KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - 1
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Huidig Planologisch Regime
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Algemeen
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Inleiding
3.2 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Geluid
5.2 Bodemkwaliteit
5.3 Luchtkwaliteit
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Milieuzonering
5.6 Geur
5.7 Ecologie
5.8 Archeologie & Cultuurhistorie
5.9 Besluit Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Vigerend Beleid
6.2 Waterparagraaf
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording
7.1 Inleiding
7.2 Opzet Van De Regels
7.3 Verantwoording Van De Regels
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Vooroverleg
9.1 Vooroverleg
Bijlage 1 Sloopopgave Roepenbeltweg 16-18
Bijlage 2 Landschappelijk Inrichtingsplan
Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitsplan
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan Rood Voor Rood
Bijlage 3 Verkennend- En Nader Bodemonderzoek
Bijlage 4 Quickscan Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 5 Watertoetsresultaat

Buitengebied, Roepenbeltweg 16-18 Rossum

Bestemmingsplan - gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 17-10-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan:

Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Roepenbeltweg 16-18 Rossum', met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPROEPENBLTWG18-VG01 van de gemeente Dinkelland.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als veragrarisch aanverwant vat in het GML-bestand NL.IMRO.1774.BUIBPROEPENBLTWG18-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aan-huis-verbonden bedrijf:

het uitoefenen van kleinschalige bedrijvigheid dat door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aan-huis-verbonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan particulieren, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aan- en uitbouw:

een aan een (hoofd)gebouw aanwezig bouwwerk, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uit maakt van dat (hoofd)gebouw);

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.8 agrarisch aanverwant bedrijf:

een bedrijf, dat in nauwe relatie staat tot het agrarisch bedrijf, waarvan de werkzaamheden in hoofdzaak bestaan in de vorm van het houden van dieren en/of het telen en bewerken van gewassen, al dan niet in combinatie met het verlenen van diensten aan derden, zoals een gebruiksgerichte paardenhouderij;

1.9 agrarisch bedrijf

een bedrijf, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.10 agrarisch loonbedrijf

een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven, zoals een loonbedrijf;

1.11 archeologische waarden:

waarden die aan een bepaald gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden. Bij toetsing aan de archeologische waarden zal telkens de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente toetsingskader zijn;

1.12 bassin:

een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische en glastuinbouwactiviteiten;

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.14 bedrijf:

een onderneming gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;

1.15 bedrijfsgebouw:

een gebouw, geen bedrijfswoning zijnde, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.16 bedrijfsmatig:

gericht op het behalen van winst;

1.17 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.18 bestaand:

legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan

1.19 bestaand gebouw:

een gebouw dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de gebouwen die niet legaal gebouwd zijn;

1.20 bestaand gebruik:

het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling(en) van dat plan;

1.21 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.22 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.23 "Bestemmingsplan Buitengebied 2010"

het "Bestemmingsplan Buitengebied 2010" met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402 van de gemeente Dinkelland, zoals is vastgesteld door de gemeenteraad van Dinkelland op 18 februari 2010;

1.24 bijgebouw:

een gebouw, dat in bouwkundig en/of visueel opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw;

1.25 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.26 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.27 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.28 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.29 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.30 containerteelt:

het niet in de volle grond telen van gewassen, oftewel een niet-grondgebonden teelt;

1.31 cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;

1.32 cultuurhistorische waarden:

waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van de geschiedenis;

1.33 dak:

iedere vorm van bovenbeëindiging van een gebouw;

1.34 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goede­ren aan personen die die goederen kopen voor gebruik, ver­bruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.35 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.36 evenement:

elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toe­gankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uit­zondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kans­spelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogin­gen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties, voor zover de activiteiten een aaneengesloten periode van ten hoogste 14 dagen omvatten;

1.37 extensief dagrecreatief medegebruik:

een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat on­dergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vis- of picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;

1.38 fruitteelt:

de teelt of het kweken van fruit aan houtige gewassen;

1.39 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.40 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

1.41 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

1.42 geluidsgevoelige functies:

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

1.43 gemengd agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waar twee verschillende vormen van landbouw worden uitgeoefend, te weten een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, waarbij de omvang van de bedrijfsvloeroppervlakte voor de beide bedrijfsvoeringen afzonderlijk ten minste 250 m² bedraagt;

1.44 geomorfologische waarden:

de waarden van een gebied die uitdrukking geven aan de vormen van het aardoppervlak in verband met de wijze van hun ontstaan;

1.45 glastuinbouwbedrijf:

een in hoofdzaak niet-grondgebonden bedrijf dat is gericht op het telen van gewassen, waarbij de productie in kassen plaatsvindt;

1.46 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebou­wen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals een melkrundveehouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een productiegerichte paardenhouderij, biologische bedrijven, waarbij dieren worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de bestaande Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;

1.47 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.48 horecabedrijf en/of -instelling:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.49 huishouden:

een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, sani­taire voorzieningen en de entree;

1.50 inwoning:

wonen in een (ondergeschikt) deel van een woning als medegebruiker van het pand;

1.51 intensieve veehouderijbedrijf:

een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met een niet-grond­gebonden agrarische bedrijfsvoering met ten minste 250 m² bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt voor veehouderij vol­gens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee (1), schapen, paarden, of dieren ‘biologisch’ (2) worden gehouden en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofd­zaak ten behoeve van natuurbeheer.

NB (1) Melkrundvee: melkvee met bijbehorend vrouwelijk jong­vee, dat overwegend wordt gehouden voor de melkproductie, met inbegrip van dieren die in de mestperiode worden gemol­ken, tijdens de lactatie worden gemest dan wel zijn drooggezet en worden afgemest en vrouwelijk vleesvee onder dan 2 jaar met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat op een met melkvee vergelijkbare manier wordt gehouden voor de vleesproductie en het voortbrengen en zogen van kalveren. NB (2) Het betreft dieren die worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de bestaande Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden;

1.52 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de Woningwet een bouwvergunning is vereist;

1.53 kap:

een dak met een zekere helling;

1.54 kas

een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen, bomen, struiken of planten;

1.55 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel zijnde en prostitutie, waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeen­stemming is;

1.56 landschappelijke waarden:

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;

1.57 manege-activiteiten:

bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur of het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen);

1.58 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.59 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zal de Wet natuurbescherming steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);

1.60 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel, zoals een intensief kwekerijbedrijf of een intensief veehouderijbedrijf;

1.61 normaal agrarisch gebruik:

het regulier gebruik dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor het agrarisch gebruik van de gronden;

1.62 normaal onderhoud:

het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig nood­zakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.63 overige opgaande teeltvormen

sierteelt, fruitteelt, en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen van opgaande teelt van meerjarige gewassen;

1.64 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.65 parkeren:

een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen.

1.66 peil:

  1. a. indien op het land wordt gebouwd:
    1. 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    2. 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofd­toegang niet direct aan de weg grenst
      • de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofd­toegang bij voltooiing van de bouw;
  2. b. indien over of in het water wordt gebouwd:
    1. 1. het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);

1.67 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie en waarvoor geen winkelruimtes worden ingericht;

1.68 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.69 prostitutiebedrijf:

een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;

1.70 ruimtelijk kwaliteitsplan:

een plan waarin inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze een ontwikkeling wordt ingepast op het betreffende perceel en in relatie tot de omgeving;

1.71 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, pros­titutie wordt verricht. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een sekstheater, een seksautomatenhal, of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.72 sierteelt

de teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken;

1.73 silo:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van opslag­doeleinden;

1.74 voertuig:

vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren;

1.75 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw, als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.76 voorkeurgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder;

1.77 windturbine:

een bouwwerk ten behoeve van de opwekking van windenergie;

1.78 woning:

een complex van ruimten in een gebouw uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.79 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.80 zorgaccomodatie

een zorgfunctie als hoofdtak waarbij de sociaal-medische op­vang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, gecombineerd wordt met agrarische activitei­ten, in dié zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrari­sche of natuurbeherende activiteiten;

1.81 zorgfunctie:

een zorgfunctie als neventak bij een agrarisch bedrijf waarbij een directe relatie bestaat tussen de sociaal-medische opvang van personen en de agrarische bedrijfsactiviteiten, in dié zin dat de personen al dan niet behulpzaam zijn bij de agrarische bedrijfsactiviteiten.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de (bouw)perceelsgrens

tussen de grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst;

2.7 de afstand tot de weg

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de rand van de wegberm aan de zijde van de weg;

2.8 bedrijfsvloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappen­huizen, gangen en overige dienstruimten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het agrarisch gebruik;
  2. b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
  3. c. het uitvoeren en instand houden van landschapsmaatregelen zoals opgenomen in ruimtelijke kwaliteitsplannen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
  2. e. doeleinden van agrarisch natuurbeheer;
  3. f. cultuurgrond;
  4. g. openbare nutsvoorzieningen;
  5. h. extensief dagrecreatief medegebruik;
  6. i. (ontsluitings)wegen en paden;
  7. j. beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen;
  8. k. terreinen voor evenementen;

met de daarbijbehorende:

  1. l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid;
  3. c. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten, met uitzondering van tijdelijke opslag van landbouwproducten (maximaal zes maanden per jaar);
  4. d. het opslaan van zand, steen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen materialen, langer dan zes maanden per jaar;
  5. e. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik of de bereikbaarheid van bebouwde percelen;
  6. f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten;
  7. g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van eigen en streekeigen producten;
  8. h. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  9. i. het gebruik van de gronden ten behoeve van containerteelt;
  10. j. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  11. k. het gebruik van de gronden ten behoeve van de aanleg van een waterbassin.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.3 onder j en toestaan dat gronden, voor zover gelegen binnen dan wel direct grenzend aan een bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    1. 1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
    2. 2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
    3. 3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
    4. 4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m bedragen.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimten voor:
    1. 1. een aan-huis-verbonden beroep dan wel een aan-huis-verbonden bedrijf;
    2. 2. mantelzorg;
  2. b. het uitvoeren en instandhouden van landschapsmatregelen, conform het in Bijlage 2 opgenomen ruimtelijke kwaliteitsplan.

met de daarbijbehorende:

  1. c. (ontsluitings)wegen en paden;
  2. d. tuinen, erven en terreinen;
  3. e. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 4.2.1 onder c in die zin dat een hoofdgebouw wordt gebouwd in afwijking van de situering van het bestaande hoofdgebouw, mits:
    1. 1. de huidige situering van het hoofdgebouw belemmeringen oplevert voor de omgeving dan wel voor de bewoners zelf en er met een gewijzigde situering een verbetering kan worden bewerkstelligd ten gunste van een goed woon- en leefklimaat, al dan niet vanwege stedenbouwkundige redenen;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. b. het bepaalde in lid 4.2.1 onder d in die zin dat, in geval van gehele sloop van het hoofdgebouw met een bestaande inhoud groter dan 750 m³, een nieuw hoofdgebouw wordt gebouwd met een inhoud gelijk aan de bestaande inhoud met een maximum van 2.000 m³, mits:
    1. 1. het nieuwe hoofdgebouw wordt gebouwd overeenkomstig de bestaande karakteristieke hoofdvorm;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. c. het bepaalde in lid 4.2.1 onder e in die zin dat de inhoud van een woning wordt vergroot, mits:
    1. 1. de inhoud van de woning ten hoogste de inhoud van het hoofdgebouw zal bedragen;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  4. d. het bepaalde in lid 4.2.2 onder g in die zin dat aan- en uitbouwen tot ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw worden voorzien van een plat dak, mits:
    1. 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld.

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:

  1. a. de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - boerderijkamers' wordt aangebracht, mits:
    1. 1. de kamers in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden ondergebracht, waarbij gebruik wordt gemaakt van één entree gezamenlijk voor alle kamers;
    2. 2. het voormalig agrarische bedrijfsgebouw deel uitmaakt van het bestaande ensemble van gebouwen op het betreffende erf;
    3. 3. het aantal boerderijkamers per perceel minimaal twee bedraagt. Bij hoge uitzondering kan in kleine, karakteristieke en bijzondere panden worden volstaan met één boerderijkamer indien de oppervlakte niet toereikend is voor twee;
    4. 4. de oppervlakte van een boerderijkamer ten hoogste 60 m² bedraagt;
    5. 5. de gezamenlijke oppervlakte van de boerderijkamers per bouwperceel ten hoogste 500 m² bedraagt;
    6. 6. de kamers bedrijfsmatig geëxploiteerd worden door één van de bewoners van het perceel;
    7. 7. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
    8. 8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmoge­lijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. b. de bestemming Wonen wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf - Voormalig agrarisch', mits:
    1. 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 16 uit het "Bestemmingsplan Buitengebied 2010" van overeenkomstige toepassing zijn;
    2. 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    3. 3. de functie ondergebracht wordt in de bestaande, voormalig agrarisch gebruikte gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging en die ten minste drie jaren ten behoeve van het agrarische gebruik in gebruik zijn geweest;
    4. 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de gebieden met hoge en zeer hoge archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere aangewezen bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Algemene bouwregels

  1. a. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels zullen, wanneer op gronden grenzend aan de bestemming 'Verkeer' gebouwen en overkappingen worden opgericht, de afstand van de gebouwen en overkappingen tot de as van de weg ten minste 15,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welke geval de afstand tot de as van de weg ten minste de bestaande afstand zal bedragen.
  2. b. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid a in die zin dat gebouwen dichter op de weg worden gebouwd, mits:
    1. 1. instemming is verkregen van de wegbeheerder vanuit een oogpunt van wegbeheer en/of verkeersveiligheid;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

7.2 Bestaande afmetingen

  1. a. In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan, met dien verstande dat:
  2. b. Het bepaalde in 7.2 onder a niet geldt voor de bouwwerken die als 'te slopen' zijn aangemerkt in de sloopopgave in Bijlage 1.

7.3 Bestaande afstanden

In die gevallen dat de bestaande afstand van een bouwwerk tot enige op de verbeelding of in de regels aangegeven lijn dan wel tot een ander bouwwerk, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.

7.4 Bestaande percentages

In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Algemene gebruiksregels:

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het gronden betreft waar een kampeerterrein voor klein kamperen is toegestaan;
  2. b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  3. c. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. d. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
  5. e. het storten van puin en afvalstoffen;
  6. f. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  7. g. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
  2. b. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen in die zin dat vóór een voorgevel wordt gebouwd op de wijze van:
    1. 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    3. 3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;

mits de afstand vanuit de voorgevel niet meer dan 1,50 m zal bedragen;

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:

  1. a. enige bestemming wordt gewijzigd voor wat betreft de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten voor de telecommunicatie, mits:
    1. 1. de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand hoog bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen hoog bouwwerk;
    2. 2. de antenne niet geplaatst kan worden op een bedrijventerrein;
    3. 3. de antenne vervolgens geplaatst moet worden in aansluiting op grote infrastructuurlijnen;
    4. 4. de mast radiografisch noodzakelijk is;
    5. 5. de hoogte van een mast ten hoogste 45,00 m zal bedragen;
    6. 6. het aantal masten binnen de gemeente niet meer mag bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit;
    7. 7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. b. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Verkeer’ mits:
    1. 1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, e.d. van wegen en paden;
    2. 2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 32 uit het "Bestemmingsplan Buitengebied 2010" van overeenkomstige toepassing zijn;
  3. c. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Verkeer - Fiets- en voetpaden’, mits:
    1. 1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor de aanleg van nieuwe fiets- en voetpaden, incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, e.d. van paden;
    2. 2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 33 uit het "Bestemmingsplan Buitengebied 2010" van overeenkomstige toepassing zijn;
  4. d. de dubbelbestemming ‘Waarde - Landschap' wordt aangebracht, mits:
    1. 1. door herstel- en/of ontwikkelingswerkzaamheden of door middel van natuurlijke aanwas, de waarde van een landschapselement in omvang en natuurlijke en/of landschappelijke waarden toeneemt, dan wel de wijziging wordt toegepast als gevolg van verplaatsing van een bestaand waardevol landschapselement;
    2. 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende agrarische bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    3. 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden van het waardevol landschapselement;
  5. e. de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ wordt verwijderd, mits:
    1. 1. na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwinnen van deskundigenadvies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle gebieden de waardebepalende elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen, en de aanwezige bodem­vondsten naar elders zijn overgebracht.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Aanvullende werking welstandscriteria

De op de verbeelding en in de regels geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken, kan nader worden ingevuld door de in de Woningwet bedoelde welstandscriteria.

11.2 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.

11.3 Bebouwingsgrenzen wegverkeerslawaai

11.4 Parkeren

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
  3. c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel:

Regels deel uitmakende van het bestemmingsplan Buitengebied, Roepenbeltweg 16-18 Rossum van de gemeente Dinkelland.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Roepenbeltweg 16-18 bevindt zich een voormalig agrarisch bedrijfsperceel met twee bedrijfswoning en diverse agrarische bedrijfsgebouwen. Doordat de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn gestaakt, is initiatiefnemer voornemens om ter plaatse van het plangebied, in het kader van de Rood voor Rood-regeling de landschapsontsierende bebouwing te slopen. Ter compensatie wordt een woning gerealiseerd op het erf. De nieuwe woning zal in een soortgelijke stijl worden gebouwd als de historische bebouwing die in het verleden op de beoogde bouwplek heeft gestaan. De bestaande woningen en enkele bijgebouwen die in goede staat zijn blijven behouden. Concreet gaat het om de sloop van 1.337 m² landschapsontsierende bebouwing op het perceel wat wordt ingezet in het kader van de Rood voor Rood-regeling.

Ter compensatie van de sloop van tenminste 1.200 m² aan landschapsontsierende bebouwing wordt een bouwrecht voor een compensatiewoning met bijgebouw verkregen. Van de sloopoppervlakte boven de sloopnorm (137 m²) mag een gedeelte worden teruggebouwd, dan wel behouden blijven voor het realiseren van een grotere oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken. In voorliggend geval betreffen de extra sloopmeters asbestvrije meters, waardoor afgerond 68,5 m² aan extra bijgebouwen mogelijk wordt gemaakt.

Tevens wordt gebruik gemaakt van de beleidsmatige mogelijkheid die is opgenomen als binnenplanse afwijking in (36.3 onder lid d) van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" en 4.3 onder lid d van voorliggend plan. Zodoende kan bij percelen het bij recht toegestane oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden vergroot tot 200 m². Deze binnenplanse afwijking is bij twee woningen van toepassing. Hoe het vorenstaande zich verhoudt tot de woningen wordt in hoofdstuk 3 nader uiteengezet.

Tot slot wordt het gehele erf landschappelijk ingepast.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dinkelland heeft in dit geval op 26 april 2022, besloten om principemedewerking te verlenen aan het initiatief.

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Een bestemmingsplanherziening is noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Daarbij wordt aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Zoals in de aanleiding reeds is genoemd gaat het om de percelen van de Roepenbeltweg 16-18 in Rossum (kadastraal bekend als sectie E - nummers 996, 1184, 1202 en 1203.

In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied in het buitengebied en ten opzichte van de directe omgeving aangeven met respectievelijk een rode ster en belijning. Voor de exacte ligging en begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPROEPENBLTWG18-VG01_0001.png"
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: PDOK.nl)

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied, Roepenbeltweg 16-18 Rossum" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (NL.IMRO.1774.BUIBPROEPENBLTWG18-VG01) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig Planologisch Regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen "Bestemmingsplan Buitengebied 2010" en "Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland" van de gemeente Dinkelland, die op respectievelijk 18 februari 2010 en 29 mei 2018 zijn vastgesteld door de gemeenteraad. Het bestemmingsplan "Facetbestemmingsplan perkeren Dinkelland" dient als borging van het parkeerbeleid van de gemeente Dinkelland. Hierna wordt nader ingegaan op de huidige planologische situatie.

1.4.2 Beschrijving bestemmingen en aanduidingen

Het plangebied heeft op basis van het geldende "Bestemmingsplan Buitengebied 2010" de bestemming 'Agrarisch - 1' met bijbehorende functieaanduidingen en de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2'. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van dit geldende bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is hierop indicatief aangeduid met rode omlijning. Hierna wordt nader op de geldende bestemming ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPROEPENBLTWG18-VG01_0002.png"
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding "Bestemmingsplan Buitengebied 2010" (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Agrarisch - 1

De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor het agrarisch gebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, aangezien de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf'.

De gronden zijn tevens voorzien van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning' waardoor niet één maar twee bedrijfswoningen toegestaan zijn.

De gebouwen, waaronder overkappingen, met uitzondering van tunnelkassen en blaastunnels, mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd op de gronden die zijn voorzien van een bouwperceel.

Waarde - Archeologie 2

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de gebieden met hoge en zeer hoge archeologische waarden. Bij een oppervlakte groter dan 100 m² en/of een bodemingreep dieper dan 40 cm moet archeologisch onderzoek worden verricht.

1.4.3 Strijdigheid

Het in het plangebied realiseren van een compensatiewoning, alsmede het in gebruik nemen van de bestaande bedrijfswoningen als reguliere woningen, is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Om de bouw en het gebruik van de (compensatie)woningen mogelijk te maken dient het bestemmingsplan herzien te worden.

Met voorliggend bestemmingsplan wordt een passend juridisch-planologisch kader vastgelegd en wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een omschrijving van de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Dinkelland beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue en hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat hoofdstuk 9 in op het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie

2.1 Algemeen

Het plangebied ligt ten zuiden van de kern Rossum, in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. De omgeving van het plangebied wordt hoofdzakelijk gekenmerkt door agrarische bedrijven, agrarische (cultuur)gronden en verspreid liggende woonpercelen.

Het plangebied betreft het voormalige agrarisch erf. De agrarisch bedrijfsactiviteiten zijn reeds gestaakt. Het perceel is aan de oostzijde ontsloten op de Roepenbeltweg welke tevens de berenzing vormt van het plangebied. Aan de overige zijden vormen agrarische cultuurgronden de begrenzing waar aan de noord en zuidzijde enkele houtopstanden de begrenzing vormt.

Op het erf staan twee bedrijfswoningen met twee bijgebouwen bijhorende de woning en drie voormalige agrarische schuren. Een oude boerderij op het achtererf is in het verleden al gesloopt.

In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen. In afbeelding 2.2 is een straatbeeld opgenomen vanaf de Roepenbeltweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPROEPENBLTWG18-VG01_0003.png"
Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied (Bron: PDOK.nl)
afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPROEPENBLTWG18-VG01_0004.png"
Afbeelding 2.2: Straatbeeld Roepenbeltweg 16-18 (Bron: Google streetview)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

Zoals in de aanleiding reeds is aangegeven, zijn ter plaatse van het plangebied de agrarische bedrijfsactiviteiten gestopt. Om het plangebied een passende vervolgfunctie te geven, bestaat het voornemen om het agrarisch bedrijfsperceel om te vormen naar drie woonpercelen. Twee woonpercelen betreffen de bestaande bedrijfswoningen. Het derde woonperceel wordt verkregen door deel te nemen aan de rood-voor-rood regeling. Hiertoe wordt 1.337 m² aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt, waardoor een compensatiewoning mogelijk kan worden gemaakt.

Het gehele erf wordt landschappelijk ingepast. In dit geval is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld welke is toegevoegd als Bijlage 1 bij deze toelichting. De aanleg en de instandhouding is geborgd met een kwalitatieve verplichting in de planregels. In onderstaande paragrafen wordt ingegaan op de sloopopgave, gewenste situatie en de landschappelijke inpassing.

3.1.1 Sloopopgave

Om een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit te bereiken, wordt voor 1.337 m² aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Ter plaatse worden zodoende drie landschapsontsierende schuren gesloopt (zie afbeelding 3.1, en E op tekening in afbeelding 3.2). De overtollige erfverharding op het erf zal verwijderd worden. De schuren en erfverharding maakten van oorsprong onderdeel uit van het agrarische bedrijf aan de Roepenbeltweg 16. Twee bijgebouwen bij de woning Roepenbeltweg 16 zijn nog in goede staat en blijven behouden. Deze bijgebouwen hebben een gezamenlijke oppervlakte van 117 m².

In afbeelding 3.1 zijn de te slopen schuren weergegeven. In paragraaf 3.1.2 wordt nader op de gewenste situatie ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPROEPENBLTWG18-VG01_0005.png"
Afbeelding 3.1: Te slopen bebouwing (Bron: BJZ.nu)

3.1.2 Gewenste ontwikkeling

De bestaande twee bedrijfswoningen op het erf worden omgezet naar reguliere woningen. Door de sloop van 1.200 m² kan tevens het recht worden verleend tot de realisatie van een compensatiewoning op het erf. In totaal zal het erf bestaan uit drie woningen (twee bestaande en één nieuwe compensatiewoning) met bijbehorende bijgebouwen. Twee bijgebouwen bij Roepenbeltweg 16 blijven behouden. Voor de nieuwe compensatiewoning en nummer 18 wordt een nieuw bijgebouw gerealiseerd. De compensatiewoning wordt gebouwd zoals een traditionele, karakteristieke boerderij.Het idee voor de woning op deze locatie komt weg vanuit het oorspronkelijke erf. De oude boerderij heeft namelijk daar vlak naast gestaan (D op tekening). In de nieuwe opzet (met sloop van schuren) zou het echter merkwaardig staan dat de boerderij eenzelfde oriëntatie kent. Het gebouw zou zich dan te veel afsluiten van de rest van de bebouwing dat samen één erfensemble zou moeten vormen.

De nieuwe (woon)boerderij is daarom ten opzichte van de oorspronkelijke situatie iets verdraaid om een goede aansluiting te vinden bij de rest van het erf. Diverse bijgebouwen bij de diverse woningen zorgen voor nog wat meer verbinding. Alle woningen worden ontsloten via één hoofdweg richting de Roepenbeltweg. Woning A en B zijn reeds bestaand, maar richting de nieuwe (woon)boerderij wordt een nieuwe weg gelegd. De aanleg wordt uitgevoerd met een gebakken steen. Met de aanleg van deze weg wordt ingezet op herstel van een cultuurhistorische laanbeplanting met aan weerszijden laanbomen (I). Aan het einde van de laan staat de (woon)boerderij die ten opzichte van de laan onder een kleine hoekverdraaiing staat. Deze verdraaiing geeft net voldoende effect om enigszins verrassend over te komen waardoor het geheel niet te strak lijkt. Er is nu meer sprake van een situatie die toevalligerwijs is ontstaan.

De realisatie en behoud van bijgebouwen wordt mogelijk gemaakt via de binnenplanse afwijking (36.3 onder lid d) van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" en 4.3 onder lid d van voorliggend plan. Zodoende kan het oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij twee woningen vergroot worden. Samen met de extra vierkante meters die mogen worden gebouwd voor het overschot aan sloopmeters (137:2 = 68,5 m²), mag binnen het plangebied extra oppervlak aan bijgebouwen worden gerealiseerd. De m² zijn als volgt verdeeld:

  • woning B onder voorwaarde (via 4.2.2 onder lid c, sub 2) 200 m²;
  • woning C onder voorwaarde (via 4.2.2 onder lid c sub 2) + de extra sloopmeters= 268,5 m².

Afbeelding 3.2 toont een uitsnede van de toekomstige erfinrichting en het ruimtelijk kwaliteitsplan voor het plangebied. In paragraaf 3.1.3 wordt nader op de landschappelijke inpassing ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPROEPENBLTWG18-VG01_0006.png"
Afbeelding 3.2: Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan Roepenbeltweg 16-18 (Bron: N+L Landschapsontwerpers)\

3.1.3 Landschappelijke inpassing

De laan (I) wordt aan de noordzijde aangeplant met 10 stuk zomereik of zomerlinde in de maat 14-16 (stamomtrek in cm). Aan de zuidzijde van de laan wordt de laan versterkt en opgewaardeerd tot een bomengroep (J) waarmee min of meer een erfbos ontstaat. Dat gaat bij bomen in een volwassen stadium zorgen voor een zeer karakteristiek beeld. Tot slot worden nog enkele solitaire bomen aangeplant om de dragende landschapsstructuren verder te versterken. De bestaande houtopstanden (K) rondom het plangebied blijven behouden, tevens wordt buiten het plangebied (O) een solitaire boom beschermd door middel van een raster rondom de boom. Het erf blijft richting de westkant open voor een optimale verbinding met het achterliggende landschap

Samengevat de landschappelijke maatregelen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit:

  • Bouw van (woon)boerderij op nagenoeg de oorspronkelijke plek;;
  • Bouw van (woon)boerderij in kenmerkende stijl;
  • Herstel van cultuurhistorische laan met gebakken klinkers;
  • Aanplant van laanbeplanting c.q. erfbos;
  • Aanplant van enkele bomen ter versterking van landschapsstructuren;
  • Bescherming van solitaire boom en behouden en versterken huidige groenstructuren.

Deze inpassing en instandhouding is geborgd in de planregels met een zogenoemde voorwaardelijke verplichting.

3.2 Verkeer En Parkeren

3.2.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. De gemeente Dinkelland hanteert hiervoor de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018'.

Het toetsingskader voor het parkeren is conform het gemeentelijke beleid de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'.

Met dit initiatief wordt aan de Roepenbeltweg 16-18 een agrarisch bedrijf buiten werking gesteld. Ter compensatie wordt een woning gerealiseerd op het erf gerealiseerd. Hierdoor zal er ter plaatse van het plangebied per saldo sprake zijn van een afname aan verkeersbewegingen. De locatie wordt op een verkeersveilige en overzichtelijke wijze ontsloten op de Roepenbeltweg. Het omliggende wegennet is daarnaast van voldoende omvang en beschikt over voldoende capaciteit om deze toename van verkeersbewegingen afdoende te kunnen afwikkelen.

Daarnaast is ter plaatse sprake van ruim voldoende ruimte om het parkeren op eigen terrein te regelen.

3.2.2 Conclusie

Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald in de verbeelding en in de regels.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

4.1.3 Conclusie toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal Beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de Omgevingsvisie Overijssel 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel vastgesteld.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  1. 1. Of – generieke beleidskeuzes
  2. 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
  3. 3. Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPROEPENBLTWG18-VG01_0007.png"
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

4.2.4 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk Beleid

Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling worden hieronder in willekeurige volgorde behandeld. In voorliggend geval is het beleid van de gemeente Dinkelland van belang, aangezien deze ontwikkeling mogelijk is op basis van het beleid van deze gemeente en de realisatie van de compensatiewoning op een locatie binnen deze gemeente plaatsvindt.

4.3.1 MijnOmgevingsvisie Dinkelland

4.3.2 Woonvisie Dinkelland 2021+

4.3.3 Buitengebied met kwaliteit

4.3.4 Casco-benadering in Noordoost-Twente

4.3.5 Beeldkwaliteit

De Nota omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 is in dit geval niet van toepassing, omdat voor Rood voor Rood-projecten een algemeen beeldkwaliteitsplan geldt. Toetsing op welstand vindt uiteindelijk plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de extra woning. Voor de compensatiewoning geldt het algemeen beeldkwaliteitplan Rood voor Rood zoals opgenomen in Bijlage2. Op voorhand worden geen belemmeringen verwacht voor wat betreft de uitvoering van voorliggend plan.

4.3.6 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling past binnen de gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid, voor beide percelen, beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en besluit milieueffectrapportage.

Opgemerkt wordt dat slechts waar dit relevant wordt geacht wordt ingegaan op de beperkte uitbreiding van het oppervlak aan bijgebouwen op beide locaties.

5.1 Geluid

5.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval wordt met de compensatiewoning aan de Roepenbeltweg één nieuw geluidsgevoelig object mogelijk gemaakt. In artikel 76 van de Wgh is verder bepaald dat de geluidsbelasting van een aanwezige weg op bestaande (bedrijfs)woningen niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een bestaande agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning.

De beoogde compensatiewoning ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Roepenbeltweg. De compensatiewoning wordt op een afstand van circa 160 meter van de Roepenbeltweg gerealiseerd. De Roepenbeltweg betreft een weg dat voornamelijk door bestemmingsverkeer wordt gebruikt en kent daarmee een lage verkeersintensiteit. Tevens is de weg afgesloten voor gemotoriseerd verkeer (uitgezonderd aanwonenden en voor exploitatie aangrenzend percelen). De verwachting is dat er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is ter plaatse van de compensatiewoning en dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh. Een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

De te realiseren woning ligt niet nabij een spoorlijn of een gezoneerd industrieterrein. De aspecten 'railverkeerslawaai' en 'industrielawaai' vormen van ook geen belemmering voor dit planvoornemen. Voor de invloed van individuele bedrijvigheid op dit plan wordt verwezen naar paragraaf 5.5 van deze toelichting.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

5.2.2 Situatie plangebied

5.2.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het voornemen.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

5.3.2 Situatie plangebied

In paragraaf 5.3.1.1 is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling in vergelijking met voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Verder wordt opgemerkt dat ten aanzien van de ontwikkeling geen sprake is van de realisatie van een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

5.4 Externe Veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden- en het groepsrisico.

5.4.2 Beoordeling

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond de plangebieden. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart opgenomen. Het plangebied is indicatief met de blauwe ster weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPROEPENBLTWG18-VG01_0013.png"
Afbeelding 5.1 Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart Overijssel)

Uit de inventarisatie blijkt dat de deelgebieden:

  • zich niet bevinden binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevinden binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet liggen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet liggen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

De buisleidingen te zien op de risicokaart bevinden zich op circa 1 kilometer afstand van het plangebied. Het plangebied bevindt zich op voldoende afstand.

5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.5.2 Gebiedstypen

5.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    1. 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    2. 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.6 Geur

5.6.1 Wet geurhinder en veehouderij & Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object.

Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden. Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

De Wgv bevat een regeling (art. 14, lid 2 en 3) voor onder meer voormalige bedrijfswoningen en compensatiewoningen in het kader van Rood voor rood. Het tweede lid van artikel 14 luidt:

Voor de toepassing van de artikelen 3, 4 en 6 bedraagt de afstand tussen een veehouderij en een woning die op of na 19 maart 2000 is gebouwd:

  • op een kavel die op dat tijdstip in gebruik was als veehouderij;
  • in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van de veehouderij, en;
  • in samenhang met de sloop van de bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van de veehouderij;

ten minste 100 meter indien de woning binnen de bebouwde kom is gelegen en ten minste 50 meter indien de woning buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

5.6.2 Situatie plangebied

Voorgenomen ontwikkeling gaat uit van het toevoegen van één nieuwe geurgevoelige functie in de vorm van de te realiseren compensatiewoning aan de Roepenbeltweg 16-18 in het buitengebied. In dit geval geldt in beginsel dan ook de vaste afstand van 50 meter, aangezien het gaat om een compensatiewoning in het kader van Rood voor Rood.

Omliggende agrarische bedrijven bevinden zich op meer dan 50 meter van het plangebied.

5.6.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.7.2 Gebiedsbescherming

5.7.3 Soortenbescherming

5.7.4 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het voornemen indien bovengenoemde adviezen wordt opgevolgd en eventuele ontheffingen worden aangevraagd. Een nader ecologisch onderzoek is niet nodig.

5.8 Archeologie & Cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie

5.8.2 Cultuurhistorie

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat geen archeologisch onderzoek benodigd is en geen sprake is van negatieve effecten op cultuurhistorische waarden.

5.9 Besluit Milieueffectrapportage

5.9.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. Beoordeling gehanteerd.

5.9.2 Beoordeling

5.9.3 Conclusie

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet m.e.r.-plichtig.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend Beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027 (vastgesteld 18 maart 2022). Dit document geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het belangrijkste uitgangspunt is het werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het Waterschap heeft de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staan de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.

De drie belangrijkste opgaves zijn:

  • de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
  • de waterkwaliteit die onder druk staat;
  • de transitie naar een duurzame ontwikkeling.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets van toepassing is. De standaard waterparagraaf behorend bij de korte procedure is opgenomen in Bijlage 5 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies. Hierna wordt beknopt ingegaan op de relevante waterhuishoukundige aspecten.

Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet Van De Regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels;
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels;
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: in dit artikel is het strijdig gebruik geregeld en de voorwaardelijke verplichting opgenomen;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven gebruiksmogelijkheden;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: omgevingsvergunningenstelsel;
  • Wijzigingsbevoegdheden: onder welke voorwaarden mag de bestemming worden gewijzigd.

In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 6)

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

  • Algemene bouwregels (Artikel 7)

Deze regel is opgenomen om ten aanzien van geluidsgevoelige objecten een bepaalde afstand tot wegen te garanderen.

  • Algemene gebruiksregels (Artikel 8)

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 9)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

  • Algemene wijzigingsregels (Artikel 10)

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om onderdelen van het bestemmingsplan te wijzigen.

  • Overige regels (Artikel 11)

In dit artikel worden de overige regels beschreven. Deze regels gaan in op de mogelijkheid tot het stellen van nadere eisen en de geldende parkeerregels.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording Van De Regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

'Agrarisch - 1' (Artikel 3)

Delen van het plangebied die in de huidige situatie zijn voorzien van een bouwvlak, maar geen onderdeel worden van de woonpercelen, zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch – 1' zonder bouwvlak. Zodoende worden alle agrarische bedrijfsmogelijkheden met voorliggend bestemmingsplan wegbestemd.

Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor het agrarisch gebruik, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden, en het uitvoeren van ruimtelijke kwaliteitsplannen.

'Wonen' (Artikel 4)

Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor woonhuizen en bijbehorende bouwwerken en het uitvoeren van de landschapsmaatregelen gekoppeld aan ruimtelijke kwaliteitsplannen.

De sloop van de schuren en landschappelijke inpassingen in het kader van de Rood-voor-Rood regeling zijn gewaarborgd door bij de specifieke gebruiksregels specifieke voorwaardelijke verplichtingen op te nemen middels de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke inpassing 1' en de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - sloopopgave'. Verder is een maatvoering opgenomen om het maximaal aantal m2 aanbijgebouwen voor de woning Roepenbeltweg 16 middels de aanduiding 'maximum oppervlakte bijgebouwen (m²)'. De compensatiewoning en een bestaande woning kunnen bij recht 200 m² aan bijgebouwen realiseren middels de binnenplanse ontheffing (36.3 onder lid d) van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" en art. 4.3 onder lid d van voorliggend plan.

'Waarde - Archeologie 2' (Artikel 5)

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de gebieden met hoge en zeer hoge archeologische waarden.

Burgemeester en Wethouders toestaan dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits bij een oppervlakte groter dan 100 m² en/of een bodemingreep dieper dan 40 cm vooraf op basis van een archeologisch onderzoek advies wordt ingewonnen van de provinciaal archeoloog.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De vaststelling van een exploitatieplan kan achterwege blijven, vanuit de grondexploitatie zijn namelijk geen te verhalen kosten (artikel 6.2.1a onder b van het Bro). Wel is een planschadeverhaalsovereenkomst afgesloten.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg

9.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkelingen geen nationale belangen schaden. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

In het voorliggende geval is sprake van een bestemmingsplan waarmee agrarische grond omgezet wordt naar een woonbestemming waarbij een compensatiewoning en bijgebouwen worden gerealiseerd. De ontwikkeling past binnen de gebiedskenmerken en versterkt de ruimtelijke kwaliteit. Gezien het vorenstaande wordt het plan in het kader van vooroverleg naar de provincie Overijssel toegezonden.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'korte procedure'. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen maakt nader overleg met het waterschap niet noodzakelijk.

9.1.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. In deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.

Het plan wordt ongewijzigd vastgesteld.

Bijlage 1 Sloopopgave Roepenbeltweg 16-18

Bijlage 1 Sloopopgave Roepenbeltweg 16-18

Bijlage 2 Landschappelijk Inrichtingsplan

Bijlage 2 Landschappelijk inrichtingsplan

Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitsplan

Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan

Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan Rood Voor Rood

Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan Rood voor Rood

Bijlage 3 Verkennend- En Nader Bodemonderzoek

Bijlage 3 Verkennend- en Nader bodemonderzoek

Bijlage 4 Quickscan Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 4 Quickscan natuurwaardenonderzoek

Bijlage 5 Watertoetsresultaat

Bijlage 5 Watertoetsresultaat