Buitengebied, Rossumerstraat 19a Agelo
Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland
Vastgesteld op 19-01-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Buitengebied, Rossumerstraat 19a Agelo met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPROSSUMERS19A-VG01 van de gemeente Dinkelland;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan-huis-verbonden beroep
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aan- en uitbouw
een aan een (hoofd)gebouw aanwezig bouwwerk, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uit maakt van dat (hoofd)gebouw);
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 agrarisch bedrijf
een bedrijf, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bedrijf
een onderneming gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;
1.10 bedrijfsgebouw
een gebouw, geen bedrijfswoning zijnde, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.11 bedrijfsmatig
gericht op het behalen van winst;
1.12 bedrijfsmatige kamerverhuur
een samenstel van verblijfsruimten, uitsluitend of mede bestemd of gebruikt om daarub aab abdereb dab de rechthebbende en de personen behorende tot diens huishouden, woonverblijf, niet in de zin van zelfstandige woongelegenheid, te verschaffen, al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging; een en ander kan onder meer blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berkeeknd en/of betaald en elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet srpake is van enkele gemenschappelijke voorzieningen;
1.13 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.14 bedrijfswoning
een gebouw met woning op een terrein, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die (dat) werkgerelateerd is met dat bedrijf. In geval de woning bij een gebouw of op een terrein wordt gebouwd, maken alle aangebouwde bijbehorende houwwerken onderdeel uit van de bedrijfswoning;
1.15 bestaand
ten aanzien van de vóór 1998 aanwezige bouwwerken, de na 1998 bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken, en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
- bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
1.16 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 bijgebouw
een gebouw, dat in bouwkundig en/of visueel opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw;
1.19 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.20 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 cultuurhistorische waarden
waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van de geschiedenis;
1.26 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.27 extensief dagrecreatief medegebruik
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vis- of picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
1.28 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.29 geluidsbelasting
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
1.30 geluidsgevoelige objecten
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
1.31 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.32 hoofdverblijf
het adres/de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene, waarbij betrokkene moet zijn ingeschreven in de Gemeente Basisadministratie Persoonsgegevens op dat adres en/of betrokkene het adres heeft opgegeven bij de Belastingdiesnt als hoofdadres en/of uit de feitelijke omstandigheden blijkt dat het adres als hoofdverblijf moet worden aangemerkt;
1.33 huishouden
een zelfstandig dan wel samenwonend persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en entree, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur en bijzondere woonvormen worden daaronder niet begrepen;
1.34 kampeermiddel
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.35 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel zijnde en prostitutie, waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.36 landschappelijke waarden
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied (bij de afweging van het begrip landschappelijke waarden zal de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
1.37 natuurlijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zullen de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
1.38 normaal onderhoud
het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.39 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
1.40 parkeren
een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen;
1.41 peil
- a. indien op het land wordt gebouwd:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
b. indien over of in het water wordt gebouwd:
het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.42 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie en waarvoor geen winkelruimtes worden ingericht;
1.43 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.44 prostitutiebedrijf
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;
1.45 risicovolle inrichting
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.46 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen wordt verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.47 stallen
in een garage of andere bewaarplaats zetten.
1.48 veldschuur
een vrij in het open veld staande schuur, die wordt of werd gebruikt voor het stallen of het melken van vee, dan wel de opslag van agrarische producten of agrarische werktuigen;
1.49 voertuig
vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren.
1.50 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.51 voorkeurgrenswaarde
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
1.52 vuurwerkbedrijf
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage of de handel in vuurwerk c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
1.53 woning
een complex van ruimten in een gebouw uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.54 woonhuis
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden. Alle aangebouwde bijbehorende bouwwerken maken daarbij onderdeel uit van het woonhuis.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 afstand tot de (bouw)perceelgrens
tussen de grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is;
2.7 de afstand tot de weg
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de rand van de wegberm aan de zijde van de weg;
2.8 bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - 1'aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het agrarisch gebruik;
- b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
met dien verstande dat:
- c. de beplanting van de voor "Agrarisch-1" aangewezen grond bestaat conform het in Bijlage 1 bij de planregels opgenomen erfinrichtingsplan uit de daarin aangegeven soorten;
met daaraan ondergeschikt:
- d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
- e. doeleinden van agrarisch natuurbeheer;
- f. cultuurgrond;
- g. openbare nutsvoorzieningen;
- h. extensief dagrecreatief medegebruik;
- i. wegen en paden;
- j. beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen;
- k. een volière ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - volière';
met de daarbijbehorende:
- l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid;
- c. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten;
- d. het opslaan van zand, steen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen materialen, langer dan zes maanden per jaar;
- e. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik (buiten het bouwvlak) of de bereikbaarheid van bebouwde percelen en veldschuren;
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten;
- g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- h. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
- i. het gebruik van de gronden ten behoeve van containerteelt;
- j. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken;
- k. het gebruik van de gronden ten behoeve van de aanleg van een waterbassin.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 3.3 onder j en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen dan wel direct grenzend aan het bouwperceel dan wel direct grenzend aan een bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
- 1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
- 2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
- 3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
- 4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m bedragen;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden van de historische buitenplaatsen.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:
Wijziging naar bos of natuur buiten NNN
- a. de bestemming ‘Agrarisch - 1’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bos en natuur’, waarbij tevens de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’ aan de gronden wordt toegekend, mits:
- 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van de artikelen 5 en 45 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van de gemeente Dinkelland van overeenkomstige toepassing zijn;
- 2. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast, indien elders natuurontwikkeling op gronden met de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’ niet plaats zal vinden en de natuurontwikkeling ter plaatse noodzakelijk is ten behoeve van de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur, dan wel noodzakelijk is ten behoeve van de aanleg van een ecologische verbindingszone die dient ter realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur;
- 3. de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’ ter plaatse van de gronden waar de natuurontwikkeling niet plaats zal vinden, van de kaart wordt verwijderd;
- 4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 5. de wijziging past binnen het beleid met betrekking tot de Natuurnetwerk Nederland;
- 6. de wijziging betrekking heeft op een nieuw aaneengesloten gebied met een oppervlakte groter dan 1,00 hectare, dan wel op een nieuw aaneengesloten gebied kleiner dan 1,00 hectare in geval er aangesloten wordt bij een groter bestaand aaneengesloten gebied;
- 7. de wijzigingsbevoegdheid niet eerder wordt toegepast dan nadat de betreffende gronden in zijn geheel voor de daadwerkelijke natuurontwikkeling zijn verworven of aangewezen;
- 8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, de archeologische en cultuurhistorische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Veldschuren
- b. de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - veldschuur” wordt verwijderd, mits:
- de veldschuur ter plaatse is afgebroken en verwijderd;
Artikel 4 Bedrijf - Voormalig Agrarisch
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf - Voormalig agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van de productie/reparatie/inkoop/verkoop/verhuur van generatoren, niet zijnde geluidszoneringsplichtige, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven';
- b. bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
met daaraan ondergeschikt:
- c. wegen en paden;
- d. water;
met de daarbijbehorende:
- e. tuinen, erven en terreinen;
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 4.2.1 onder f en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot, mits:
- 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast in relatie tot het verwijderen van een bestaande veldschuur uit het agrarisch gebied, waarbij de veldschuur wordt verplaatst binnen de grenzen van het bestemmingsvlak;
- 2. voor de bestaande veldschuur de wijzigingsbevoegdheid van 3.6 onder b is toegepast;
- 3. de oppervlakte van het bijgebouw ten hoogste 50 m² zal bedragen, tenzij de bestaande, te verplaatsen veldschuur groter is dan 50 m², in welk geval het bijgebouw 50 m² zal bedragen, vermeerderd met een kwart van het aantal m² dat de te verplaatsen veldschuur groter is dan 50 m²;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 4.1 en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt voor bedrijven tot en met maximaal milieucategorie 3.2, die passen binnen het beleid voor vrijkomende agrarische bedrijven, mits:
- 1. het geen detailhandelsbedrijven, geluidzoneringsplichtige, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;
- 2. de aanwezige woonfunctie bij het bedrijf wordt gehandhaafd;
- 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de ruimtelijke uitstraling, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. het bepaalde in lid 4.4.1 onder d en toestaan dat een bedrijfswoning wordt gebruikt voor meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning, mits:
- 1. deze ontheffing uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of een derde (huishouden van een) persoon;
- 2. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;
- 3. er sprake blijft van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft;
- 4. er sprake blijft van één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;
- 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- c. het bepaalde in lid 4.4.1 onder g en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen het bouwperceel, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
- 1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
- 2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
- 3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
- 4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m bedragen;
- d. het bepaalde in artikel 4.4.2 onder c indien in plaats van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in Bijlage 1 andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:
- 1. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in Bijlage 1 opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in Bijlage 1 genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;
- 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat de bestemming ‘Bedrijf - Voormalig agrarisch’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Wonen’ en/of ‘Agrarisch - 1’:
- a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 36 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' en/of artikel 3 van overeenkomstige toepassing zijn;
- b. de bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd;
- c. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
Artikel 5 Waarde - Landschap
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Landschap’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van waardevolle landschapselementen.
5.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behalve voor zover bestaand, worden gebouwd.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het verwijderen, vernielen en/of aantasten van waardevolle landschapselementen anders dan ten behoeve van het normale onderhoud.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat de dubbelbestemming ‘Waarde - Landschap’ deels wordt verwijderd, mits:
- a. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter realisering van een doorbraak van perceel naar perceel en die noodzakelijk is voor een goed landbouwkundig gebruik van de gronden, met een maximale breedte van 10,00 m;
- b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden van het waardevolle landschapselement.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
- a. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels zullen, wanneer op gronden grenzend aan de bestemming 'Verkeer' gebouwen en overkappingen worden opgericht, de afstand van de gebouwen en overkappingen tot de as van de weg ten minste 15,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welke geval de afstand tot de as van de weg ten minste de bestaande afstand zal bedragen.
- b. Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van lid a en toestaan dat gebouwen dichter op de weg worden gebouwd, mits:
- 1. instemming is verkregen van de wegbeheerder vanuit een oogpunt van wegbeheer en/of verkeersveiligheid;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het gronden betreft waar een kampeerterrein voor klein kamperen is toegestaan;
- b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
- c. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- d. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
- e. het storten en laten storten van puin en afvalstoffen;
- f. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
- g. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
- b. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen en toestaan dat vóór een voorgevel wordt gebouwd op de wijze van:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- 3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits de afstand vanuit de voorgevel niet meer dan 1,50 m zal bedragen;
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Aanvullende werking welstandscriteria
De op de verbeelding en in de regels geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken, kan nader worden ingevuld door de in de Woningwet bedoelde welstandscriteria.
10.2 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zódanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.
10.3 Parkeren
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
- c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel: Regels deel uitmakende van het Bestemmingsplan 'Buitengebied, Rossumerstraat 19a Agelo' van de gemeente Dinkelland.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op de locatie Rossumerstraat 19a in Agelo is het bedrijf Haarhuis Generatoren B.V. gevestigd. Ter plaatse is men voornemens een nieuwe bedrijfswoning te bouwen. De gewenste situering van de bedrijfswoning valt echter gedeeltelijk buiten het bestaande bestemmingsvlak. Het gaat om een relatief geringe afwijking, terwijl de voordelen voor de toekomstige bewoners groot zijn. De gemeente is daarom bereid medewerking te verlenen aan dit plan.
Op het bestaande bedrijfsperceel zijn daarnaast diverse bedrijfsgebouwen en overkappingen gerealiseerd die niet binnen de toegestane maximale inhoudsmaat aan bedrijfsgebouwen passen. De bebouwing is noodzakelijk om installaties en bedrijfsinventaris overdekt te kunnen stallen, echter is de aanwezigheid strijdig met het vigerende bestemmingsplan.
Tevens worden op dit moment twee zeecontainers op het bedrijfsperceel gebruikt voor opslag van materieel en installaties. Het langdurig gebruik en de aanwezigheid van deze containers is niet gewenst en doet afbreuk aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Deze containers worden dan ook omgevormd naar bouwwerken om de installaties te kunnen herbergen.
Bovenstaande ontwikkelingen voor verruiming van de oppervlakte van bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen zijn mogelijk te maken middels het gemeentelijk beleid Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). Hiermee wordt de toekomstige oppervlakte bedrijfsbebouwing vastgelegd, waarbij als compensatie - naast de basisinpassing van het bedrijfsperceel - een extra investering in de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving verricht wordt.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt het bestemmingsvlak van het bedrijf gewijzigd om de gewenste situering van de bedrijfswoning mogelijk te maken. Daarnaast wordt de KGO-ontwikkeling vastgelegd. De totale oppervlakte van het bedrijfsperceel van Haarhuis blijft daarbij gelijk aan de bestaande situatie en de verruimde oppervlakte van de bedrijfsbebouwing zal worden vastgelegd.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied bestaat uit het bedrijfsperceel en omliggende in eigendom zijnde agrarische gronden aan de Rossumerstraat 19a in Agelo. De locatie ligt langs de provinciale weg (Rossumerstraat: N736) op ca. 1 kilometer ten zuiden van Ootmarsum. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Denekamp, sectie I, perceelnummers 579, 859, 860, 861 en 862. In de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied met een rode cirkel weergeven. De exacte begrenzing van het plangebied staat op de (digitale) verbeelding weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied Rossumerstraat 19a, Agelo (bron: Atlas van Overijssel)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van de gemeente Dinkelland. Het bestemmingplan 'Buitengebied 2010' is door de gemeenteraad van Dinkelland op 18 februari 2010 gewijzigd vastgesteld en is op 26 juli 2010 in werking getreden. Op 20 april 2012 is het bestemmingsplan onherroepelijk geworden.
Aan het plangebied zijn daarin de bestemmingen 'Bedrijf - Voormalig agrarisch' en 'Agrarisch - 1' toegekend. De gronden zijn daarmee bestemd voor respectievelijk een bedrijf dat zich richt op de inkoop, verkoop en verhuur van generatoren (bijlage 3, regels bestemmingsplan Buitengebied 2010) en voor het agrarisch gebruik.
De gewenste bedrijfswoning ligt deels binnen de bestemming 'Agrarisch - 1', daarnaast is er meer dan 2.000 m3 aan bedrijfsbebouwing, waaronder overkappingen aanwezig. Het voornemen past niet binnen de bouw- en gebruiksregels voor de geldende bestemmingen. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk om de gewenste ontwikkelingen te realiseren. Het gaat daarbij om een wijziging van de bestemming 'Bedrijf - voormalig agrarisch' waarbij overigens de oppervlakte van het bestemmingsvlak 'Bedrijf - Voormalig agrarisch' gelijk blijft.
Figuur 1.2: uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Rossumerstraat 19a Agelo' bestaat naast de onderhavige toelichting mede uit de volgende stukken:
- Verbeelding;
- Regels;
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. De regels bevatten de gebruiks- en bouwvoorschriften die zijn gekoppeld aan de bestemmingen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting waarin de aanleiding, de motivering en een beschrijving van de planopzet zijn opgenomen.
1.5 Opzet Van De Toelichting
Het bestemmingsplan wordt in de volgende hoofdstukken toegelicht. In deze toelichting komen na deze inleiding aan de orde:
- de planbeschrijving (hoofdstuk 2);
- het provinciale en gemeentelijke beleidskader (hoofdstuk 3);
- diverse omgevingsaspecten die randvoorwaarden vormen voor de beoogde ontwikkeling. Het gaat hierbij om milieuzonering, bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, waterhuishouding, archeologie, flora- en fauna en verkeer (hoofdstuk 4);
- de juridische toelichting (hoofdstuk 5);
- de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid (hoofdstuk 6).
Hoofdstuk 2 Beschrijving Huidige En Toekomstige Situatie
Bedrijfswoning
In de huidige situatie is er aan de Rossumerstraat 19a in Agelo sprake van een bestaand bedrijfsperceel van het bedrijf Haarhuis Generatoren B.V. Op het perceel staat ook een bedrijfswoning (nr. 19a). De initiatiefnemer is al enige tijd voornemens om deze woning te slopen en een nieuwe bedrijfswoning te realiseren. In 2012 is hiervoor ook al een omgevingsvergunning aangevraagd en vergund. De situering van de vergunde woning is echter niet optimaal, door de afstand ten opzichte van de bedrijfsgebouwen (werkplaats), de Rossumerstraat en de oriëntatie richting in het landschap.
Met een kleine aanpassing van deze situering kan dit worden verbeterd. Ten opzichte van de vergunde situering zal de woning ± 20 meter in oostelijke richting en ongeveer 9 meter in zuidelijke richting verschuiven. Zie figuur 2.3, waarin binnen het vlak met (bw) de bedrijfswoning gesitueerd mag worden. Met de nieuwe situering wordt de afstand tot de Rossumerstraat verruimd, hetgeen een verbetering is voor de akoestische situatie c.q. het woon- en leefklimaat ter plaatse van de bedrijfswoning.
Bestaande bedrijfsbebouwing en overkappingen
In de huidige situatie is reeds meer bedrijfsbebouwing binnen het plangebied aanwezig dan de huidige bestemmingsplanregels mogelijk maken. Deze bebouwing is echter noodzakelijk voor een duurzame bedrijfsvoering. Het voorziet namelijk in de mogelijkheid om de bedrijfsinventaris overdekt (en dus beschermd tegen weersinvloeden) te kunnen stallen. Het bedrijfsperceel en haar bebouwing is weergegeven in figuur 2.1. Onderstaand is e.e.a. in beeld gebracht voor het bedrijfsperceel van Haarhuis Generatoren. De volgende bebouwing is aangeduid:
- 1. Containers: niet vergund, 32 m2;
- 2. Bedrijfsbebouwing, nog niet vergund, 365 m2;
- 3. Bouwwerk: vergunningsvrij bijbehorend bouwwerk bij de te realiseren bedrijfswoning;
- 4. Vergunde bedrijfsbebouwing, 2.102 m2
Figuur 2.1: vergunde en niet-vergunde bebouwing op het bedrijfsperceel van Haarhuis
Uitbreiding bedrijfsbebouwing
Zoals al kort in hoofdstuk 1 benoemd is, staan naast de bedrijfsbebouwing, in de huidige situatie twee zeecontainers op het bedrijfsperceel van Haarhuis Generatoren. Deze containers met een totale oppervlakte van 32 m2 worden benut om materieel en installaties overdekt onder te kunnen brengen. Overeenkomstig hetgeen al eerder in dit hoofdstuk benoemd is, is het overdekt kunnen opslaan van materiaal en materieel van essentieel belang voor de bedrijfsvoering van Haarhuis Generatoren. De weersinvloeden hebben namelijk een negatief effect op de bruikbaarheid en houdbaarheid van de bedrijfsinventaris.
Het is echter, wat ruimtelijke kwaliteit betreft, niet wenselijk om de zeecontainers te behouden op het bedrijfsperceel en daarom worden deze in de toekomstige situatie verwijderd. Op de locatie van de containers worden respectievelijk een bouwwerk van 7 m2 en 25 m2 gerealiseerd ten behoeve van opslag en het onderbrengen van installaties. Daarnaast wordt een extra overkapte buitenopslag, ter grootte van 148 m2 tegen een bestaande schuur (B in figuur 2.2), gerealiseerd. Zowel het legaliseren van de bestaande bebouwing, in totaal 365 m2, als het vergroten van de bedrijfsbebouwing, in totaal 180 m2, is mogelijk te maken door middel van de Kwalitetsimpuls Groene Omgeving (KGO). In het kader hiervan wordt, in ruil voor de vergroting van bebouwingsmogelijkheden, een extra investering door Haarhuis verricht in een versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de directe omgeving.
In casu zijn de bedrijfsgebouwen welke meegenomen moeten worden binnen het KGO-traject dan ook aangeduid in figuur 2.2. In dit figuur zijn de volgende gebouwen weergegeven:
- A. Container: Op de locatie van de huidige zeecontainer komt een bouwwerk met een oppervlakte van 25 m2;
- B. Overkapte buitenopslag, nieuw te bouwen, 148 m2;
- E. Bestaande overkapte buitenopslag te handhaven, 52 m2;
- F. Container, Op deze locatie komt een met hout bekleed bouwwerk met een oppervlakte van 7 m2;
- L. bestaande luifels handhaven voor gebruik, 313 m2;
Figuur 2.2: (KGO)-ontwikkelingen Haarhuis Generatoren Agelo (bron: NK Bouwbegeleiding)
Parkeerplaatsen
Voor het parkeren van Haarhuis Generatoren is in de huidige situatie aan de straatzijde Rossumerstraat een parkeerterrein gesitueerd. Deze parkeerplaats voorziet echter in slechts enkele parkeerplaatsen.
Vanzelfsprekend dient echter wel voldoende parkeerruimte beschikbaar te zijn voor personeel en eventuele bezoekers van het bedrijf. In deze ruimte wordt voorzien door op de locatie aangeduid met letter D in figuur 2.2 extra parkeerplaatsen te realiseren. Dit wordt nader toegelicht in de paragraaf over verkeer en parkeren, paragraaf 4.11.
Wijziging bestemmingsvlak bedrijf
Om de nieuwe situering van de bedrijfswoning te kunnen realiseren is het noodzakelijk het bestemmingsvlak van de bestemming 'Bedrijf - Voormalig agrarisch' te wijzigen. Daarbij is als uitgangspunt gehanteerd dat de oppervlakte van het bestemmingsvlak gelijk blijft. Hiervoor wordt een deel van het bestemmingsvlak omgezet naar een agrarische bestemming zonder bebouwingmogelijkheden. Voor de landschappelijke inpassing van het bedrijfsperceel is een ruimtelijk kwaliteitplan (KGO-plan) opgesteld (Bijlage 1). Dit wordt onderstaand kort toegelicht.
Figuur 2.3: Gewenste nieuwe situering bedrijfswoning (bw), (bron: Ad Fontem ruimtelijk advies)
In figuur 2.4 is een fragment van het erfinrichtingsplan weergegeven. De nieuwe situering van de woning (B) is indicatief aangegeven. Na sloop van de bestaande bedrijfswoning (S) wordt de houtwal aldaar volledig hersteld (R). Er wordt een aarden wallichaam opgeworpen (rood gearceerd in onderstaand figuur) en deze wal wordt aangeplant met inheems bosplantsoen.
Figuur 2.4: Fragment landschappelijk inpassingsplan (bron: Hannink Landschapsvormgeving)
Ter plaatse van de aanduiding 'G' is een fruitgaard aangelegd, waardoor de toerit naar de bedrijfswoning gesitueerd wordt. Voor de overige letteraanduidingen en volledige toelichting op het inpassingsplan wordt verwezen naar de KGO-rapportage (Bijlage 1).
Toekomstbestendigheid Haarhuis Generatoren
Initiatiefnemer voert het huidige bedrijf op twee locaties uit. Aan de Rossumerstraat 19a vinden de bedrijfsactiviteiten plaats en op een bedrijventerrein in Ootmarsum vindt de buitenopslag plaats. De behoefte aan het gebruik van beide locaties blijft de komende jaren bestaan. De bedrijfslocatie aan de Rossumerstraat 19a is ontstaan uit een voormalig agrarisch erf. De bestemming voor dit perceel betreft dan ook 'Bedrijf - Voormalig Agrarisch'. Een van de regels voor dit type bestemming is dat buitenopslag niet is toegestaan. Het bedrijf heeft echter wel buitenopslag in de vorm van met name containers. Voor deze buitenopslag is een locatie op een bedrijventerrein in Ootmarsum in gebruik genomen.
Vanwege een aantal redenen ligt een volledige verhuizing van het bedrijf naar het bedrijventerrein op korte termijn niet binnen de mogelijkheden. Een van deze redenen is dat de huidige initiatiefnemer het bedrijf recent heeft overgenomen wat logischerwijs een aardige aanslag op het investeringsbudget heeft gelegd. Daarnaast is investering in een nieuw bedrijfspand op de korte termijn onzeker en onvoorspelbaar vanwege zowel de ontwikkelingen qua milieuregelgeving betreffende het gebruik van aggregaten (gebruik diesel en stikstofdepositie) als vanwege het huidige ontstane economische milieu door COVID-19 en de gevolgen die dat heeft voor de klanten van initiatiefnemer.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
- Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
- Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
- Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
- Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
Toets
De aanpassing van het bestemmingsvlak om de bestaande bedrijfswoning te kunnen verplaatsen en de maximale oppervlakte bedrijfsgebouwen vast te leggen, betreft een kleinschalige ontwikkeling en tast geen van de vorenstaande belangen uit de structuurvisie van het Rijk aan.
3.1.2 Ladder van duurzame verstedelijking
Artikel 3.1.6, leden 2 t/m 4 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijven voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
In het voorliggende bestemmingsplan gaat het om de verplaatsing van een vergunde bedrijfswoning, waarvoor het geldende bestemmingsvlak aangepast moet worden. Daarnaast wordt binnen het bestaande bedrijfsperceel de maximum oppervlakte bedrijfsbebouwing vastgelegd. Uitgangspunt is dat er geen vergroting van de bedrijfsbestemming plaatsvindt en daarmee geen sprake is van extra ruimtebeslag in de groene omgeving. Voor de bedrijfsgebouwen en overkappingen wordt een maximaal toegestane oppervlakte met toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving vastgelegd. Met de aanpassing van het bestemmingsvlak wordt de verplaatsing van een reeds bestaande bedrijfswoning mogelijk gemaakt.
De extra bedrijfsgebouwen binnen het bedrijfsperceel krijgen een oppervlakte van circa 545 m2. De ondergrens voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling ligt op basis van jurisprudentie rondom de 500 m2. Gelet op de beperkte overschrijding kan gediscussieerd worden of wel of niet sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Om die reden volgt een nadere onderbouwing van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.6.1. tweede lid Bro. Concreet betekent dit dat in de toelichting van het bestemmingsplan gemotiveerd dient te worden dat sprake is van een behoefte aan de ontwikkkeling. Tevens dient gemotiveerd te worden of deze behoefte binnen bestaand stedelijk gebied voorzien kan worden.
Kwantitatieve behoefte
Dit bestemmingsplan voorziet in een vormverandering van het bedrijfsperceel en de vergroting van oppervlakte bedrijfsgebouwen gelegen aan de Rossumerstraat 19a in Agelo. De familie Haarhuis is voornemens om de bedrijfsactiviteiten te optimaliseren en hiertoe op het bedrijfsperceel aan de Rossumerstraat 19a in Agelo de opslag en stallingsmogelijkheden te verruimen, zodat een efficiëntere bedrijfsvoering mogelijk wordt gemaakt. Met de uitbreiding van het oppervlakte bedrijfsgebouwen wil Haarhuis bewerkstelligen dat het materieel in de toekomst overdekt gestald kan worden. Het perceel biedt op deze manier voldoende ruimte voor een goed geoutilleerd bedrijfsperceel en de gewenste efficiëntere bedrijfsvoering.
Kwalitatieve behoefte
Met behulp van een vormverandering van het bedrijfsperceel en het uitbreiden van de bedrijfsbebouwing wordt Haarhuis Generatoren voornamelijk de mogelijkheid geboden om extra bedrijfsbebouwing te realiseren zodat een effectieve en veilige werkomgeving ontstaat, waarbij tegelijkertijd het aanwezige bedrijfsmaterieel op een verantwoorde en duurzame manier zoveel mogelijk binnen / overkapt gestald kan worden.
Het daarnaast zoveel mogelijk gecentraliseerd kunnen houden van de bedrijfslocatie en bedrijfsinventaris zorgt er daarnaast voor dat vanuit bedrijfsmatig opzicht goede uitgangspunten behouden blijven. Als gevolg hiervan worden namelijk (benodigde) verkeersbewegingen tussen diverse bedrijfslocaties voorkomen.
Conform het provinciale en gemeentelijke beleidskader 'Kwaliteitsimpuls groene omgeving' betekent dit wel dat het bedrijf ter compensatie voor de uitbreidingsruimte dient te investeren in de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied (zie hiervoor de paragraaf m.b.t. het gemeentelijke beleid).
Bestaand stedelijk gebied
Vervolgens dient beoordeeld te worden of, indien er een behoefte aan een stedelijke ontwikkeling is, de beoogde ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied in de betreffende regio kan worden gerealiseerd. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan: het bestaande stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Ook onbebouwd gebied kan onderdeel zijn van het bestaand stedelijk gebied.
Zoals reeds uit de kwantitatieve behoefte blijkt, voorziet dit bestemmingsplan in een specifieke behoefte van het bedrijf Haarhuis Generatoren. Daarbij kan geconstateerd worden dat er in de directe omgeving van het bedrijf geen leegstaande bedrijfspanden aanwezig zijn die kunnen voorzien in deze behoefte. De beoogde toe te voegen bedrijfsbebouwing heeft directe aansluiting op bestaande bedrijfsbebouwing en wordt ook gesitueerd binnen de huidige oppervlakte van het bedrijfsperceel, waarbij wel een vormverandering wordt toegepast. Mede gelet op het feit dat een deel van de gronden wordt omgezet naar een agrarische bestemming en er geen sprake is van een verruiming van het bestemmingsvlak, kan het plan niet aangemerkt worden als een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied.
Eventuele volledige verplaatsing naar een andere bedrijfslocatie elders is daarnaast, los van de kapitaalsvernietiging die gemoeid zou zijn met een ontmanteling van de bestaande bedrijfslocatie, daarmee geen wenselijke situatie. Het huidige bedrijfsperceel van Haarhuis is namelijk reeds ingericht en toegesplitst voor de activiteiten van het bedrijf.
Geconcludeerd wordt dat de ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor uitvoering van het bestemmingsplan.
3.1.3 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de in dit voorliggende bestemmingsplan beschreven ontwikkeling geen nationale belangen treft, waardoor gesteld kan worden dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het Rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- generieke beleidskeuzes;
- ontwikkelingsperspectieven;
- gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvulig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.
artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Voor het onderhavig plan geldt dat de investering ruimtelijke kwaliteits is uitgewerkt in de KGO-rapporage c.q. ruimtelijk kwaliteitsplan. De ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt in samenhang met investeringen in de directe omgeving. Een nadere motivering hiervoor is opgenomen in Bijlage 1.
artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Het voornemen in dit plan geeft invulling aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Weliswaar is er geen sprake van uitbreiding in de groene omgeving. Wel is er sprake van het vergroten van de toegestane oppervlakte bebouwing binnnen het bedrijfsperceel. Aan de hand van het gemeentelijk beleidskader is een uitwerking gemaakt voor wat betreft de ontwikkeling en de daarbij behorende extra investering in de ruimtelijke kwaliteit. In paragraaf 3.3.2 is dit nader uitgewerkt.
artikel 2.6.3 kernkwaliteit Nationale Landschappen
Het plangebied maakt verder deel uit van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente zijn: het samenhangende complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen; de grote mate van kleinschaligheid; en tot slot het groene karakter.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Met voorliggend plan wordt het mogelijk een bedrijfswoning enkele meters te verschuiven. Daarmee ontstaat voor de bewoners een gunstigere situering t.o.v. de bedrijfsgebouwen en meer woongenot. De gewijzigde situering doet geen afbreuk aan de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. Voor het overige zijn er in het kader van de 'generieke beleidskeuzes' geen aspecten die nadere onderbouwing behoeven.
Voorliggend plan is in lijn met de generieke beleidskeuzes.
Ontwikkelingsperspectieven.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Toets
Het plangebied ligt in het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' (zie ook figuur 3.2).
In het ontwikkelingsperspectief 'mixlandschap' is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Dit is ook terug te vinden rondom het plangebied. Het plangebied zelf bestaat uit een bedrijfsperceel, terwijl direct ten noorden van het perceel een agrarisch bedrijf is gesitueerd en in de directe omgeving ook woonpercelen aanwezig zijn. De gewijzigde situering van de bedrijfswoning verandert overigens niets aan deze mix van functies. Het betref hier slechts het verplaatsen van een bedrijfswoning. Voorliggend plan past binnen het ontwikkelingsperspectief 'mixlandschap'.
Figuur 3.2 ontwikkelingsperspectievenkaart (Bron: Atlas van Overijssel)
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
De 'natuurlijke laag'
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart bij de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstype 'dekzandvlakte en ruggen'. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. Binnen het plangebied gaat het echter om een dermate kleinschalige ontwikkeling, verschuiving bedrijfswoning met enkele meters, dat het niet mogelijk is deze ambitie te realiseren. Om dezelfde reden kan worden geconcludeerd dat het plan geen afbreuk doet aan de natuurlijke laag.
De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen. Hierdoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan.
Het plangebied ligt in het matenlandschap met de overgang naar het jonge heideontginningslandschap. Het is een kleinschalig landschap langs beken en in laagten met veel variatie in ruimtelijke opbouw. Het was een coulisselandschap door de aanwezigheid van het vele hakhout in singels of houtwallen. Er was sprake van open kamers met hier en daar een broekbos op de nattere plekken. Het matenlandschap stond in functionele verbinding met het essenlandschap. De essen waren droog en onder meer geschikt voor granen. De maten waren juist ideaal voor graslanden. Aanvankelijk was het landschap zeer fijnmazig. Tijdens het ontstaan heeft men nooit nagedacht over de schoonheid van het landschap. Nu waarderen wij juist de ingrepen die destijds plaats hebben gevonden. Het landschap was ooit een bolwerk van houtsingels en houtwallen. Nu zijn slechts relicten over.
Zij vormen de belangrijke dragers van het gebied en daarmee ook de herkenning ervan. Het opzetten van een kleinschalig landschap is niet realistisch. Een nieuw plan moet waar mogelijk voorzien in het versterken of behouden van de dragers van het gebied..
De voorgenomen ontwikkeling is mogelijk indien rekening wordt gehouden met het bestaande landschap, specifiek de aanwezige dragers (relicten). Waar mogelijk worden deze versterkt.
De 'stedelijke laag'
Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' geen bijzondere eigenschappen. Het gebiedskenmerk kan buiten beschouwing worden gelaten.
De 'laag van de beleving'
Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart voor de 'laag van de beleving' de aanduiding 'donkerte'. Bij voorliggend plan is sprake van een bestaand bedrijfsperceel en de verplaatsing van een bedrijfswoning. Dit zal niet leiden tot een toename aan lichtuitstoot. Derhalve wordt geconstateerd dat dit plan geen afbreuk doet aan de 'laag van de beleving'.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
3.2.4 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
De provincie wil ontwikkelingen in de Groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de 'Kwaliteitsimpuls Groene omgeving' ontwikkelt als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, vab's, landgoederen etc. Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaal-economische ontwikkelingen in de Groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en 'Catalogus Gebiedskenmerken'.
Ontwikkelingen in de Groene omgeving worden als volgt benaderd:
Er wordt ruimte voor sociaal-economische ontwikkeling geboden als deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en in het ontwikkelingsperspectief ter plekke past en volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken' wordt uitgevoerd.
Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven danwel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen in ieder geval om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Een en ander moet nader worden onderbouwd in een bij het ruimtelijk plan behorende toelichting. In paragraaf 3.3.2 wordt nader op dit aspect ingegaan in relatie tot het gemeentelijk beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Dinkelland
De gemeente Dinkelland heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (10 september 2013). De visie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid.
De gemeente streeft voor het buitengebied op hoofdlijnen naar:
- Een evenwichtige en duurzame ontwikkeling van het haar toevertrouwde grondgebied met respect voor het natuurlijke en culturele erfgoed;
- ‘Modern boeren in een kleinschalig landschap’: goede condities voor een goed functionerende economische sector, passend bij het karakter van Dinkelland, met bijzondere aandacht voor de agrarische sector en de toeristisch recreatieve sector.
Op de bij deze visie behorende structuurvisiekaart ligt de Rossumerstraat 19a in deelgebied '1 Midden'. Voor dit deelgebied wordt gestreefd naar:
- Accent op natuur en landschap in verband met ligging EHS, Natura 2000 gebieden, de stuwwallen en natuurlijke bronnen;
- Ontplooiingsmogelijkheden agrarische sector in kleinschalig landschap;
- Herstel beekdalenstructuur;
- Aanwijzing Natura 2000 gebieden in procedure ‘Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek’ (324 hectare), Springendal&Dal van de Mosbeek;
- Ontwikkeling van aaneengesloten natuurgebieden in de brongebieden op de stuwwallen van Oldenzaal en Ootmarsum met een afwisseling van bossen, half natuurlijke graslanden, heide en half natuurlijke beekdalen;
- Versterken recreatieve trekker Ootmarsum;
- Versterken toeristische trekker natuur en cultuur (Tilligte en Denekamp).
Voorliggend plan ziet toe op een gewijzigde situering van een bedrijfswoning bij een bestaand bedrijf en het vastleggen van de maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen. Geconcludeerd wordt dat voorliggend bestemmingsplan niet in strijd is met het beleid uit de structuurvisie.
3.3.2 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
In het KGO-beleid wordt onderscheid gemaakt tussen een basisinspanning en de kwaliteitsimpuls. Dit onderscheid komt voort uit de omgevingsvisie van de provincie Overijssel. Hierin staat het volgende:
'Bij grootschalige ontwikkelingen (nieuw of uitbreiding van het bestaande) wordt naast een investering in de ontwikkeling zelf, tegelijkertijd geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit (aanvullende inspanning).'
Bij elke ontwikkeling op een bestaand bouwvlak waarbij meer dan 500 m³ bebouwing wordt toegevoegd, geldt op basis van de regels van het bestemmingsplan Buitengebied en het gemeentelijk beleid, de noodzaak tot landschappelijke inpassen. Zodra sprake is van een grootschalige ontwikkeling, geldt een meer gebiedsgerichte benadering. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is dan van toepassing, náást de basisinspanning. Dit geldt voor nieuwe functies en grootschalige uitbreiding van bestaande functies in het buitengebied. Wanneer voor een plan een aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk is, wordt dat gezien als een grootschalige ontwikkeling. Hierdoor is zowel de basisinspanning als de extra kwaliteitsprestaties van toepassing. Deze worden hierna beschreven.
Of en zo ja in hoeverre voor het in dit plan beschreven initiatief een extra inspanning moet worden geleverd wordt hierna belicht. Belangrijk hierbij is om te bepalen wanneer sprake is van een grootschalige ontwikkeling.
Kleinschalige impact
In de gevallen waarbij medewerking kan worden verleend aan ontwikkelingen welke in het bestemmingsplan zijn geregeld, hetzij bij recht, hetzij met toepassing van een afwijking, geldt deze ontwikkeling in principe als een ontwikkeling met een kleinschalige impact en hoeft er geen kwaliteitsimpuls in de groene omgeving te worden geleverd en kan worden volstaan met de basisinspanning.
Grootschalige impact
Is er wél een bestemmingsplanprocedure nodig (bijv. ten behoeve van een verruiming van een bestemmingsvlak) dan is er sprake van een ontwikkeling met een grootschalige impact. Dit geldt ook voor een partiële herziening in de vorm van een verandering van de bestemming of een aanduiding. Op dat moment moet er naast de basisinspanning een kwaliteitsimpuls van de groene omgeving plaatsvinden.
Partiële herzieningen kunnen voor wat betreft de impact dusdanig beperkt zijn dat het niet redelijk is om deze onder de reikwijdte van de kwaliteitsimpuls te laten vallen. Dit is echter niet van toepassing op uitbreiding van bestemmingsvlakken voor bedrijven die niet aan het buitengebied gebonden zijn.
Toets
Het voorliggende plan betreft een partiële herziening in verband met een aanpassing van het bestemmingsvlak om een reeds bestaande bedrijfswoning te kunnen verplaatsen. Daarnaast is geconstateerd dat meer bedrijfsbebouwing aanwezig is dan op basis van de bestemmingsregels is toegestaan. Deze bebouwing is echter noodzakelijk in het kader van de bedrijfsvoering van Haarhuis Generatoren zoals in de planbeschrijving is omschreven. In Hoofdstuk 2 is aangegeven dat wordt beoogd om de oppervlakte aan bedrijfsbebouwing c.q. overkappingen verder uit te breiden, onder meer voor de opslag van bestaande installaties (momenteel ondergebracht in twee zeecontainers) en voor opslagdoeleinden.
Met behulp van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving kunnen deze ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden. De gemeenteraad van Dinkelland heeft op 8 oktober 2013 een motie aangenomen waardoor VAB-bedrijven, waar Haarhuis ook onder valt, binnen het KGO-beleid onder voorwaarden de mogelijkheid krijgen voor uitbreiding. Dit onder de voorwaarde dat er geen sprake is van afbreuk van de ruimtelijke kwaliteit en dat de gewenste uitbreiding binnen het bestaande bouwvlak plaatsvindt. Van een verruiming van het bestemmingsvlak 'Bedrijf - Voormalig agrarisch' is bij voorliggend plan geen sprake. Hiermee wordt voldaan aan de randvoorwaarden vanuit het KGO-beleid en de aangenomen motie.
Zoals gezegd geldt in onderhavig geval dat de bestaande oppervlakte aan bedrijfsbestemming niet verruimd wordt. Als gevolg van de planvorming van Haarhuis wordt een extra investering verricht die ten goede komt aan de ruimtelijke kwaliteit in de directe omgeving. De berekening van de hoogte van deze benodigde KGO-investering is uitgewerkt en opgenomen in Bijlage 2. Het betreft, naast de basisinpassing van het bedrijfsperceel, een extra investering van € 6.132,80. Om de nieuwe situatie landschappelijk ingepast te krijgen, is door Hannink Landschapsvormgeving een KGO-rapportage c.q. ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld, welke als Bijlage 1 aan deze toelichting is gekoppeld. In figuur 2.4 van de planbeschrijving is een fragment van dat inrichtingsplan weergegeven. Het voorliggende plan geeft invulling aan het gemeentelijke beleidskader Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden
4.1 Algemeen
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieu- en omgevingsaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk wordt, voorzover relevant, ingegaan op de thema's milieuzonering, bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, waterhuishouding, archeologie, landschapswaarden, flora- en fauna en verkeer en vervoer. In het navolgende wordt per omgevingsaspect aangegeven wat de situatie is en of door het plan de situatie verandert.
4.2 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Het voorliggend plan voorziet in de realisatie van een nieuwe bedrijfswoning te bouwen. De gewenste situering van de bedrijfswoning valt echter gedeeltelijk buiten het bestaande bestemmingsvlak. Het gaat om een relatief geringe afwijking, terwijl de voordelen voor de toekomstige bewoners groot zijn.
Op het bestaande bedrijfsperceel zijn daarnaast diverse bedrijfsgebouwen en overkappingen gerealiseerd die niet binnen de toegestane maximale inhoudsmaat aan bedrijfsgebouwen passen. De beoogde activiteit wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
- een oppervlakte van 100 hectare of meer;
- een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of;
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project ruimschoots onder blijft. Echter dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Per 16 mei 2017 is een aanmeldnotitie nodig wanneer sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven (en daarmee niet planMER-plichtig zijn). Er is geen ondergrens wat betreft het plan zelf, dus ook bij de ontwikkeling van onderhavig plan. De beoordeling van de aanmeldnotitie m.e.r. is als Bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Gelet op de uitkomsten van deze aanmeldnotitie, waaruit blijkt dat er als gevolg van het bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden is het niet noodzakelijk om een milieueffectrapport op te stellen.
4.3 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante aspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.
De lijst met richtafstanden gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Toets
Met voorliggend plan word het bestemmingsvlak 'Bedrijf - Voormalig agrarisch' van het bedrijf Haarhuis Generatoren B.V. gewijzigd. Het bedrijf is gespecialiseerd in de verhuur, de verkoop en het onderhoud van generatoren. In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' sluit de categorie 'Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen' het meest aan bij deze activiteiten. Voor deze categorie gelden de richtafstanden (geur 10 meter, stof 0 meter, geluid 50 meter, gevaar 10 meter). De grootste richtafstand geldt daarmee voor geluid, 50 meter.
Het enige erf binnen een straal van 50 meter van Haarhuis Generatoren B.V. is het agrarische erf aan de Rossumerstraat 19. Bij een agrarisch bedrijf kan de bedrijfswoning worden beschouwd als een milieugevoelig object. Beide bedrijven (op nrs. 19 & 19a) delen gezamenlijk het erf. Voor zover bekend is er geen sprake van hinder. Met voorliggend bestemmingsplan vinden er ten opzichte van de afstanden tussen de agrarische bedrijfswoning en Haarhuis Generatoren B.V. geen wijzigingen plaats. Daarmee heeft voorliggend plan, voor de verplaatsing van de bedrijfswoning, geen nadelige gevolgen voor milieugevoelige objecten in de omgeving. Vanuit het aspect ´milieuzonering´ zijn er daarmee geen belemmeringen voor dit plan.
4.4 Bodem
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht. Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:
- als het gaat om bouwwerken die de grond niet raken of het bestaande, niet wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd;
- het bouwwerk een te verwezenlijken bebouwingsoppervlakte heeft van ten hoogste 50 m²;
- als het gaat om het bouwen van bouwwerken waarin niet (nagenoeg) voortdurend mensen zullen verblijven (Woningwet, artikel 8, derde lid). Hierbij wordt een verblijftijd van minder als 2 uur gehanteerd;
- als B&W vrijstelling verlenen omdat er al voldoende gegevens met betrekking tot de bodemkwaliteit bekend zijn, bijvoorbeeld op basis van een reeds eerder uitgevoerd bodemonderzoek (maximaal 5 jaar oud en waarbij het gebruik sindsdien niet is gewijzigd).
In het voorliggende bestemmingsplan wordt de bestaande bedrijfswoning gesloopt en wordt op enige afstand van de huidige bedrijfswoning een nieuwe bedrijfswoning gebouwd. Vanwege de functie wonen dient aangetoond te worden dat er risico's voor de gezondheid bestaan.
Door Kruse Milieu is onderzoek gedaan naar de gesteldheid van de bodem. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in het rapport van 25 november 2015 (projectcode 15049910 ). Het volledige rapport is als Bijlage 4 aan de toelichting van dit bestemmingsplan gekoppeld. Hierna wordt kort op het onderzoek ingegaan en wordt de uitkomst van het onderzoek beschreven.
Voorafgaand aan het verkennend onderzoek is uitgegaan van een onverdachte locatie. In totaal zijn er 4 boringen verricht waarvan er 1 is doorgezet in de ondergrond tot circa 2.65 m-mv en afgewerkt tot peilbuis.
Gebleken is dat de bodem op de onderzoekslocatie tot circa 2.6 m-mv bestaat uit matig fijn zand dat in de bovengrond zwak siltig en zwak humeus is. Plaatselijk komt in de ondergrond (van 0.6 tot 0.9 m-mv) zeer fijn, matig siltig, matig leemhoudend zand voor. Van 2.6 m-mv tot einde boordiepte (2.65 m-mv) is grijsbeige fijn grind opgeboord. De boring is gestaakt op de grindlaag. In de ondergrond zijn oer- en/of roesthoudende lagen opgeboord. Er zijn plaatselijk bodemvreemde materialen waargenomen. Er zijn door de veldwerker zowel op het maaiveld als in de boringen geen asbestverdachte materialen waargenomen. Het freatische grondwater is in peilbuis 101 aangetroffen op 0.80 meter minus maaiveld.
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
- de bovengrond is niet verontreinigd;
- de ondergrond is niet verontreinigd;
- het grondwater is zeer licht verontreinigd met barium.
De hypothese 'onverdachte locatie' dient te worden verworpen, gezien de aangetoonde zeer lichte verontreiniging in het grondwater.
Geconcludeerd wordt dat in het grondwater een zeer licht verhoogd gehalte is aangetoond. Aangezien de tussenwaarde niet wordt overschreden, wordt nader onderzoek niet nodig geacht. De boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd.
Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem.
Conclusie
Uit milieukundig oogpunt bestaat er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en het nieuwbouwplan, aangezien de vastgestelde lichte verontreinigingen in het grondwater geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (bedrijfsterrein).
Uit milieukundig oogpunt bestaat er geen bezwaar tegen het voorgenomen nieuwbouwplan, aangezien de vastgestelde lichte verontreiniging in het grondwater geen risico voor de volksgezondheid oplevert.
4.5 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect 'geluid'. In de wet geluidhinder (Wgh) is een zonering van een industrieterrein, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden opgesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan de milieugevoelige functies.
Toets
De te bouwen woning staat op meer dan 50 meter afstand van de provinciale weg N736 (Rossumerstraat). Voor deze weg geldt een maximum snelheid van 80 km/uur. Hoewel de nieuwe woning op grotere afstand dan de huidige bedrijfswoning van de Rossumerstraat is gesitueerd ligt de nieuwe woning nog steeds binnen de zone van 250 meter voor een weg in buitenstedelijk gebied met een of twee rijstroken. Er is bovendien geen sprake van een woonerf, of een weg met een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur.
De provincie heeft in 2011 geluidsmetingen (Lden) uitgevoerd welke als geluidscontour zijn opgenomen in de Atlas van Overijssel. De gewenste locatie van de nieuwe bedrijfswoning ligt daarop binnen de geluidscontour van 50-55 dB. Omdat daarmee op voorhand niet kan worden vastgesteld dat de nieuwe woning voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van maximaal 48 dB is een akoestisch onderzoek uitgevoerd.
Door Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering is onderzocht wat de gevelbelasting in de nieuw situatie is. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 9 november 2015 (werknummer 15.162). Deze rapportage is als Bijlage 5 bijgevoegd.
Conclusie
Uit de rapportage volgt dat er een hogere grenswaarde van 52 dB vastgesteld moet worden. De vaststelling van deze hogere grenswaarde vindt gelijktijdig plaats met de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan.
4.6 Luchtkwaliteit
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Met voorliggend plan wordt een bestaande bedrijfswoning verplaatst en binnen het bestaande bedrijfsperceel wordt bebouwing gelegaliseerd. Daarbij zullen als gevolg van dit plan geen extra verkeersbewegingen ontstaan. Het plan draagt daarmee niet in betekenende mate bij aan luchtverontreiniging.
4.7 Externe Veiligheid
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's Zware Ongevallen 1999 (Brzo 1999);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Risicokaart Overijssel
Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 500 meter van het plangebied, dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
4.8 Water
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Toets
Op 7 augustus 2020 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 6. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure (standaard waterparagraaf) van toepassing is. De standaard waterparagraaf is opgenomen als Bijlage 6 bij deze toelichting. Het aspect water vormt met inachtneming van de uitgangspunten zoals door het waterschap aangegeven geen belemmering voor de uitvoering van de planvorming.
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging van de wet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Figuur 4.1: Archeologische verwachtings- en advieskaart
Archeologie
Het plangebied is volgens de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Dinkelland gelegen in de gebieden aangemerkt als 'beekdalen en overige laagten'. In figuur 4.1 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart opgenomen. Voor gebieden met deze aanduiding geldt een lage verwachtingswaarde voor archeologische resten uit alle perioden. Het beleidsadvies bij dergelijke gebieden luidt "vrijstelling voor archeologisch onderzoek bij bodemingrepen dieper dan 40 cm m.u.v. gebieden met een lage verwachting binnen plangebieden met meerdere verwachtingszones, en plangebieden met een lage verwachting die grenzen aan terreinen met waardevolle archeologische resten".
Toets
Conform het gemeentelijk beleid geldt voor bodemingrepen binnen het plangebied een vrijstelling van verder archeologisch onderzoek. Voor het aspect 'archeologie' is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er binnen het plangebied geen bijzondere cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Voorliggend plan heeft geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
4.10 Ecologie
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Nationaal Natuurnetwerk (NNN, voormalig Ecologische Hoofdstructuur (EHS)). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toets
Door Natuurbank Overijssel is een flora en faunaonderzoek verricht naar de gevolgen van de verplaatsing van de bedrijfswoning. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 3 december 2015 (projectnummer 723, versie 1.0). Deze rapportage is als Bijlage 7 aan de toelichting gekoppeld. Hier wordt volstaan met de beschrijving van de conclusies.
4.10.1 Nationaal Natuurnetwerk
Het plangebied ligt niet in, of direct naast gronden die tot het Nationaal Natuurnetwerk (NNN, voormalig Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) behoren. Het plangebied ligt buiten het NNN (op een afstand van circa 500 m) en de invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal waardoor de voorgenomen activiteit geen negatief effect heeft op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het NNN.
Vanwege de lokale invloedsfeer heeft de voorgenomen activiteit geen negatief effect op de NNN. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.
4.10.2 Beschermde gebieden
Het plangebied ligt niet in, of direct naast een Natura 2000-gebied. In de omgeving van het plangebied liggen verschillende Natura 2000-gebieden, waaronder het Natura 2000-gebied ‘Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek’. Dit Natura 2000-gebied ligt circa 780 meter ten zuidoosten van het plangebied.
Op basis van vaste jurisprudentie geldt ten aanzien van de stikstofemissie in een bestemmingsplanprocedure dat de feitelijke en planologisch legale situatie ten tijde van de vaststelling van het plan geldt als referentiesituatie (uitspraak 1 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1515) en 8 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:298).
Met betrekking tot de locatie Rossumerstraat 19 is de planologische situatie bepaald aan de hand van de ingediende melding Activiteitenbesluit d.d. 17 maart 2010. De in deze melding genoemde activiteiten dienen als input voor de referentiesituatie. In de beoogde situatie vindt er geen wijziging plaats wat betreft de uit te voeren activiteiten zoals benoemde in de melding Activiteitenbesluit van 17 maart 2010. Er worden ook geen extra activiteiten mogelijk gemaakt. Enkel de bouw van een nieuwe woning met stookinstallatie op gasolie, sloop van de bestaande woning (eveneens verwarmd met stookinstallatie op gasolie) en het legaliseren van de reeds aanwezige overkappingen wordt door de bestemmingsplanwijziging mogelijk gemaakt. Per saldo zal het gewijzigde bestemmingsplan in de beoogde situatie geen toename van stikstofemissie mogelijk maken ten opzichte van de huidige planologische situatie.
Om aan te tonen dat de planologisch beoogde situatie uitvoerbaar is, is door Busscher Milieu Advies een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek is de stikstofemissie welke optreedt tijdens de realisatie van de beoogde situatie, in deze de sloop van de bestaande woning, de bouw van de nieuwe woning met stookinstallatie op gasolie en de realisatie van de luifels, onderzocht.
De conclusie uit deze berekening luidt als volgt: er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. De rapportage van het onderzoek, inclusief de Aerius-berekening zijn als Bijlage 9 opgenomen.
4.10.3 Beschermde soorten
Het plangebied bestaat volledig uit grasland. Tijdens het veldbezoek was het gras kort gemaaid en gedeeltelijk kapotgereden. De weide bestaat uit een soortenarme vegetatie van hoofdzakelijk Engels Raaigras en sommige andere (gras)soorten die bestand zijn tegen intensieve bewerking en mestgift.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een weinig geschikt functioneel leefgebied voor beschermde flora- en faunasoorten. Mogelijk foerageren sommige zoogdier- en amfibieënsoorten in het plangebied. Met uitzondering van de Mol en de Veldmuis bezetten deze soorten geen vaste verblijfplaats in het plangebied. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden, verwonden en verstoren’ als gevolg van activiteiten die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd.
Vanwege de inrichting en het gevoerde beheer is de betekenis van het gebied als foerageergebied beperkt. Door de voorgenomen activiteit wordt deze functie voor een aantal soorten zelfs versterkt. De meeste in het gebied voorkomende soorten bezoeken het plangebied gedurende de schemer en duisternis of zullen het terrein verlaten als gevolg van verstoring door werkzaamheden. Amfibieën zijn daarvoor te traag. Ondanks de vrijstelling van de verbodsbepalingen dient voorkomen te worden dat dieren onnodig verwond of gedood worden. Door de vegetatie zeer kort te houden wordt voorkomen dat amfibieën zich in het plangebied ophouden en daardoor doodgereden worden of bedolven worden als gevolg van werkzaamheden.
Met inachtneming van voorgenoemde maatregel heeft de voorgenomen activiteit geen wettelijke consequenties. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden om de werkzaamheden in overeenstemming met de Wet natuubescherming uit te voeren.
4.10.4 Actualisatie 2020
Omdat resultaten van veldbiologisch onderzoek hooguit drie jaar geldig zijn, heeft initiatiefnemer Natuurbank Overijssel andermaal gevraagd de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van wet- en regelgeving voor beschermde soorten en -gebieden te onderzoeken. Ditmaal worden de resultaten van het veldonderzoek getoetst aan de Wet natuurbescherming. De notitie is opgenomen in Bijlage 8.
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar tot functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Mogelijk benutten sommige vleermuis-, amfibieën-, vogel- en grondgebonden zoogdiersoorten het plangebied als foerageergebied, bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een vaste rust en voortplantingsplaats en bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied en amfibieën bezetten geen voortplantingsplaats in het plangebied.
Voor de beschermde grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen en vernielen van vaste verblijf- en/of voortplantingsplaats’. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.
De functie van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied foeragerende grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibieën en vogels, wordt niet aangetast.
4.11 Verkeer En Vervoer
4.11.1 Verkeer
Door de ontwikkeling van dit plan neemt het aantal verkeersbewegingen in de basis niet toe. Er is immers sprake van een bestaande bedrijfswoning die wordt verplaatst, hierbij wordt geen verhoging van verkeersbewegingen verwacht. Daarnaast worden bedrijfsactiviteiten en bedrijfsbebouwing vastgelegd. De ontwikkelingen op dit vlak zijn noodzakelijk om bestaande bedrijfsinventaris en installaties onder te te kunnen brengen en leiden dan ook niet tot een structurele toename van verkeersbewegingen. Het bedrijfsperceel wordt ontsloten via de bestaande ontsluiting op de Rossumerstraat. De bedrijfswoning heeft een eigen oprit en deze ontsluiting wordt in de toekomsitge situatie enkel benut voor ontsluiting van de woning. Dit is ook aangegeven op het erfinrichtingsplan in Bijlage 1. Tussen de bedrijfsgebouwen en de bedrijfswoning komt een hek om doorrijden te voorkomen. Voorliggend plan leidt niet tot een onevenredig grotere belasting van de Rossumerstraat.
4.11.2 Parkeren
Op het bedrijfsperceel wordt in planologisch opzicht de maximale oppervlakte bedrijfsbebouwing vergroot. Het betreft extra ruimte voor opslag en stalling van bedrijfsinventaris en installaties. De totale oppervlakte aan bedrijfsbegebouwen, waaronder overkappingen op het bedrijfsperceel van Haarhuis is in de toekomstige situatie 2.647 m2. Hiervan is in totaal 619 m2 bestaande werkplaats. De overige oppervlakte betreft dus een opslagfunctie.
Het voorliggend plan voorziet daarmee enkel in een uitbreiding van de opslagruimte. Voor Haarhuis geldt in de praktijk dat de opslag c.q stalling niet zorgt voor extra parkeerbehoefte. Immers betreft dit enkel de stalling en opslag van (benodigdheden voor) aggregraten. Er is geen sprake van langdurig verblijf op de toe te voegen oppervlakte bebouwing, waarvoor eventueel een extra parkeerbehoefte kan ontstaan.
Voor wat betreft parkeren wordt de huidige parkeervoorziening verplaatst. De nieuwe parkeerplaatsen beoogd ter plaatse van letter 'D' in onderstaand figuur (blauw gearceerd). Hier is ruimte voor tien parkeerplaatsen voor haaksparkeren en één parkeerplaats voor langsparkeren, daarmee in totaal 11 extra parkeerplaatsen. Hiermee wordt de huidige - van ruim voldoende omvang zijnde - parkeercapaciteit gehandhaafd. In de praktijk komen veel werknemers van het bedrijf uit de directe omgeving en komen daarom veelal per fiets naar het bedrijfsperceel.
Figuur 4.2: beoogde situatie Haarhuis Generatoren, parkeren bij letter 'D' (bron: NK Bouwbegeleiding)
Het erf nabij de bedrijfswoning biedt daarnaast voldoende mogelijkheden om te parkeren voor de bewoners, waardoor er op eigen terrein geparkeerd kan worden.
Voor de aspecten 'verkeer' en 'parkeren' is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
5.2 Opbouw Van De Regels
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
Begrippen (Artikel 1)
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten (Artikel 2)
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
- bestemmingsomschrijving:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
- bouwregels:
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
- afwijken van de bouwregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
- specifieke gebruiksregels:
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
- afwijken van de gebruiksregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.
Algemene regels
- Anti-dubbeltelbepaling (Artikel 6)
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
- Algemene bouwregels (Artikel 7)
Deze bepaling bevat regels met betrekking tot het bouwen ten opzichte van de bestemming 'Verkeer'. De afstand tot wegen is hierin nader bepaald;
- Algemene gebruiksregels (Artikel 8)
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
- Algemene afwijkingsregels (Artikel 9)
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
- Overige regels (Artikel 10)
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
- Overgangsrecht (Artikel 11)
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
- Slotregel (Artikel 12)
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.3 Verantwoording Bestemmingskeuze
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'. voor de locatie Rossumerstraat 19a in Agelo geldt in dat bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijf - Voormalig agrarisch'. Deze bestemming is daarom ook in dit bestemmingsplan overgenomen. Onderstaande tekst is daarom deels uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' afkomstig.
Agrarisch - 1 (Artikel 3)
De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch - 1' hebben als hoofdfunctie de uitoefening van de agrarische functie. Hier worden mogelijkheden geboden voor de voortzetting van de landbouwfunctie op bedrijfseconomische grondslag. De bescherming van het landschap is nevengeschikt aan het agrarisch gebruik. Voor een aantal werkzaamheden is een vergunningenstelsel opgenomen om structurele veranderingen op het landschap te voorkomen dan wel structurele ingrepen in het landschap af te kunnen wegen.
Bedrijf - Voormalig agrarisch (Artikel 4)
De bestemming ‘Bedrijf - Voormalig agrarisch’ is een bestemming ten behoeve van nieuwe bedrijvigheid in voormalige agrarische bebouwing, die aansluiting vindt bij het VAB-beleid. Het voorliggende plan betreft een verplaatsing van de bedrijfswoning. De oppervlakte van de bedrijfsgebouwen wordt daarnaast vastgelegd door middel van een maximum. Door het bestemmingsvlak qua vorm aan te passen kan de woning op de overeengekomen locatie gesitueerd worden.
Om te voorkomen dat een extra woning wordt gebouwd is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de bestaande bedrijfswoning (19a) wordt gesloopt op het moment dat de nieuwe woning wordt betrokken. Daarnaast is opgenomen dat het erfinrichtingsplan uitgevoerd dient te worden en in stand te worden gehouden. Binnen één jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning voor de nieuwe bedrijfswoning dient het erfinrichtingsplan te zijn afgerond.
Waarde - Landschap (Artikel 5)
Door middel van de dubbelbestemming ‘Waarde - Landschap’ worden de waardevolle landschapselementen beschermd.
De houtwallen, houtsingels en bosjes ouder dan 60 jaar, staan op de verbeelding aangegeven. Uit het landschapsontwikkelingsplan is gebleken dat deze elementen zodanig waardevol zijn dat ze een specifieke bescherming krijgen. Het verwijderen van deze landschapselementen wordt niet mogelijk gemaakt, uitgezonderd vanuit het beheer van deze landschapselementen.
Aanvullende regels parkeren
Artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de mogelijkheid om zogenaamde wetsinterpreterende regels' op te nemen in het bestemmingsplan. Concreet betekent dit dat ten behoeve van 'een goede ruimtelijke ordening' in een bestemmingsplan regels kunnen worden opgenomen, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Op basis hiervan is het mogelijk om in het bestemmingsplan een regeling voor parkeren op te nemen.
In dit geval vormt de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' de basis voor de in dit plan opgenomen regeling voor parkeren waarbij voor de regels zelf de voormalige bepalingen van de bouwverordening zijn gebruikt. Het voortborduren op de bepalingen van de bouwverordening heeft als voordeel dat hierover veel jurisprudentie is. De opvattingen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn bekend. Toegevoegd is het gebruik. De eisen voor het parkeren gelden dus niet alleen meer voor bouwen. Bij een gebruiksverandering moet er ook sprake zijn van voldoende parkeerruimte.
Parkeren op eigen erf
Elke initiatiefnemer van een plan is zelf verantwoordelijk voor het realiseren van zijn eigen parkeervoorzieningen. Een nieuw initiatief (uitbreiding, nieuwbouw of functiewijziging) mag geen onaanvaardbare problemen veroorzaken in de omgeving. Dit betekent dat in beginsel de parkeerbehoefte op eigen erf (de bij het bouwwerk behorende en daartoe bestemde gronden, voor de uitleg van het begrip 'erf' wordt aangesloten bij de definitie uit het Besluit omgevingsrecht) moet worden gerealiseerd. Aanvragers van een omgevingsvergunning zullen bij de aanvraag moeten aantonen hoeveel parkeerplaatsen er op eigen erf worden gerealiseerd. Indien er op het eigen erf onvoldoende parkeerruimte is en initiatiefnemer gebruik wil maken van één van de afwijkingsmogelijkheden, zal de initiatiefnemer moeten aantonen dat op een andere wijze in de parkeerruimte wordt voorzien.
Bepalen parkeerbehoefte
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte vormen de gemeentelijke parkeernormen, de rekensystematiek definities, uitgangspunten en de afmetingen van de parkeerplaatsen in de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' de leidraad. Het betreffen de gemeentelijke normen die gelden op het moment van besluitvorming van een aanvraag om een omgevingsvergunning.
Bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen wordt aan het eind van de berekening afgerond naar boven. Reden hiervoor is dat bij afronding naar beneden het aantal aan te leggen parkeerplaatsen niet overeenkomt met de totale parkeerbehoefte.
In de parkeerregeling is een zogenoemde 'dynamische verwijzing' naar het gemeentelijk beleid opgenomen. Als de beleidsinzichten met betrekking tot parkeren gedurende de looptijd van het bestemmingsplan wijzigen en dit in het parkeerbeleid wordt vastgesteld, kan er in het vervolg bij aanvragen om omgevingsvergunning voor bouwen en/of gebruikswijziging aan dit nieuwe beleid worden getoetst (ABRvS 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2837). Daardoor hoeven de bestemmingsplannen niet te worden herzien als het gemeentelijk beleid wijzigt.
In deze beleidsregels is nader uitgewerkt wat de parkeerbehoefte bij een bepaald gebruik is (de parkeernormen) en (als de extra parkeerbehoefte niet op eigen erf kan worden gerealiseerd) onder welke voorwaarden er een omgevingsvergunning voor het strijdig gebruik van het bestemmingsplan, de zogenoemde binnenplanse afwijking, kan worden verleend.
Afmetingen parkeerplaatsen
Voor het berekenen van het aantal parkeerplaatsen moet uit worden gegaan van standaardmaten. Zo geldt er een andere afmeting voor parkeren in de lengterichting van de weg dan voor parkeren in dwarsrichting van de weg. Zie bijlage V van de 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' voor de afmetingen van parkeergelegenheden. Indien tijdens de planperiode deze beleidsnotitie wordt gewijzigd, wordt verwezen naar het nieuwe beleid.
Er dient sprake te zijn van bruikbare parkeerplaatsen. Dit betekent dat de ruimte om de parkeerplaats te kunnen bereiken wel reëel moet zijn en dat de afstanden tussen parkeerplaatsen onderling en tussen parkeerplaatsen en gebouwen voldoende moet zijn om daadwerkelijk gebruik te kunnen maken van de parkeerplaatsen. Bij publieke voorzieningen geldt dat voldoende parkeerplaatsen voor minder valide gebruikers moeten worden aangelegd. Het betreft hier de algemene gehandicaptenparkeerplaatsen.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
In het Besluit ruimtelijke ordening staat opgenomen dat de toelichting op een bestemmingsplan inzichten biedt over de uitvoerbaarheid van het plan. Het gaat daarbij om de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van een plan. In de volgende paragrafen wordt op deze onderwerpen ingegaan.
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij voorliggend plan wordt een bestaand bedrijfsperceel gewijzigd, zodat de bedrijfswoning enkele meters buiten het bestaande bestemmingsvlak gebouwd kan worden. Daarnaast om extra opslagruimte binnen het bestaande bedrijfsvlak te realiseren. Met de uitvoering van het plan zijn geen gemeentelijke middelen gemoeid. Het is aan het ter plaatse gevestigde bedrijf om het perceel voor eigen rekening en risico in te richten en gebruiken.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het onderhavige plan valt binnen de in de lijst genoemde categorieën, waardoor geen vooroverleg nodig is.
Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.
Rijkswaterstaat
Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.
Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke belangen wordt uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.
Economische Zaken en Klimaat
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.
Waterschap Vechtstromen
Op 7 augustus 2020 is een digitale watertoets uitgevoerd. De conclusie van die digitale toets is dat het plan geen invloed heeft op de waterhuishouding. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van toepassing is. Het waterschap Vechtstromen heeft geen bezwaren tegen deze ontwikkeling. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
6.2.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 7 oktober 2016 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Een kennisgeving hiervan is gepubliceerd in de Staatscourant en Dinkellandvisie. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging is één zienswijze binnengekomen. Naar aanleiding van de zienswijze zijn aanpassingen verricht aan onderhavig plan.
Voor een samenvatting van de zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording hierop wordt verwezen naar de reactienota zoals opgenomen in Bijlage 10 bij deze toelichting.
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan
Bijlage 1 Kgo-rapportage Rossumerstraat 19a Agelo
Bijlage 1 KGO-rapportage Rossumerstraat 19a Agelo
Bijlage 2 Berekening Kgo-investering
Bijlage 2 Berekening KGO-investering
Bijlage 3 Besluit Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 3 Besluit vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 4 Rapport Verkennend Bodemonderzoek Conform Nen 5740 Rossumerstraat 19 - Agelo
Bijlage 4 Rapport verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 Rossumerstraat 19 - Agelo
Bijlage 5 Berekening Geluidbelasting Woning Aan De Rossumerstraat 19a Te Agelo
Bijlage 5 Berekening geluidbelasting woning aan de Rossumerstraat 19a te Agelo
Bijlage 6 Watertoets
Bijlage 7 Quickscan Natuurwaardenonderzoek Rossumerstraat 19a Agelo
Bijlage 7 Quickscan natuurwaardenonderzoek Rossumerstraat 19a Agelo
Bijlage 8 Natuurwaardenonderzoek 2020
Bijlage 8 Natuurwaardenonderzoek 2020
Bijlage 9 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 9 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 10 Reactienota Zienswijzen - Rossummerstraat 19a Agelo
Bijlage 10 Reactienota zienswijzen - Rossummerstraat 19a Agelo