KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - 1
Artikel 4 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.2 Milieuzonering
4.3 Geur
4.4 Bodem
4.5 Geluid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Water
4.9 Ecologie
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
4.11 Verkeer / Parkeren
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
5.2 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
7.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Specifieke Toetsingscriteria Ondergeschikte Tweede Tak Of Deeltijdfunctie
Bijlage 2 Landschapsontwerp Vlierweg 4-6, Tilligte
Bijlage 3 Landschapsontwerp Westerhoekweg 10, Denekamp
Bijlage 4 Landschapsontwerp Ootmarsumsestraat 43, Denekamp
Bijlage 5 Bodemonderzoek Ootmarsumsestraat 43, Denekamp
Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitsplan
Bijlage 2 Landschapsontwerp Ootmarsumsestraat 43, Denekamp
Bijlage 3 Landschapsontwerp Vlierweg 4-6, Tilligte
Bijlage 4 Landschapsontwerp Westerhoekweg 10, Denekamp
Bijlage 5 Beeldkwaliteitsplan Rood Voor Rood
Bijlage 6 Bodemonderzoek Ootmarsumsestraat 43
Bijlage 7 Bodemonderzoek Westerhoekweg 10
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Ootmarsumsestraat 43
Bijlage 9 Watertoets Vlierweg 4-6
Bijlage 10 Watertoets Ootmarsumsestraat 43
Bijlage 11 Watertoets Westerhoekweg 10
Bijlage 12 Quickscan Natuurwaarden

Buitengebied, Westerhoekweg 10 Denekamp, Ootmarsumsestraat 43 Denekamp En Vlierweg 4-6 Tilligte

Bestemmingsplan - gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 22-09-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Buitengebied, Westerhoekweg 10 Denekamp, Ootmarsumsestraat 43 Denekamp En Vlierweg 4-6 Tilligte" met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPRVR3LOCATIES-VG01 van de gemeente Dinkelland;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 bestemmingsplan Buitengebied 2010:

het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402 van de gemeente Dinkelland;

1.4 aan-huis-verbonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aan- en uitbouw:

een aan een (hoofd)gebouw aanwezig bouwwerk, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uit maakt van dat (hoofd)gebouw);

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.8 agrarische bedrijfswoning:

een bedrijfswoning waarin tevens (naast de agrariër) de rustende boer en familieleden tot de 2e graad woonachtig mogen zijn;

1.9 bassin:

een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische en glastuinbouwactiviteiten;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bed-and-breakfast:

een verblijfsrecreatieve medegebruiksvorm als ondergeschikte activiteit in een (bedrijfs)woning, waarbij in de (bedrijfs)woning periodiek kortdurend recreatief verblijf wordt verschaft en ontbijt wordt geserveerd, gedreven door de bewoner(s) van die (bedrijfs)woning. Onder bed and breakfast wordt in ieder geval niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

1.12 bedrijf:

het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, verhandelen, installeren en/of herstellen van goederen;

1.13 bedrijfsgebouw:

een gebouw, geen bedrijfswoning zijnde, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.14 bedrijfsmatig:

gericht op het behalen van winst;

1.15 bedrijfsmatige kamerverhuur:

een samenstel van verblijfsruimten, uitsluitend of mede bestemd of gebruikt om daarin aan anderen dan de rechthebbende en de personen behorende tot diens huishouden, woonverblijf, niet in de zin van zelfstandige woongelegenheid, te verschaffen, al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging; een en ander kan onder meer blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berekend en/of betaald en elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet sprake is van enkele gemeenschappelijke voorzieningen.

1.16 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.17 bestaand:

legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.18 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de bouwwerken die niet legaal gebouwd zijn;

1.19 bestaand gebruik:

het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling(en) van dat plan;

1.20 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.21 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.22 bijgebouw:

een gebouw, dat in bouwkundig en/of visueel opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw;

1.23 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.24 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.25 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.26 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.27 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.28 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.29 cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;

1.30 cultuurhistorische waarden:

waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van de geschiedenis

1.31 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.32 evenement:

elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties, voorzover de activiteiten een aaneengesloten periode van ten hoogste 14 dagen omvatten.

1.33 erf:

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een woning en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van de woning;

1.34 extensief dagrecreatief medegebruik:

een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vis- of picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;

1.35 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.36 geomorfologische waarden:

de waarden van een gebied die uitdrukking geven aan de vormen van het aardoppervlak in verband met de wijze van hun ontstaan;

1.37 (hoek)erker:

een uitbouw met beperkte omvang, gerealiseerd voor een naar de weg of openbaar groen gekeerde gevel van het hoofdgebouw;

1.38 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.39 huishouden:

een zelfstandig dan wel samenwonend persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals keuken, sanitaire voorzieningen en entree, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;

1.40 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.41 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel zijnde en prostitutie, waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.42 landschappelijke waarden:

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;

1.43 logiesverstrekkend bedrijf:

een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies worden verstrekt, waarbij de logieswooneenheden enkel zijn ingericht voor kortdurend recreatief nachtverblijf; naast het verstrekken van logies worden accommodaties aangeboden voor dagverblijf en maaltijdbereiding;

1.44 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.45 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zullen de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);

1.46 Natuurnetwerk Nederland

een samenhangend netwerk van natuur- en landbouwgebieden met bestaande en potentiële natuurwaarden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van soorten en ecosystemen;

1.47 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.48 parkeren:

een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen;

1.49 peil:

  1. a. indien op het land wordt gebouwd:
  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  1. b. indien over of in het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);

1.50 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie en waarvoor geen winkelruimtes worden ingericht;

1.51 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

1.52 prostitutiebedrijf:

een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;

1.53 stallen:

in een garage of andere bewaarplaats zetten;

1.54 veldschuur:

een vrij in het open veld staande schuur, die wordt of werd gebruikt voor het stallen of het melken van vee, dan wel de opslag van agrarische producten of agrarische werktuigen;

1.55 voertuig:

vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren;

1.56 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.57 wonen:

het gehuisvest zijn in een woning;

1.58 woning:

een complex van ruimten in een gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.59 woonhuis:

een gebouw dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de afstand tussen de zijdelingse perceelgrenzen en het punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is;

2.7 de afstand tot de weg:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de rand van de wegberm aan de zijde van de weg.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het agrarisch gebruik;
  2. b. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf”;
  3. c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
  2. e. doeleinden van agrarisch natuurbeheer;
  3. f. cultuurgrond;
  4. g. openbare nutsvoorzieningen;
  5. h. extensief dagrecreatief medegebruik;
  6. i. wegen en paden;
  7. j. beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen;

met de daarbijbehorende:

  1. k. bedrijfsgebouwen en overkappingen;
  2. l. bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
  3. m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.2.1 onder b en toestaan dat gebouwen, waaronder overkappingen, gedeeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:

1. de overschrijding van de bouwgrens ten hoogste 25,00 m zal bedragen en het bebouwde oppervlak niet meer dan 1,5 hectare zal bedragen;

2. het verzoek om af te wijken vergezeld gaat van een landschappelijk inpassingsplan;

3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de natuurlijke en archeologische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  1. b. het bepaalde in lid 3.2.1 onder g en toestaan dat, daar waar geen sprake is van een bestaande afwijkende situatie of een bedrijfswoning op meer dan 50 m van de weg, een bedrijfsgebouw, een overkapping, een aan- of uitbouw of een bijgebouw op een afstand van minder dan 3,00 m achter de voorgevel dan wel vóór de voorgevel van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan mag worden ge­bouwd, mits:

- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.1 en 3.4 onder a en toestaan dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie, indien er sprake is van één van de volgende wijzen van mestvergisting:
    - het bedrijf verwerkt in hoofdzaak eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt en naar derden afgevoerd;
    - het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt,
    mits:
    1. 1. de gronden zijn voorzien van een bouwperceel;
    2. 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    3. 3. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken ten be­hoeve van de (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)­productvergisting ten hoogste 25.000 m³ zal bedragen;
    4. 4. de capaciteit van de vergisting ten hoogste 100 ton per dag bedraagt;
    5. 5. de hoogte van een mest- en/of organische (bij)product­ver­gistingsinstallatie ten hoogste 10,00 m zal bedragen;
    6. 6. er sprake is van een bouwperceel, gelegen aan een weg die berekend is op zwaar verkeer;
    7. 7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. b. het bepaalde in lid 3.1 en 3.4 onder b en j en toestaan dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van de in Bijlage 1 opgenomen bedrijvigheid, mits:
    1. 1. de gronden zijn gelegen binnen de grenzen van een bouwperceel. Bij boerengolf mogen eveneens de bijbehorende landbouw­gronden worden gebruikt;
    2. 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    3. 3. niet meer dan 500 m² wordt gebruikt ten behoeve van de onderge­schikte tweede tak of de deeltijdfunctie;
    4. 4. er sprake is van een ligging aan een weg die geschikt is voor een eventuele toename van (zwaar) verkeer;
    5. 5. alle activiteiten ten behoeve van de uitoefening van de toegelaten bedrijvigheid binnen de bestaande bebouwing wordt ondergebracht;
    6. 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. c. het bepaalde in lid 3.4 onder c en toestaan dat gronden en bouwwerken buiten het bouwvlak worden gebruikt voor het opslaan van mest en/of kuilvoer en naar de aard daarmee gelijk te stellen opslag, mits;
    1. 1. dit om bedrijfseconomische, ontsluitings- of milieuredenen, bijvoorbeeld vanwege de nabijheid van woningen, noodzakelijk is;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de landschappelijk en natuurlijke waarden, de geomorfologische, de archeologische en cultuurhistorische waarden, de verkeersveiligheid, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  4. d. het bepaalde in lid 3.4 onder h en toestaan dat een bedrijfswoning wordt gebruikt voor meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning, mits:
    1. 1. deze ontheffing uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of een derde (huishouden van een) persoon;
    2. 2. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot (tenzij tevens de ontheffing in lid 3.3onder d is toegepast) en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen
    3. 3. er sprake blijft van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft;
    4. 4. er sprake blijft van één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;
    5. 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    6. 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. e. het bepaalde in lid 3.4 onder o en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen dan wel direct grenzend aan het bouwperceel dan wel direct grenzend aan een bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    1. 1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
    2. 2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabij­gelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
    3. 3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
    4. 4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m bedragen;
    5. 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden van de historische buitenplaatsen.
  6. f. het bepaalde in lid 3.4.3 onder a indien in plaats van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in Bijlage 2 andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:
    1. 1. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in Bijlage 2 opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in Bijlage 2 genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;
    2. 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.7 Wijzigingsbevoegheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:

Wijziging situering bouwperceel

  1. a. een aangegeven bouwperceel, bij gelijkblijvende oppervlakte, qua situering wordt gewijzigd, met inbegrip van een wijziging van het daarbinnen gelegen bouwvlak, mits:
    1. 1. er een bedrijfstechnische noodzaak is om ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen of het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten, de situering van het bouwperceel/-vlak te wijzigen;
    2. 2. er ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpassing een erfbeplantingsplan, afgestemd op de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan is opgesteld;
    3. 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

Functieverandering bouwperceel naar wonen

  1. b. de bestemming ‘Agrarisch - 1’, uitsluitend voorzover voorzien van een bouwperceel, wordt gewijzigd in de bestemming ‘Wonen’ ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:
    1. 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van Artikel 4 van overeenkomstige toepassing zijn;
    2. 2. de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf” wordt verwijderd;
    3. 3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    4. 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

Functieverandering bouwpercelen naar niet-agrarische bedrijvigheid

  1. c. de bestemming ‘Agrarisch - 1’ uitsluitend voorzover voorzien van een bouwperceel, wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf - Voormalig agrarisch’, ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:
    1. 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 16 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010', vastgesteld op 18 februari 2010 met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402, van overeenkomstige toepassing zijn;
    2. 2. de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf” wordt verwijderd;
    3. 3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    4. 4. de functie ondergebracht wordt in de bestaande, voormalig agrarisch gebruikte gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging en die ten minste drie jaar ten behoeve van het agrarisch gebruik in gebruik zijn geweest;
    5. 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonhuizen en bijbehorende bouwwerken, al dan niet in combinatie met ruimten voor:
    1. 1. een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
    2. 2. mantelzorg;
  2. b. een paardrijdbak ter plaatse van de specifieke functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - paardrijdbak';

met de daarbijbehorende:

  1. c. tuinen, erven en terreinen;
  2. d. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeesters en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 4.2.1 onder c en toestaan dat een hoofdgebouw wordt gebouwd in afwijking van de situering van het bouwvlak of bestaande hoofdgebouw, mits:
    1. 1. de huidige situering van het hoofdgebouw of het bouwvlak belemmeringen oplevert voor de omgeving dan wel voor de bewoners zelf en er met een gewijzigde situering een verbetering kan worden bewerkstelligd ten gunste van een goed woon- en leefklimaat, al dan niet vanwege stedenbouwkundige redenen;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. b. het bepaalde in lid 4.2.1 onder d en toestaan dat, in geval van gehele sloop van het hoofdgebouw met een bestaande inhoud van meer dan 2.000 m³, een nieuw hoofdgebouw wordt gebouwd met een inhoud van ten hoogste 2.000 m³, mits:
    1. 1. het nieuwe hoofdgebouw wordt gebouwd overeenkomstig de bestaande karakteristieke hoofdvorm;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. c. het bepaalde in lid 4.2.1 onder d en toestaan dat de inhoud van een woning wordt vergroot, mits:
    1. 1. de inhoud van de woning ten hoogste de inhoud van het hoofdgebouw zal bedragen;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  4. d. het bepaalde in lid 4.2.2 onder d en e en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot, mits:
    1. 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast in relatie tot het verwijderen van een bestaande veldschuur uit het agrarisch gebied, waarbij de veldschuur wordt verplaatst binnen de grenzen van het bestemmingsvlak;
    2. 2. voor de bestaande veldschuur de wijzigingsbevoegdheid van 3.7. onder j of 4.7. onder g van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010', vastgesteld op 18 februari 2010 met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402 is toegepast;
    3. 3. de oppervlakte van het bijgebouw ten hoogste 50 m² zal bedragen, tenzij de bestaande, te verplaatsen veldschuur groter is dan 50 m², in welk geval het bijgebouw 50 m² zal bedragen vermeerderd met een kwart van het aantal m²’s dat de te verplaatsen veldschuur groter is dan 50 m²;
    4. 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. e. het bepaalde in lid 4.2.2, onder d en e en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 200 m², mits:
    1. 1. deze afwijkingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van stalruimte voor dieren en/of de opslag van materieel dat gebruikt wordt voor het onderhoud van eigen gronden dan wel in situaties waar al 100 m² aan stalruimte voor dieren en/of de opslag van materieel aanwezig is;
    2. 2. er sprake is van eigendom van gronden buiten het erf met een omvang van ten minste 5.000 m²;
    3. 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. f. het bepaalde in lid 4.2.2, onder i en toestaan dat aan- en uitbouwen tot ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw worden voorzien van een plat dak, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld.

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 4.4.1 onder e en toestaan dat een hoofdgebouw wordt gebruikt door meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning, mits:
    1. 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of een derde (huishouden van een) persoon;
    2. 2. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;
    3. 3. er sprake blijft van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft;
    4. 4. er sprake blijft van één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;
    5. 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    6. 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. b. het bepaalde in lid 4.4.1 onder e en toestaan dat in een hoofdgebouw meer dan één woning mag worden gebouwd, mits:
    1. 1. het aantal woningen ten hoogste twee zal bedragen, in geval de inhoud van het hoofdgebouw ten minste 1.000 m³ bedraagt;
    2. 2. het aantal woningen ten hoogste drie zal bedragen, in geval de inhoud van het hoofdgebouw ten minste 1.500 m³ bedraagt;
    3. 3. de bestaande bouwmassa van het hoofdgebouw niet wordt vergroot;
    4. 4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    5. 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. c. het bepaalde in lid 4.4.1 onder f en toestaan dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning in de vorm van bed and breakfast, mits:
    1. 1. de logiesverstrekking plaatsvindt binnen het bestaande hoofdgebouw. Er wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);
    2. 2. er maximaal twee kamers gerealiseerd worden en er maximaal 5 personen aanwezig mogen zijn;
    3. 3. er geen keukenblok in de wooneenheden wordt gemaakt;
    4. 4. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
    5. 5. er geen extra inrit wordt aangelegd in verband met de vestiging;
    6. 6. de vestiging alleen is toegestaan aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
    7. 7. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    8. 8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  4. d. het bepaalde in lid 4.4.1 onder i en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    1. 1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
    2. 2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
    3. 3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
    4. 4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m bedragen;
    5. 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden van de historische buitenplaatsen.
  5. e. het bepaalde in lid 4.4.3 indien in plaats van de landschapsmaatregelen ter plaatse van de aanduiding ''specifieke vorm van wonen – rood voor rood slooplocatie 1’ zoals opgenomen in Bijlage 3 andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:
    1. 1. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in Bijlage 3 opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in Bijlage 3 genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;
    2. 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.
  6. f. het bepaalde in lid 4.4.3 indien in plaats van de landschapsmaatregelen ter plaatse van de aanduiding ''specifieke vorm van wonen – rood voor rood slooplocatie 3’ zoals opgenomen in Bijlage 4 andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:
    1. 1. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in Bijlage 4 opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in Bijlage 4 genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;
    2. 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.

4.6 Wijzigingsbevoegheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:

  1. a. de aanduiding “specifieke vorm van wonen - boerderijkamers” wordt aangebracht, mits:
    1. 1. de kamers in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden ondergebracht, waarbij gebruik wordt gemaakt van één entree gezamenlijk voor alle kamers;
    2. 2. het voormalig agrarisch bedrijfsgebouw deel uitmaakt van het bestaande ensemble van gebouwen op het betreffende erf;
    3. 3. het aantal boerderijkamers per perceel minimaal twee bedraagt. Bij hoge uitzondering kan in kleine, karakteristieke en bijzondere panden worden volstaan met één boerderijkamer indien de oppervlakte niet toereikend is voor twee;
    4. 4. de oppervlakte van een boerderijkamer ten hoogste 60 m² bedraagt;
    5. 5. de gezamenlijke oppervlakte van de boerderijkamers per bouwperceel ten hoogste 500 m² bedraagt;
    6. 6. de kamers bedrijfsmatig geëxploiteerd worden door één van de bewoners van het perceel;
    7. 7. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
    8. 8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. b. de bestemming ‘Wonen’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf - Voormalig agrarisch’, mits:
    1. 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 16 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010', vastgesteld op 18 februari 2010 met indificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402 van overeenkomstige toepassing zijn;
    2. 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    3. 3. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning;
    4. 4. de bedrijfsfunctie ondergebracht wordt in de bestaande, voormalig agrarisch gebruikte gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging;
    5. 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het gronden betreft waar een kampeerterrein voor klein kamperen is toegestaan;
  2. b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  3. c. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. d. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
  5. e. het storten van puin en afvalstoffen;
  6. f. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  7. g. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
  2. b. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen en toestaan dat vóór een voorgevel wordt gebouwd op de wijze van:
    1. 1. linten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    3. 3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;

mits de afstand vanuit de voorgevel niet meer dan 1,50 m zal bedragen.

  1. c. de bestemmingsregels ten aanzien van het bouwen van gebouwen, waaronder overkappingen, en toestaan dat ten behoeve van het kleinschalig kamperen, gebouwtjes, waaronder overkappingen, ten behoeve van sanitaire voorzieningen worden gebouwd, mits:
    1. 1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen, waaronder overkappingen, per kampeerterrein ten hoogste 50 m² zal bedragen;
    2. 2. de goothoogte van een gebouw of een overkapping ten hoogste 3,00 m zal bedragen;
    3. 3. de dakhelling van een gebouw of een overkapping ten minste 18º zal bedragen;
    4. 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:

a. enige bestemming wordt gewijzigd voor wat betreft de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten voor de telecommunicatie, mits:

  1. 1. de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand hoog bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen hoog bouwwerk;
  2. 2. de antenne niet geplaatst kan worden op een bedrijventerrein;
  3. 3. de antenne vervolgens geplaatst moet worden in aansluiting op grote infrastructuurlijnen;
  4. 4. de mast radiografisch noodzakelijk is;
  5. 5. de hoogte van een mast ten hoogste 45,00 m zal bedragen;
  6. 6. het aantal masten binnen de gemeente niet meer mag bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit;
  7. 7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zódanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.

9.2 Regels parkeren

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  3. c. 10.1 sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. 10.2 sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, Westerhoekweg 10 Denekamp, Ootmarsumsestraat 43 Denekamp En Vlierweg 4-6 Tilligte van de gemeente Dinkelland.

Vastgesteld bij besluit van de gemeente raad van de gemeente Dinkelland d.d.

, Voorzitter

, Secretaris

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op drie locaties in de gemeente Dinkelland welke gezamenlijk deelnemen aan de rood-voor-rood regeling.

Aan de Ootmarsumsestraat 43 te Denekamp is een woonerf gelegen. Op het perceel is een voormalige kippenstal met een oppervlakte van 696 m² aanwezig. Het voornemen bestaat om deze schuur te slopen en een nieuwe woning op het erf te realiseren. Op basis van de rood-voor-rood regeling dient minimaal 850 m² aan landschapsontsierende bebouwing te worden gesloopt om in aanmerking te kunnen komen voor een compensatiewoning. De aanvullende sloopmeters worden van de Vlierweg 6 te Tilligte gehaald. Hier zal 418 m2 aan landschapsontsierende schuren gesloopt worden.

Aan de Westerhoekweg 10 te Denekamp is een grondgebonden agarisch bedrijf gelegen. De eigenaren willen het bedrijf stopzetten en met toepassing van de rood-voor-rood regeling een woning ter compensatie van de sloop van landschapsontsierende schuur van 746 m2. De aanvullende vierkante meters worden eveneens van de Vlierweg 6 gehaald.

In totaal zal er 1.860 m2 gesloopt worden, goed voor twee compensatiewoningen. Het erf aan de Vlierweg 4-6 te Tilligte betreft op dit moment een gemengd agrarisch bedrijf. Dit bedrijf zal in de toekomstige situatie een grondgebonden bedrijf worden.

Voorgenoemde ontwikkelingen passen niet binnen de geldende bestemming, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Ligging

Het plangebied bestaat uit drie verschillende locaties: de Ootmarsumsestraat 43 te Denekamp, Vlierweg 4-6 te Tilligte en de Westerhoekweg 10 te Denekamp. Het plangebied ligt binnen de gemeente Dinkelland.

Ootmarsumsestraat 43 Denekamp

De locatie Ootmarsumsestraat 43 te Denekamp, kadastraal bekend als Denekamp nummer 466, sectie O, ligt net buiten de bebouwde kom van de kern Denekamp en is nabij het westelijke deel van het dorp gelegen. De locatie ligt aan de doorgaande weg tussen Denekamp en Ootmarsum (N349). In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR3LOCATIES-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied Ootmarsumsestraat (bron: Esri Nederland, Jan Willem van Aalst).

Vlierweg 4-6 Tilligte

De locatie Vlierweg 4-6 te Tilligte, kadastraal bekend als Denekamp, nummers 809 en 810, sectie I, ligt zo'n 1,3 kilometer ten zuidwesten van het dorp Tilligte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR3LOCATIES-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: Ligging plangebied Vlierweg (bron: Esri Nederland, Jan Willem van Aalst).

Westerhoekweg 10 Denekamp

De locatie Westerhoekweg 10 te Denekamp, kadastraal bekend als Denekamp nummers 1392 en 1394, sectie M, ligt op circa 1,1 km ten noordwesten van de bebouwde kom van de kern Denekamp.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR3LOCATIES-VG01_0003.png"

Figuur 1.3: Ligging plangebied Westerhoekweg (bron: Esri Nederland, Jan Willem van Aalst).

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in de onderstaande figuren voor iedere locatie separaat weergegeven (rood omkaderd). Zie de - digitale - verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR3LOCATIES-VG01_0004.png"

Figuur 1.4: Begrenzing plangebied Ootmarsumsestraat (bron: kadastralekaart.com).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR3LOCATIES-VG01_0005.png"

Figuur 1.5: Begrenzing plangebied Vlierweg (bron: kadastralekaart.com).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR3LOCATIES-VG01_0006.png"

Figuur 1.6: Begrenzing plangebied Westerhoekweg (bron: kadastralekaart.com).

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010', vastgesteld door de gemeenteraad van Dinkelland op 18 februari 2010. Onderstaand zijn uitsneden van de verbeelding voor de locaties weergegeven en is een nadere toelichting verschaft.

Ootmarsumsestraat 43 Denekamp

De locatie Ootmarsumsestraat heeft de enkelbestemming ‘Wonen’ (het erf) en ‘Agrarisch - 1’ voor de gronden rondom het erf. De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit en mantelzorg met de daarbij behorende tuinen, erven en terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

De gronden aan de oostzijde van het perceel hebben naast de agrarische bestemming ook de aanduiding ‘reconstructiewetzone - extensiveringsgebied’. Deze gronden zullen worden betrokken in de ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR3LOCATIES-VG01_0007.png"

Figuur 1.7: Uitsnede bestemmingsplan ‘Buitengebied 2010’ ter plaatse van de Ootmarsumsestraat (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Vlierweg 4-6 Tilligte

De locatie Vlierweg heeft de enkelbestemming ‘Agrarisch - 1’ met de functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel gemengd agrarisch bedrijf' en 'specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning'. De voor ‘Agrarisch - 1’ aangewezen gronden zijn- onder meer - bestemd voor het agrarisch gebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebon­den agrarische bedrijfsvoering in combinatie met een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel gemengd agrarisch bedrijf'.

Op 19 december 2019 is voor deze locatie omgevingsvergunning verleend voor afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het bouwen van een schuur deels buiten het bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR3LOCATIES-VG01_0008.png"

Figuur 1.8: Uitsnede bestemmingsplan ‘Buitengebied 2010’ ter plaatse van de Vlierweg (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Westerhoekweg 10 Denekamp

De locatie Westerhoekweg heeft de enkelbestemming ‘Agrarisch - 1’ met de functieaanduiding'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf'. De voor ‘Agrarisch - 1’ aangewezen gronden zijn- onder meer - bestemd voor het agrarisch gebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf'. Op grond van de gebruikregels is onder voorwaarden een beroep aan huis toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR3LOCATIES-VG01_0009.png"

Figuur 1.9: Uitsnede bestemmingsplan ‘Buitengebied 2010’ ter plaatse van de Westerhoekweg (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, Westerhoekweg 10 Denekamp, Ootmarsumsestraat 43 Denekamp En Vlierweg 4-6 Tilligte' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding, schaal 1:1000 (tek. nr. NL.IMRO.1774.BUIBPRVR3LOCATIES-VG01)
  • Bijlagen bij de toelichting
  • Regels
  • Bijlagen bij de regels

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Ootmarsumsestraat 43 Denekamp

Aan de Ootmarsumsestraat 43 in Denekamp is in de huidige situatie sprake van een woonerf. Het erf omvat een woonhuis, een voormalige kippenschuur (zie figuur 2.2), een paardenbak en een kleinere schuur gesitueerd achter het woonhuis (vanaf de Ootmarsumsestraat gezien). In het verleden is het erf agrarisch in gebruik geweest. De erfbebouwing ligt op enige afstand (circa 35 meter) van de Ootmarsumsestraat. De inrit van de woning betreft tegelijkertijd de inrit naar een elektriciteitshuisje. Figuur 2.1 toont het zicht op het erf vanaf de Ootmarsumsestraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR3LOCATIES-VG01_0010.png"

Figuur 2.1: Zicht op erf Ootmarsumsestraat 43 vanaf de Ootmarsumsestraat (bron: Google Streetview).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR3LOCATIES-VG01_0011.png"

Figuur 2.2: Voormallige kippenschuur.

Vlierweg 4-6 Tilligte

Aan de Vlierweg 4-6 in Tilligte is in de huidige situatie sprake van een agrarisch erf. Het erf omvat twee woningen met daarachter een tuinhuis. Verder zijn op het erf een aantal agrarische schuren, een kippenhok en drie kuilvoerplaten gesitueerd. Figuur 2.3 toont het zicht op het erf vanaf de Vlierweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR3LOCATIES-VG01_0012.png"

Figuur 2.3: Zicht op erf Vlierweg 4-6 vanaf de Vlierweg (bron: Google Streetview).

Westerhoekweg 10 Denekamp

Aan de Westerhoekweg 10 in Denekamp is in de huidige situatie sprake van een agrarisch erf. Het erf omvat een woning, een schuur en een paardrijbak. Op het erf is tevens een beroep aan huis aanwezig in de vorm van het geven van workshops. Figuur 2.4 weergeeft de te slopen schuur op het erf aan de Westerhoekweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR3LOCATIES-VG01_0013.png"

Figuur 2.4: Te slopen schuur aan de Westerhoekweg 10.

2.2 Toekomstige Situatie

Ten behoeve van de nieuwe erfinrichting is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld met daarin voor elke locatie een landschapsontwerp. Onderstaand wordt per deellocatie, een weergave van de toekomstige situatie weergegeven volgens het landschapsontwerp. Het complete ruimtelijke kwaliteitsplan opgenomen als Bijlage 1 bij de deze toelichting.

Ootmarsumsestraat 43

Initiatiefnemer is voornemens om met toepassing van het Rood voor Rood beleid Dinkelland 2015 een nieuwe woning, met bijgebouw, te realiseren ter plaatse van de voormalige kippenschuur. Ter plaatse zal zo'n 700 m2 aan landschapsontsierende bebouwing worden gesloopt. Verder zal de paardenbak verwijderd worden. De schuur van de bestaande woning zal uitgebreid worden. In de beoogde situatie wordt er, op verschillende plaatsen, op het erf nieuwe beplanting aangeplant. Ten behoeve van de ontwikkeling is een landschapsontwerp gemaakt (zie figuur 2.5).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR3LOCATIES-VG01_0014.png"

Figuur 2.5: Landschapsontwerp Ootmarsumsestraat (bron: Borgerink Groendesign).

Vlierweg 4-6

Aan de Vlierweg worden vier landschapsontsierende agrarische opstallen, met een oppervlakte van 418 m2, gesloopt. Het bedrijf zal 'ontmengd' worden waarbij de grondgebonden tak zal blijven bestaan. Nabij van de te slopen schuur aan de zuidwestzijde van het erf zal een reeds vergunde schuur gebouwd worden. Ter plaatse van de te slopen schuur aan de noordwestzijde van het erf zal een bomenrij bestaande uit zomereiken gerealiseerd worden. Het kippenhok dat zich nu ten noorden van de te slopen schuren bevindt zal verplaatst worden naar een plaats in de nieuw te realiseren bomenrij. Ten behoeve van de ontwikkeling is een landschapsontwerp gemaakt (zie figuur 2.6).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR3LOCATIES-VG01_0015.png"

Figuur 2.6: Landschapsontwerp Vlierweg (bron: Borgerink Groendesign).

Westerhoekweg 10

Aan de Westerhoek wordt de agrarische bestemming gewijzigd in een woonbestemmig en wordt de mogelijkheid behoduen voor een beroep aan huis. Er wordt één landschapsontsierende agrarische opstal, met een oppervlakte van 746 m2, gesloopt. Ter plaatse van de paardenbak wordt één compensatiewoning gerealiseerd. De paardenbak zal verplaatst worden naar een locatie ten noorden van de bestaande woning. Ter plaatse van de te slopen schuur worden twee bijgebouwen gerealiseerd, één voor de bestaande woning en één voor de compensatiewoning. Ten behoeve van de landschappelijke inpassing zullen meerdere nieuwe bomen aangeplant worden. Voor de ontwikkeling is een landschapsontwerp gemaakt (zie figuur 2.7).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR3LOCATIES-VG01_0016.png"

Figuur 2.7: Landschapsontwerp Westerhoekweg (bron: Borgerink Groendesign).

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruime is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Onderhavig plan

Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor zeer kleinschalige ontwikkelingen. Uit de uitspraken ECLI:NL:RVS:2014:4720 & ECLI:NL:RVS:2015:2921 blijkt namelijk dat de ontwikkeling van respectievelijk acht en elf woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Onderhavig plan betreft de realisatie van in totaal twee extra woningen en is daarmee veel kleinschaliger.

De compensatiewoningen worden gerealiseerd op bestaande erfstructuren. De woning wordt gesitueerd op een locatie waar momenteel sprake is van bestaande bebouwing. In ruil daarvoor wordt op drie locaties landschapsontsierende bebouwing gesloopt, waardoor op deze percelen sprake is van transformatie en herinvulling. Volgens de Nota van toelichting behorend bij het besluit tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in verband met de aanpassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking worden ontwikkelingen die geen extra verstedelijking tot gevolg hebben maar bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals bijvoorbeeld de Ruimte-voor-Ruimteregelingen, niet gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder.

3.2 Provinciaal Beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR3LOCATIES-VG01_0017.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

Artikel 2.1.2 lid 1 Principe van concentratie
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Doorwerking voor voorliggend plan:
Met dit artikel stelt de provincie Overijssel dat woningbouw uitsluitend is toegestaan als voorzien kan worden in een lokale behoefte. De lokale behoefte is weergegeven in de Woonvisie 2016+ en het daarbijbehorende woningbouwprogramma van de gemeente Dinkelland. De realisatie van twee woningen in het kader van de gemeentelijke rood voor rood woning past binnen de Woonvisie 2016+ en het bijbehorende woningbouwprogramma en voorziet daarmee in een lokale behoefte.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:

In de huidige situatie op de betrokken locaties betreffen elk bestaande erfstructuren met (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen. In het kader van de gemeentelijke Rood voor Rood regeling wordt 1.860 m2 aan agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt. Ter compensatie worden er twee woningen teruggebouwd, één aan de Ootmarsumsestraat 43 te Denekamp en één aan de Westerhoekweg 10 te Denekamp. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling die met dit plan wordt mogelijk gemaakt dan ook niet leidt tot een extra ruimtebeslag in de 'groene omgeving'. De bebouwde oppervlakte in het buitengebied van de gemeente Dinkkeland neemt als gevolg van dit plan af. Voorliggend plan voldoet daarmee aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

  • In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Onderhavig plan voorziet in de realisatie van twee extra woningen die landschappelijk worden ingepast in de omgeving. Door de sloop van (voormalige) agrarische opstallen en de uitvoering van de landschapsmaatregelen wordt de ruimtelijke kwaliteit binnen de plangebieden aanzienlijk versterkt. Voor een nadere toelichting op de landschappelijke inpassing wordt verwezen naar hoofdstuk 2 en de als bijlagen opgenomen landschapsontwerpen. In paragraaf 3.2.3 is het plan getoetst aan de geldende ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken. Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan voldoet aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het plan is daarmee in overeenstemming met artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen

  • Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • de behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis va regionale afstemming.

Doorwerking voor voorliggend plan:

De 14 gemeenten in Twente hebben samen de Regionale Woonvisie opgesteld. Daarmee zijn de hoofdlijnen voor het woonbeleid overeen gekomen. De woonafspraken zijn bekrachtigd in de 'Bestuursovereenkomst woonafspraken Twente' die in januari 2016 is gesloten. Eén van de uitwerkingen betreft het verder afstemmen van de gemeentelijke bouwprogramma's. Dit is uitgewerkt in de 'Regionale Woonprogrammering Twente' (december 2015). De bevolkings- en huishoudensprognose van Primos2013 is daarbij als uitgangspunt gehanteerd. De Woonvisie 2016+ van de gemeente Tubbergen vormt de basis voor strategische afwegingen die de gemeente maakt op het gebied van wonen. De concept-woonvisie is als onderdeel van de gemaakte afspraken in het kader van de regionale Woonagenda voorgelegd aan de gemeenten uit de subregio Noord-Twente en zij hebben hiermee ingestemd. De realisatie van twee extra woningen in het kader van het gemeentelijke Rood voor Rood beleid past binnen de in de Woonvisie 2016+ opgenomen woningbouwprogramma. Het plan is daarmee in overeenstemming met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.6.4 Nieuwe ontwikkelingen
Bestemmingsplannen voorzien alleen in nieuwe ontwikkelingen binnen gebieden die in artikel 2.6.2 begrensd zijn als Nationaal Landschap als die bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de kernkwaliteiten als benoemd in artikel 2.6.3 en zoals nader uitgewerkt in bijlage 7 van de Omgevingsverordening Overijssel. De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap 'Noordoost - Twente' zijn:

  • het samenhangende complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen;
  • de grote mate van kleinschaligheid;
  • het groene karakter.

Doorwerking voor voorliggend plan:

De plangebieden ligen in het Nationaal Landschap 'Noordoost - Twente'. Zoals beschreven zorgt onderhavig plan voor een kwaliteitsverbetering van het plangebied en de omgeving. Onderhavig plan heeft betrekking op de sloop van een veelvoud aan (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen. De compensatiewoningen wordt landschappelijk ingepast waarbij rekening wordt gehouden met de kernwaarden en kwaliteiten van de omgeving. Deze landschappelijke inpassing levert een bijdrage aan de verbetering en versterking van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap 'Noordoost - Twente'. Het plan is in overeenstemming met artikel 2.6.4 en 2.6.3 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In de figuren 3.2 t/m 3.4 zijn fragmenten van de de ontwikkelingsperspectieven kaart behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

Ootmarsumsestraat 43

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR3LOCATIES-VG01_0018.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart Ootmarsumsestraat, gemarkeerd (bron: provincie Overijssel).

Vlierweg 4-6

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR3LOCATIES-VG01_0019.png"

Figuur 3.3: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart Vlierweg, gemarkeerd (bron: provincie Overijssel).

Westerhoekweg 10

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR3LOCATIES-VG01_0020.png"

Figuur 3.4: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart Westerhoekweg, gemarkeerd (bron: provincie Overijssel).

Het plangebied is gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. In dit ontwikkelingsperspectief staat de ambitie 'Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. Daarnaast gelden de volgende ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • Continu en beleefbaar watersysteem.

In dit ontwikkelingsperspectief zijn ook plekken waar, door de ruimtelijke structuur van het landschap, de beschikbare milieuruimte of reeds aanwezige bebouwing, de ontwikkelruimte van agrarische bedrijven beperkt is. Hier liggen ontwikkelkansen voor andere vormen van bedrijvigheid (denk aan dienstverlenende zelfstandigen zonder personeel) die de ruimtelijke structuur versterken. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt.

Binnen het mixlandschap worden onder andere ontwikkelingsmogelijkheden voor de functie 'wonen' geboden, mits dit past binnen de ruimtelijke kwaliteitsambities. Onderhavig plan heeft betrekking op de sloop van agrarische opstallen op drie erven in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Als compensatie van de sloop mogen twee woningen worden gerealiseerd op twee van de slooplocaties. Deze woningen worden landschappelijk ingepast in de omgeving en levert een bijdrage aan de verbetering en versterking van de landschappelijke waarden.

Gebiedskenmerken

Voor wat betreft de gebiedskenmerken voor de verschillende deelgebieden wordt onderstaand een opsomming weergegeven van de van toepassing zijnde kenmerken:

Ootmarsumsestraat 43, Denekamp

  • natuurlijke laag: stuwwallen en dekzandvlakte en ruggen
  • laag van agrarisch cultuurlandschap: oude hoevenlandschap
  • stedelijke laag: verspreide bebouwing
  • laag van de beleving: donkerte

Vlierweg 4-6, Tilligte

  • natuurlijke laag: dekzandvlakte en ruggen
  • laag van agrarisch cultuurlandschap: jonge heide- en broekontginningslandschap
  • stedelijke laag: verspreide bebouwing
  • laag van de beleving: donkerte

Westerhoekweg 10, Denekamp

  • natuurlijke laag: beekdalen en natte laagtes
  • laag van agrarisch cultuurlandschap: oude hoevenlandschap
  • stedelijke laag: verspreide bebouwing
  • laag van de beleving: donkerte

Als gevolg van de sloop van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen en de realisatie van twee nieuwe woningen wordt het bestaande reliëf op de deellocaties niet aangetast. De te bouwen woning aan de Ootmarsumsestraat is voorzien op de locatie van de te slopen voormalige kippenschuur. De te bouwen woning aan de Westerhoekweg wordt gerealiseerd ter plaatse van de paardenbak. Ter hoogte van deze locaties is op beide bouwlocaties reeds sprake van een vlak terrein en is reliëf niet of nauwelijks aanwezig. Daarnaast worden de woningen conform in de bijlagen opgenomen landschapsontwerpen.

Onderhavig plan maakt de realisatie van twee woningen mogelijk als gevolg van de sloop van de bestaande agrarische opstallen. Het plangebied wordt landschappelijk ingepast waarbij rekening gehouden wordt met de landschappelijke waarden en kenmerken van het plangebied. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan de aanwezige gebiedskenmerken voor de drie deelgebieden en tracht deze juist te versterken. Hiertoe is de planvorming ook voorgelegd aan het kwaliteitsteam van de gemeente, die goedkeuring op de planvorming hebben verstrekt.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Dinkelland

De gemeente Dinkelland heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (10 september 2013). De visie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid.

De gemeente Dinkelland profileert zich als een agrarische en toeristische gemeente. Deze twee componenten zijn dan ook grote dragers van de Dinkellandse economie. Het beleid wordt gericht op het versterken van dit economische profiel. Dinkelland kiest voor een regisserende en faciliterende rol in het borgen en bevorderen van een gezond en maatschappelijk verantwoord economisch leven in de gemeente. Realisering van compenserende werkgelegenheid voor de teruglopende agrarische sector en de bevordering van de economische betekenis van de toeristisch-recreatieve sector zijn hoofdkeuzes van beleid.

Kenmerkend voor de gemeente Dinkelland is het unieke landschap dat is aan te merken als een kleinschalig samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen. De gemeente heeft een gezonde economie die ten dele drijft op de agrarische en toeristische sector maar waarin ook zeker andere bedrijvigheid, die zowel in de kernen als het buitengebied is gevestigd, een belangrijke rol speelt. Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van deze unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde weerbare economie. Voor de ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied betekent dit dat Dinkelland staat voor:

  • een evenwichtige en duurzame ontwikkeling van het grondgebied, met respect voor het natuurlijke en culturele erfgoed;
  • goede condities voor een goed functionerende economische sector, passend bij het karakter van Dinkelland, met bijzondere aandacht voor de agrarische sector en de toeristisch recreatieve sector.

Toets

In de structuurvisie wordt ook een visie gegeven op de transformatie van vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen. Gemeentelijk beleid moet bijdragen aan het realiseren van nieuwe economische dragers en ruimte bieden voor een verbreding van bestaande economische dragers in het landelijk gebied. Het gemeentelijk beleid heeft een sociaal-economisch hoofddoel. Daarnaast dient het ter voorkoming van verval en verkrotting van agrarische bedrijfsgebouwen in het landelijk gebied. De verruiming van de mogelijkheden mag in elk geval niet leiden tot afbreuk van de ruimtelijke kwaliteit. Eén van de regelingen die hiervoor in het leven is geroepen is de ' Rood voor rood' regeling. Dit betreft een apart beleidskader dat hierna zal worden behandeld.

Met dit Rood-voor-rood plan wordt op een positieve bijgedragen aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van de Ootmarsumsestraat 43, de Westerhoekweg 10, beide in Denekamp en ter plaatse van de Vlierweg 6 in Tilligte. De hoeveelheid leegstaande voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen wordt verminderd en tegelijkertijd wordt er rondom de bestaande en de compensatiewoningen geïnvesteerd in de ontwikkeling van landschapselementen (singels, bosjes, erfbeplanting). Geconcludeerd wordt dat voorliggend bestemmingsplan niet in strijd is met het beleid uit de gemeentelijke structuurvisie.

3.3.2 Rood voor Rood beleid Dinkelland 2015

Aanleiding voor het vaststellen van het beleid is dat steeds meer agrarische bedrijven veranderen in hobbymatige agrarische activiteiten of volledig stoppen met hun agrarische activiteiten. Het gevolg hiervan is een toename van leegstaande landschapsontsierende bedrijfsgebouwen, waardoor verval van het buitengebied op de loer ligt. Middels Rood voor Rood is het mogelijk om deze gebouwen te slopen en er een woning voor terug te bouwen. Centrale doelstelling is om een ruimtelijke kwaliteitsverbetering te realiseren. In het beleid is ook de mogelijkheid tot maatwerk opgenomen.

Uitgangspunt van beleid is dat een oppervlakte van minimaal 850 m2 landschapsontsierende bebouwing of 4.500 m2 aan kassen dient te worden gesloopt om een compensatiekavel (woning) te kunnen verkrijgen. In het beleid zijn verschillende uitgangspunten voor de sloop- en herbouwlocatie opgenomen, waaraan het plan in principe dient te voldoen. Voorwaarden ten aanzien van de slooplocatie welke van toepassing zijn op dit plan zijn dat de te slopen bebouwing van minimaal 850 m2 landschapsontsierend is. Hierbij is behalve de uiterlijke staat ook de locatie op het erf van belang. Gebouwen die niet als landschapsontsierend worden aangemerkt, kunnen als bijgebouw bij de bestemming 'Wonen' worden gebruikt. De te slopen bebouwing is legaal gebouwd, dat betekent dat er een bouwvergunning aanwezig is of dat het gebouw valt onder het overgangsrecht.

Een voorwaarden ten aanzien van de herbouwlocatie is dat binnen de gemeentelijke Woonvisie ruimte moet zijn om een compensatiekavel te kunnen realiseren. Wanneer hierbinnen geen ruimte is, dan wordt de aanvraag afgewezen. De compensatiewoning kan geen onevenredige aantasting van agrarische en/of andere belangen in de omgeving veroorzaken, zoals belemmering van de bedrijfsmatige activiteiten van een bedrijf in de omgeving. De compensatiewoning dient aan te sluiten op bestaande bebouwing waarbij de maximale omvang van één compensatiekavel voor een enkele woning 1.200 m² bedraagt. Het kan dan gaan om kernen, dorpsranden, buurtschappen, lintbebouwing en bestaande erfstructuren.

Daarnaast dient een erfplan te worden ontwikkeld waaruit blijkt dat wordt geinvesteerd in ruimtelijke kwaliteit. De deelnemer aan Rood voor Rood zal uit de opbrengst van de bouwkavel het slopen van de bedrijfsgebouwen en de bijdrage voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit moeten bekostigen.

Toets

Er zal een oppervlakte van 1.860 m2 aan landschapsontsierende bedrijfsgebouwen worden gesloopt, waarmee aan de voorwaarde van minimaal 850 m2 voor één compisatiewoning wordt voldaan. Deze bebouwing bevindt zich aan Ootmarsumsestraat 43 en de Westerhoekweg 10 in Denekamp en aan de Vlierweg 4-6 in Tilligte. Er is een Ruimtelijk Kwaliteitsplan opgesteld dat als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan is gevoegd. Voor elke deellocatie is een landschapsontwerp opgesteld. Deze ontwerpen zijn als Bijlage 2, 3, 4 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd. In deze plannen is de te slopen bebouwing opgenomen, de situering van de woningen en nieuwe aan te planten beplanting.

De landschapsontwerpen zijn tot stand gekomen op basis van de beeldkwaliteitsprincipes Rood voor Rood, het Cascobeleid en Kwaliteitskader Gebiedskenmerken van de gemeente (een uitwerking van de gebiedskenmerken uit de Omgevingsvisie Overijssel). Het plan voldoet daarmee aan de criteria van het gemeentelijk Rood voor Rood-beleid.

3.3.3 Woonvisie 2016+ en Uitvoeringsnota woningbouw 2018 gemeente Dinkelland

Op 11 juli 2016 is de Woonvisie 2016+ vastgesteld. De centrale ambitie van de woonvisie is dat het voor alle doelgroepen, jong en oud, het aantrekkelijk wonen blijft in Dinkelland. Hiervoor dient het woningaanbod gevarieerd en comfortabel en toekomstbestendig te zijn, zodat men ook op latere leeftijd thuis kan blijven wonen. Hierbij hoort een passend voorzieningenniveau en betrokkenheid van inwoners tot elkaar, waardoor de leefbaarheid in de negen kernen wordt versterkt.

De visie is vertaald in drie ambities:

  • kwaliteitsslag maken: in stand houden kwaliteit centrumgebied/kernwinkelgebieden, verduurzamen en toekomstbestendig maken van de woningvoorraad, gerichte aanpak in buurten door renovatie van woningen en woonomgeving
  • beschikbaarheid: voor iedere doelgroep een woning. Het nieuwbouwprogramma wordt afgestemd met regiogemeenten, nieuwe plancapaciteit wordt getoetst aan afwegingskader, flexibele woningdifferentiatie in bestemmingsplannen en nieuwbouwaccenten op sociale huur en voor middeninkomens.
  • betaalbaarheid: passende prijs met bijbehorende kwaliteit. Beperkte vermindering van de kernvoorraad sociale huurwoningen is mogelijk, voortzetten starterslening, onderzoek naar blijverslening, in huurprijsbeleid corporatie wordt huurprijs beter afgestemd op inkomen.

Dinkelland krijgt de komende jaren te maken met enige bevolkingskrimp. Tot 2035 blijft het aantal huishoudens nog wel toenemen, waarvoor nog aanvullende nieuwbouw nodig is. De gemeente vindt het belangrijk dat er in alle kernen woningen worden gebouwd om te kunnen voorzien in de lokale woonbehoefte. Consumenten en ontwikkelaars vragen om meer 'ontwikkelvrijheid', meer maatwerk en mogelijkheden om eigen ideeën te kunnen vormgeven. Een nieuwbouwprogramma moet flexibel zijn naar type woning, prijsklassen, eigendomsvormen enwoonconcepten. De gemeente volstaat in de Woonvisie met een prioritering voor welke doelgroepen het bestemmingsplan geschikt is.

Voor de kleine kernen wordt de woningdifferentiatie op andere wijze bepaald, omdat het erg moeilijk is om inzicht te krijgen in de woonwensen van verschillende doelgroepen. Daarom worden er bestemmingsplannen gerealiseerd met een flexibele woningdifferentiatie. Verder wordt aan marktpartijen en corporatie gevraagd om concrete bouwplannen te ontwikkelen. Bij het niet voldoende op gang komen van de bouwproductie in een bepaalde kern worden de verschillende doelgroepen die actief zijn op de woningmarkt betrokken en worden concrete woonwensen geinventariseerd.

In de Uitvoeringsnota woningbouw 2018 is voor het buitengebied een woningbouwaantal opgenomen van 60 woningen voor de periode 2018 tot en met 2027.

Toets

Op dit moment (peildatum 1-2-2019) is er sprake van een harde plancapaciteit van 27 woningen in het buitengebied. Geconcludeerd wordt dat dit plan in lijn is met het beleid uit de Woonvisie 2016+, en dat er op basis van het woningbouwaantal dat in de Uitvoeringsnota woningbouw 2018 voor het buitengebied is opgenomen (60) ten opzichte van de plancapaciteit (27) ruimte is voor de realisatie van twee woningen binnen het plangebied.

3.3.4 Nota 'De casco benadering in Noordoost-Twente'

De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.

Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuren 3.5 en 3.6) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.

Ootmarsumsestraat 43 en Westerhoekweg 10

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR3LOCATIES-VG01_0021.png"

Figuur 3.5: Fragment casco-kaart nabij Ootmarsumsestraat 43 (bron: www.overijssel.nl/cascokaart).

Vlierweg 4-6

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR3LOCATIES-VG01_0022.png"

Figuur 3.6: Fragment casco-kaart nabij Vlierweg 6 (bron: www.overijssel.nl/cascokaart).

Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:

  1. 1. Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de cascokaart.
  2. 2. Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de cascokaart.
  3. 3. Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de cascokaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).

Toets
Op alle deellocaties zijn geen casco-elementen aanwezig die als gevolg van het planvoornemen worden aangetast c.q. verwijderd. Het is juist de bedoeling dat deze elementen verder versterkt worden. Het planvoornemen doet geen afbreuk aan de casco-structuur.

3.3.5 Beeldkwaliteitsplan RVR

De Nota omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 is in dit geval niet van toepassing, omdat voor rood voor rood-projecten een algemeen beeldkwaliteitsplan geldt. Toetsing op welstand vindt uiteindelijk plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de extra woningen. Voor de rood voor rood-woningen geldt het algemeen beeldkwaliteitplan rood voor rood zoals opgenomen in Bijlage 5. Op voorhand worden geen belemmeringen verwacht voor wat betreft de uitvoering van de plannen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Middels dit bestemmingsplan worden twee nieuwe woningen met bijgebouwen, aan de Ootmarsumsestraat en de Westerhoekweg, in het kader van de gemeentelijke rood-voor-rood regeling mogelijk gemaakt. Om deze woningen mogelijk te maken wordt er 1.860 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Daarnaast wordt het agrarische bedrijf aan de Vlierweg 'ontmengd' waarbij de grondgebonden tak zal blijven bestaan. De ontwikkeling is concreet beschreven in Hoofdstuk 2.

In de D-lijst onderdeel D 11.2 wordt onder een stedelijke ontwikkeling het volgende verstaan: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Vanuit jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2017:694) blijkt dat de beoordeling of een activiteit aangemerkt kan worden als een stedelijk ontwikkelingsproject afhangt van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol.

Uit voorgaande volgt dat de bouw van twee extra woningen op twee verschillende bouwlocaties in het buitengebied van de gemeente Dinkelland en de 'ontmenging van het agrarische bedrijf aan de Vlierweg, waarbij de grondgebonden tak zal blijven bestaan, in algemene zin niet te kwalificeren zijn als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De ontwikkelingen zijn van een dusdanig beperkte omvang en vinden plaats in het buitengebied, waardoor geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. De kwalificatie is wel afhankelijk van aard en omvang van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In dit geval is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.

De ontwikkeling wordt op passende wijze in het landschap opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR3LOCATIES-VG01_0023.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

Onderhavig plan maakt de realisatie van twee nieuwe woningen mogelijk aan de Ootmarsumsestraat en Westerhoekweg. Daarnaast wordt het agrarische bedrijf aan de Vlierweg omgezet van een gemengd naar grondgebonden bedrijf.

Ootmarsumsestraat 43

Aan de Ootmarsumsestraat 43 is binnen een straal van circa 180 m van de toekomstige - toe te voegen - woning een veldsportcomplex aanwezig. Dit betreft een milieucategorie 3.1 activiteit met een grootste richtafstand van 50 m voor geluid. Hieraan wordt ruimschoots voldaan. Het veldsportcomplex wordt niet beperkt als gevolg van het toevoegen van een extra woning binnen het plangebied.

Vlierweg 6

Als gevolg van de voorliggende plannen vinden er voor wat betreft de externe werking geen wijzigingen plaats. Er wordt geen milieugevoelig object toegevoegd of gewijzigd op deze locatie. Voor de omliggende functies heeft het planvoornemen geen gevolgen.

Westerhoekweg 10

De dichtstbijzijnde milieubelastende functie betreft een grondgebonden agrarisch bedrijf aan de Westerhoekweg 12. Voor de activiteit 'Akker-en/of tuinbouw in combinatie met het fokken en houden van dieren (niet intensief)' geldt een milieucategorie 3.2 en een grootste richtafstand van 100 m voor geur en 30 m voor stof en geluid. De afstand tussen de nieuw te bouwen woning binnen het plangebied en het bouwvlak betreft 60 m.

Daarmee wordt niet aan de richtafstand voor het aspect geur voldaan. Echter is in dit geval niet de richtafstand voor geur leiden, maar geldt op basis van de Wet geurhinder en veehouderij een vaste wettelijke afstand van 50 m, waaraan voldaan wordt. Dit wordt nader beschouwd in paragraaf 4.3 . Het bedrijf wordt hiermee niet in de mogelijkheden beperkt. Er wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening.

Er is daarbij voor de betrokken locaties eveneens geen sprake van negatieve aantasting van het woon- en leefklimaat voor omwonenden.

Interne werking

Bij de interne werking gaat het om de vraag of de nieuw te bouwen woning hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. In de nabijheid van het plangebied zijn diverse agrarische bedrijfspercelen en een niet-agrarisch bedrijf gelegen. Hieronder worden de activiteiten van de in de nabijheid gelegen (agrarische) bedrijven beschreven en of er voldaan wordt aan de richtafstand die geldt op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.

Ootmarsumsestraat 43

Aan de Ootmarsumsestraat 43 zal een milieugevoelig object (woning) gerealiseerd worden. De locatie is gelegen aan de rand van het buitengebied van de gemeente Dinkelland en kan gelet op de geringe verscheidenheid aan functies worden aangemerkt als omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'. In de directe omgeving (straal van circa 180 m) van het erf zijn geen milieuzoneringsplichtige functies gelegen. Deze dichtstbijzijnde functie - een veldsportcomplex met verlichting - betreft een milieucategorie 3.1 functie, waardoor ruimschoots aan de grootste richtafstand van 50 m voldaan wordt.

Vlierweg 4-6

Het agrarisch bedrijf aan de Vlierweg 6 zal ontmengd worden waarna er een grondgebonden bedrijf overblijft. De bestaande oppervlakte aan bedrijfsbebouwing wordt vastgelegd. Ten opzichte van de bestaande situatie zal er daarmee een verbeterde situatie optreden ten aanzien van milieuzonering. De uitvoerbaarheid is hiermee aangetoond.

Westerhoekweg 10

Aan de Westhoekweg 10 zal een milieugevoelig object (woning) gerealiseerd worden. De locatie is gelegen van het buitengebied van de gemeente Dinkelland en kan gelet op de geringe verscheidenheid aan functies worden aangemerkt als omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'. In de omgeving van het erf zijn meerdere agarische bedrijven gelegen. Ten noorden van het erf, aan de Westerhoekweg 7, is een grondgebonden agrarisch bedrijf gelegen. De activiteiten van dit bedrijf bestaan uit het fokken en houden van melkvee. Ten zuiden van het erf, aan de Westerhoekweg 12, een grondgebonden agrarisch bedrijf gelegen. De activeiten van dit bedrijf bestaan uit het fokken en houden van runderen. Op basis van de VNG-lijst 'Bedrijven en milieuzonering' geldt voor beide bedrijven een maximale richtafstand van 100 meter voor het aspect geur en een richtafstand van 30 meter voor de aspecten stof en geluid. Tenslotte is aan de Beekweg 6 is een intensieve veehouderij gevestigd waarvan de activiteiten onder andere bestaan uit het fokken en houden van varkens. Op basis van de VNG-lijst 'Bedrijven en milieuzonering' geldt voor dergelijke activiteiten een richtafstand van 200 meter voor het aspect geur, 50 meter voor het aspect geluid en 30 meter voor het aspect stof.

De kortste afstand tussen het bouwvlak van het bedrijf aan de Westerhoekweg 7 en de bestaande woning aan de Westerhoekweg 10 bedraagt 120 meter. Daarmee wordt ruimschoots aan de richtafstanden voldaan. De kortste afstand tussen het bouwvlak van het bedrijf aan de Westerhoekweg 12 en de nieuw te realiseren woning zal circa 60 meter bedragen. Daarmee wordt niet aan de richtafstand voor het aspect geur voldaan. Echter is in dit geval niet de richtafstand voor geur leiden, maar geldt op basis van de Wet geurhinder en veehouderij een vaste wettelijke afstand. Dit wordt nader beschouwd in paragraaf 4.3. De korste afstand tussen het bouwvlak van het bedrijf aan de Beekweg 6 en de nieuw te realiseren woning bedraagt zeker 290 meter waarmee aan de richtafstanden wordt voldaan.

Conclusie

Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan niet leidt tot mogelijke hinder van omliggende functies en is niet beperkend voor ontwikkelmogelijkheden van bedrijvigheid in de omgeving.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

De herbouwlocaties zijn allen gesitueerd buiten de bebouwde kom wat betekent dat op basis van artikel 14 lid 2 van de Wgv de afstand van een veehouderij (zowel grondgebonden als voor intensieve veehouderijen) tot de compensatiewoning minimaal 50 meter moet bedragen. Alle woningen die onderdeel uitmaken van onderhavig plan en een woonbestemming hebben of zullen krijgen (bestaande en nieuw te realiseren) liggen op meer dan 50 meter van een veehouderij. Het aspect geur vormt derhalve geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ootmarsumsestraat 43

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is door Kruse Milieu voor de locatie Ootmarsumsestraat 43 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (projectcode: 19023616, rapportagedatum: 25 juli 2019) om de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. De resultaten van het onderzoek staan hieronder weergeven. Het volledige bodemonderzoek is in Bijlage 6 van de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

Het onderzoek heeft geleid tot de volgende resultaten:

Resultaten veldwerk

Het terrein is beschouwd als niet verdacht. In totaal zijn er 14 inspectiegaten gegraven, waarvan één tot 3.2 meter diepte, welke is afgewerkt tot een peilbuis. De bodemopbouw ter plaatse van de onderzoekslocatie is zeer fijn tot matig fijn zand. De bovengrond is donkerbruin, zwak humeus met sporen wortels. Van 0.5 meter tot 1.2 meter diepte is een sterk zandige leemlaag aangetroffen met daaronder tot 1.5 meter een donkerbruine veenlaag. In de boven- en ondergrond zijn roest- en oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn bodemvreemde materialen waargenomen, die zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging (sporen puin, sporen en resten en sterk baksteen en resten asfalt). Er zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 1.08 meter min maaiveld.

Resultaten chemische analyses

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan worden geconcludeerd:

  • de bovengrond (BG) is zeer licht verontreinigd met PAK;
  • de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;.
  • het grondwater (peilbuis 1) is licht verontreinigd met barium.

Resultaten asbestanalyses

  • MM FF - Druppelzone A bevat asbest, het gehalte is hoger dan de interventiewaarde;
  • MM FF - Druppelzone B bevat asbest, het gehalte is hoger dan de interventiewaarde;
  • MM FF - Gat 1, 6, 7 en 8 bevat geen asbest;
  • MM FF - A1A t/m A3A bevat geen asbest;
  • MM FF - A4 t/m A6 bevat geen asbest;
  • MM FF - B1A t/m B3A bevat geen asbest;
  • MM FF - B4 t/m B6 bevat asbest, het gehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader onderzoek;

Conclusies en aanbevelingen

In de bovengrond en het grondwater zijn lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het onderzoek. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

Ter plaatse van de druppelzones A en B is de toplaag sterk verontreinigd met asbest. De omvang van de sterke asbestverontreiniging ter plaatse van druppelzone A wordt geschat op 44 x 1.0 x 0.5 meter = 22 m3 en ter plaatse van druppelzone B wordt dit geschat op 30 x 0.5 x 0.5 meter = circa 8 m3. De sanering van de sterke asbestverontreinigingen is noodzakelijk voor het toekomstig gebruik. Voor een beschrijving wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van het onderzoek.

Er dient voorkomen te worden dat er vermenging ontstaat met schone grond. Tevens mag de verontreinigde grond niet worden verminderd of verplaatst zonder toestemming van bevoegd gezag (provincie Overijssel).

Deze asbestverontreiniging dient gesaneerd te worden voordat de pluimveestal wordt gesloopt om verdere verspreiding/verplaatsing van de verontreiniging te voorkomen. Ook voor de bouw van de woning met bijgebouw dient de verontreiniging met asbest worden verwijderd. Voorafgaande aan sanering dient een saneringsplan te worden opgesteld, dat door het bevoegd gezag (provincie Overijssel) dient te zijn goedgekeurd. Het verrichten van bodemsaneringen mag alleen door erkende bedrijven worden uitgevoerd.

Slotconclusie

De aanwezige verontreiniging met asbest in de druppelzone langs de voormalige pluimveestal dient gesaneerd te worden. Als uit het evaluatierapport blijkt dat de verontreiniging voldoende is verwijderd, zijn er op basis van de milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmeringen meer voor de wijziging van het bestemmingsplan. In de regels van het bestemmingsplan is daarom een voorwaardelijke verplichting voor wat betreft sanering van de aanwezige verontreiniging opgenomen.

Westerhoekweg 10

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is door Kruse Milieu voor de locatie Westerhoekweg 10 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (projectcode: 19023510, rapportagedatum: 11 juli 2019) om de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. De resultaten van het onderzoek staan hieronder weergeven. Het volledige bodemonderzoek is in Bijlage 7 van de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

De resultaten van het onderzoek zijn als volgt:

Resultaten veldwerk

Het terrein is beschouwd als niet verdacht. In totaal zijn er 10 inspectiegaten gegraven en is er 1 boring verricht. Deze boring is doorgezet tot 3.70 meter diepte, welke is afgewerkt tot een peilbuis. De bodemopbouw ter plaatse van de onderzoekslocatie is globaal matig fijn zand. Tot 0.4 meter is matig grof ophoogzand aangebracht. Tot 1.5 meter is het zand donkerbruin en zwak humeus. Van 1.5 tot 1.7 meter diepte is sterk zandig leem aangetroffen. In de ondergrond zijn roesthoudende lagen aangetroffen. Er zijn bodemvreemde materialen waargenomen, die zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging (baksteen, asfalt- en puingranulaat). Er zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 2.15 meter min maaiveld.

Resultaten chemische analyses

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan worden geconcludeerd:

  • de bovengrond (BG) is zeer licht verontreinigd met minerale olie;
  • de ondergrond (OG) is zeer licht verontreinigd met PAK;.
  • het grondwater (peilbuis 1) is (zeer) licht verontreinigd met barium en molybdeen.

Resultaten asbestanalyses

  • MM FF - Druppelzone A bevat asbest, het gehalte is ruim lager dan de interventiewaarde;
  • MM FF - Gat 1, 5, 6, 7 en 8 bevat geen asbest.

Conclusies en aanbevelingen

In de boven- en ondergrond en in het grondwater zijn lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het onderzoek. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

In het grondmengmonster van de fijne fractie (MM FF - druppelzone A) is asbest aangetoond, maar ruim lager dan de interventiewaarde. In het grondmengmonster van de fijne fractie (MM FF - Gat 1, 5, 6, 7 en 8) is geen asbest aangetoond.

Slotconclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen).

Vlierweg 6

Bij het agrarisch erf aan de Vlierweg is geen sprake van een wijziging van het gebruik dan wel de bestemming. Op dit erf zal er slechts een schuur gesloopt worden en een reeds vergunde schuur gerealiseerd worden. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is derhalve niet noodzijkelijk.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  1. a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  2. b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  1. c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  2. d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  3. e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Op grond van de Wet geluidhinder geldt een voorkeursgrenswaarde Lden van 48 dB. De decibellen worden uitgedrukt in Lden, het gemiddelde van dag, avond en nacht (day, evening, night). Een woonstraat met minder dan 1.000 voertuigen en een klinkerwegdek zal niet zo snel tot een overschrijding leiden. Bij hogere intensiteiten is al snel sprake van een overschrijding, ook bij een maximumsnelheid van 30 km per uur. Bij geluidsgevoelige bestemmingen direct langs wegen met veel verkeer, zoals gebiedsontsluitingswegen, is vrijwel altijd sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van spoorwegen en/of gezoneerde industrieterreinen. Daarmee is vanuit het aspect geluid alleen 'wegverkeerslawaai' relevant. De voorkeursgrenswaarde op de gevel van woningen als gevolg van wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB (etmaalwaarde). Deze toetsing aan de grenswaarde gebeurt volgens de Wgh per weg.

Ootmarsumsestraat 43

Door Munsterhuis Geluidsadvies is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Akoestisch onderzoek woning Ootmarsumsestraat 43, project 18.128, 12 april 2019) ten behoeve van de bepaling van de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerlawaai ter plaatse van de gevels van de nieuw te bouwen woning aan de Ootmarsumsestraat. Dit onderzoek is als Bijlage 8 bij de toelichting opgenomen.

Het onderzoek richt zich op het bepalen van de geluidbelastingen ten gevolge van wegverkeerslawaai op de N349 Ootmarsumsestraat, de N349 Singravenstraat en De Borghert ter plaatse van de te bouwen woning in het kader van een bestemmingsplanwijziging. Het doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer ter plaatse van de toekomstige woning. De geluidbelastingen zijn vastgesteld door middel van Standaard Rekenmethode II, zoals beschreven in het ‘Reken- en meetvoorschrift Geluid 2012.

Op grond van het uitgevoeerde onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • Het blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als gevolg van het wegverkeer op de N349 (Ootmarsumsestraat) wordt overschreden ter plaatse van de te bouwen woning.
  • Er dient een hogere grenswaarde procedure gevolgd te worden voor wegverkeerslawaai afkomstig van de N349 (Ootmarsumsestraat). De hogere waarde die aangevraagd dient te worden bedraagt 52 dB voor de betreffende woning.
  • Het blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als gevolg van het wegverkeer opzowel de N349 (Singravenstraat) als op De Borghert niet wordt overschreden ter plaatsevan de woning.
  • Er dient geen hogere grenswaarde procedure gevolgd te worden voor wegverkeerslawaai afkomstig van zowel de N349 (Singravenstraat) als De Borghert.
  • De nieuw te bouwen woning, waarvoor een hogere waarde verleend moet worden, heeft minimaal één geluidluwe gevel.
  • Het blijkt dat de maximale geluidbelasting ten gevolge van alle wegverkeer ter plaatse van de woning beneden de 53 dB bedraagt. Derhalve dienen er geen extra geluidwerende voorzieningen bepaald te worden om aan het maximale binnenniveau van 33 dB te kunnen voldoen voor deze woning.

Vlierweg 6

Aan de Vlierweg 6 wordt geen nieuwe geluidsgevoelige functie gerealiseerd. Derhalve wordt het aspect geluid voor dit erf buiten beschouwing gelaten.

Westerhoekweg 10

De Westerhoekweg betreft een rustige 60 km/uur weg met lage verkeersintensiteiten. De intensiteit van de weg is minder dan 1.500 mvt/etmaal. De woning zal op circa 18,5 meter uit de as van de weg worden gerealiseerd. Op basis van vorenstaande is te verwachten dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48dB en er sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Onderhavig plan betreft de realisatie van twee extra woningen in het kader van de gemeentelijke Rood voor Rood regeling, één aan de Ootmarsumsestraat 43 en één aan de Westerhoekweg 10. Daarnaast behelst het plan de 'ontmenging' van het agrarische bedrijf aan de Vlierweg 6.

Ootmarsumsestraat 43 en Westerhoekweg 10

Het aantal verkeersbewegingen op de locaties waar de woningen gerealiseerd worden zal nauwelijks toenemen. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal extra verkeersbewegingen op 15 per dag per locatie gesteld worden. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0% gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 15 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR3LOCATIES-VG01_0024.png"
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

Het besluit gevoelige bestemmingen is in dit geval niet van toepassing omdat een woning geen gevoelige functie is.

Vlierweg 6

Aan de Vlierweg wordt de mogelijkheid tot het uitoefenen van een gemengd agrarisch bedrijf verwijderd. Als gevolg daarvan zullen de negatieve invloeden op de luchtkwaliteit die voort komen uit deze bedrijvigheid in ieder geval gelijk blijven en mogelijk zelfs afnemen.

4.7 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR3LOCATIES-VG01_0025.png"

Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart nabij Ootsumsestraat 43 en Westerhoekweg 10 (bron: risicokaart.nl).

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van de locaties waar een gevoelig object wordt toegevoegd, 900 meter (Ootmarsumsestraat 43) en 300 meter (Westerhoekweg 10) van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. Derhalve geldt dat de plangebieden:

  • zich niet bevinden binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevinden binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet zijn gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet zijn gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Ootmarsumsestraat 43

Op 1 april 2019 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets ingevuld, zie Bijlage 10. Op grond van de watertoets geldt de korte procedure. Het waterschap Vechtstromen heeft op voorhand geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

Vlierweg 4-6

Op 6 maart is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets ingevuld, zie Bijlage 9. Op grond van de watertoets geldt de normale procedure. Per mail d.d. 11 maart 2020 heeft het waterschap haar opmerkingen op het plan gegeven.

Uit informatie blijkt dat binnen het plangebied een drukriolering ligt. Dit betekent dat alleen huishoudelijk afvalwater hier op mag worden aangesloten. Regenwater dient binnen het plangebied te worden opgelost. Bij het waterschap geniet het bovengronds afkoppelen van regenwater (daken) en infiltreren in de bodem de voorkeur. Dit mag uiteraard niet leiden tot wateroverlast naar aanliggende percelen. Schoon regenwater van daken mag geloosd worden op het oppervlaktewater.

In de nabijheid van het plangebied ligt langs de Vlierweg waterloop WL00384: WL-TLT.1-052 van waterschap Vechtstromen. De waterloop heeft een belangrijke aan-, af-, en doorvoer functie. Voor het onderhoud van deze waterlopen is een obstakelvrije zone van 5 meter vanaf de insteek noodzakelijk. In deze obstakelvrije zone mag niet zonder toestemming van het waterschap worden gebouwd.

Om een goede kwaliteit van water te realiseren moet worden voorkomen dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. Het is wenselijk dat er geen gebruik gemaakt wordt van uitlogende (bouw)materialen.

Als gevolg van onderhavig plan zullen er geen wijzigingen aan de afvoer van huishoudelijk afvalwater plaatsvinden. Het hemelwater van de nieuw te bouwen schuur zal binnen het plangebied infiltreren. De minimale afstand tussen de schuur en de waterloop bedraagt ten minste circa 13 meter waarmee ruimschoots buiten de obstakelvrije zone wordt gebleven. Tevens zullen geen uitlogende (bouw)materialen worden toegepast. Een en ander brengt met zich mee dat het plan in overeenstemming is met de uitgangspunten van het waterschap.

Westerhoekweg 10

Op 1 april 2019 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets ingevuld, zie Bijlage 11. Op grond van de watertoets geldt de korte procedure. Het waterschap Vechtstromen heeft op voorhand geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toets

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door Natuurbank Overijssel een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd (Natuurbank Overijssel, 1 juni 2019, geactualiseerd 24-02-2020 projectnummer 1935, versie 1.0). Het volledige onderzoek is als Bijlage 12 bij deze toelichting opgenomen. De resultaten van het onderzoek zijn als volgt:

Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura2000 behoren. Vanwege de ligging buiten beschermd (natuur)gebied en de lokale invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten, hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op (beschermd) natuurgebied. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Wettelijke consequenties m.b.t. soortenbescherming:

Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende amfibieën-, vogel-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten grondgebonden zoogdieren er een rust- en/of voortplantingsplaats en nestelen er vogels. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat vleermuizen een rust- of verblijfplaats bezetten in de bebouwing of de bomen of dat amfibieën een (winter)rust- of voortplantingsplaats bezetten in het plangebied.

In het plangebied nestelen alleen vogelsoorten waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. De beplanting dient gerooid te worden buiten de voortplantingsperiode van vogels.

Voor de grondgebonden zoogdiersoorten, die mogelijk een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden en verwonden' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties'. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. De functie van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen, amfibieën, vogels en grondgebonden zoogdieren wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet aangetast.

Samenvattende conclusie:

Het plangebied bestaat uit agrarisch cultuurland, bebouwing, erfverharding en opgaande beplanting (bomen, struiken en heesters). Gelet op de inrichting, het gevoerde beheer en de ligging van het plangebied in intensief beheerd agrarisch cultuurlandschap, wordt het plangebied als een weinig geschikt functioneel leefgebied voor zeldzame- en kritische (grondgebonden)diersoorten en als een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten beschouwd.

Mits bezette vogelnesten niet negatief beïnvloed worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de ligging buiten beschermd natuurgebied en de lokale invloedsfeer, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden. De Wet natuurbescherming en de Omgevingsverordening Overijssel vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

4.10 Archeologie En Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Het bureau RAAP heeft in 2008 een archeologische verwachtings- en advieskaart opgesteld voor de gemeente Dinkelland. Binnen het plangebied vinden er alleen bodemingrepen plaats ten behoeve van de bouw van de woning en sloop van de opstallen. Daarom is hiervoor specifiek bekeken wat de archeologische verwachting is ter plaatse van de plangebieden.

Toets

In figuur 4.4 is een uitsnede van de Archeologische verwachtings- en advieskaart voor de locaties Westerhoekweg 10 en de Ootmarsumsestraat 43.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPRVR3LOCATIES-VG01_0026.png"

Figuur 4.4: Uitsnede archeologische verwachtingenkaart gemeente Dinkelland ter plaatse van de Westerhoekweg 10 (links) en de Ootmarsumsestraat 43 (rechts), groen omcirkeld.

Westerhoekweg 10

De Westerhoekweg 10 is volgens de kaart gelegen in een gebied met 'dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek' en 'beekdalen en overige laagten' en maakt deel uit van een bufferzone rond een erf. Hiervoor geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is in plangebieden groter dan 2500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2500 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek. De omvang van de nieuw te realiseren woning en het bijgebouw bedraagt minder dan 2500 m2, derhalve is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Ootmarsumsestraat 43

De Ootmarsumsestraat 43 is volgens de kaart gelegen in een gebied met 'beekdalen en overige laagten'. Hiervoor geldt een vrijstelling voor archeologisch onderzoek bij bodemingrepen dieper dan 40 cm m.u.v. gebieden met een lage verwachting binnen plangebieden met meerdere verwachtingszones, en plangebieden met een lage verwachting die grenzen aan terreinen met waardevolle archeologische resten.

Vlierweg 6

Voor de deellocatie Vlierweg 6 geldt dat bebouwing gesaneerd wordt en dat ter plaatse van een van te slopen schuren, op een locatie waar al grondroererende werkzaamheden hebben plaatsgevonden, een nieuwe schuur gerealiseerd zal worden. Het planvoornemen op deze locatie heeft dan ook geen negatieve invloed op het aspect archeologie en wordt daarom verder buiten beschouwing gelaten.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er geen rijks- of gemeentelijk monumenten aanwezig zijn in of in de nabijheid van het voorliggende plangebied. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.11 Verkeer / Parkeren

Ootmarsumsestraat 43 en Westerhoekweg 10

Het voornemen bestaat om twee woningen te realiseren, één aan de Ootmarsumsestraat 43 en één aan de Westerhoek 10. Hierdoor zal het aantal verkeersbewegingen ter plaatse nauwelijks toenemen. Uitgegaan wordt van 8,6 verkeersbewegingen (kencijfer CROW-publicatie oktober 2012). Deze toename van verkeersbewegingen kan eenvoudig via de huidige wegen worden afgewikkeld. Op het erf zal de initiatiefnemer door middel van een oprit/erfverharding ruimte creëren voor het parkeren van voertuigen. In de toekomstige situatie kan er van uit worden gegaan dat er daardoor geen extra parkeermogelijkheden in de openbare ruimte gerealiseerd hoeven worden.

Vlierweg 6

Aan de Vlierweg wordt de mogelijkheid tot het uitoefenen van een gemengd agrarisch bedrijf verwijderd. Als gevolg daarvan zal er geen toename van het aantal verkeersbewegingen plaatsvinden.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Planopzet En Systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting Op De Regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelbepaling:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel:

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

  • 'Agrarisch - 1'

De gebiedsbestemming 'Agrarisch - 1' omvat de agrarische gebieden waar landbouw en landschap nevengeschikt zijn.

De gronden die bestemd zijn als 'Agrarisch - 1' zijn bestemd voor het agrarisch gebruik. De uitoefening van een agrarisch bedrijf is mogelijk ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'. De bestemming 'Agrarisch - 1' is tevens gericht op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden. Het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden alsmede doeleinden van agrarisch natuurbeheer zijn binnen deze agrarische gebiedsbestemming van ondergeschikt belang. Tevens is ondermeer extensief recreatief medegebruik toegestaan.

De toegestane oppervlakte van bedrijfsgebouwen is vastgelegd op de resterende oppervlakte na sanering van de sloopoppervlakte in het kader van Rood voor Rood en de bouw van de reeds vergunde schuur.

In de bestemming zijn een aantal specifieke gebruiksregels, afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden opgenomen. In de specifieke gebruiksregels van deze bestemming is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging van de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in het Ruimtelijk Kwaliteitsplan en de sloop van de landschapsontsierende bedrijfsgebouwen.

  • 'Wonen'

Verspreid in het buitengebied liggen bedrijfswoningen (meest agrarisch) en burgerwoningen. Woningen mogen een maximale inhoud hebben van 1.000 m3 ongeacht de vraag of sprake is van inwoning (m.u.v. landgoederen).

Bij burgerwoningen zijn, net als bij agrarische bouwvlakken, kleinschalige bedrijfsactiviteiten na afwijking toegestaan (tot 500 m2). Boven de 500 m2 is hiervoor een wijzigingsprocedure noodzakelijk. Tevens zijn aan huis verbonden beroepen toegestaan.

De bouwregels zijn opgesplitst in bouwregels voor:

  • hoofdgebouwen en aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
  • vrijstande bijbehorende bouwwerken;
  • andere bouwwerken.

In de bestemming zijn een aantal specifieke gebruiksregels, afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden opgenomen. In de specifieke gebruiksregels van deze bestemming is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging van de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in het Ruimtelijk Kwaliteitsplan, de sanering van de asbestverontreiniging in de druppelzone langs de voormalige pluimveestal aan de Ootmarsumsestraat 43 en de sloop van de landschapsontsierende bedrijfsgebouwen.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Ter plaatse van Ootmarsumsestraat 43 moet voorafgaand aan verwezenlijking van de plannen een bodemsanering plaatsvinden. De omvang van deze sanering is in totaal 30 m3 en voor het saneren wordt een bedrag van € 8.500,00 ex BTW geraamd. Hiervoor is een kostenpost gereserveerd door de eigenaar van Ootmarsumsestraat 43 en de sanering staat daardoor de economische uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 4, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 1 april 2019 en 6 maart 2020 is de planvorming via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. Naar aanleiding hiervan heeft het waterschap bij mail van d.d. 11 maart 2020 onder voorwaarden te kunnen instemmen met de planvorming voor de Vlierweg. Voor de overige locaties geldt de korte procedure en heeft het waterschap op voorhand geen bezwaren. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 24 april 2020 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.

Bijlage 1 Specifieke Toetsingscriteria Ondergeschikte Tweede Tak Of Deeltijdfunctie

Bijlage 1 Specifieke toetsingscriteria ondergeschikte tweede tak of deeltijdfunctie

Bijlage 2 Landschapsontwerp Vlierweg 4-6, Tilligte

Bijlage 2 Landschapsontwerp Vlierweg 4-6, Tilligte

Bijlage 3 Landschapsontwerp Westerhoekweg 10, Denekamp

Bijlage 3 Landschapsontwerp Westerhoekweg 10, Denekamp

Bijlage 4 Landschapsontwerp Ootmarsumsestraat 43, Denekamp

Bijlage 4 Landschapsontwerp Ootmarsumsestraat 43, Denekamp

Bijlage 5 Bodemonderzoek Ootmarsumsestraat 43, Denekamp

Bijlage 5 Bodemonderzoek Ootmarsumsestraat 43, Denekamp

Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitsplan

Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitsplan

Bijlage 2 Landschapsontwerp Ootmarsumsestraat 43, Denekamp

Bijlage 2 Landschapsontwerp Ootmarsumsestraat 43, Denekamp

Bijlage 3 Landschapsontwerp Vlierweg 4-6, Tilligte

Bijlage 3 Landschapsontwerp Vlierweg 4-6, Tilligte

Bijlage 4 Landschapsontwerp Westerhoekweg 10, Denekamp

Bijlage 4 Landschapsontwerp Westerhoekweg 10, Denekamp

Bijlage 5 Beeldkwaliteitsplan Rood Voor Rood

Bijlage 5 Beeldkwaliteitsplan Rood voor Rood

Bijlage 6 Bodemonderzoek Ootmarsumsestraat 43

Bijlage 6 Bodemonderzoek Ootmarsumsestraat 43

Bijlage 7 Bodemonderzoek Westerhoekweg 10

Bijlage 7 Bodemonderzoek Westerhoekweg 10

Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Ootmarsumsestraat 43

Bijlage 8 Akoestisch onderzoek Ootmarsumsestraat 43

Bijlage 9 Watertoets Vlierweg 4-6

Bijlage 9 Watertoets Vlierweg 4-6

Bijlage 10 Watertoets Ootmarsumsestraat 43

Bijlage 10 Watertoets Ootmarsumsestraat 43

Bijlage 11 Watertoets Westerhoekweg 10

Bijlage 11 Watertoets Westerhoekweg 10

Bijlage 12 Quickscan Natuurwaarden

Bijlage 12 Quickscan natuurwaarden