Buitengebied, Spoorviaduct Vliegveldstraat
Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland
Vastgesteld op 06-10-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Buitengebied, spoorviaduct Vliegveldstraat met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPSPOORWEGKR- van de gemeente Dinkelland;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren (met uitzondering van de intensieve veehouderij);
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 bedrijf:
het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, verhandelen, installeren en/of herstellen van goederen;
1.8 bestaand:
ten aanzien van de vóór 1998 aanwezige bouwwerken, de na 1998 bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken, en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
- a. bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van het hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.12 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.13 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.14 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.15 cultuurhistorische waarden:
waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van de geschiedenis;
1.16 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps-of bedrijfsactiviteit;
1.17 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.18 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
1.19 geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
1.20 geluidsgevoelige functies:
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;
1.21 kampeermiddel:
- a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
- b. enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voorzover niet zijnde een bouwwerk waarvoor een bouwvergunning is vereist;
- c. een en ander voorzover de onder a. en b. bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.22 kunstwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische of infrastructurele doeleinden, zoals een viaduct, een brug, een tunnel, een dam, een sluis, een duiker, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.23 landschappelijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.24 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang, voorkomende in dat gebied;
1.25 normaal onderhoud:
het onderhouddat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.26 nutsvoorziening:
voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling;
1.27 peil:
- a. indien op het land wordt gebouwd:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 3. voor bouwwerken binnen de bestemming 'Verkeer - Railverkeer', vanaf bovenkant spoorstaaf;
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- b. indien over of in het water wordt gebouwd:
- 1. het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.28 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.29 prostitutiebedrijf:
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;
1.30 straatmeubilair:
de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte-aanduidingen, parkeerregulerende constructies, roadbarriers, afvalinzamelsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, speelvoorzieningen, abri's e.d.;
1.31 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit;
1.32 werk:
een werk, geen gebouw of bouwwerk zijnde;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het agrarisch gebruik;
- b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
en mede bestemd voor:
- c. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van een geluidsgevoelige bestemming vanwege een spoorweg, ter plaatse van de algemene aanduidingregel "Geluidzone - Spoor";
met daaraan ondergeschikt:
- d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
- e. doeleinden van agrarisch natuurbeheer;
- f. cultuurgrond;
- g. openbare nutsvoorzienigen;
- h. wegen en paden;
- i. beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen.
met de daarbij behorende:
- j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid anders dan de in lid 3.1. toegelaten bedrijvigheid en waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- c. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten buiten het bouwperceel, met uitzondering van tijdelijke opslag van landbouwproducten (maximaal zes maanden per jaar);
- d. het opslaan van zand, steen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen materialen, langer dan zes maanden per jaar;
- e. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- f. het gebruik van de gronden ten behoeve van de aanleg van een waterbassin;
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.3 met inachtneming van de volgende regels:
- a. het bepaalde onder c en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt voor het opslaan van mest en/of kuilvoer en naar de aard daarmee gelijk te stellen opslag, mits
- 1. dit om bedrijfseconomische, ontsluitings- of milieuredenen, bijvoorbeeld vanwege de nabijheid van woningen, noodzakelijk is;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijke en natuurlijke waarden, de geomorfologische, de archeologische en cultuurhistorische waarden, de verkeersveiligheid, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Bos - Natuur
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bos - Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. natuur, bosbouw en houtproductie;
- b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de bos- en natuurgebieden;
- c. beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of –partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging;
en mede bestemd voor:
- d. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van een geluidsgevoelige bestemming vanwege een spoorweg, ter plaatse van de algemene aanduidingregel “Geluidzone - Spoor”;
- e. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van een geluidsgevoelige bestemming vanwege luchtvaartverkeer, ter plaatse van de algemene aanduidingregel “Luchtvaartverkeerzone”;
met daaraan ondergeschikt:
- f. het extensief agrarisch medegebruik;
- g. het extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik;
- h. wegen en paden;
- i. openbare nutsvoorzieningen;
- j. terreinen voor evenementen;
met de daarbijbehorende:
- k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
- b. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
- c. het scheuren, het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve van een permanent ander gebruik;
- d. het dempen van beken, plassen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. (ontsluitings)wegen, waarvan het profiel bestaat uit maximaal 2 x 1 rijstroken;
- b. (fiets)paden;
- c. kunstwerken;
- d. sloten, bermen en beplanting;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. straatmeubliair;
- h. geluidsschermen;
- i. kleine faunavoorzieningen;
en mede bestemd voor:
- j. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van een geluidsgevoelige bestemming vanwege een spoor, ter plaatse van de algemene aanduidingregel "Geluidzone - Spoor";
- k. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van een geluidsgevoelige bestemming vanwege luchtvaartverkeer, ter plaatse van de algemene aanduidingregel “Luchtvaartverkeerzone”;
met de daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen en afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 5.2.1 en toestaan dat de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 15,00 m, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Verkeer - Railverkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. spoorwegen, met daarbij inbegrepen spoorwegovergangen en ongelijkvloerse kruisingen;
- b. paden;
- c. kunstwerken;
- d. spoorwegvoorzieningen;
- e. sloten, bermen en beplanting;
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. wegen en paden;
met de daarbijbehorende:
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
Artikel 7 Leiding - Gas
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. een gas-/waterleiding;
met de daarbijbehorende:
- b. veiligheidszone;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels
- a. In afwijking van het bepaalde bij andere ter plaatse aangewezen bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van een gasleiding;
- b. ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen en afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 7.2 en toestaan dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
- 1. de veiligheid van personen en goederen niet wordt geschaad;
- 2. de veiligheid en het doelmatig functioneren van de leidingen niet wordt geschaad.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het permanent opslaan van goederen;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken als risicogevoelig object binnen een aangegeven veiligheidszone.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Leiding - Water
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een watertransportleiding.
8.2 Bouwregels
- a. In afwijking van het bepaalde bij andere ter plaatse aangewezen bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van een watertransportleiding;
- b. ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen en afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 8.2 en toestaan dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
- 1. vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder;
- 2. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leidingen.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Leiding - Water' wordt verlegd, mits:
- a. er sprake is van het verleggen van een bestaande leiding;
- b. middels een onderzoek is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de bodemkundige, de cultuurhistorische en ruimtelijke, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 9 Waarde - Ecologie
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere daar geldende bestemmingen mede bestemd voor het behoud, versterking en ontwikkeling van de ecologische hoofdstructuur.
9.2 Nadere eisen
Met betrekking tot de in artikel 9.1 genoemde gronden zijn burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, vorm en afmeting van de bouwwerken:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de ecologische verbindingszone en ecologische hoofdstructuur;
- b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de (cultuurhistorische) landschapswaarde.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening dit plan te wijzigen door:
- a. de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van onderzoek is aangetoond dat de in artikel 9.1 genoemde waarden geheel of gedeeltelijk niet meer aanwezig zijn, dan wel het niet meer noodzakelijk wordt geacht deze waarden te beschermen;
- b. de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige waarden, aanpassing behoeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Tot strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het gronden betreft waar een kampeerterrein voor klein kamperen is toegestaan;
- b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
- c. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- d. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
- e. het storten van puin en afvalstoffen;
- f. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
- g. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
12.1 Geluidzone - Spoor
12.2 Luchtvaartverkeerzone
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a omgevingsvergunning voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid a met maximaal 10 %.
- c. sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel:
Regels deel uitmakende van het bestemmingsplan Buitengebied, spoorviaduct Vliegveldstraat van de gemeente Dinkelland.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Als onderdeel van de Betuweroute stond een nieuwe aftakking gepland voor goederenvervoer naar noord-Duitsland. In 2001 is besloten om dit geplande goederenspoor niet aan te leggen en het goederenvervoer naar noord-Duitsland over de bestaande spoorlijnen Arnhem - Elst - Deventer en Deventer - Hengelo - Oldenzaal te leiden. Om de effecten van toenemend goederenvervoer op de bestaande lijn te compenseren c.q. te mitigeren is het NaNOV-programma (Na de Noord Oostelijke Verbinding) vastgesteld. ProRail voert dit programma uit in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Het NaNOV-programma behelst ondermeer het opheffen van een aantal veiligheidsknelpunten. Eén van deze knelpunten is de overweg Vliegveldstraat bij Deurningen. Om het knelpunt op te lossen wordt de overweg vervangen door een viaduct waarmee de provinciale weg N737 over het spoor wordt geleid. In overleg met de provincie Overijssel, wegbeheerder van de N737, is besloten daarbij het huidige wegprofiel te handhaven. Het viaduct wordt daarmee geschikt voor een tweebaans rijbaan voor gemotoriseerd verkeer (2 x 1) en vrijliggende fietspaden aan weerszijden van deze rijbaan.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gelegen ten zuiden van Deurningen en ten oosten van de Hengelose wijk Hasseler Es binnen de gemeente Dinkelland. Het betreft de kruising van de Vliegveldstraat met de spoorlijn Hengelo - Oldenzaal. Het plangebied grenst aan de gemeentegrens van Hengelo.
Om het plan mogelijk te maken, dient Ecologische Hoofdstructuur gecompenseerd te worden. De twee locaties waar deze compensatie plaatsvindt, maken tevens onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Deze twee locaties zijn gelegen ten oosten van de Vliegveldstraat en ten zuiden van de spoorlijn.
afbeelding 1.1 Situering plangebied
1.3 Vigerende Plannen
Het plangebied, zoals op afbeelding 1.1 is aangegeven, maakt deel uit van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 18 februari 2010. De ongelijkvloerse kruising kan op grond van het vigerende bestemmingsplan niet worden gerealiseerd, omdat het voornemen niet is toegestaan op grond van de geldende bestemming.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Beschrijving Plangebied
De kruising Vliegveldstraat - spoorlijn Hengelo - Oldenzaal ligt in het buitengebied van de gemeente Dinkelland ten zuiden van Deurningen. De kruising van de Vliegveldstraat met het spoor is in de huidige situatie gelijkvloers.
Aan de westzijde van de Vliegveldstraat, ten noorden van de spoorlijn zijn twee woningen gelegen. De overige naastgelegen terreinen zijn in agrarisch gebruik of worden gebruikt ten behoeve van bos. Waarbij het bos aan de zuidwestzijde van de Vliegveldstraat onderdeel uitmaakt van Natura 2000-gebied Lonnekermeer en de bossen ten oosten van de Vliegveldstraat behoren bij de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
De gronden die worden aangewend voor het compenseren van de EHS zijn in de huidige situatie in gebruik als landbouwgrond en bos.
afbeelding 2.1 plangebied
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige
aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.
Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het
ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik. Daarom brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. In deze structuurvisie (vastgesteld, 13 maart 2012) schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen
en opgaven tot 2028.
De mobiliteit van personen (per auto en openbaar vervoer) en het goederenvervoer blijven de komende
decennia nog groeien, met name in de stedelijke regio's en op de belangrijke verbindingen naar Duitsland en België. Deze groei van de mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd, waarbij de gebruiker voorop staat. De ambitie is dat gebruikers in 2040 beschikken over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk een 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke druk af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient te worden beoordeeld of er sprake is van een regionale behoefte, of deze behoefte is op te vangen in bestaand stedelijk gebied en of de beoogde locatie middels verschillende vervoerswijzen ontsloten is of kan worden.
Het voorliggende plan valt niet onder een stedelijke ontwikkeling, derhalve wordt er niet getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Nationale belangen
Het Rijk kiest in de SVIR voor inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Dit bestemmingsplan heeft raakvlakken met de volgende nationale belangen:
Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11)
Het plangbied is gelegen in een gebied dat is aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Door de realisatie van de ongelijkvloerse kruising wordt de EHS hier aangetast. Het verlies aan EHS moet worden gecompenseerd. De nieuwe EHS-locaties maken deel uit van dit plan.
Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)
Deze toelichting heeft tot doel inzicht te geven in de zorgvuldige afweging (hoofdstukken 3, 4 en 5) en transparante besluitvorming (hoofdstuk 7) van het ruimtelijke besluit; het bestemmingsplan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De doorwerking van het ruimtelijk beleid wordt geregeld met een algemene maatregel van bestuur (AMvB); het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Met het Barro (1e tranche in werking getreden op 30 december 2011, 2e tranche per 1 oktober 2012) geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen en wordt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen uit de Nota Ruimte en voormalige PKB’s in de regelgeving geborgd. De regels zijn bedoeld om op lokaal niveau in bestemmingsplannen te worden verwerkt. Het betreft een beperkt aantal van de beslissingen van wezenlijk belang (en eventuele concrete beleidsbeslissingen) uit de Nota Ruimte, alsmede uit de PKB Ruimte voor de Rivier, de PKB Derde Nota Waddenzee, de PKB Structuurschema Militaire Terreinen (SMT2) en de PKB Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Deze belangen maken nog steeds deel uit van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De inhoud van deze artikelen is gebaseerd op de nieuwe onderwerpen van het ruimtelijke beleid, die door het Rijk in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn vastgesteld. Het betreft onderwerpen op het gebied van de hoofdinfrastructuur (reserveringen rond hoofdwegen en hoofdspoorwegen, vrijwaring rond rijksvaarwegen en hoofdbuisleidingen), de elektriciteitsvoorziening, het vereenvoudigde regime van de ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied
Conclusie
Het rijksbeleid heeft 13 nationale belangen. Het bestemmingsplan heeft een raakvlak met twee belangen. Door de EHS compensatie wordt ruimte geboden aan natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten. De toelichting op dit bestemmingsplan geeft inzicht in de zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming. Dit bestemmingsplan sluit derhalve aan bij de nationale belangen.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel 2009 is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.
Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:
- duurzaamheid;
- ruimtelijke kwaliteit.
De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.
De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijke handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is." Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
- Door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon,- werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen.
- Investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
- Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
- Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
De provincie heeft ten aanzien van autoverkeer de ambitie om te zorgen voor een goede bereikbaarheid voor het autoverkeer van en naar stedelijke netwerken en streekcentra. Het buitengebied wordt vanaf de hoofdstructuur ontsloten met gebiedsontsluitingswegen naar locaties en gebieden met bovenlokale verkeersbewegingen. Vorm en functie van wegen in het buitengebied voegen zich naar de gebiedskenmerken en versterken de leefbaarheid. Bij het ontwerp van de viaduct over de spoorweg is rekening gehouden met de gebiedskenmerken en de landschappelijke waarden van het gebied.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- 1. generieke beleidskeuzes;
- 2. ontwikkelingsperspectieven;
- 3. gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust-en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar dat past in de ontwikkelingsperspectieven en hoe het uitgevoerd kan worden.
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel
De toetsing van de realisatie van de ongelijkvloerse kruising aan de Omgevingsvisie Overijssel leidt tot het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' zijn er drie aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Dit betreft EHS, Natura 2000 en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Deze zijn hieronder toegelicht.
EHS
Realisatie van de EHS - inclusief ecologische en robuuste verbindingszones - wordt gezien als een belangrijk instrument voor het behoud van de biodiversiteit omdat daarmee een (inter)nationaal vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden tot stand kan worden gebracht. De ambitie is om de EHS in 2018 gerealiseerd te hebben.
Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op 'behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden' van de EHS waarbij tevens rekening wordt gehouden met de andere belangen die in het gebied aanwezig zijn. De kernkwaliteiten binnen de EHS zijn natuurkwaliteit, landschappelijke kwaliteiten en beleving van rust. Dat betekent dat er geen ruimte is voor ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstelling van de EHS, tenzij er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan.
De te realiseren ongelijkvloerse kruising is voor een deel binnen de EHS gelegen (bestaande natuur), zie afbeelding 3.1 Het verlies aan EHS moet elders gecompenseerd worden. De nieuw EHS-locaties maken deel uit van dit plan.
afbeelding 3.1 EHS omgevingsvisie Overijssel
Natura 2000
Voor alle Natura 2000-gebieden worden beheerplannen gemaakt. De plannen geven een uitwerking van de doelstellingen en de maatregelen die nodig zijn om die doelen te halen.
De Vliegveldstraat is gelegen aangrenzend aan het Natura 2000-gebied 'Lonnekermeer'. Zie ook paragraaf 5.1.
Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
De SER-ladder is ontwikkeld voor gebiedsontwikkeling in de Stedelijke omgeving. In de Groene omgeving wordt gesproken van het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn naar analogie als volgt samen te vatten.
- (her) benutting van bestaande bebouwing;
- combinatie van functies conform gebiedskenmerken;
- uitbreiding in aansluiting op bestaande bebouwing, rekening houden met aansluiting, conform gebiedskenmerken.
In het plangebied wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambties voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel vormgegeven. Hiervoor gelden de gebiedskenmerken als onderligger.
Het ontwikkelingsperspectief geeft een hoofdkoers op provinciaal niveau. Dit vraagt maatwerk op lokaal niveau. De begrenzing van de gebieden moet worden gezien als signaleringsgrens. Bij doorvertaling naar gemeentelijk niveau betekent dit dat er nog variaties en detailleringen kunnen voorkomen. Omdat ontwikkelingsperspectieven geen functies bepalen, maar een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief schetsen voor een combinatie aan functies, is er, naast een lokale invulling van de begrenzing, ook ruimte voor lokale afwegingen binnen de ontwikkelingsperspectieven.
De ontwikkelingsperspectieven zijn dan ook niet normstellend maar richtinggevend. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke of sociaaleconomische redenen voor zijn, mits de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken wordt versterkt en er voor de beoogde ontwikkeling geen sprake is van een MER-plicht.
In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.
afbeelding 3.2 uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart
Het ontwikkelingsperspectief voor het gebied rondom de Vliegveldstraat ter hoogte van het spoor is 'buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap)' en ´bestaande natuur´. Het mixlandschap zijn gebieden voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatiezorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag: Dekzandvlakte
In het gebied zijn geen beleefbare dekzandvlakten en -ruggen aanwezig die een beschermende bestemmingsregeling behoeven. De realisatie van de ongelijkvloerse kruising volgt grotendeels hetzelfde tracé als de huidige Vliegveldstraat, waardoor het watersysteem in stand gehouden wordt.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap: jonge heide en broekontginningslandschap
Hierbij gaat het om veel heidegebieden en nattere delen van het landschap welke zijn ontgonnen en/of vergaand ontwaterd. Daarmee is een nieuw landschap ontstaan. De dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen bepalen nu het beeld. Dit gebiedskenmerk wordt niet aangetast door de aanleg van de ongelijkvloerse kruising
Stedelijke laag en Lust en Leisure laag:
Het plangebied heeft op de gebiedskemerkenkaarten 'de stedelijke laag' en 'lust en leisure laag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen daarom buiten beschouwing worden gelaten.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De Omgevingsverordening (1 juli 2009) zorgt voor de juridische borging van de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening heeft de status van:
- ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. Wet ruimtelijke ordening;
- milieuverordening in de zin van artikel 1.2. Wet milieubeheer;
- waterverordening in de zin van de Waterwet;
- verkeersverordening in de zin van artikel 57. Wegenwet en artikel 2A. Wegenverkeerswet.
De omgevingsverordening geeft voorschriften over de wijze waarop verschillende thema's meegenomen dienen te worden in de bestemmingsplannen.
Ruimtelijke kwaliteit
Ruimtelijke kwaliteit is één van de belangrijkste thema's. Onder het versterken van de ruimtelijke kwaliteit wordt verstaan het leggen van nieuwe verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd. Dit is juridisch verankerd in de Omgevingsverordening.
EHS
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) wordt beschermd op basis van de Omgevingsverordening Overijssel. De door de provincie aangewezen EHS dient vastgelegd te worden in bestemmingsplannen. De EHS krijgt in bestemmingsplannen een bestemming die uitsluitend is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden. Activiteiten die leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS of leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden of van de samenhang tussen die gebieden zijn niet toegestaan.
Op basis van de Omgevingsverordening kan bij vaststelling van een bestemmingsplan door de gemeenteraad afgeweken worden van bovenstaande. Deze afwijking is mogelijk indien het bestemmingsplan een relatief grootschalige ontwikkeling of een combinatie van ingrepen binnen de EHS betreft. Om af te wijken dient het volgende aangetoond en verzekerd te zijn:
- er is sprake van redenen van groot openbaar belang,
- er zijn geen reële alternatieven,
- voor zover de negatieve effecten tengevolge van de beoogde activiteit niet kunnen worden voorkomen, worden deze zo beperkt mogelijk gehouden,
- overblijvende optredende schade of negatieve effecten worden op een toereikende maar tenminste op een gelijkwaardige wijze gecompenseerd. Het besluit hiertoe dient tegelijk genomen te worden met het besluit tot wijziging van de bestemming of de regels ter zake het gebruik van de grond.
Ter onderbouwing van de punten 3 en 4 wordt een compensatieplan vastgesteld. Wanneer het betreffende bestemmingsplan onherroepelijk is, doen burgemeester en wethouders hiervan melding bij Gedeputeerde Staten.
Het aanleggen van een spoorviaduct is een relatief grootschalige ontwikkeling. Omdat het spoorviaduct wordt aangelegd om een veiligheidsknelpunt op te lossen, kan gesteld worden dat het spoorviaduct van groot openbaar belang is.
Het knelpunt dient ter plaatse opgelost te worden. Het aanleggen van een ongelijkvloerse kruising is nodig om het veiligheidsknelpunt op te lossen. Derhalve kan gesteld worden dat er geen reële alternatieven zijn.
Middels een compensatieplan (paragraaf 4.2) wordt aangetoond dat de negatieve effecten op de EHS zo beperkt mogelijk worden gehouden en dat overblijvende optredende schade of negatieve effecten op een toereikende wijze worden gecompenseerd.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de realisatie van de ongelijkvloerse kruising aan de Vliegveldstraat in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoordde provinciaal ruimtelijk beleid. Met het compensatieplan is aangetoond dat negatieve effecten op de EHS op een toereikende wijze worden gecompenseerd. Hiermee voldoet het bestemmingsplan ook aan de Omgevingsverordening.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Dinkelland
De (concept) Structuurvisie Dinkelland (mei 2009) bevat een integrale ruimtelijke en functionele toekomstvisie voor de gemeente Dinkelland. De Structuurvisie is tot stand gekomen door actualisatie en integratie van bestaand beleid. Behalve een integrale beleidsvisie geeft de visie tevens de regionale positionering en inbreng van de gemeente Dinkelland in de regio Twente aan.
Hoofdambitie van de structuurvisie is: "Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde en weerbare economie".
Om deze hoofdambitie te kunnen realiseren zijn vijf hoofdkeuzes gemaakt:
- 1. de gemeente zet in op 10 vitale woonkernen, met een concentratie van de meest kostbare gemeenschapsvoorzieningen in de hoofdkernen Denekamp, Ootmarsum en Weerselo;
- 2. het versterken van het economisch profiel door het realiseren van compenserende werkgelegenheid in de agrarische sector en het bevorderen van de economische betekenis van de toeristisch-recreatieve sector;
- 3. het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied;
- 4. het bevorderen en versterken van recreatie en toerisme;
- 5. het bevorderen van de bereikbaarheid en de verkeersveiligheid.
Bereikbaarheid en verkeersveiligheid zijn essentiële componenten in het goed functioneren van de gemeente Dinkelland. De bevordering van de verkeersveiligheid vormt, gelet op de uitgestrektheid van Dinkelland en de toenamen van het aantal verkeersbewegingen binnen de gemeente en omgeving een groot aandachtspunt. Ingezet wordt op het bevorderen van de verkeersveiligheid van de kernen en het buitengebied.
De realisatie van de ongelijkvloerse kruising draagt bij aan het bevorderen van de verkeersveiligheid van het buitengebied.
3.3.2 Gemeentelijk verkeers en vervoersplan
In oktober 2009 heeft de gemeenteraad het gemeentelijk verkeers- en vervoerplan (GVVP) vastgesteld. Dit betreft een weergave van het beleid van de gemeente op het gebied van verkeer en vervoer. De algemene visie van de gemeente Dinkelland op verkeer en vervoer bestaat uit de volgende pijlers: bereikbaarheid, verkeersveiligheid, leefbaarheid en recreatie en toerisme
De realisatie van de ongelijkvloerse kruising draagt bij aan de verkeersveiligheid.
3.3.3 Cascobenadering Noordoost Twente
Een van de kernkwaliteiten van Noordoost Twente is de kleinschaligheid en het groene karakter. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw kan op gespannen voet staan met deze kleinschaligheid. De partners Noordoost Twente (gemeenten en provincie) hebben de ambitie uitgesproken om de tendens van de schaalvergroting van de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap. Om vorm en inhoud aan deze ambitie te geven is een generieke methode ontwikkeld; de “cascobenadering”. De cascobenadering is een integrale planningsbenadering waarmee functies in het landelijk gebied ruimtelijk worden gegroepeerd op basis van (a)biotische factoren en hun ontwikkelingsbehoefte. De cascobenadering geeft spelregels die richting geven aan toekomstige ontwikkelingen die invloed kunnen hebben op het landschap.
In Noordoost Twente worden op grond van de cascobenadering 11 landschapstypen onderscheiden, waarvan 7 bescherming genieten vanuit de cascobenadering (de overige betreffen bos- en natuurgebieden die reeds beschermd worden vanuit overige regelgeving). Tevens is onderscheid gemaakt tussen gebieden met hoge, matige en lage landschapsdynamiek.
In de praktijk werkt de cascobenadering met het principe dat landschapselementen die tot het casco behoren niet verplaatst mogen worden. De landschapselementen buiten het casco mogen wel verplaatst worden, mits voldaan wordt aan de spelregels voor compensatie. Hetzelfde geldt voor casco-elementen die verdwijnen voor een project waarbij een algemeen belang geldt.
Het plangebied valt binnen het landschapstype heideontginning. In het plangebied liggen landschapselementen die tot de cascobenadering behoren.
Lijnvormige beplantingen worden voor minimaal de bestaande lengte als lijnvormige beplantingen gecompenseerd. Voor bepaalde landschaptypen geldt een compensatiefactor. De extracompensatie kan eventueel ook in de vorm van kleine vlakvormige elementen plaatsvinden, bijvoorbeeld hakhout- of beekbegeleidende bosjes kleiner dan 0,5 hectare. Voor de exacte bepaling van lengte en oppervlakte heeft Landschap Overijssel een methodiek ontwikkeld. Vlakvormige beplantingen kunnen ook in de vorm van lijnvormige elementen worden gecompenseerd. Hoe de compensatie wordt vormgegeven wordt in principe bepaald door het landschap waar de compensatie wordt gerealiseerd.
In paragraaf 4.2 is beschreven hoe de compensatie vorm krijgt.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Plan
De ombouw van de gelijkvloerse spoorkruising naar een ongelijkvloerse kruising in de Vliegveldstraat (N737) heeft als doel om het verkeer van de Vliegveldstraat middels een viaduct over de spoorlijn te geleiden. De vervanging van de overweg door een viaduct maakt deel uit van het NaNOV-programma.
De N737 wordt over de spoorlijn Hengelo - Oldenzaal geleid, waarbij het huidige wegprofiel gehandhaafd blijft. Het viaduct wordt daarmee geschikt voor een tweebaans rijbaan voor gemotoriseerd verkeer (2 x 1) en vrijliggende fietspaden aan weerszijden van deze rijbaan.
Met de aanleg van de ongelijkvloerse kruising worden de twee woningen aan de westzijde van de Vliegveldstraat (nr. 22 en 24) geamoveerd.
Het nieuwe wegtracé vraagt wel om de aanpassing van enkele ontsluitingswegen. De ontsluitingsweg van de woning aan de Oosterveldweg 1 moet gedeeltelijk opschuiven. De boomkwekerij zal in de toekomstige situatie bereikbaar zijn vanaf de Oosterveldweg, door een nieuwe ontsluitingsweg aan te leggen in oostelijke richting.
Het plan voorziet eveneens in het compenseren van EHS, die bij de aanleg van het viaduct verloren gaat.
4.2 Compensatie Ehs En Casco
Het wegviaduct en de ontsluitingswegen zijn geprojecteerd in gebieden die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur (EHS). Daarnaast bevinden zich in het plangebied landschapselementen die behoren tot de cascobenadering. Om het plan uit te kunnen voeren dienen de EHS en de landschapselementen gecompenseerd te worden.
EHS
Gebieden met een EHS-status zijn juridisch beschermd in de Omgevingsverordening Overijssel (zie paragraaf 3.2.2) en mogen niet zomaar worden aangetast. Met de nieuwe invulling van het plangebied is er sprake van een afname in oppervlak van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) ter plekke. Deze oppervlakte is significant en dient daarom elders gecompenseerd te worden. Hiertoe is een compensatieplan opgesteld. Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan maken de nieuwe EHS-locaties tevens onderdeel uit van dit plan.
Er dient 12.699 m2 EHS gecompenseerd te worden, waarvan 8.115 m2 als bos uitgevoerd dient te worden. In samenspraak met de provincie Overijssel zijn twee percelen aangewezen als compensatielocaties. Deze twee percelen hebben een totale oppervlakte van 12.700 m2. Op deze percelen wordt droog bos met productie aangelegd.
Afbeelding 4.1 Compensatie EHS (blauw gearceerd)
Cascocompensatie
Landschapselementen die tot het casco behoren mogen op basis van de Cascobenadering Noordoost Twente (zie paragraaf 3.3.3) niet verplaatst worden. De landschapselementen buiten het casco mogen wel verplaatst worden, mits voldaan wordt aan de spelregels voor compensatie. Hetzelfde geldt voor casco-elementen die verdwijnen voor een project waarbij een algemeen belang geldt.
Er worden drie landschapselementen (niet zijnde Ecologische Hoofdstructuur) langs de Vliegveldstraat verwijderd. Het betreffen een bomenrij van 780 m2 en twee houtsingels van respectievelijk 200 m2 en 2.100 m2. In totaal dient 3.080 m2 gecompenseerd te worden.
Landschap Overijssel heeft een cascobeoordeling opgesteld voor het te compenseren casco (Casco beoordeling, aanvraag casco gemeente Dinkelland, Landschap Overijssel, 30 april 2015, Bijlage 1).
Als compensatie wordt aanplant in twee deelgebieden voorgesteld. Zie afbeelding 4.2.
Afbeelding 4.2 Compensatievoorstel casco
De nieuw aan te planten deelgebieden 1 en 2 hebben respectievelijk een oppervlakte van 2.500 m2 en 4.500 m2. Van deelgebied 2 valt ruim 3.000 m2 binnen het bestaande bosperceel. Dit is dus geen locatie voor compensatie. Het overige deel van element 2 (1.500 m2), richting de spoorlijn vormt een verbinding tussen het bosperceel en het aan te planten deelgebied 1. De totale compensatieoppervlakte komt hiermee op 2.500 m2 + 1.500 m2 = 4.000 m2.
Landschap Overijssel adviseert positief ten opzichte van het verwijderen en compenseren van elementen, mits door compensatie de nieuwe situatie duidelijk winst oplevert ten opzichte van de huidige situatie.
Meerwaarde kan verkregen worden door te compenseren:
- door middel van een hoogwaardiger type landschapselement;
- in een hoogwaardiger landschapstype;
- zodat twee bestaande casco-elementen verbonden worden;
- door middel van een langer element;
- door ecologisch duidelijk meerwaarde te creëren.
Het compensatievoorstel bied qua oppervlakte voldoende compensatie voor de te verwijderen landschapselementen. Kwalitatief bied het compensatievoorstel onvoldoende compensatie voor de te verwijderen elementen. Compensatie overeenkomstig de voorgestelde cascocompensatie kan echter wel worden toegestaan, omdat de volgende verzachtende omstandigheden gelden:
- er wordt 920 m2 meer gecompenseerd dan noodzakelijk;
- er wordt ingeplant volgens een ecologisch beplantingsadvies van Landschap Overijssel.
Voor nieuw aan te leggen elementen wordt geadviseerd deze aan te leggen volgens de richtlijnen in het document 'Richtlijnen objectivering casco Noord-Oost Twente'.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Wettelijk kader
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling, dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure nodig.
In aanvulling op het voorgaande is er nog een zijspoor waardoor een plan m.e.r.-plicht kan gelden. Dit is het geval wanneer significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. Dan geldt de verplichting tot uitvoeren van een Passende Beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet en daarmee de verplichting tot het uitvoeren van een planm.e.r..
Onderzoek
Om te beschrijven wat de aard en omvang van de ingreep en de aard en omvang van de milieueffecten van deze ingreep zijn en of deze zodanig zijn dat een m.e.r.-procedure nodig is, wordt onderstaande m.e.r.-beoordeling gedaan.
Eerst is beoordeeld of de activiteiten voorkomen in de C- of D-bijlagen van de het Besluit m.e.r. 1994 en of de activiteiten de (indicatieve) drempelwaarden overschrijden. Tevens is beoordeeld of significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand zijn uit te sluiten.
Onderdeel C Besluit m.e.r.
In de C-lijst staat onder 1.3 de volgende relevante activiteit vermeld:
“de aanleg, wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een autosnelweg of autoweg” (een wijziging is hierin gedefinieerd als een reconstructie of verandering anderszins van aangelegde werken, ingerichte gebieden of bestaande inrichtingen).
De bijborende drempelwaarde: “In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van 10 kilometer of meer.”
De Vliegveldstraat heeft twee rijstroken. Daarnaast vinden de maatregelen plaats over een beduidend kortere lengte dan de gestelde 10 kilometer. De maatregelen zijn hiermee niet direct MER-plichtig.
Onderdeel D Besluit m.e.r.
Op de D-lijst staan de volgende relevante activiteiten vermeld:
Onder 1.2: “de wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een autosnelweg of autoweg.”
Bijbehorende drempelwaarde: “In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van 5 kilometer of meer.”
De voorgenomen maatregelen betreffen maatregelen aan een weg met twee rijstroken, niet zijnde een autoweg of autosnelweg. Daarnaast vinden de maatregelen plaats over een beduidend kortere lengte dan de gestelde 5 kilometer. De maatregelen zijn hiermee niet direct m.e.r.-beoordelingsplichtig.
Natura 2000
Aan het plangebied grenst het Natura 2000-gebied Lonnekermeer. Gezien de nabijheid van een Natura 2000-gebied is een Voortoets Natuurbeschermingswet uitgevoerd om te onderzoeken of negatieve effecten als gevolg van het voornemen op het Natura 2000-gebied met zekerheid zijn uit te sluiten (Voortoets Natuurbeschermingswet en overige gebiedsbescherming Spoorkruising Vliegveldstraat, Hengelo, Eelerwoude, 12 mei 2015, Bijlage 2).
In de wijde omgeving liggen verder nog de Natura 2000-gebieden Lemselermaten (op 7,5 kilometer) en Landgoederen Oldenzaal (op 7,8 kilometer). Gezien de aard van de werkzaamheden, de invulling van het tussenliggende gebied en de instandhoudingsdoelen voor deze gebieden wordt een toetsing aan deze gebieden niet noodzakelijk geacht. Van negatieve effecten op deze gebieden is geen sprake.
Het Lonnekermeer is definitief aangewezen als wettelijk beschermd natuurgebied in het kader van de Habitatrichtlijn. Binnen het aanwijzingsbesluit van dit gebied zijn voor een aantal habitattypen en één habitatsoort instandhoudingsdoelen vastgelegd. Deze zijn allen relevant bij de ontwikkeling van de Vliegveldstraat.
Op basis van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen zijn vooral de volgende zaken van belang om te toetsen:
- In de toekomst zal er sprake zijn van een betere doorstroom van het verkeer omdat er geen verkeersstremmende blokkade meer aanwezig zal zijn in de nieuwe situatie (geen wachttijden meer voor de overweg). Hierdoor is er sprake van verandering in depositie (NOx) van het wegverkeer. NOx kan leiden tot vermesting en verzuring van beschermde habitattypen. Alle aanwezige habitattypen zijn zeer gevoelig voor vermesting (Dobben et al., 2012).
- Door bronbemaling ten behoeve van de aanleg van de fundering kan er sprake zijn van een (tijdelijke) ontwatering (verlaging grondwaterstand) in het Natura 2000-gebied Lonnekermeer. Daarnaast is er sprake van een verplaatsing van een stuw naar het oosten. Hierdoor wordt over een zeer beperkt deel van de Koppelleiding de waterstand verlaagd. Ter hoogte van het Natura 2000-gebied blijft hetzelfde peil gehanteerd. De meeste aanwezige habitattypen zijn gevoelig voor verdroging, waardoor dit effect inzichtelijk gemaakt moet worden.
Vermesting (en daarmee ook vaak verzuring) door depositie kan leiden tot verlies van kwaliteit van habitattypen en de leefgebieden van habitatsoorten (in dit geval gevlekte witsnuitlibel). De depositie door verkeer bestaat uit verschillende stoffen, zoals NO2, NH3 en SO2. Deze gassen kunnen zich via de lucht verspreiden en terecht komen op habitattypen welke juist gevoelig zijn voor deze stoffen (zie ook kader hieronder). Hierdoor kunnen de instandhoudingsdoelen voor habitattypen en habitatsoorten in gevaar komen. De effecten van de plannen op de depositie door een vlottere doorstroming van verkeer wordt in deze paragraaf beschreven. Er is een modelberekening uitgevoerd voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase.
Doordat de bouwput voor de geplande ontwikkeling als een hydrologisch gesloten systeem wordt ingericht kan verdroging van de kwetsbare habitattypen op voorhand worden uitgesloten. Negatieve hydrologische effecten zijn niet aan de orde.
De geplande ontwikkeling voorziet zowel in de aanleg- als gebruiksfase in een afname van de stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied Lonnekermeer en draagt daarmee bij aan de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied. In de nieuwe situatie draagt het verkeer op de (ongelijkvloerse) spoorwegovergang weliswaar nog steeds bij aan de stikstofdepositie, maar aangezien deze afkomstig is van diverse diffuse bronnen, is deze niet aan te rekenen aan voorliggend initiatief of initiatiefnemer.
Aangezien negatieve effecten op voorhand uit te sluiten zijn, is een vergunningaanvraag op grond van de Natuurbeschermingswet niet nodig.
Effecten geluid op Natura 2000
Gelet op de aanwezige infrastructuur is geen akoestische berekening verricht van het effect van de Vliegveldstraat op het Natura 2000-gebied. Het Lonnekermeer wordt namelijk aan de noordrand over een lengte van circa 1.000 meter begrensd door de spoorlijn Hengelo – Duitsland, daarachter ligt direct de rijksweg A1. Een verstoring vindt dus plaats door meerdere bronnen. Aangezien (broed)vogels het meest storingsgevoelig zijn, is kwalitatief nagegaan aan de hand van bestaande studies van Rijkswaterstaat welk verstoringsgebied de rijksweg en spoor hebben. De ligging van deze verstoringsgebieden in combinatie met de wegreconstructie aan de Vliegveldstraat geeft dus een indicatie of er een extra verstoring gaat optreden. Er is een kwalitatieve beschrijving gemaakt van de verstoringsgebieden voor vogels. Deze kwalitatieve beschrijving is opgenomen in Bijlage 3 (Reconstructie Vliegveldstraat, Royal HaskoningDHV, 21 mei 2013).
In de kwalitatieve beschrijving is de vraag beantwoord of de veranderende geluidssituatie door de Vliegveldstraat gevolgen heeft voor Natura 2000-gebied het Lonnekermeer.
Algemeen gesproken wordt geluid beschouwd als een van de belangrijkste verstorende factoren van wegverkeer op de natuurlijke omgeving. Uit bestaande literatuur wordt geconstateerd dat een verschil van 1 dB in geluidbelasting niet waarneembaar is voor vogels. Binnen een verstoringsgebied van 500 meter tot 1.000 meter vanuit hoofdinfrastructuur kan geluid effect hebben op vogels.
Er is geconcludeerd dat:
- het aan te passen gedeelte van de Vliegveldstraat geheel ligt binnen het verstoringsgebied van 500 meter voor de rijksweg en het spoor;
- de geringe verandering van de geluidssituatie van de Vliegveldstraat wordt gemaskeerd door de reeds aanwezige hoofdinfrastructuur;
- hierdoor wordt gesteld dat er voor geluid geen relevante verstoring zal optreden op het Natura 2000-gebied Lonnekermeer.
Ten aanzien van het aspect geluid zijn er geen (significant) negatieve effecten te verwachten op Natura 2000-gebieden.
Conclusie
Op grond van het ontbreken van (significant) negatieve effecten voor het milieu en met het treffen van passende maatregelen (proceseis voor het tegengaan van peilverlaging), is de conclusie gerechtvaardigd dat een volledige m.e.r.-procedure, en daarmee het opstellen van een MER, niet nodig is.
5.2 Bedrijven En Milieuzonering
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. Voor dit bestemmingsplan wordt, teneinde een goede zonering te bereiken tussen milieuhinderlijke en milieugevoelige functies, aangesloten bij de brochure "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, 2009). In deze VNG-uitgave is hiervoor een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden bij voorkeur aangehouden moeten worden vanwege de aspecten geur, stof, geluid en gevaar ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten".
Het voornemen levert geen belemmeringen op in het kader van de bedrijven en milieuzonering. Er worden geen milieugevoelige functies mogelijk gemaakt. Eveneens heeft het voornemen geen invloed op milieugevoelige functies.
5.3 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet betreft een wijziging van de Wet milieubeheer en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkelingen, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL;
- een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze “niet in betekenende mate” bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een project draagt “niet in betekenende mate” bij aan de luchtverontreiniging als de 1% grens niet wordt overschreden. De 1% grens is gedefinieerd als 1% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 0,4 microgram/m3, voor zowel PM10 als NO2. Projecten die “niet in betekenende mate” bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn onder andere:
- woningbouwlocaties met niet meer dan 500 nieuwe woningen bij één ontsluitingsweg en 1000 nieuwe woningen bij twee ontsluitingswegen;
- kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 33.333 m2 bij één ontsluitingsweg en 66.667 m2 bij twee ontsluitingswegen;
- bepaalde landbouwinrichtingen.
De bovenstaande projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Conclusie
Door het aanleggen van de viaducht gaat het huidige wegprofiel alleen op de verticale as omhoog. Het plan heeft niet tot gevolg dat het aantal verkeersbewegingen toeneemt. Tevens verdwijnen twee bestaande woningen. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat het plan ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt. Hiermee wordt voldaan aan artikel 5.16 lid c van de Wet milieubeheer. Het voornemen leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. In het bestemmingsplan worden immers geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die de luchtkwaliteit in betekenende mate kunnen verslechteren.
5.4 Geluidhinder
Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder van kracht. De Wet geluidhinder heeft als belangrijkste doel het bestrijden en voorkomen van een toename van geluidhinder. Op grond van de wet zijn verschillende vormen van geluidhinder te onderscheiden die directe raakvlakken hebben met de ruimtelijke ordening. In artikel 74 Wgh is bepaald dat voor een weg in het buitenstedelijk gebied met één of twee rijstroken of één of twee sporen een zone van 250 meter vanaf de as van de weg tot aan weerszijden van de weg moet worden aangehouden.
Wegverkeerslawaai
Bij de reconstructie tot een ongelijkvloerse kruising met het spoor van de Vliegveldstraat te Deurningen worden de bestaande woningen geamoveerd. Hierdoor zijn in de directe omgeving (250 meter vanaf de as van de weg) geen gevoelige bestemmingen aanwezig op basis van de Wet geluidhinder. De meest dichtbij gelegen woning, de woning aan de Oosterveldweg 1, is gelegen op een afstand van ongeveer 480 meter van de Vliegveldstraat.
Spoorweglawaai
De Wet geluidhinder biedt bescherming aan geluidgevoelige bestemmingen tegen spoorweglawaai. Het gaat daarbij om nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs spoorwegen en om bestaande geluidgevoelige bestemmingen bij de aanleg/wijziging van spoorwegen. De spoorweg wijzigt niet door de realisatie van de ongelijkvloerse kruising. Daarnaast zijn in de nabije omgeving van het plangebied geen geluidgevoelige bestemmingen aanwezig.
Conclusie
Het wegverkeers- en spoorweglawaai zijn niet van invloed op geluidgevoelige bestemmingen en vormen derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.5 Externe Veiligheid
Wettelijk kader
Externe veiligheid betreft de kans om buiten een inrichting te overlijden als gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Risicobronnen kunnen bedrijven zijn, maar ook het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, vaarwegen en spoorwegen en via buisleidingen. Ook risico's veroorzaakt door windturbines (afvallen rotorbladen) en dalend en stijgend vliegverkeer bij vliegvelden, wordt gerekend tot de externe veiligheidsrisico's. Dit risico wordt uitgedrukt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR).
Plaatsgebonden risico: risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.
Groepsrisico: cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.
Situatie plangebied
Op basis van de Risicokaart kan een risicofactor nabij het plangebied worden genoemd: een aardgasleiding. Deze leiding doorkruist de Vliegveldstraat ten noorden van het spoor. Omdat dit bestemmingsplan bebouwing en gevoelige functies niet mogelijk maakt is het niet noodzakelijk gebleken een kantitatieve risico analyse (QRA) uit te voeren.Deze leiding vormt dan ook geen belemmering voor de aanleg van de ongelijkvloerse kruising.
Vooraf aan het verkrijgen van een vergunning voor het aanleggen van het viaduct wordt conform de bestemmingsplanregels advies ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.6 Bodemkwaliteit
Bij het opstellen van bestemmingsplannen is de hoofdvraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en hoe deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.
De nieuwe functies zijn geen gevoelige functies. Het bestaande gebruik is agrarisch. Bij agrarisch gebruik mag aangenomen worden dat de bodemkwaliteit niet dermate verstoord is.
Ter plaatse zijn in het recente verleden (2012 en 2013) meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. Er zijn geen voor de voorziene functies verdachte gebieden aangetroffen. Het aspect bodem levert dan ook geen belemmeringen op.
5.7 Water
Wettelijk kader / inleiding
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen. In de watertoets in opgenomen wat er op watergebied verandert ten opzichte van de bestaande situatie.
De watertoets is vastgelegd in de 'Watertoets kruising Vliegveldstraat te Hengelo' (Tauw, 5 februari 2013, Bijlage 4) en de 'Aangepaste waterparagraaf' (Antea, 13 januari 2015, Bijlage 5). Op 25 oktober 2012 is gesproken met het waterschap Regge en Dinkel (reeds Waterschap Vechtstromen) over het voornemen om de huidige spoorkruising om te bouwen naar een ongelijkvloerse kruising. In dit overleg zijn de uitgangspunten voor deze watertoets nader besproken. Omdat het ontwerp verder geoptimaliseerd is, heeft op 7 januari 2015 opnieuw overleg plaatsgevonden met het waterschap Vechtstromen.
Uitgangspunten en eisen
De aanpassing van de bestaande spoorkruising tot een ongelijkvloerse spoorkruising heeft tot gevolg dat er diverse waterhuishoudkundige elementen worden aangepast. In overleg met Waterschap Vechtstromen gelden de volgende uitgangspunten voor de aanpassing van de kruising:
- Hemelwater vanaf de weg stroomt via de berm af naar greppels/zaksloten die langs het tracé geprojecteerd zijn. Dit biedt voorzuivering in de berm.
- De doorlatendheid is naar verwachting voldoende groot zodat het water grotendeels zal infiltreren in de berm naar de ondergrond.
- Verhard oppervlak neemt niet toe in de toekomstige situatie.
- Detailafwatering mag benedenstrooms aansluiten van de te verplaatsen stuw.
- De bestaande stuw in de koppelleiding wordt in stroomopwaartse richting verplaatst. Belangrijk is aandacht te besteden in het ontwerp en in de uitvoering vanwege eventuele uitspoeling, oeverbescherming e.d..
- De watergangen aan de oostzijde van het spoor voeren af naar de koppelleiding.
- De watergangen aan de westzijde van het spoor voeren (deels) af naar de spoorsloot.
- Een richtingswijziging in een duiker is toegestaan mits op de locaties van de richtingswijzigingen een inspectieput wordt aangebracht. Zolang de hydraulische afvoercapaciteit maar gewaarborgd blijft.
- Onder het kunstwerk zal door gebrek aan neerslag geen begroeiing plaatsvinden. De Koppelleiding dient daarom onder het kunstwerk voorzien te zijn van oeverbescherming om uitspoeling te voorkomen.
- Lengte van een nieuwe duiker dient niet langer te zijn dan strikt noodzakelijk.
- Beduikering van de Koppelleiding onder het onderhoudspad is toegestaan.
- Aan weerszijden van het kunstwerk dient een mogelijkheid te zijn om de Koppelleiding met onderhoudsmaterieel te kruisen.
- Droge fauna kan via het onderhoudspad de kruising passeren.
- Waterhuishoudkundige wijzigingen zijn vergunningsplichtig.
- Voor eventuele grondwateronttrekking tijdens de uitvoering is tevens een vergunning noodzakelijk.
Huidige watersysteem
Het huidige watersysteem rondom de kruising van de Vliegveldstraat bestaat centraal uit de koppelleiding gelegen aan de zuidoostzijde van de spoorlijn. Deze koppelleiding bestaat uit een brede watergang met een belangrijke afvoerfunctie voor Waterschap Vechtstromen. Ter plaatse van de kruising met de Vliegveldstraat is de koppelleiding onderbroken door een duiker van 2,5 m breed, 1,5 m hoog en 32 m lang. Aan de noordwestzijde van de spoorlijn ligt een smallere spoorsloot. Zowel aan de noordwestzijde als de zuidoostzijde van het spoor liggen parallel aan de Vliegveldstraat enkele zaksloten en greppels. Het afstromende wegwater stroomt via de berm in deze zaksloten/greppels. Doordat de doorlatendheid van de ondergrond naar verwachting voldoende hoog is, zal een aanzienlijk aandeel van het afstromende wegwater in de berm infiltreren.
De bestaande situatie is weergegeven in afbeelding 5.1. De zwarte peilen geven de afstroomrichting aan.
afbeelding 5.1 Huidig watersysteem Vliegveldstraat. Blauw: bestaande zaksloten/greppels, Oranje: bestaande verharding
Verhard oppervlak
Om de consequenties voor het toekomstig watersysteem in te schatten, is een analyse noodzakelijk van het aandeel verhard oppervlak in de huidige en de toekomstige situatie. Een eventuele toename van verhard oppervlak geeft een bergingsopgave (compensatie berging).
In tabel 1 is een overzicht opgenomen van de verharding voor zowel de huidige als de toekomstige situatie. Er is onderscheid gemaakt naar verharding aan de noordwestzijde van het spoor en aan de zuidoostzijde van het spoor.
Tabel 5.1 Verhard oppervlak voor zowel de huidige als toekomstige situatie
Situatie | Noordwest (m2) | Zuidoost (m2) |
Huidige situatie | 2.656 | 4.224 |
Toekomstige situatie | 2.552 | 4.233 |
Verschil | -104 | +9 |
Zoals in tabel 1 te zien is, neemt de verharding in de toekomstige situatie niet toe ten opzichte van de bestaande kruising.
Het verharde oppervlak voor zowel de huidige als de toekomstige situatie is weergegeven in afbeelding 5.2.
afbeelding 5.2 Verhard oppervlak huidige en toekomstige situatie. Blauw: noordwest huidig, Rood: zuidoost huidig, Groen: noordwest toekomstig, Oranje: zuidoost toekomstig
Toekomstig watersysteem
Hemelwaterafvoer
De toekomstige waterhuishouding rondom de ongelijkvloerse kruising van de Vliegveldstraat is gebaseerd op afwatering door middel van zaksloten/greppels in de teen van het talud. Deze greppels sluiten vervolgens aan op de koppelleiding of de spoorsloot (afhankelijk van west- of oostkant van het spoor). Een aanzienlijk deel van het afstromende water zal infiltreren. De hoeveelheid en snelheid waarmee dit gebeurd is afhankelijk van de doorlatendheid van de ondergrond. Aan de westzijde van de spoorbaan zal het afstromende water via greppels/zaksloten (deels) aansluiten op de spoorsloot. Er zullen dus geen persingen onder de spoorbaan plaatsvinden.
In de toekomstige situatie neemt het verharde oppervlak niet toe ten opzichte van de bestaande kruising. Dit betekent dat er geen compensatieberging gerealiseerd hoeft te worden voor de aanpassing van de kruising. Het verschil tussen het verharde oppervlak van de huidige en de toekomstige situatie is in detail weergegeven in tabel 5.1.
Verplaatsen stuw
De bestaande stuw in de koppelleiding zal verplaatst worden in stroom opwaartse richting. De verplaatsing van de stuw dient in overleg met het waterschap te worden uitgevoerd evenals de specifieke constructieve en hydraulische eisen die aan deze nieuwe stuw worden gesteld.
Kruising Koppelleiding met kunstwerk
De Koppelleiding wordt onder het kunstwerk volledig uitgevoerd in een betonnen constructie. Op deze wijze wordt het benodigd onderhoud ter plaatse geminimaliseerd. Afhankelijk van de uitwerking van de overspanning wordt de Koppelleiding geheel beduikerd en met een beperkte verplaatsing onder het onderhoudspad gepositioneerd op de overspanning van het kunstwerk te minimaliseren. In de duiker worden in dat geval voldoende inspectieputten aangebracht om de duiker te kunnen schonen indien noodzakelijk. De hydraulische afvoercapaciteit van de duiker blijft te allen tijde gegarandeerd. Ook tijdens de uitvoering van de werkzaamheden zal de afvoer van de Koppelleiding gegarandeerd moeten blijven.
Conclusie
In de toekomstige situatie neemt het verharde oppervlak niet toe ten opzichte van de bestaande kruising. Dit betekent dat er geen compensatieberging gerealiseerd hoeft te worden voor de aanpassing van de kruising. Het plan is voorgelegd aan het Waterschap Vechtstromen. Opmerkingen van het waterschap zijn verwerkt in het plan.
5.8 Ecologie
Wettelijk kader
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet.
Soortenbescherming
Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kunnen vrijstellingen en ontheffingen worden verleend van de verbodsbepalingen. Het toetsingskader voor deze vrijstellingen is geregeld in een Algemene Maatregel van Bestuur, de AMvB artikel 75.
Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten (tabel 1) geldt een algemene vrijstelling voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten (tabel 2) is vrijstelling mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten (tabel 3) kan enkel ontheffing worden verleend na een uitgebreide toetsing.
Gebiedsbescherming
De natuurbeschermingswet biedt een beschermingskader voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.
Onderzoek
Soortenbescherming
Om de effecten van de ontwikkeling op de flora en fauna in beeld te brengen zijn twee quickscans flora en fauna uitgevoerd (Quickscan flora en fauna spoorkruising Vliegveldstraat Hengelo, Eelerwoude, 1 oktober 2013, Bijlage 6 en Quickscan flora en fauna ontsluitingswegen bij spoorkruising Vliegveldstraat, Eelerwoude, 22 september 2014, Bijlage 7). De aanwezige natuurwaarden zijn in beeld gebracht op basis van een verkenning van bestaande inventarisatiegegevens en een verkennend veldbezoek.
Spoorkruising
De ingreep zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van enkele soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet. Dit heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft. Voor deze soorten geldt dan ook een vrijstelling.
Mogelijk dat er (sporadisch) foeragerende of doortrekkende strikter beschermde eekhoorn en steenmarter in het gebied voorkomen. Verblijfplaatsen zijn niet aangetroffen en worden evenmin verwacht. Met deze soorten hoeft echter geen expliciet rekening te worden gehouden tijdens de uitvoering. Wel geldt de algemene zorgplicht.
Geconcludeerd moet worden dat incidentele, tijdelijke verblijfplaatsen van mannetjes van de gewone dwergvleermuis verdwijnen. Deze verblijfplaatsen zijn niet aan te merken als vaste rust- en verblijfplaats. Er zijn voldoende alternatieven voor deze verblijfplaatsen in de ruimere omgeving te vinden (boeren erven, woonwijk, etc.). Er zijn dan ook geen negatieve effecten te verwachten op individuen of populaties van vleermuizen indien men rekening houdt met de voorgestelde mitigerende maatregelen die voortvloeien vanuit de zorgplicht.
Het plangebied biedt mogelijk (sub-optimaal) landbiotoop voor de strikt beschermde poelkikker. Het is belangrijk om kruidachtige begroeiingen en struiken en bomen in de periode na het broedseizoen (dus na 15 juli) en voor de trek van de soort naar de overwinteringplaatsen (dus voor eind augustus) te verwijderen. De dieren zijn dan nog actief en kunnen zich eventueel verplaatsen bij verstoring. Tevens zijn dan nog geen grote aantallen poelkikkers in het zomerbiotoop aanwezig. Indien de maatregelen conform bovenstaande wordt uitgevoerd hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd.
Voor alle beschermde, inheemse vogelsoorten geldt vanuit de Flora- en faunawet een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden (zoals kap van bomen en sloop van gebouwen) alleen buiten het broedseizoen uitgevoerd mogen worden.
Met de voorgenomen ingreep gaan broedplekken van huismus verloren. Mitigerende maatregelen zijn noodzakelijk in de vorm van slopen buiten het broedseizoen onder deskundige, ecologische begeleiding.
Ontsluitingswegen
Het onderzoeksgebied biedt een potentiële habitat biedt voor een aantal (algemene) beschermde soorten. Daarnaast is het terrein mogelijk van belang voor enkele licht beschermde soorten (tabel 1-soorten) en voor strikter beschermde vleermuizen en broedvogels.
De aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen is in het plangebied uit te sluiten. Op circa 50 meter ten noordoosten van het zuidelijke deelgebied bevindt zich een verblijfplaats van een rosse vleermuis. Om lichtverstoring te voorkomen, is het van belang dat de weg niet verlicht wordt met straatverlichting.
Door rekening te houden met maatregelen kunnen negatieve effecten op vleermuizen worden voorkomen. Deze maatregelen dienen nader te worden uitgewerkt of vastgelegd in een ecologisch werkprotocol.
Overtreding van de Flora- en faunawet ten aanzien van vogels kan voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.
Gebiedsbescherming
In de uitgevoerde Voortoets (Bijlage 2) wordt ingegaan op de wettelijke gebiedsbescherming vanuit de Natuurbeschermingswet, zie hiervoor paragraaf 5.1.
Conclusie
Met het treffen van mitigerende maatregelen kan voldaan worden aan de soortenbescherming op basis van de Flora- en faunawet. Het is in dat geval niet nodig een flora- en faunawetontheffing aan te vragen.
Gesteld kan worden dat het bestemmingsplan ten aanzien van het aspect ecologie uitvoerbaar is.
5.9 Archeologie
Wettelijk kader
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
Ter implementatie van het Verdrag van Malta is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. In deze wet is vastgelegd dat gemeenten in het kader van ruimtelijke ordening ook rekening dienen te houden met het archeologisch erfgoed. In dat kader dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan, zodat in het plan - indien nodig - een passende regeling kan worden getroffen om aanwezige archeologische waarden te beschermen.
Onderzoek
In het kader van de aanpassing van de N737 Vliegveldstraat ter plaatse van het kruisende spoor Hengelo - Oldenzaal is gekeken naar de effecten van deze aanpassing op eventueel aanwezige archeologische waarden. Voorafgaand is het beleidskader ten aanzien van archeologie in beeld gebracht. De Gemeente Dinkelland beschikt over een archeologische beleidskaart.
Afbeelding 5.3 Archeologische beleidskaart
Op de beleidskaart (afbeelding 5.3) is aangegeven dat het onderhavige gebied in een zone ligt waarin dekzandwelvingen en dekzandvlakten verwacht mogen worden. Hiervoor geldt een middelmatige verwachting voor archeologische resten uit alle perioden met een verhoogde kans op het aantreffen van resten uit de steentijd op de hogere delen van het paleolandschap. Voor deze verwachting geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij plangebieden die groter zijn dan 5000 m² en waarbij verstoringen dieper reiken dan 40 cm.
Aangezien de voorgenomen werkzaamheden een beperkte bodemverstoring met zich meebrengen en dus binnen de weergegeven kaders blijft is in overleg met Het Oversticht overeengekomen dat voorafgaand aan de werkzaamheden geen archeologisch onderzoek behoeft te worden uitgevoerd. Om eventuele toevalsvondsten te kunnen ondervangen is alsnog besloten om de aanleg van de parallel gelegen sloten onder archeologische begeleiding te laten plaatsvinden.
Conclusie
Het aspect archeologie levert geen problemen op voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.10 Verkeer
De ombouw van de gelijkvloerse spoorkruising naar een ongelijkvloerse kruising in de Vliegveldstraat (N737) heeft als doel om het verkeer van de Vliegveldstraat middels een viaduct over de spoorlijn te geleiden. Hierdoor zal het verkeer beter doorstromen.
In onderstaande tabel zijn de verkeersintensiteiten op de Vliegveldstraat weergegeven tussen de bebouwde kom van Enschede en de N342 (Hengelosestraat), waar ook de kruising met de spoorlijn onderdeel vanuit maakt.
Tabel 5.2 Verkeersintensiteiten Vliegveldstraat
Dagsoort | Wegvak | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 |
Werkdag | Enschede - N342 | 10581 | 10831 | 11232 | 11064 | 11047 |
Weekdag | Enschede - N342 | 9510 | 9774 | 10062 | 9951 | 10003 |
Bron: Provincie Overijssel
In de periode 2000 tot en met 2013 is er geen groei van de verkeersintensiteit meer zichtbaar geweest. Als gevolg van het aanleggen van een ongelijkvloerse kruising over de spoorlijn zal de verkeersintensiteit niet veranderen.
De verdeling van het verkeer per dagdeel en per voertuigtype ziet er als volgt uit:
Tabel 5.3 Verkeersverdeling per dagdeel en voertuigtype
Dagsoort | Dag | Avond | Nacht | Licht | Middelzwaar | Zwaar |
Werkdag | 83,8% | 11,2% | 5,0% | 91,8% | 6,4% | 1,8% |
Weekdag | 81,2% | 12,8% | 6,0% | 95,3% | 4,1% | 0,6% |
Bron: Provincie Overijssel
De verkeersintensiteit wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door lichte voertuigen. Door de aanpassingen aan de Vliegveldstraat zal de verdeling van verkeer niet veranderen.
Door de aanleg van het viaduct dient een tweetal ontsluitingswegen verlegd te worden. Doordat het verkeer vanaf de betreffende percelen in de huidige situatie ook afgewikkeld wordt via de Vliegveldstraat verandert er als gevolg van de plannen niets aan de verkeersdruk op de Vliegveldstraat.
Het aspect parkeren is niet van toepassing op dit plan.
Conclusie
Omdat de verkeersintensiteiten op de Vliegveldstraat gelijk blijven wordt de verkeersveiligheid door de aanleg van een ongelijkvloerse kruising verbeterd.
5.11 Kabels En Leidingen
Binnen het plangebied liggen een aardgastransportleiding en een waterleiding.
De aardgastransportleiding is gelegen evenwijdig aan het spoor aan de noordzijde. Deze gasleiding blijft liggen. Het talud van het spoorviaduct komt over deze gasleiding te liggen. Over de veiligheid van de gasleiding worden waar nodig afspraken gemaakt met de Gasunie.
De gasleiding is op de verbeelding opgenomen met een dubbelbestemming 'Leiding - Gas', inclusief een belemmerende strook van 5 meter aan weerszijden van de leiding.
De waterleiding is gelegen in de lengterichting van de Vliegveldstraat. Doordat het spoorviaduct tevens in de lengterichting over de waterleiding gelegd wordt is het wellicht noodzakelijk de waterleiding te verleggen waardoor deze het viaduct zal gaan kruizen.
De waterleiding is op de verbeelding opgenomen met een dubbelbestemming 'Leiding - Water', inclusief een belemmerende strook van 4 meter aan weerszijden van de leiding. Wanneer duidelijk is op welke wijze de waterleiding verlegd wordt, kan middels een wijzigingsbevoegdheid de dubbelbestemming verlegd worden.
Conclusie
Met het opnemen van een beschermend regime voor de aardgastransportleiding en de waterleiding zijn de belangen van de leidingen voldoende gewaarborgd.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Voor de regels is aangesloten op de systematiek van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'. Het juridische systeem en de gelegde bestemmingen en aanduidingen worden in dit hoofdstuk beschreven en toegelicht.
6.1 Toelichting Op Het Juridisch Systeem
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied en zijn juridisch bindend. Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals deze per 1 juli 2008 gelden. Uitgangspunt is door het stellen van heldere regels en een duidelijk leesbare verbeelding, een zo goed mogelijke handhaafbaarheid te realiseren. Dit toetsingscriteria in de regels vormen een toetsingsgrond voor omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, afwijking, nadere eisen en wijzigingen.
6.2 Svbp 2012
Inherent aan de Wro is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP). De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgeboud en op eenzelfde manier worden verbeeld. Deze standaard, welke slechts een systematische standaardisering betreft en geen inhoudelijke standaard is, is verplicht in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Zo voorziet de SVBP in een standaardopbouw van een bestemmingsplan door onder andere:
- Standaardbenamingen van een bestemming en de daarin voorkomende bepalingen (bouwregels, aanlegvergunningen, e.d.).
- De alfabetische volgorde van de begripsbepalingen en bestemmingen.
- Een vaste volgorde van een indeling van een bestemming.
- Een standaardwijze van meten.
- Vaste kleuren en kleurcodes van een bestemming op de verbeelding.
- Standaardbenamingen van aanduidingen op de verbeelding en in de regels.
Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP 2008.
6.3 Indeling Regels
Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008). Hierin zijn regels opgenomen over onder andere de indeling van de planregels en de naamgeving van bestemmingen. De planregels kennen standaard vier hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1: Begrippen
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
Artikel 2: Wijze van meten
In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3: Agrarisch - 1
De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch -1' hebben als hoofdfunctie de uitoefening van de agrarische functie. De gronden zijn niet voorzien van een bouwvlak. Nieuwe gebouwen zijn dan ook niet toegestaan. Het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden vallen ook onder deze bestemming.
Artikel 4: Bos - Natuur
Onder de bestemming 'Bos - Natuur' vallen de bestaande en nieuwe gebieden met een ecologische functie. Het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden van deze gebieden staan voorop.
Artikel 5: Verkeer
Onder de bestemming 'Verkeer' zijn de bestaande openbare wegen in het buitengebied gebracht. Het zijn wegen waar de doorgaande verkeersfunctie voorop staat. Bruggen, dammen of duikers, sloten, bermen en beplanting, parkeervoorzieningen en bijbehorende voorzieningen vallen ook onder deze bestemming.
Artikel 6: Verkeer - Railverkeer
Deze bestemming is gelegd op (een gedeelte van) de bestaande spoorlijn Oldenzaal - Hengelo. Binnen de bestemming zijn kleine bouwwerken ten behoeve van onderhoud en beheer toegestaan.
Artikel 7: Leiding - Gas
Deze dubbelbestemming heeft betrekking op de gasleiding. De regeling voorziet in de aanwezigheid van deze functie en in de bescherming ervan door middel van een veiligheidszone op de
verbeelding. Binnen de op de verbeelding aangegeven strook mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de leidingen. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leidingen, is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen
Artikel 8: Leiding - Water
Deze dubbelbestemming heeft betrekking op de watertransportleiding. De regeling voorziet in de aanwezigheid van deze functie en in de bescherming ervan door middel van een veiligheidszone op de
verbeelding. Binnen de op de verbeelding aangegeven strook mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de leidingen. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leidingen, is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen
Artikel 9: Waarde - Ecologie
In de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' staat de begrenzing van de EHS opgenomen voor de bestaande natuurgebieden en de nieuwe natuurgebieden die inmiddels zijn gerealiseerd. Beheersgebieden vallen niet onder deze bestemming, deze vormen wel onderdeel van de EHS, maar door het agrarisch gebruik kan geen sprake zijn van bescherming van natuurwaarden. Voor dit gebied geldt het nee-tenzij beleid van de EHS zoals aangegeven in de uitgangspunten.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
De algemene regels bevatten de volgende onderdelen:
Artikel 10: Anti-dubbeltelregel
Het is niet ondenkbaar dat gronden bij meerdere bouwaanvragen in aanmerking worden genomen, zodat onbedoeld meer bebouwing ontstaat dan met het plan wordt beoogd. De anti-dubbeltelregeling (conform tekst Bro) voorkomt dit.
Artikel 11: Algemene gebruiksregels
De algemene gebruiksregels geven aan welke vormen van gebruik (in elk geval) verboden worden, dit in aanvulling op de diverse specifieke gebruiksregels in de bestemmingen. Een algemeen gebruiksverbod ontbreekt, aangezien de Wro en de Woningwet hierin reeds voorzien.
Artikel 12: Algemene aanduidingsregels
Geluidzone - spoor
Rond de spoorweg Hengelo - Oldenzaal ligt een geluidszone van 300 m. Binnen deze bestemming geldt dat uitbreiding en nieuwbouw van geluidsgevoelige gebouwen alleen mag worden toegestaan indien daarbij de vastgestelde voorkeursgrenswaarde op de gevel niet wordt overschreden.
Luchtvaartverkeerzone
De geluidszone voor het vliegtuiglawaai staat op de verbeelding aangege-ven. Hiervoor geldt de 35 Ke-contour.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 en 14: Overgangsrecht en Slotregel
Dit hoofdstuk bevat het overgangsrecht (conform tekst Bro) en de citeertitel van het plan.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan.
Volgens de Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Van een dergelijk bouwplan is in dit geval geen sprake (artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening). Het opstellen en vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet aan de orde.
De kosten voor de beoogde planontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, worden gedragen door de initiatiefnemers: Prorail en provincie Overijssel. De financiële gegevens zijn bij de gemeente bekend. Hiermee is de financieeleconomische uitvoerbaarheid van het plan verzekerd.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2.1 Overleg
Het ontwerp bestemmingsplan is niet als voorontwerp ter inzage gelegd in het kader van inspraak. Vooroverleg heeft plaats gevonden met het Waterschap Regge en Dinkel in het kader van de waterparagraaf.
7.2.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 26 juni 2015 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn twee zienswijzen binnengekomen. Een reactie op deze zienswijzen is weergegeven in de 'Reactienota zienswijzenontwerp-bestemmingsplan'.