwen, waaronder overkappingen, en toestaan dat ten behoeve van het kleinschalig kamperen, gebouwtjes, waaronder overkappingen, ten behoeve van sanitaire voorzieningen worden gebouwd, mits:
- de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen, waaronder overkappingen, per kampeerterrein ten hoogste 50 m² zal bedragen;
- de goothoogte van een gebouw of een overkapping ten hoogste 3,00 m zal bedragen;
- de dakhelling van een gebouw of een overkapping ten minste 18ºzal bedragen;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in dié zin dat:
- enige bestemming wordt gewijzigd voor wat betreft de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-,ontvangst- en antennemasten voor de telecommunicatie, mits:
- de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand hoog bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen hoog bouwwerk;
- de antenne niet geplaatst kan worden op een bedrijventerrein;
- de antenne vervolgens geplaatst moet worden in aansluiting op grote infrastructuurlijnen;
- de mast radiografisch noodzakelijk is;
- de hoogte van een mast ten hoogste 45,00 m zal bedragen;
- het aantal masten binnen de gemeente niet meer mag bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Verkeer’ dan wel de bestemming ‘Verkeer’ wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
- deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, e.d. van wegen en paden;
- na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 32 van overeenkomstige toepassing zijn;
- enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Verkeer - Fiets- en voetpaden’ dan wel de bestemming ‘Verkeer - Fiets- en voetpaden’ wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
- deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor de aanleg van nieuwe fiets- en voetpaden, incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, e.d. van paden;
- na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 33 van overeenkomstige toepassing zijn;
- de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ wordt aangebracht, mits:
- door aanvullend historisch en/of archeologisch onderzoek archeologische waarden van terreinen naar voren komen, waarbij de aanwezigheid van archeologische resten is aangetoond;
- de dubbelbestemming ‘Waarde - Landschap’ wordt aangebracht, mits:
- door herstel- en/of ontwikkelingswerkzaamheden of door middel van natuurlijke aanwas, de waarde van een landschapselement in omvang en natuurlijke en/of landschappelijke waarden toeneemt, dan wel de wijziging wordt toegepast als gevolg van verplaatsing van een bestaand waardevol landschapselement;
- er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende agrarische bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden van het waardevol landschapselement.
- de dubbelbestemming ‘Waarde - Landschap’ wordt verwijderd, mits:
- een waardevol landschapselement vanwege natuurlijke omstandigheden, dan wel vanwege een noodzakelijke landbouwkundige ingreep niet is te handhaven. Indien er sprake is van een landbouwkundige ingreep of landinrichtingswerkzaamheden, dient het te verwijderen waardevol landschapselement in de directe omgeving te worden gecompenseerd door middel van de aanleg van een nieuw waardevol landschapselement, waarbij de structuur van het landschap niet wordt aangetast en tevens de wijziging van lid e. wordt toegepast;
- indien sprake is van een houtwal, deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter realisering van een doorgang van perceel naar perceel ten behoeve van het landbouwkundig gebruik, met een maximale breedte van 10,00 m;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden van het waardevol landschapselement;
Artikel 13 Algemene Procedureregels
Op de voorbereiding tot een besluit tot afwijking of het stellen van nadere eisen ex artikel 3.6. lid 1 sub c en d van de Wet ruimtelijke ordening, is de volgende procedure van toepassing:
- een ontwerpbesluit tot afwijking of het stellen van nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentekantoor ter inzage;
- het bevoegd gezag maakt de terinzagelegging van te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, digitaal, en voorts op de gebruikelijke wijze, bekend;
- de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
- gedurende de in sublid a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij het bevoegd gezag schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerpbesluit tot afwijking of het stellen van nadere eisen.
Artikel 14 Overige Regels
15.1 Aanvullende werking welstandscriteria
De op de verbeelding en in de regels geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken, kan nader worden ingevuld door de in de Woningwet bedoelde welstandscriteria.
15.2 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.
15.3 Bebouwingsgrenzen wegverkeerslawaai
15.3.1 Bouwregel
Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels zal de afstand van geluidsgevoelige bebouwing ten opzichte van de rand van de weg ten minste de bestaande afstand bedragen, voorzover deze bebouwing gesitueerd is binnen de geluidszone langs geluidsgevoelige wegen.
15.3.2 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.3.1. en toestaan dat de bestaande afstand van geluidsgevoelige bebouwing ten opzichte van de rand van de weg wordt verkleind, mits:
- de huidige situering belemmeringen oplevert voor de omgeving dan wel voor de bewoners zelf en er met een gewijzigde situering een verbetering kan worden bewerkstelligd al dan niet vanwege stedenbouwkundige redenen, dan wel er sprake is van een gewijzigde verkeerssituatie, waardoor de geluidszone is verkleind of geheel is komen te vervallen;
- de geluidsbelasting van een geluidsgevoelig bouwwerk niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
15.4 Natura 2000
Het bevoegd gezag zal bij het toestaan van bouwwerken en werken en werkzaamheden rekening houden met de specifieke bescherming en instandhouding van de Natura 2000- gebieden, zoals die ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding“specifieke vorm van natuur - Natura 2000” door het voorkómen van significant negatieve aantasting van de natuurlijke kenmerken van de gebieden.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht Bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig ontheffing verlenen van sublid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
- Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregel van dat plan.
15.2 Overgangsrecht Gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel: Regels deel uitmakende van het bestemmingsplan “Buitengebied, herziening Peddemorsweg 6 en 8, Saasveld” van de gemeente Dinkelland.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 10 juli 2012.
De voorzitter, De Griffier,
1 Inleiding
1.1 Aanleiding Planherziening
De heer H. Lesscher, eigenaar van de woning op het perceel Peddemorsweg 3 te Saasveld, is voornemens om de bestaande en vervallen woning te slopen. Ter vervanging van deze woning wenst de heer Lesscher bij het nabij gelegen landhuis een nieuwe woning te bouwen. Het bestaande landhuis is gesitueerd op het perceel Peddemorsweg 6 te Saasveld.
Op het perceel Peddemorsweg 6 mag volgens het geldende bestemmingsplan echter maar één woning gebouwd worden. Voor de bouw van een nieuwe woning dient het bestemmingsplan partieel herzien te worden. In 2008 is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld die in de beoogde nieuwbouw voorzag. De bouwmogelijkheden zijn echter niet doorvertaald in het thans geldende bestemmingsplan voor het buitengebied, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Het onderhavige bestemmingsplan ziet daar op toe.
1.2 Ligging, Begrenzing En Juridische Status Van Het Plangebied
Ligging
Het genoemde perceel is gelegen in het buitengebied van Saasveld, ten zuidwesten van de dorpskern, nabij het natuurreservaat het Molenven. Op afbeelding 1 is de ligging van het perceel Peddemorsweg 6 te Saasveld met een rode cirkel aangeduid. Het perceel Peddemorsweg 3 ligt ca. 100 meter ten westen van het gerealiseerde landhuis. De Peddemorsweg ontsluit op de Bornsestraat die vervolgens de verbinding vormt tussen Weerselo en Borne.

afbeelding 1: ligging bouwperceel Peddemorsweg 6 te Saasveld
Begrenzing plangebied
Het huidige bouwvlak heeft een oppervlakte van circa 2.100 m². Het bouwvlak wordt in aangepaste omvang naar het perceel Peddemorsweg 6 verplaatst. Samen met het landhuis is een nieuwe begrenzing van het plangebied opgemaakt. Het plangebied is in afbeelding 2 weergegeven.

afbeelding 2: plangebied Peddemorsweg 6 en 8 Saasveld
Vigerend bestemmingsplan
Het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2010" is door de gemeenteraad van Dinkelland op 18 februari 2010 gewijzigd vastgesteld en is op 26 juli 2010 in werking getreden.
In dit plan heeft het perceel Peddemorsweg 3 de bestemming ‘Wonen’ en de dubbelbestemming ‘Waarde-Landschap’ gekregen. De dubbelbestemming ligt dwars over het bouwvlak voor het wonen en beschermt een ter plaatse aanwezige houtwal. In afbeelding 3 is een fragment van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het rood omlijnde bouwvlak betreft Peddemorsweg 3.

afbeelding 3: fragment geldend bestemmingsplan Buitengebied 2010
De houtwal vormt een belemmering voor de herbouw op de locatie Peddemorsweg 3 te Saasveld.
In overleg met de gemeente is een nieuwe locatie gekozen die aansluit bij het landhuis op het perceel Peddemorsweg 6 te Saasveld. De nieuw te bouwen woning zal gedeeltelijk moeten komen te liggen op gronden met de bestemming ‘Agrarisch - 2’. Binnen deze bestemming mag ter plaatse geen nieuwe woning worden gebouwd. Door het bouwvlak als het ware te verschuiven, kan het bouwvlak van Peddemorsweg 6 verruimd worden, waardoor de bouw van een nieuwe woning mogelijk wordt gemaakt. Op de afbeelding van het plangebied is de combinatie goed weergegeven.
In de volgende hoofdstukken wordt ingegaan op onder meer de toekomstige situatie en zal de haalbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond worden.
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening Peddemorsweg 3, Saasveld" bestaat naast de onderhavige toelichting mede uit de volgende stukken:
- Verbeelding;
- Regels;
- Bijlage regels;
- Bijlage toelichting.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting waarin de aanleiding, de motivering en een beschrijving van de planopzet zijn opgenomen.
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening Peddemorsweg 3, Saasveld' van de gemeente Dinkelland, wordt in de volgende hoofdstukken toegelicht. In deze toelichting komen na deze inleiding aan de orde:
- gebiedsbeschrijving, huidige situatie en toekomstige situatie (hoofdstuk 2);
- een weergave van het relevante beleidskader van provincie en gemeente (hoofdstuk 3). Binnen het onderdeel gemeentelijk beleid wordt tevens stilgestaan bij gemeentelijk antennebeleid;
- In het vierde hoofdstuk wordt stil gestaan bij de diverse omgevingsaspecten die mede een randvoorwaarde vormen voor de beoogde ontwikkeling. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de volgende aspecten, waterhuishouding, archeologie, externe veiligheid en flora en fauna;
- de juridische vormgeving, de toelichting op de regels en de verbeelding (hoofdstuk 5);
- de uitvoerbaarheid (hoofdstuk 6);
- tot slot wordt ruimte gereserveerd voor overleg, inspraak en zienswijzen (hoofdstuk 7).
2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Beschrijving Van De Huidige Situatie
Het genoemde perceel is gelegen in het buitengebied van Saasveld, ten zuidwesten van de dorpskern, in de nabijheid van het natuurreservaat het Molenven. Dit beschermde natuurreservaat is een overblijfsel van de veenafgravingen die hier eeuwenlang hebben plaatsvonden.
De bestaande woning, die waarschijnlijk ooit als noodwoning is gebouwd, verkeert in slechte staat. De woning wordt al jaren niet meer bewoond. Het onverharde toegangsweggetje verkeert in dusdanige staat dat de woning vrijwel niet meer bereikbaar is. Op afbeelding 4 is het weggetje tussen de bomen (vaag) te zien. Op de achtergrond is de woning nog te zien.

afbeelding 4: toegangsweggetje tot woning (tussen de bomen)
De onderstaande foto-impressie (afbeeldingen 5 tot en met 8) geeft, samen met de bijbehorende omschrijvingen en de vooraf getoonde luchtfoto waarop het perceel rood omcirkeld is weergegeven (bron: Google Maps), een goed beeld de situatie op en rondom het perceel.
![]() afbeelding 5: luchtfoto Peddemorsweg 6 | ![]() afbeelding 6: houtwal met op achtergrond woning Peddemorsweg 3 |
![]() afbeelding 7: aanzicht woning Peddemorsweg 3 | ![]() Afbeelding 8: aanzicht woning Peddemorsweg 3 |
2.2 Beschrijving Van De Toekomstige Situatie
De te bouwen woning komt te liggen aan het eind van de Peddemorsweg. Ter plaatse is in 2006/2007 een nieuw landhuis gerealiseerd (afbeelding 9). Dit landhuis is gerealiseerd met de landhuizenregeling van de provincie Overijssel. Om van deze regeling gebruik te kunnen maken moest 850 m² aan gebouwen gesloopt worden en minimaal 1,5 ha nieuwe natuur worden aangelegd. Op grond hiervan is het bestaande landhuis gerealiseerd en is voor een groot deel van eht perceel de bestemming 'Natuur en Bos' opgenomen.
De nieuw te bouwen woning zal aansluiten bij het landhuis.

afbeelding 9: woning Peddemorsweg 6 Saasveld
De huidige bouwlocatie ligt circa 100 m ten westen van het landhuis. Op de nieuwe bouwlocatie, op ca 10 m van het landhuis, zal de nieuwe woning gebouwd worden.
Het voormalige bestemmingsvlak krijgt in de nieuwe situatie de bestemming ‘Agrarisch – 2’. De houtwal komt binnen de bestemming ‘Bos en natuur’ te liggen.
Op de tekening van het landschapsplan (afbeelding 10) is te zien hoe de nieuwe woning zal worden gerealiseerd ten opzichte van het landhuis. De nieuw te bouwen woning ligt binnen de blauwe cirkel.
afbeelding 10: landschapsplan Peddemorsweg 6 (bron: Bijkerk c.s. Tuin- en Landschapsarchitecten)
De te bouwen woning zal een uitstraling krijgen die past bij de landelijke omgeving. Qua architectuur is aansluiting gezocht bij de gebouwde opstallen bij het landhuis. Hierbij is een bouwhoogte aangehouden van circa 8,50 m, terwijl de goothoogte niet hoger is dan ± 3 m. De oppervlakte van de woning bedraagt ongeveer 180 m².
Op deze manier ontstaat een locatie met bebouwing die geheel op elkaar is afgestemd. Op de onderstaande afbeeldingen (11 tot en met 14) is de te bouwen woning weergegeven. De omvang van de woning is beperkt, waardoor de ondergeschiktheid ten opzichte van het landhuis aanwezig is. Het landhuis en de daarop aanwezige bebouwing blijven hierdoor beeldbepalend.
![]() afbeelding 11: voorgevel | ![]() afbeelding 12: rechtergevel |
![]() afbeelding 13: linkergevel | ![]() afbeelding 14: achtergevel |
In de nieuwe situatie krijgt het te verplaatsen perceel, dat geadresseerd was Peddemorsweg 3, het adres Peddemorsweg 8 te Saasveld.
3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
In dit hoofdstuk wordt het voor dit project van belang zijnde beleid besproken van Rijk, provincie en de gemeente Dinkelland. De betreffende beleidsregels vormen het kader waarbinnen het project gerealiseerd moet worden.
Rijksbeleid
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het kabinet schept ruimte voor ontwikkeling uitgaande van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' en verschuift het accent van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen. De Nota Ruimte ondersteunt gebiedsgerichte ontwikkeling waarin alle betrokken partijen kunnen participeren.
Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het rijk in de nota uit van de bundelingstrategie. De steden worden ondersteund in hun functie van economische en culturele motor. In steden en dorpen wordt het draagvlak voor voorzieningen ondersteund.
Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten betekent dat nieuwe bebouwing voor deze functies grotendeels geconcentreerd tot stand komt, dat wil zeggen in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. De ruimte die in het bestaande stedelijke gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal worden gebruikt.
Het rijk stimuleert revitalisering, herstructurering en transformatie van zowel (verouderde) wijken als bedrijventerreinen in het algemeen.
De plannen van initiatiefnemer hebben feitelijk geen betrekking op een echte ruimtelijke ontwikkeling. Immers, er is reeds een woning aanwezig. Deze woning wordt ‘slechts’ verplaatst.
Nationaal Landschap Noordoost-Twente
De Nationale Landschappen IJsseldelta en Noordoost-Twente zijn gebieden met (inter)nationaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. In deze gebieden gaat het om het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Ook de recreatieve toegankelijkheid moet worden vergroot. Voor grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met de doelstellingen van de kernkwaliteiten is geen plaats. In afbeelding 15 is de begrenzing vastgelegd van beide Landschappen.

afbeelding 15 Nationale landschappen provincie Overijssel
De projectlocatie bevindt zich binnen de grenzen van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente.
Voor het Nationaal Landschap Noordoost-Twente geldt dat de bijzondere kwaliteiten juist in combinatie met ontwikkeling versterkt kunnen worden. Landbouw blijft de drager van dit landschap: grootschalig boeren in een kleinschalig landschap met kenmerkende beken. Gemeenten maken met elkaar keuzes voor de ontwikkeling van woon- en werklocaties, waarbij de karakteristiek van het landschap, de toeristische routenetwerken en de veerkracht van het watersysteem worden versterkt en wordt gewerkt aan de realisatie van de EHS.
Het glooiende landschap van Noordoost-Twente is zeer gevarieerd door een fijnmazig samenstel van beken, essen, kampen en moderne ontginningen. Houtwallen, singels en bossen zorgen voor een kleinschalig en groen karakter. De specifieke landschappelijke (kern)kwaliteiten zijn:
- samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen;
- de grote mate van kleinschaligheid;
- het groene karakter.
Het onderhavige bestemmingsplan brengt met de beoogde ontwikkeling geen onevenredige nadelige effecten met zich mee aan de kwaliteiten en uitgangspunten van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente.
3.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsvisie Overijssel
In het ‘Omgevingsvisie Overijssel’ zijn de beleidskaders aangegeven voor de ruimtelijke ontwikkeling in Overijssel voor de komende jaren. Deze omgevingsvisie is in juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Overijssel en is in september 2009 in werking getreden.
Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:
- Duurzaamheid;
- Ruimtelijke kwaliteit.
Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.
De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen.
De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.
De wens van de provincie is om in Overijssel een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi landschap. Daarbij moet rekening worden gehouden met zaken als een afnemende groei van de bevolking, veranderingen in woonwensen en economische veranderingen. Maar ook een blijvende toename van mobiliteit, de druk op natuur en klimaatverandering. De hoofdambitie van de provincie is dan ook: een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare hulpbronnen en voorraden. Dit werkt door in een aantal centrale beleidsambities:
- door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieus;
- dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
- investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
- zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik waarbij ervan uitgegaan wordt dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken;
- ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
- een balans behouden tussen gebruik en bescherming van ondergrond.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2006
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- generieke beleidskeuzes;
- ontwikkelperspectieven;
- gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes.
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. “SER-ladder" gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Gebiedskenmerken.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag “hoe" een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

abeelding 16 uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel 2009
Indien het concrete initiatief, het ter vervanging van een bestaande woning bouwen van een nieuwe woning als onderdeel van een Nsw-landgoed, wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
In deze situatie is geen sprake van uitbreiding, maar van verplaatsing van een bestaande woning naar een gerealiseerd Nsw-Landgoed. Hierdoor wordt niet alleen een bestaande houtwal gerespecteerd, maar wordt samen met het landschapsplan het landschap versterkt. De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de 'SER-ladder'.
Ontwikkelingsperspectieven.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn, gelet op de ligging in het buitengebied van Saasveld, uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van belang.
In de afbeelding 17 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven. De rode cirkel geeft de locatie globaal weer.

afbeelding 17 fragment ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel
Het plangebied ligt in een gebied met de aanduiding 'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte: mixlandschap. Dit zijn gebieden voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatiezorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. Het verschuiven van een bouwlocatie brengt geen onevenredige effecten met zich mee voor dit ontwikkelingsperspectief. De aanwezige landschappelijke kwaliteit wordt, mede gelet op het landschapsplan, evenmin aangetast.
Gebiedskenmerken
Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) is van belang dat de locatie is gelegen in landelijk gebied. Bij het raadplegen van de specifieke lagen blijkt dat de natuurlijke laag en de laag van het agrarisch cultuurlandschap enkele kenmerken geven aan het gebied waarbinnen het plangebied is gelegen. De lust- en leisurelaag en de stedelijke laag zijn in deze situatie niet van toepassing.
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'dekzandvlakte'.
De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen.
Een bestaande bouwlocatie komt te vervallen. De houtwal die binnen het bouwvlak ligt, komt hierdoor meer tot zijn recht. De bouwmogelijkheid sluit in de beoogde situatie aan bij een bestaande bouwlocatie (Peddemorsweg 6), waardoor de natuurlijke laag niet onevenredig wordt aangetast.
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent de kenmerken 'jonge heide- en broekontginningslandschap' en oude hoevenlandschap'' aan het gebied toe.
Veel heidegebieden en nattere delen van het landschap zijn ontgonnen en/of vergaand ontwaterd. Daarmee is een nieuw landschap ontstaan. De dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen bepalen nu het beeld.
Het oude hoevenlandschap heeft in essentie hetzelfde patroon en dezelfde kwaliteiten als het essenlandschap, maar is jonger, ontstaan op een kleinschaliger patroon in de ondergrond (kleine dekzandkopjes), opgebouwd vanuit individuele erven en daardoor kleiner van schaal.
De verschuiving van het bouwvlak en aansluiting bij een landhuis brengt geen onevenredige effecten aan deze kenmerken met zich mee.
Conclusie ten aanzien van het provinciale beleid:
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging geheel voldoet aan het provinciaal beleid.
Reconstructieplan Salland-Twente
De provincie Overijssel heeft in september 2004 het Reconstructieplan Salland-Twente vastgesteld. In dit reconstructieplan is een indeling gemaakt in drie deelgebieden, te weten Salland, Zuidwest-Twente en Noordoost-Twente. Dit plan is grotendeels opgenomen in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.
De gemeente Dinkelland ligt in het deelgebied Noordoost-Twente. Voor dit deelgebied is in het reconstructieplan een aantal hoofdkeuzes en ambities geformuleerd. Aangegeven wordt dat de oplossing van de ruimtelijke, milieutechnische, economische en sociale opgaven voor Noordoost-Twente in hoofdlijn ligt in:
- het ruimtelijk scheiden van een aantal functies, die elkaars ontwikkeling frustreren, én;
- het meervoudig grondgebruik in gebieden met een stapeling van functies
De reconstructiezonering geeft een indeling weer in landbouwontwikkelings-, verwevings- en extensiveringsgebieden. De intensieve veehouderij heeft vooral ontwikkelingsmogelijkheden in de landbouwontwikkelingsgebieden en op sterlocaties in de verwevingsgebieden.
De bouwlocatie ligt binnen het verwevingsgebied.
Het verwevingsgebied is volgens de Reconstructiewet het ruimtelijk begrensde deel van een reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk is mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten.
Het plan brengt geen nadelige effecten met zich mee met betrekking tot de ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijven. Agrarische bedrijven vormen evenmin een bedreiging van het initiatief.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Bij brief van 12 september 2011 (nummer 201103030) hebben burgemeester en wethouders te kennen gegeven in principe bereid te zijn medewerking te verlenen aan het verplaatsen van het bouwblok Peddemorsweg 3 te Saasveld naar het perceel Peddemorsweg 6 te Saasveld. Samen met het landschapsplan dat weergegeven is in paragraaf 2.2 wordt een ruimtelijke kwaliteit gerealiseerd die meer recht doet aan de feitelijke situatie.
Tijdens het vooroverleg is het bouwplan al besproken met de welstandscommissie en de ervenconsulent. De diverse overleggen hebben geresulteerd in het bouwplan, zoals deze in paragraaf 2.2 is weergegeven.
Gelet op deze instemming is een nadere verdieping in de welstandsnota van de gemeente Dinkelland niet nodig.
Archeologiebeleid
De gemeente Dinkelland heeft gemeentelijk archeologiebeleid ontwikkeld en op 27 mei 2008 vastgesteld. In dat beleid zijn vrijstellingen opgenomen van de plicht tot het doen van een onderzoek. Deze vrijstellingen zijn hierna weergegeven.
- vrijstelling van de onderzoeksverplichting bij bodemingrepen dieper dan 40 cm voor plangebieden met een omvang kleiner dan 2500 m2 waarbinnen gebied met een hoge archeologische verwachting valt;
- idem voor plangebieden met een omvang kleiner dan 5000 m2 in gebieden waarbinnen gebied met een middelmatige archeologische verwachting valt;
- algemene vrijstelling voor plangebieden of ingrepen met een lage archeologische verwachting;
- algemene vrijstelling voor delen van verwachtings- of bufferzones die als verstoord op de verwachtingskaart zijn aangegeven.
- aan elke vrijstelling wordt de voorwaarde verbonden dat tijdens (bouw)werkzaamheden (amateur)archeologen in de gelegenheid worden gesteld om waarnemingen te verrichten en dat gelegenheid wordt geboden om archeologisch (nood)onderzoek toe te staan.
Op de verwachtingswaardenkaart, waarvan een fragment hierna is weergeven (afbeelding 18), is te zien dat het perceel op het grensgebied ligt van 'dekzandhoogten en -ruggen' en 'dekzandwelvingen en -vlakten'. De nieuw te bouwen woning ligt binnen de laatstgenoemde aanduiding.

afbeelding 18 fragment archeologische verwachtings- en advieskaart gemeente Dinkelland
Vanwege de specifieke ligging in/op het grensgebied worden van beide aanduidingen de verwachtingen en de beleidsadviezen beschreven.
Verwachting dekzandhoogten en- ruggen
Hoog voor archeologische resten uit alle perioden. Archeologische resten vlak onder het maaiveld en daardoor kwetsbaar voor bodemingrepen. Archeologische resten hierdoor vaak minder goed geconserveerd.
Beleidsadvies
Archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 2500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2500m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.
Verwachting dekzandwelvingen en –vlakten
Middelmatig voor archeologische resten uit alle perioden. Een verhoogde kans op archeologische resten uit de Steentijd op de hoogste delen van dekzandwelvingen en op resten uit de Late Middeleeuwen langs randen van dekzandhoogten en ruggen met een plaggendek. Archeologische resten vlak onder het maaiveld daardoor kwetsbaar voor bodemingrepen. Archeologische resten hierdoor vaak minder goed geconserveerd.
Beleidsadvies
Archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 5000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5000 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.
De oppervlakte van het nieuwe bouwvlak dat toegevoegd wordt aan het perceel Peddemorsweg 6 bedraagt 380 m2, waardoor deze ruim onder de ondergrens ligt.
Gelet op het vorenstaande is een archeologisch onderzoek dan ook niet noodzakelijk.
Externe veiligheid
In 2007 is het rapport "Externe veiligheidsbeleid, hoe veilig wil de gemeente Dinkelland zijn?" vastgesteld.
Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties. Dit betekent dat onder meer invulling wordt gegeven aan de wettelijke verplichting om het groepsrisico en plaatsgebonden risico te overwegen.
De gemeente Dinkelland kent voor wat betreft risicobronnen:
- Eén CPR 15-2 inrichting (opslag met meer dan 10 ton aan gevaarlijke stoffen). De opslag geeft op dit moment geen plaatsgebonden risico knelpunten of overschrijding van de oriënterende waarde. De PR-contour blijft binnen de inrichtingsgrens.
- Elf LPG tankstations; waarvan vijf in Denekamp, één in Ootmarsum en Rossum, twee in Weerselo en drie in Deurningen. Eén LPG tankstation verdient nadere aandacht. Dit in verband met de toekomstige realisatie van een multifunctioneel centrum en de nabijgelegen voetbalvelden. Om het plaatsgebonden risico te reduceren dienen mogelijk bronmaatregelen getroffen te worden.
- Binnen de gemeente bevindt zich een opslagbunker van de NAM voor de opslag van springstof. De bunker wordt al 3 jaar niet meer gebruikt.
- Twee chlooropslagen voor zwembaden en bijbehorende chloortransporten. Het zwembad in Denekamp heeft besloten om in 2007 over te stappen op een andere zuiveringsmethode dan chloor, namelijk zoutelektrolyse. Hierdoor vindt er minder chloortransport en –opslag plaats.
Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente vindt plaats over de weg. Hierbij bestaan geen risicovolle aandachts- of knelpunten. Na het treffen van eventuele bronmaatregelen van een LPG-tankstation resteren geen knelpunten vanuit het plaatsgebonden risico. Wel dient aandacht aan de mogelijkheid van vestiging van objecten binnen de resterende PR 10-6 contouren besteed te worden. Hierdoor worden nieuwe saneringssituaties voorkomen.
Binnen een woongebied wordt het algemene uitgangspunt gehanteerd dat geen nieuwe risicobronnen worden toegelaten. Andere uitgangspunten die voor woongebieden gelden zijn:
- Kwetsbare objecten mogen (ook in nieuwe situaties) niet binnen de PR 10-6contour van een risicobron liggen (wettelijk eis). Aanvullend hierop mogen ook beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties niet binnen de PR 10-6contour van een risicobron liggen.
- Toename van het groepsrisico door risicobronnen is niet toegestaan.
- Toename van groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied is onder voorwaarden wel toegestaan, mits:
- Invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico zoals opgenomen in het BEVI.
- De oriënterende waarde voor het groepsrisico in deze situaties niet wordt overschreden (oriënterende waarde wordt als grenswaarde beschouwd). Overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico wordt dus niet geaccepteerd.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zicht geen risicovolle inrichtingen, buisleidingen of transportroutes.
Geluidbeleid
In 2008 is de nota Geluidsbeleid vastgesteld.
Het doel van het gemeentelijk geluidsbeleid is het behouden van de goede kwaliteiten en het benutten van kansen om voor de verschillende gebieden binnen de gemeente de geluidskwaliteit te verbeteren.
De gemeente Dinkelland is hiertoe opgedeeld in verschillende gebieden. In regionaal verband is gekozen voor de gebiedsindeling volgens de MILO-systematiek (Milieukwaliteit In de LeefOmgeving). De MILO-systematiek houdt bij de gebiedsindeling rekening met het functioneel ruimtegebruik van een gebied. Op basis van het functioneel gebruik van de ruimte is de gemeente onderverdeeld in een zevental gebieden:
- natuur;
- extensiveringsgebied;
- buitengebied;
- woongebied;
- centrum;
- gemengd gebied;
- bedrijventerrein.
Voor ieder gebied is het geluidsbeleid voor de thema's 'bedrijven' en 'verkeer' een passende geluidskwaliteit opgenomen. De geluidskwaliteit geeft aan wat de ambitie is voor dat gebied.
Het gebied waar de beoogde herontwikkeling plaatsvindt, is aangemerkt als 'buitengebied'. Voor 'buitengebied geldt de ambitie 'redelijk rustig' (weg- en railverkeer) en 'rustig' (bedrijven). De bovengrens voor beide thema's is 'onrustig'.
In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op de akoestisch situatie ter plaatse.
4 Onderzoek
4.1 Milieu
Aan de Peddemorsweg 1 is een melkveehouderij gelegen. De tot dit bedrijf aan te houden afstand bedraagt op grond van de Wet geurhinder en veehouderij 50 meter. De afstand van de te bouwen woning (en t.z.t. in het bestemmingsplan de grens van het bouwblok) tot de grens van het bouwblok van het agrarisch bedrijf is groter dan 50 meter.
4.2 Waterhuishouding / Watertoets
Via de digitale watertoets is onderzocht of er maatregelen, dan wel nader overleg met het waterschap voor het onderhavige plan noodzakelijk waren. Uit de toets is naar voren gekomen dat volstaan kan worden met de standaard waterparagraaf.
STANDAARD WATERPARAGRAAF
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Regge en Dinkel heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Regge en Dinkel een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Regge en Dinkel opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Wateraspecten plangebied
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geïnfiltreerd.
In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het waterschap Regge en Dinkel geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.
De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Regge en Dinkel geeft een positief wateradvies.
4.3 Geluid
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van nieuwe woningen, voor zover deze woningen zijn gelegen binnen het onderzoeksgebied van een weg.
Op grond van het bepaalde in artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijden een breedte heeft van:
- in stedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
- in buitenstedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
- voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
- voor een weg bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.
Deze zonering geldt niet:
- voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
- voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt.
- wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 50 dB(A) of minder bedraagt.
Peddemorsweg
De Peddemorsweg is feitelijk een doodlopende weg. De door initiatiefnemer te bouwen woning komt te liggen aan het eind van de weg (zie eerder in dit rapport opgenomen kaartmateriaal). De auto’s die bij de woning komen betreffen uitsluitend auto’s die ter plaatse moeten zijn (bestemmingsverkeer). De geluidsbelasting van de Peddemorsweg zal ter plaatse van de te bouwen woning dusdanig minimaal zijn dat van overschrijding van de normen geen sprake is.
Bornsestraat
De wettelijke toegestane snelheid op de Bornsestraat bedraagt 60 km/uur. Derhalve is voor deze weg van rechtswege een zone van toepassing. Uit eerder onderzoek (dat door de gemeente is uitgevoerd in het kader van een bouwplan aan de Bornsestraat 60 te Saasveld) is gebleken dat de 48 dB(A) contour is gelegen op een afstand van 44 meter van de Bornsestraat. De afstand van de te bouwen woning tot de Bornsestraat bedraagt ruim 300 m en is dus veel groter. Nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
De geluidwetgeving staat de realisatie van de woning niet in de weg.
4.4 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees verdrag over de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend. Doel van het verdrag van Valletta (beter bekend als het verdrag van Malta) is de bescherming van het archeologisch erfgoed als bron van het gemeenschappelijk geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Het verdrag bepaalt onder andere dat archeologische belangen tijdig worden betrokken bij planvorming van ruimtelijke ontwikkelingen.
De gemeente Dinkelland heeft op 27 mei 2008 voor haar grondgebied archeologiebeleid vastgesteld. Op dit beleid is in paragraaf 3.3 ingegaan. Daarbij is geconcludeerd dat vanwege de oppervlakte geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De nieuwe oppervlakte blijft ruim onder de in het gemeentelijk archeologiebeleid vastgelegde oppervlakte van 2500 m2.
4.5 Flora En Fauna
De natuurwetgeving in Nederland kent twee sporen: de soortenbescherming en de gebiedsbescherming. Hiertoe zijn twee wetten actief, respectievelijk de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. In beide wetten zijn naast het nationaal natuurbeschermingsbeleid ook tal van internationale verdragen en richtlijnen verankerd, zoals: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands-Conventie, Conventie van Bonn en CITES etc. Alle instrumenten tezamen vormen een stevig fundament voor de bescherming van de waardevolle Nederlandse natuur voor nu en in de toekomst.
Gebiedsbescherming (o.b.v. Natuurbeschermingswet)
Het perceel aan de Peddemorsweg te Saasveld is niet gelegen in of nabij een Natura 2000-gebied; de gemeente Dinkelland kent de volgende Natura 2000 gebieden: Lonnekermeer (Habitatrichtlijn), Springendal en Dal van de Mosbeek (Habitatrichtlijn), Bergvennen & Brecklenkampseveld (Habitatrichtlijn), Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek (Habitatrichtlijn), Lemselermaten (Habitatrichtlijn) en Dinkelland (Habitatrichtlijn). Deze gebieden liggen op grote afstand van de bouwlocatie. De kleinste afstand bedraagt ongeveer 6 km en de grootste afstand bedraagt circa 19 km. De bouw van de nieuwe woning zal geen nadelige effecten met zich mee brengen voor de hier genoemde gebieden.
Bovendien is het perceel niet gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur zoals opgenomen in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.
Een ontheffingsprocedure op basis van de Natuurbeschermingswet ten behoeve van de bouw van de woning is dus niet nodig.
Soortenbescherming
De soortenbescherming kent naast de passieve wettelijke bescherming (het tegenhouden van verslechtering) met de Flora- en faunawet een actieve soortenbescherming via onder andere de soortenbeschermingsplannen (het Meerjarenprogramma Uitvoering Soortenbeleid 2000-2004) en de rode lijsten.
Een ontheffing van de verbodsbepalingen uit de Flora en faunawet is eveneens niet nodig, welke conclusie (op voorhand) is gebaseerd op het feit dat het perceelsgedeelte waarop het gebouw zal worden gebouwd aansluit bij het terrein horende bij een gerealiseerd landhuis. De grond ter plaatse is bij de realisatie hiervan al bewerkt. Bovendien bevinden zich in de directe omgeving voldoende gronden met dezelfde waarde zodat aantasting van het leefgebied van bepaalde soorten geen sprake zal zijn.
Bovenstaande conclusies ten aanzien van de gebiedsbescherming en de soortenbescherming worden gestaafd door de natuurinformatiekaarten uit de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel. De gronden rondom de Peddemorsweg kennen geen bijzondere 'natuur'aanduidingen.
Ten aanzien van de ingrepen is nog een algemeen geldende voorwaarde vanuit de Flora- en faunawet van toepassing: Op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood."
Dit betekent onder meer dat wanneer de bestaande woning wordt gesloopt nader onderzoek verricht dient te worden naar eventuele verblijfplaatsen van vleermuizen en andere beschermde soorten.
4.6 Verkeer En Vervoer
De bestaande infrastructuur zal vanwege de nieuwe ontwikkeling geen wijzigingen ondergaan. De Peddemorsweg richting het landhuis is een openbare weg die niet aangepast behoeft te worden. Het gaat hier vooral om bestemmingsverkeer. Het parkeren geschiedt op eigen terrein.
4.7 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2008 is de ‘Wet luchtkwaliteit’ in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. De ‘Wet luchtkwaliteit’ vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Op basis van artikel 5.16 van de Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld of een ontheffing worden verleend, indien;
- aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer opgenomen grenswaarde 1, of
- aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de betreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
- aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
- Het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit “in betekende mate”als bedoeld onder c is sprake in zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
- Woningbouw: 1500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3000 woningen bij 2 ontsluitende wegen.
- Infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
- Kantoorlocaties: 10.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 20.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.
Het bestemmingsplan maakt de bouw van een woning mogelijk, welke ter vervanging dient van een bestaande vervallen woning.
Geconcludeerd kan worden dat door de ontwikkeling, die in het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, de luchtkwaliteit niet “in betekende mate” zal verslechteren. Aan het bepaalde omtrent de luchtkwaliteit wordt voldaan.
4.8 Externe Veiligheid
Bij het werken met gevaarlijke stoffen in bedrijven en bij transport ervan kunnen ongelukken gebeuren met effecten voor de omgeving van deze activiteiten. Het gaat om kleine kansen met soms grote gevolgen. In het begrip ‘risico’ zijn kansen en effecten aan elkaar gekoppeld. De uitvoering van dit externe veiligheidsbeleid is vooral een taak van provincies en gemeenten. Belangrijke wetgeving in dit kader is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), in werking getreden in oktober 2004. In dit Besluit zijn de normen voor de externe veiligheidsrisico met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Het besluit heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het besluit het bevoegd gezag (bijv. de gemeente) afstand te houden tussen gevoelige objecten (bijvoorbeeld een woning of school) en risicovolle bedrijven. Tevens beperkt het besluit het totale aantal aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovol bedrijf. Hiervoor worden het plaatsgebonden risico het groepsrisico gebruikt.
Het plaatsgebonden risico is een maat van de kans dat een persoon die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen. Voor deze kans op overlijden is een
grenswaarde
gesteld van 1 op de miljoen per jaar (10-6/jaar). Dat wil zeggen dat hieraan moet worden voldaan.Het groepsrisico is een maat voor de kans dat grotere aantallen personen tegelijkertijd komen te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt in het algemeen toegepast binnen het gebied waar door de affecten van een incident met gevaarlijke stoffen 1% van de blootgestelde personen kunnen overlijden (genoemd: invloedsgebied). Deze maat is vooral van nut ter voorkoming van een maatschappelijk ontwrichting en is van belang voor het beleid ten aanzien van de bestrijding van de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt niet uitgedrukt in een veiligheidsafstand, maar als de maximaal toelaatbare kans op een incident waarbij 10, 100 of 1000 doden tegelijkertijd kunnen vallen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een
oriënterende waarde
.Binnen een straal van 1 km van de bouwlocatie bevinden zich geen risicovolle inrichtingen. Binnen datzelfde gebied zijn evenmin buisleidingen gelegen waar gevaarlijke stoffen door getransporteerd worden. Ook zijn geen wegen in dat gebied aangewezen waarover transport van gevaarlijke stoffen mag plaatsvinden.
Gelet op het vorenstaande doen zich geen knelpunten voor op het gebied van externe veiligheid.
4.9 Bodem
Een bodemonderzoek is verplicht, indien de beoogde bouw of verbouw vergunningsplichtig is. In bepaalde gevallen is echter vrijstelling van deze verplichting mogelijk. Deze vrijstellingen betreffen:
- Vergunningen voor gebouwen die niet bestemd zijn voor langdurig gebruik van mensen (minder dan 2 uur per persoon per dag, zoals een opslagloods);
- Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde (zoals bruggen, gemalen, RWZI’s, etc.);
- Bouwwerken die de grond niet raken (niet grondgebonden locaties zoals dakkapel, inpandige verbouwing op eerste etage);
- Bouwwerken met een te verwezenlijken bebouwingsoppervlakte van ten hoogste 50 m2;
- Voor tijdelijke bouwwerken als bedoeld in artikel 45 van de Woningwet, mits uit vooronderzoek conform NVN 5725 blijkt dat de locatie als onverdacht kan worden aangemerkt, dan wel dat de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740 niet rechtvaardigen;
- Wanneer reeds bruikbare onderzoeksresultaten bij de gemeente aanwezig zijn (art 2.1.5., lid 3 Bouwverordening).
Aangezien geen van deze vrijstellingsmogelijkheden van toepassing is, is door Kruse Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform NEN 5740. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in het rapport van januari 2012, welke als bijlage aan dit plan is gekoppeld.
Hier wordt volstaan met de conclusie van het verkennend bodemonderzoek.
In het grondwater zijn enkele lichte tot matige verontreinigingen aangetoond. De boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd. In overleg met de gemeente Dinkelland is een nader onderzoek niet noodzakelijk en wordt de aangetoonde tussenwaarde overschrijding aan nikkel toegeschreven aan plaatselijk verhoogde achtergrondwaarden.
Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.
Uit milieukundig oogpunt bestaat er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. Er zijn mogelijk wel (humane) risico’s aanwezig, wanneer het freatische grondwater gebruikt wordt als drinkwater voor vee of voor de besproeiing van gewassen in een moestuin. Deze risico’s worden gering geacht bij de vastgestelde gehalten.
Gebruik van het freatisch grondwater wordt echter afgeraden om enig risico uit te sluiten. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
5 Planopzet
5.1 Algemeen
Bij het onderhavige plan wordt gestreefd naar een verantwoorde en landschappelijke invulling.
De nieuw te bouwen woning is architectonisch afgestemd op het aanwezig landhuis. De te bouwen woning is daarbij ondergeschikt aan het landhuis dat als belangrijkste gebouw wordt aangemerkt.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en procedureregels) en overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit bestemmingsplan opgenomen:
- Agrarisch - 2
- Bos en natuur
- Verkeer
- Wonen
- Wonen - Landhuis
Voor wat betreft het gebruik van begrippen in relatie tot de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is gebruik gemaakt van de werkafspraken SVBP begrippen vs Wabo van september 2010.
Deze werkafspraak licht vooruitlopend op een aanpassing van de SVBP en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening de wettelijke verplichtingen vanuit de Wabo toe, hoe de begrippen in de dagelijkse praktijk gelezen en gehanteerd kunnen worden in het bestemmingsplan tot de aanpassing van de RO Standaarden.
De RO Standaarden worden bij de inwerkingtreding van de Wabo niet aangepast, dit gebeurt conform het wijzigingsprotocol van de standaarden naar verwachting in 2013. Tot die tijd zijn begrippen als ontheffingsregels nog wel onderdeel van de RO Standaarden, maar worden zij onder de Wabo met een andere terminologie gehanteerd.
Om de bestemmingsplanregels in afwijking van de SVBP goed te laten aansluiten op de praktijk van de Wabo adviseert Geonovum het volgende:
Vervang de naam Algemene ontheffingsregels in Algemene afwijkingsregels. Dit geldt ook voor de namen van de onderdelen van een bestemming zoals:
- Ontheffing van de bouwregels --> Afwijking van de bouwregels.
- Ontheffing van de gebruiksregels --> Afwijking van de gebruiksregels.
- Aanlegvergunning --> Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
- Sloopvergunning --> Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk.
In het onderhavige plan wordt gebruik gemaakt van de terminologie die hiervoor verwoord is.
5.2 Juridische Planopzet
Binnen de opgenomen regels zijn afwijkingsmogelijkheden voor het bevoegd gezag opgenomen. Deze afwijkingsmogelijkheden komen neer op de binnen de gemeente Dinkelland gebruikelijke en gehanteerde afwijkingsmogelijkheden. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek die gehanteerd wordt bij het bestemmingsplan voor het buitengebied.
5.3 Artikelsgewijze Toelichting
De in paragraaf 5.1 genoemde bestemmingen worden hier toegelicht.
Naast de inleidende regels en de wijze van meten worden, kent het bestemmingplan vijf bestemmingsregels. Deze bestemmingen worden hierna beschreven.
Agrarisch - 2
De gronden binnen de bestemming ‘Agrarisch - 2’ bestaan uit een combinatie aan functies. Deze gronden zijn in gebruik voor het uitoefenen van de agrarische functie in combinatie met het behoud en ontwikkeling van landschappelijke waarden en natuurwaarden.
Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegelaten. Wel kunnen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Met een afwijking van de gebruiksregels is de aanleg van een paardenbak mogelijk. Andere werkzaamheden niet zijnde bouwen, zijn door middel van een vergunningstelsel vastgelegd.
Het gaat hierbij om werkzaamheden die gebruikelijk plaatsvinden in het buitengebied, maar waar de gemeente graag in mee wil denken omtrent de exacte uitvoering van de werkzaamheden, vanwege de structurele invloed die dit op het landschap kan hebben. Op zich zijn de werkzaamheden dus niet zonder meer toegestaan, want de gemeente wil daarin kunnen sturen.
Voorts moet nadrukkelijk worden gesteld dat normaal agrarisch gebruik van de gronden en normaal onderhoud van de gronden uitgezonderd zijn van de vergunningsplicht.
Er is bijvoorbeeld een vergunningenstelsel opgenomen waarin een vergunning is benodigd voor het afgraven, dempen, baggeren en of ver-breden van beken, plassen, sloten en/ of andere watergangen of partijen of het ophogen van gronden. Deze vergunning is niet van toepassing op de waterhuishoudkundige situatie (die verantwoordelijkheid ligt bij het waterschap), maar op de gevolgen die deze werkzaamheden hebben op de landschappelijke verschijningsvorm, waarvoor de regels in het bestemmingsplan worden opgesteld.
Bos en natuur
Met het oog op een goede landschappelijke inpassing van de nieuw te bouwen woning, wordt een nieuw deel bos aangeplant. In het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2010" is de bestemming 'Bos en natuur' geprojecteerd op bestaande gebieden met een ecologische functie, namelijk de bestaande natuurgebieden (zoals aangegeven in de omgevingsvisie) en de gebieden die reeds in eigendom zijn van de natuurbeherende instanties en aangewezen als nieuwe natuur. Het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden van deze gebieden staan voorop.
Omdat hier sprake is van een landhuis met opstallen , is er voor gekozen deze bestemming op die gronden te projecteren die een waardevolle betekenis hebben.
Verkeer
De bestaande wegen binnen het plangebied zijn bestemd als 'Verkeer'. De regels voor deze bestemming opgenomen in het geldende bestemmingsplan, zijn eveneens in dit plan meegenomen. Hierdoor ontstaat er geen onderscheid tussen de wegen die wel en niet binnen het plangebied liggen.
Wonen
De bestemming heeft betrekking op de woonhuizen en bijgebouwen in het plangebied. Hoewel in beginsel uitgegaan wordt van verbouw of herbouw op de bestaande locatie, is dat in de onderhavige situatie niet mogelijk en wenselijk.
Op het perceel Peddemorsweg 3 is binnen het bestaande bouwvlak een houtwal geprojecteerd. Mede daarom is onderzocht of de woning verplaatst kon worden. De nieuwe locatie is gevonden bij het landhuis Peddemorsweg 6 te Saasveld.
De grootte van het bestemmingsvlak is mede gebaseerd op het bestemmingsvlak van het landhuis en de bestemming 'Bos en natuur'.
Onder de woonfunctie vallen woonhuizen, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen het hoofdgebouw, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.
Extra functies ten behoeve van het wonen mogen in de hoofd- en bijgebouwen plaatsvinden. Met een afwijking van de regels kan een combinatiegebruik met bescheiden vormen van logiesverstrekking worden toegestaan.
Binnen de woonbestemming zijn alleen agrarische hobbyactiviteiten toegestaan: agrarisch bedrijfsmatige activiteiten vinden plaats binnen de agrarische bouwpercelen.
De inhoud van de nieuw te bouwen woning mag maximaal 750 m3 bedragen.
In het buitengebeid zijn situaties aanwezig waar sprake is van inwoning. Dit is toegestaan bij woningen. In het woonhuis (het hoofdgebouw) mogen twee huishoudens zich vestigen.
Voor de aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen geldt een maximale oppervlakte van 100 m2. Hierbij geldt dat de maximale oppervlakte ten hoogste 75% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt. Er is in uitzonderingsgevallen een ontheffing mogelijk tot 200 m2, indien de extra ruimte noodzakelijk is voor het stallen van materieel dat noodzakelijk is voor het onderhoud van minimaal 5000 m² eigen grond, buiten het erf, en/of het stallen van dieren.
Het bijgebouw van 100 m2 mag, in de vorm van een aan- of uitbouw, bij het woonhuis worden getrokken en in gebruik worden genomen ten behoeve van het wonen. Wanneer deze situatie plaatsvindt mag daarna geen bijgebouw meer worden gerealiseerd. Bijvoorbeeld wanneer een garage wordt toegevoegd aan het woonhuis en wordt ingericht als leefruimte binnen het huis, mag geen nieuwe garage achter de woning worden gebouwd.
Wonen - Landhuis
Deze bestemming heeft betrekking op landhuizen die zijn gerealiseerd op voormalige agrarische bouwpercelen, ter vervanging van het voormalige agrarisch bedrijfsgebouw en woonhuis.
De inhoud van het woonhuis mag maximaal 2000 m3 bedragen, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen.
De bestemmingsregels zijn, voor zover van toepassing, als volgt opgebouwd.
a. Bestemmingsomschrijving
Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht en hoe de onderlinge rangorde van functies is.
b. Bouwregels
Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe toegestaan zijn en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.
c. Nadere eisen
Hierin wordt aangegeven dat Burgemeester en Wethouders (bevoegd gezag) nadere eisen kunnen stellen aan de plaats en de afmeting(en) van de bebouwing. Deze eisen kunnen alleen gesteld worden wanneer er ten aanzien van de plaats en de afmetingen van de bebouwing reeds een hoofdeis is opgenomen binnen de bestemming.
d. Afwijking met omgevingsvergunning (bouwen)
In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen (die nu nog niet zijn voorzien) waarbij de bouwregels niet voldoen. Daarom kan het bevoegd gezag voor ondergeschikte aspecten binnen de bestemming met een omgevingsvergunning een afwijking van de bouwregels c.q. gebruiksregels (zie onder f) toestaan. Van geval tot geval zal een afweging worden gemaakt.
e. Specifieke gebruiksregels
In principe moeten gronden en gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en voor het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen genoemd, die in ieder geval als strijdig met de bestemming worden aangemerkt.
f. Afwijking met omgevingsvergunning (gebruik)
Van een aantal gebruiksvormen kan nu nog niet worden gezegd of ze aanvaardbaar zijn of niet. Voor dergelijke gebruiksvormen is een afwijking met omgevingsvergunning opgenomen. Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig al wel mogelijk zijn, maar die vanwege een zorgvuldige afweging onder een afwijking zijn gebracht. De afwijking wordt toegelaten na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.
g. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
Voor een aantal met name genoemde werken en werkzaamheden geldt (binnen de bestemmingen "Bos", "Tuin" en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2") een omgevingsvergunningsplicht. Dat betekent dat de betreffende werken of werkzaamheden pas mogen worden uitgevoerd nadat een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag is verkregen. Hierbij vindt een afweging van belangen naar evenredigheid plaats. Als het gaat om activiteiten die behoren tot het normale onderhoud en/of beheer of het normaal (agrarisch) gebruik, is geen omgevingsvergunning vereist.
h. Wijzigingsbevoegdheid
In dit plan is bij de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Indien blijkt dat er geen archeologische waarde meer aanwezig is. In dat geval kan er voor gekozen worden deze dubbelbestemming te schrappen.
In het voorgaande wordt regelmatig Burgemeester en wethouders genoemd. In verband met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (1 oktober 2010) wordt in de regels in plaats van burgemeester en wethouders 'het bevoegd gezag' aangehaald. Het bevoegd gezag is namelijk het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning (artikel 1.1 Begripsbepalingen, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht).
6 Financiële Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De ontwikkeling en het economisch risico liggen bij de initiatiefnemer. Met de uitvoering van het plan zijn geen gemeentelijke middelen gemoeid. In dit bestemmingsplan is duidelijk gemaakt dat het initiatief van de opdrachtgever getuigt van een goede ruimtelijke ordening en dat er geen wettelijke beletselen zijn om het bestemmingsplan gedeeltelijk te herzien.
Om eventuele planschade te kunnen verhalen op de initiatiefnemer, sluit de gemeente een planschadeovereenkomst met de initiatiefnemer. Deze planschadeovereenkomst zal worden opgenomen in de met initiatiefnemer af te sluiten exploitatieovereenkomst. Op dit punt loopt de gemeente daarom geen financiële risico's.
7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Inspraak En Overleg
De impact van het plan is niet groot. Een bestaand bouwvlak met de bestemming 'Wonen' wordt verschoven naar een bestaand bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen - Landhuis'. Met de voorgestane landschappelijke inpassing worden de natuurlijke waarden ter plaatse geen geweld aangedaan. Er is daarom gekozen om het plan direct als ontwerp ter inzage te leggen.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Bro is het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:
- Provincie Overijssel, eenheid RWB
- Waterschap Regge en Dinkel
- Inspectie Vrom.
Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 lid 1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Dit vooroverleg heeft voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan plaatsgevonden.
Provincie Overijssel
De provinciale diensten van de provincie Overijssel hebben op 3 mei 2012 aangegeven dat het plan past binnen het provinciaal ruimtelijk beleid. Zij laten weten geen reden te hebben om Gedeputeerde Staten te adviseren een zienswijze in te dienen.
Waterschap Regge en Dinkel
Via de digitale watertoets is het plan aan het Waterschap Regge en Dinkel voorgelegd. Uit deze toets is naar voren gekomen dat volstaan kan worden met de standaard waterparagraaf. Het waterschap geeft een positief advies.
VROM-inspectie
De minister van VROM heeft per brief, d.d. 26 mei 2009, aangegeven dat vooroverleg met het Rijk plaats dient te vinden in die gevallen waar één of meerdere benoemde nationale belangen aan de orde zijn. In de bijlage van de brief is een lijst nationale belangen opgenomen waarover vooroverleg tussen Rijk en gemeente plaats dient te vinden. Voorliggend plan heeft geen betrekking op de in de bijlage van de brief genoemde nationale belangen. Derhalve is er geen vooroverleg tussen gemeente en de VROM-inspectie vereist.
7.2 Zienswijzen
Zoals beschreven is afgezien van het verlenen van inspraak.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 20 april 2012 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen bij de gemeenteraad ingebracht.