Vierde Veld DSVD, Deurningen
Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland
Vastgesteld op 21-09-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan "Vierde Veld DSVD, Deurningen" met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPVIERDEVELD-VG01 van de gemeente Dinkelland.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 (hoek)erker
Een bijbehorende bouwwerk met een beperkte omvang, gerealiseerd voor een naar de weg of openbaar groen gekeerde gevel van het hoofdgebouw.
1.4 aan-huis-verbonden bedrijf
Het uitoefenen van kleinschalige bedrijvigheid dat door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.5 aan huis verbonden beroep
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan particulieren, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.6 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.7 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.8 agrarisch gebruik
Het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.9 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 bebouwingspercentage
Een in de regels aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.11 bedrijf
Een onderneming gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten.
1.12 bedrijfsmatig
Gericht op het behalen van winst.
1.13 bedrijfsmatige kamerverhuur
Een samenstel van verblijfsruimten, uitsluitend of mede bestemd of gebruikt om daarin aan anderen dan de rechthebbende en de personen behorende tot diens huishouden, woonverblijf, niet in de zin van zelfstandige woongelegenheid, te verschaffen, al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging; een en ander kan onder meer blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berekend en/of betaald en elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet sprake is van enkele gemeenschappelijke voorzieningen.
1.14 bestaand
Legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.15 bestaand bouwwerk
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de bouwwerken die niet legaal gebouwd zijn.
1.16 bestaand gebouw
Een gebouw dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de gebouwen die niet legaal gebouwd zijn.
1.17 bestaand gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling(en) van dat plan.
1.18 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.19 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.20 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is tevens bouwkundig ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is tevens functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw.
1.21 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.22 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.23 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een zolder en vliering.
1.24 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.25 bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.26 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.27 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.28 carport
Staanplaats, stalling voor een auto onder een vrijstaand dak of afdak aan het huis.
1.29 dak
Iedere vorm van bovenbeëindiging van een gebouw.
1.30 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.31 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.32 geluidgevoelige functies
Bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.33 hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.34 horeca
Een bedrijf dat in zijn algemeenheid gericht is op het verstrekken van nachtverblijf en op het verstrekken en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.
1.35 huishouden
Een zelfstandig dan wel samenwonend persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals keuken, sanitaire voorzieningen en entree, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur en bijzondere woonvormen wordt daaronder niet begrepen.
1.36 inwoning
Wonen in een (ondergeschikt) deel van een woning als medegebruiker van het pand.
1.37 kelder
Een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij 'bebouwing in geaccidenteerd terrein' gelegen beneden peil.
1.38 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit
Een ambachtelijk bedrijf dat in (een gedeelte van) een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruiker van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.39 kunstobject
Voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.40 kunstwerk
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.41 mantelzorg
Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.42 meetverschil
Een door feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens.
1.43 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, waterbeheer, afvalinzameling, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer, waaronder straatmeubilair, abri's, transformatorhuisjes, bergbezinkbassins en retentievoorzieningen.
1.44 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.45 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden, dan wel met ten hoogste één wand.
1.46 parkeren
Een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen.
1.47 peil
Onder het peil wordt verstaan:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
1.48 permanente bewoning
Bewoning door een of meer personen die niet elders over een hoofdverblijf beschikken.
1.49 prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.50 prostitutiebedrijf
Een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie.
1.51 recreatiewoning
Een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief verblijf.
1.52 seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.53 stallen
In een garage of andere bewaarplaats zetten.
1.54 verbeelding
De analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie.
1.55 verdieping(en)
De bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
1.56 voertuig
Vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren.
1.57 voorgevel
De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt.
1.58 voorgevelrooilijn
De begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevel van het hoofdgebouw is georiënteerd, alsmede het verlengde daarvan.
1.59 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Voorzieningen ten behoeve en/of ten dienste van de waterhuishouding, waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, bruggen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers, voorzieningen voor infiltratie, buffering, berging en afvoer van water, voorzieningen ten behoeve van biologische waterzuivering en (secundaire en/of tertiaire) bluswatervoorzieningen.
1.60 wonen
het gehuisvest zijn in een woning;
1.61 woning
Een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de hoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen;
- b. nutsvoorzieningen;
- c. voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke) berging en infiltratie van hemelwater;
- d. speelvoorzieningen;
- e. wandel- en fietspaden;
- f. parkeren;
- g. in- en uitritten;
- h. beeldende kunst.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Sport
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sport en recreatie;
met daaraan ondergeschikt:
- b. aan sportvoorzieningen gerelateerde ondergeschikte horeca in de vorm van een sportkantine;
- c. wegen en paden;
- d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. openbare nutsvoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. tuinen, erven en terreinen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van detailhandel;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van wonen. Onder het gebruik wordt tevens verstaan het laten gebruiken.
4.5 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats, afmetingen en technische uitvoering van lichtmasten en lichtbronnen, zulks ter voorkoming van onevenredige lichthinder voor omwonenden en aantasting van nabijgelegen natuurwaarden.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten, paden en parkeervoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. straatmeubilair;
- c. beeldende kunstwerken;
- d. speelvoorzieningen;
- e. voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke) berging en infiltratie van hemelwater;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
- g. groenvoorzieningen;
- h. verkeersvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. tuinen;
- c. erven;
- d. aan huis gebonden beroepen;
- e. mantelzorg;
- f. parkeren;
- g. wandelpaden;
- h. voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke) berging en infiltratie van hemelwater.
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
6.4 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Bestaande maatvoering
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, dakhelling, bebouwingspercentage, inhoud en/of afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van met vergunning tot stand gekomen bouwwerken, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, dakhelling, bebouwingspercentage, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, dan wel te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen:
- a. het gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
- b. de stalling en/of opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, een erotisch getinte vermaaksfunctie en/of prostitutiebedrijf;
- d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- e. het gebruik van bijbehorende bouwwerken, recreatiewoningen en kampeermiddelen ten behoeve van permanente bewoning;
- f. het gebruik van bijbehorende bouwwerken, woningen en kampeermiddelen ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders dan wel elders werkzaam zijnde arbeiders;
- g. het gebruik van vrijstaande gebouwen, niet zijnde woningen, voor wonen;
- h. het gebruik van een woning voor de huisvesting van meer dan één huishouden;
- i. het gebruik van een woning voor bedrijfsmatige kamerverhuur.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Afwijken maatvoering
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Parkeren
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 12.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het 12.1 sub a met maximaal 10%.
- c. 12.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 12.2 sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in 12.2 sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. 12.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan: Vierde Veld DSVD, Deurningen.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voor het voormalig vierde veld van DSVD Deurningen is een woningbouwplan ontwikkeld. De betreffende locatie is reeds in het bestemmingsplan Deurninger Es uit 2014 aangemerkt als gebied voor woningbouw.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan deze ambitie en wordt de realisatie van 11 woningen met bijbehorende voorzieningen mogelijk gemaakt. De gewenste ontwikkeling van 11 woningen past niet binnen de uitwerkingsregels van het geldende bestemmingsplan 'Deurninger Es'. Het aantal woningen mag hierin namelijk niet meer dan 8 bedragen.
Hierdoor is een bestemmingsplanprocedure noodzakelijk om de nu gewenste woningbouwontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het planologisch-juridisch kader om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
De locatie bestaat uit diverse percelen aan de oostzijde van Deurningen. Het plangebied ligt nabij de Pastoor Havinkstraat en staat kadastraal bekend als gemeente Weerselo, sectie N, perceelnummers 1961 en 1967. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied in de dorpsrand van Deurningen (bron: opentopo.nl)
De begrenzing van het plangebied is vormgegeven op basis van het woningbouwgebied op het voormalig vierde veld DSVD en de overgang naar het sportcomplex van DSVD. Zie de digitale verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het plangebied is grotendeels bestemmingsplan 'Deurninger Es' van toepassing dat op 1 juli 2014 door de gemeenteraad van Dinkelland is vastgesteld. In figuur 1.2 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied opgenomen.
Figuur 1.2: Uitsnede geldende verbeeldingen (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Aan het overgrote deel van het plangebied is de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' toegekend en verder gelden de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer'. De geldende bestemmingen voorzien niet in de mogelijkheid om 11 nieuwe woningen te realiseren binnen het gebied.
Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om de beoogde ontwikkeling te realiseren. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het onderhavige bestemmingsplan 'Vierde Veld DSVD, Deurningen' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
- Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1774.BUIBPVIERDEVELD-VG01);
- Bijlagen bij de toelichting;
- Regels;
- Bijlagen bij de regels.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Ontstaansgeschiedenis En Landschapstypologie
Van oorsprong is Deurningen een kleine agrarische nederzetting in het karakteristieke Twentse essenlandschap. Aan alle kanten omringd door de essen, ligt het dorpje langs de Deurningerbeek in het gebied dat de overgang vormt naar de lager gelegen gronden bij Saasveld. Op de kaart uit 1905 is goed te zien hoe hier de hogere akkers en lager gelegen weidegronden vlak bijeen lagen. Een toen agrarisch heel gunstige ligging. De grootste essen waren de Hasseleres (nu bebouwd met de uitbreidingen van Hengelo) en de Deurningeres.
Het dorp zelf bleef tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw zijn overwegend agrarische karakter behouden. Pas in de jaren zeventig werden op wat grotere schaal woningen gebouwd, veelal voor bewoners die werkten in de nabij gelegen steden Hengelo en Enschede. Ook ontstond enige migratie uit die steden.
Het contrast tussen de es en het dorp is sterk. De es is altijd open gebleven en heeft daardoor een grote maat en schaal. Deze worden ook mooi ervaren. In de rand om de es liggen typische agrarische clusters. Enkele daarvan zijn zeer groot geworden en omvatten grootschalige bedrijfspanden die men eerder op een bedrijventerrein in de stad zou verwachten. De schaal van deze bebouwing en de landschappelijke inpassing ervan wisselen en maken het verschil tussen een positieve of negatieve ruimtelijke beleving. De grootschalige panden geven ook het landschap een andere schaal.
Ook het dorp Deurningen ligt aan de rand van de es, met een kerk, en vooral vrijstaande woningen, twee-onder-één-kappers, een paar winkels en voorzieningen. Kleinschaligheid overheerst in het dorpsbeeld. Kerk en woningen zijn – ook van buitenaf - ingepakt in het hoge geboomte. Een weergave van diverse topografische kaarten uit verschillende tijdsperioden in onderstaand weergegeven.
Figuur 2.1 Historische topografische kaarten omgeving Deurningen (Bron: Atlas van Overijssel)
2.2 Huidige Situatie
Het plangebied, gelegen aan de noordzijde van de Deurningerbeek, was voorheen in gebruik als oefenveld van het sportcomplex van DSVD. Een houtwal scheidt dit veld van de Pastoor Havinkstraat, die hier slechts eenzijdige woonbebouwing kent. Ook tussen het oefenveld en de Deurningerbeek loopt hier een houtwal, waardoor dit plandeel als het ware afgeschermd ligt van het deel aan de overkant van de beek. De omgeving kenmerkt zich door de woningbouw en het sportcomplex van DSVD.
Door het plangebied is op dit moment reeds de ontsluiting aangelegd voor het eerder gerealiseerde plandeel Deurninger Es. Een luchtfoto uit 2018 is onderstaand weergegeven. Het plangebied ontsluit via de Pastoor Havinkstraat en er is een calamiteitenroute aanwezig via Beekdal richting de Vliegveldstraat (N737).
Figuur 2.2: luchtfoto uit 2018 van Deurningen, plangebied in rood (bron: Atlas van Oveirjssel)
2.3 Toekomstige Situatie
Op 1 juli 2014 heeft de gemeenteraad van Dinkelland het bestemmingsplan 'Deurninger Es' vastgesteld. Het bestemmingsplan biedt het ruimtelijk-planologisch kader voor de ontwikkeling van de woningbouwplannen in Deurningen (zowel inbreiding als uitbreiding). In het bestemmingsplan is het plandeel voor het vierde veld van DSVD eveneens opgenomen door middel van de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'. Met dit plan is de wens nu een woningbouwontwikkeling op deze gronden te realiseren. Omdat dit bouwplan - in afstemming met de werkgroep Mijn Dinkelland 2030 overeengekomen - afwijkt van de mogelijkheden binnen de uitwerkingsregels is voorliggende bestemmingsplanherziening noodzakelijk.
De beoogde verkaveling voor het plangebied voorziet in het toevoegen van 11 woningen. Ten opzichte van de mogelijkheden binnen de bestemming 'Wonen - Uit te werken' betreft dit een toevoeging van drie extra woningen, aangezien de uitwerkingsregels in het huidige bestemmingsplan uitgaan van maximaal acht woningen.
Conform het verkavelingsplan gaat het plan uit van de realisatie van 4 rijwoningen voor starters, 6 starters/seniorenwoningen in een twee-onder-een kapvorm en 1 kavel voor een vrijstaande woning. In figuur 2.3 is een fragment van het verkavelingsplan voor woningbouwplan 'Vierde Veld DSVD' weergegeven.
Figuur 2.3: Toekomstige situatie verkavelingsplan 'Vierde Veld DSVD'
Rondom de woonpercelen zijn groenvoorzieningen beoogd in combinatie met waterhuishoudkundige voorzieningen. Daarmee is de bedoeling de ontwikkeling op een kwalitatief goede wijze in te passen en voldoende rekening te houden met de omgeving in de dorpsrand van Deurningen.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- Duurzaam economisch groeipotentieel;
- Sterke en gezonde steden en regio's;
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het ontwikkelen van een sterk en gezonde regio en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Onderhavig plan heeft betrekking op een nadere invulling van het vigerende bestemmingsplan 'Deurninger Es'. Het betreft het realiseren van 11 woningen, waarbij in het vigerende bestemmingsplan reeds een uitwerkingskader was opgenomen voor 8 woningen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft op 16 september 2015 geoordeeld dat de realisatie van 11 woningen niet wordt aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6, tweede lid, Bro is dan ook niet van toepassing (ECLI:NL:RVS:2015:2921).
Aangezien het bestemmingsplan 'vierde veld DSVD, Deurningen' voorziet in het realiseren van 11 woningen, waarvan 3 woningen extra ten opzichte van het aantal waarvoor in het vigerende bestemmingsplan een uitwerkingsplicht is opgenomen, kan op grond van de hiervoor genoemde uitspraak geconcludeerd worden dat de Ladder niet van toepassing is.
Echter, op grond van de uitspraak van de Raad van State van 16 september 2015 ECLI:NL:RVS:2015:2921) geldt dat ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. De toelichting van dit bestemmingsplan toont aan dat er als gevolg van onderhavig plan sprake is van een goede ruimtelijke ordening en het plan uitvoerbaar is.
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- generieke beleidskeuzes;
- ontwikkelingsperspectieven;
- gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hieronder wordt het plan getoetst aan de relevante artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
- dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
- dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
- dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
- dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Op grond van de Omgevingsverordening Overijssel wordt de Groene omgeving aangemerkt als: "de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied". Onder bestaand bebouwd gebied wordt verstaan: "de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro". Een stedelijke functie wordt in de Omgevingsverordening aangemerkt als "functies van steden en dorpen zoals wonen, bedrijvigheid, detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve, culturele en religieuze voorzieningen met de bijbehorende infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen". Het voorliggend plangebied wordt aangemerkt als gronden met stedelijke functies omdat binnen het plangebied middels een uitwerkingsplan al woningen zouden kunnen worden gebouwd. Bovendien kende het plangebied voorgaand een sportfunctie. Derhalve kan worden geconcludeerd dat het plan behoort tot het bestaand stedelijk gebied en geen extra ruimtebeslag door bouwen en verharden legt op de Groene Omgeving.
Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen (lid 1)
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Op de gronden binnen het plangebied worden als gevolg van het voornemen drie extra woningen toegevoegd ten opzichte van het eerder beoogde aantal woningen. In totaliteit worden namelijk 11 woningen opgericht, waarbij voor 8 woningen reeds een uitwerkingsplicht in het geldende bestemmingsplan is opgenomen. Planologisch gezien is daarmee sprake van drie extra woningen. Tevens is het verkavelingsplan en het woningbouwprogramma afgestemd met de kernraad Deurningen, de vertegenwoordiging van de gemeenschap van Deurningen. Het voornemen past daarmee binnen het actuele gemeentelijk woningbouwprogramma en is in overeenstemming met het RWP Twente (april 2017), zie voor een nadere toetsing ook paragraaf 3.3.2 in deze toelichting.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn met name de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is aangepijld (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Woon en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Het plangebied maakt op grond van de Omgevingsverordening Overijssel deel uit van bestaand stedelijk gebied. Bij de uitwerking van het plan is daarom aansluiting gezocht bij de kenmerken van het ontwikkelingsperspectief 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' Derhalve kan gesteld worden dat de herontwikkeling van het plangebied in overeenstemming is met het provinciale beleid.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'.
Dekzandvlakten zijn na de ijstijd door de wind gevormde zandlandschappen. Ze beslaan een groot deel van de provincie. De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen met bijbehorende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen.
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dienen ze bij te dragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn uitgangspunt bij (her)inrichting, net als (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen.
Doorwerking voor onderhavig plan:
De planlocatie maakt reeds deel uit van stedelijk gebruik. De natuurlijke laag is dan ook vrijwel niet zichtbaar binnen het plangebied. Desondanks wordt binnen het plan gewerkt met hoogteverschillen, waardoor een beleefbare omgeving gehandaafd blijft.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De locatie is op basis van de laag van het agrarisch cultuurlandschap aangeduid met het gebiedstype 'Essenlandschap'.
Het landschap is een samenhangend systeem van open essen, kleinschalige flanken met erven en esdorpen, kleinschalige natte laagtes met beken en - voormalige - grote open heidevelden. De ordening van het landschap volgt de natuurlijke ondergrond van hoog en laag en nat en droog en is als een spinnenwebstructuur gegroeid vanuit de nederzettingen. De essen onderscheiden zich door de karakteristieke openheid, de bijzondere bodemkwaliteit met archeologische waarden en het reliëf. Op de flanken ligt een kleinschalig landschappelijk raamwerk van landschapselementen zoals houtwallen, bosjes, zandpaden, karakteristieke erven en beeldbepalende open ruimte daartussen.
Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.
Doorwerking voor onderhavig plan:
Het plan wordt gerealiseerd nabij de flanken van de Deurninger Es, rekening houdend met de hier aanwezige waarden. Het plan sluit aan op de huidige bebouwing en structuren van het dorp Deurningen.
De bebouwing zal worden gerealiseerd op de lagere delen van het plangebied, langs de Deurninger beek. Het plan besteedt veel aandacht aan zorgvuldige inpassing van bebouwing en infrastructuur, groenstructuren en de beek.
Stedelijke laag
Het plangebied ligt binnen het kenmerk Woonwijken 1955-nu. De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken,wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.
Als ontwikkelingen plaats vinden de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.
Doorwerking voor onderhavig plan:
Bij de vormgeving van het plan is de bestaande 'groene kamer' het uitgangspunt geweest, zodat de groenstructuren behouden blijven. Qua opzet heeft de wijk een kleinschalige structuur met hofjes en korte straten. De woningtypen in de wijk zijn gemixt met zowel een vrijstaande woning, tweekappers als rijwoningen. Daar wordt met dit plan bij aangesloten door de kleinschaligheid en mix van woningtypen. Wel zullen de woningen doordat er sprake is van nieuwbouw een herkenbare eigentijdse uitstraling krijgen.
Laag van de beleving
Voor de laag van de beleving is aan het plangebied gee expliciete kenmerken toegekend en blijft daarom verder buiten beschouwing.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Dinkelland
De gemeenteraad van de gemeente Dinkelland heeft op 31 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Dinkelland, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Dinkelland en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.
De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:
- 1. We doen het samen;
- 2. We geven het goede voorbeeld;
- 3. We wentelen niet af op volgende generaties;
- 4. We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.
De gemeente Dinkelland wil kernen waar het lekker wonen is, waar bedrijvigheid is en waar mensen werk kunnen vinden. Maar vooral ook kernen waar ruimte is om elkaar te ontmoeten en om samen te komen.
De inwoners zien hun leefomgeving veranderen. Het wordt moeilijker om voorzieningen in stand te houden. Dit geldt voor winkels, horeca, kerken, kultuurhuizen, sportvoorzieningen en scholen. Aan de andere kant ziet de gemeente ook nieuwe plannen en combinaties van functies van onderop die kernen juist krachtiger maken.
Van oudsher zijn inwoners van de kernen gewend om de leefbaarheid van hun omgeving in eigen hand te nemen en te zorgen dat het er goed toeven is. Het versterken van de leefbaarheid van de kernen wordt door inwoners en gemeente via MijnDinkelland al langer samen opgepakt. Dit wil de gemeente Dinkelland voortzetten aan de hand van vier speerpunten:
- 1. voldoende voorzieningen;
- 2. aantrekkelijk wonen;
- 3. ruimte voor ondernemen;
- 4. leefbare openbare ruimte
Toets
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de invulling van woningbouwplan Deurninger Es. De gemeente Dinkelland wil dat het aantal en de soort woningen in de kern past bij de vraag. Daarbij is het tevens van belang dat woningen voor elke doelgroep bereikbaar en toegankelijk zijn.
In eerste instantie wordt voor het bouwen van nieuwe woningen gezocht naar locaties binnen de grenzen van de kernen. Als er binnen de kern geen plekken zijn om te bouwen wordt gekeken naar bouwmogelijkheden aan de rand van een kern. Aangezien dit bestemmingsplan betrekking heeft op de invulling van een bestaand woningbouwplan kan geconcludeerd worden dat het plan voldoet aan het speerpunt aantrekkelijk wonen. Daarbij dient tevens de verwijzing gemaakt te worden naar paragraaf 3.3.2. In deze paragraaf wordt het plan getoetst aan het gemeentelijk woonbeleid, waarin een doorkijk gemaakt wordt naar de behoefte en de mogelijkheden op het gebied van wonen. Zoals in paragraaf 3.3.2 wordt aangetoond voldoet het plan aan het woonbeleid van de gemeente. Daarmee houdt de gemeente grip op het principe van 'de juiste woning op de juiste plek'.
Tot slot is het vierde speerpunt 'leefbare openbare ruimte' van toepassing op dit plan. De gemeente Dinkelland werkt aan een openbare ruimte die bijdraagt aan de leefbaarheid in de kernen. De openbare ruimte heeft veel verschillende functies zoals bereikbaarheid, toegankelijkheid, spelen, ontmoeting, openbaar groen, schaduw, wateropvang. Een goed ingerichte openbare ruimte zorgt ervoor dat de dorpen in de toekomst aantrekkelijk blijven. Het voorliggend plan voorziet in voldoende ruimte voor waterberging, parkeren en openbaar groen en geeft invulling aan een goede inrichting van de openbare ruimte.
Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan voldoet aan de Omgevingsvisie van de gemeente Dinkelland.
3.3.2 Woonvisie 2021+ gemeente Dinkelland
Wonen is een belangrijk thema voor de inwoners van de gemeente Dinkelland. Om ervoor te zorgen dat er ook op termijn voldoende woningen in alle segmenten én in alle kernen blijft, wordt om de 4 jaar de gemeentelijke Woonvisie opgesteld. Eind 2020 liep de Woonvisie 2016+ ten einde. De Woonvisie 2021+ is de opvolger van de in 2016 door de raad vastgestelde Woonvisie 2016+ en is gebaseerd op de nieuwe cijfers, trends en ontwikkelingen op de woningmarkt. De Woonvisie 2021+ is op 5 juli 2021 door de gemeenteraad van Dinkelland vastgesteld. De nieuwe woonvisie biedt een goed kwantitatief en kwalitatief kader voor de woningbouwontwikkeling in de gemeente Dinkelland en dient als basis voor de prestatieafspraken met de corporatie.
De trends en behoeften op het gebied van wonen zijn in diverse bijeenkomsten besproken met woningmarktpartners: ondernemers, belangenorganisatites, zorginstellingen en inhoudelijk deskundigen zoals makelaars, projectontwikkelaars, woningcorporaties en kernraden. De woonvisie gaat over:
- woningbouw om te voorzien in de vraag; zowel kwantitatief als kwalitatief en op de juiste plaats;
- voldoende en passende huurwoningen in de zin van betaalbaarheid en kwaliteit;
- het verbeteren van de bestaande voorraad zowel qua duurzaamheid als levensloopgeschiktheid;
- voorzien in de toenemende vraag naar wonen met zorg in de verschillende gradaties;
- voorzien in de verschillende woonbehoeftes als huisvesting van arbeidsmigranten, statushouders en woonwagenbewoners.
De provincie heeft in de Regionale Woonagenda Twente aangegeven meer te sturen op kwaliteit, waarbij aangegeven wordt dat onderbouwd moet worden dat dit past binnen de onderbouwde lokale behoefte. In het kader van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking (bouwen voor concrete behoefte) is het noodzakelijk ook te sturen op kwantiteit.
Er is een bandbreedte van de toekomstige woningbehoefte tot 2030 berekend op basis van diverse prognosemodellen. Voor de komende jaren wordt uitgegaan van een woningbehoefte tussen de +225 en +800 woningen voor de periode 2021-2030.
Voor deze woonvisie wordt uitgegaan van de middeling van deze bandbreedte. Dit betekent dat wordt uitgegaan van een woningbehoefte van 515 woningen voor de periode 2020-2030. Daarbij zal het grootste deel van de vraag gericht zijn op het bedienen van de lokale behoefte, maar er wordt tevens rekening gehouden met instroom van vestigers.
Om te kunnen voorzien in de woningbehoefte én als impuls voor de leefbaarheid en vitaliteit van kernen is het van belang dat er in alle kernen van Dinkelland kan worden gebouwd. Derhalve zal het woningbouwprogrammer per kern in meerdere en kleinere plannen worden weggezet, waardoor goed kan worden bijgestuurd als dat nodig blijkt. In kwalitatieve zin ligt de nadruk op woningen voor starters en ouderen, zowel in het betaalbare als middensegment. Op basis van in de woonvisie onderbouwde toekomstige woonbehoefte is een verdeling gemaakt. Om flexibel in te kunnen spelen op de vraag is de verdeling zoals ook reeds in het uitvoeringsprogramma opgenomen gehandhaafd - grote kernen, kleine kernen, buitengebied, en knelpunten transformatie.
Tot slot bevat de Woonvisie 2021+ een Kwaliteitskader om te beoordelen of plannen van ontwikkelende partijen goed aansluiten bij de marktvraag. Dit Kwaliteitskader wordt tweejaarlijks bijgesteld op basis van verzamelde informatie over het functioneren van de woningmarkt en informatie van marktpartijen. Het kwaliteitskader bestaat uit een woningbehoefteprofiel per doelgroep (starters, doorstromers, gezinnen, senioren) op gemeenteniveau, nader uitgewerkt naar een profiel per kern.
Toets
De extra toevoeging van drie woningen (bovenop bestaande capaciteit voor acht woningen) is op basis van de woonvisie 2021+ passend binnen de beschikbare wooncontingenten voor Deurningen en geeft invulling aan kwalitatieve behoefte voor woningbouw in Dinkelland door zich met name te richten op woningen in het betaalbare en middensegment. Het bouwplan wordt geiniteerd vanuit de gemeente en is in overleg met de kernraad van Deurningen tot stand gekomen.
Geconcludeerd wordt dat dit plan in lijn is met het beleid uit de Woonvisie 2021+.
3.3.3 Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016
De Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 bevat het welstandsbeleid voor de beide gemeenten. In de nota is het grondgebied opgedeeld in deelgebieden voor de kernen en het buitengebied. Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveaus van omgevingskwaliteit:
- 1. Basis omgeving
- 2. Midden omgeving
- 3. Bijzondere omgeving
Het niveau dat van toepassing is geldt voor de algemeen heersende karakteristiek van een gebied. De waarde is dus door de bestaande omgeving bepaald. Het komt voor dat binnen een gebied een gebouw of complex ligt dat zich door de bijzondere kwaliteit onderscheidt. Deze wordt apart genoemd. De welstandsbeoordeling in deze gebieden is gericht op het behouden en versterken van de basiskwaliteiten van de gebieden. Bij de welstandsbeoordeling wordt vooral gekeken of het bouwplan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (van hoofdvorm tot materiaal en detail). Afhankelijk van het soort
bouwwerk komen de volgende beoordelingsmodellen voor:
- ‘Ambtelijk’: alleen kleine bouwwerken van- en voor de voorgevel worden getoetst. Deze toets vindt ambtelijk plaats. Bouwplannen achter de voorgevel zijn toetsvrij.
- 'Stadsbouwmeester’: de stadsbouwmeester toetst.
- ‘Q-team’: het Q-team beoordeelt en kan daarbij in overleg treden met de initiatiefnemer en/of ontwerper.
Toets
Voor het plangebied is ten tijde van het bestemmingsplan Deurninger Es tevens een beeldkwaliteitsplan vastgesteld.
In het noordelijke deelgebied (voorliggend plangebied) wordt de beeldkwaliteit afgeleid van de bestaande kwaliteiten in het omringende dorpsgebied. De bestrating en aanplant worden doorgezet vanuit de bestaande context. De nieuwbouw krijgt een duidelijke relatie met de bestaande bebouwing.
Op voorhand worden er geen belemmeringen verwacht vanuit de Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016. Toetsing op welstand vindt uiteindelijk plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de woningen.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Het voorliggend plan voorziet in de realisatie van 11 nieuwe woningen. De beoogde activiteit wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
- een oppervlakte van 100 hectare of meer;
- een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of;
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project ruimschoots onder blijft. Echter dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Per 16 mei 2017 is een aanmeldnotitie nodig wanneer sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven (en daarmee niet planMER-plichtig zijn). Er is geen ondergrens wat betreft het plan zelf, dus ook bij de ontwikkeling van onderhavig plan. De beoordeling van de aanmeldnotitie m.e.r. is als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Gelet op de uitkomsten van deze aanmeldnotitie, waaruit blijkt dat er als gevolg van het bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden is het niet noodzakelijk om een milieueffectrapport op te stellen.
4.2 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Met het toevoegen van 11 woningen binnen het plangebied is er ook sprake van het toevoegen van een extra milieugevoelige functie binnen het gebied. Zodoende is een toetsing verricht voor bedrijven en milieuzonering.
Bij het realiseren van een nieuwe bestemming dient gekeken te worden of die nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking).
Interne werking
De planlocatie is gesitueerd binnen een gebied met diverse woonfuncties en aan de noord- en oostzijde een sportcomplex. In de directe omgeving zijn voor het overige geen (agrarische) bedrijven aanwezig. De dichtstbijzijnde milieubelastende functie betreft daarmee de sportvelden van DSVD, waarvoor de functie 'Veldsportcomplex (met verlichting)' aangehouden wordt (categorie 3.1) en een maximale richtafstand van 50 m voor het aspect geluid geldt. Aan deze onderlinge afstand wordt niet voldaan. Bovendien speelt ook lichthinder een mogelijke rol bij ontwikkelingen.
Voor wat betreft geluid wordt in paragraaf 4.5 een nadere motivering verschaft. Ook voor wat betreft lichthinder is onderzoek verricht; de bevindingen zijn te vinden in paragraaf 4.3. Met inachtneming van de bevindingen voor wat betreft de aspecten geluid en lichthinder wordt voor het overige voldaan aan de benodigde richtafstanden.
Externe werking
Bij de externe werking gaat het om de vraag of de realisatie van onderhavig plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is derhalve geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden. Behoudens de aspecten geluid en lichthinder (waarvoor dus verderop in dit hoofdstuk een onderbouwing wordt verschaft) vormt bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor de ontwikkeling.
4.3 Lichthinder
Nabij het plangebied ligt het complex van DSVD Deurningen. In de NEN-EN 12193 “Licht en verlichting – Sportverlichting” en de NSVV aanbevelingen “Verlichting voor Sportaccommodaties – Algemene grondslagen” en “Verlichting voor Sportaccommodaties – Voetbal” zijn eisen verbonden aan de optredende verlichtingssterkte, de gelijkmatigheid van de verlichting en de kleurweergave van het licht voor de betreffende sportclub.
Toets
In het rapport in Bijlage 2 zijn de uitgevoerde berekeningen voor wat betreft lichthinder inzichtelijk. Uit de resultaten blijkt dat ter plaatse van de woningen niet kan worden voldaan aan de normen:
- De gemiddelde verticale verlichtingssterkte voldoet, met 3,15 lux als laagst gemeten waarde, wel aan de norm.
- De lichtsterkte voldoet, met 37.071 candela als laagst gemeten waarde, niet aan de norm.
Hoewel de verlichtingssterkte op de gevel van de woningen nog binnen de norm valt, is de gemeten lichtsterkte dusdanig hoog dat deze ruim niet aan de norm voldoet. Geadviseerd wordt om hiervoor maatregelen te nemen. Een van deze maatregelen kan zijn om de verlichting te vervangen voor LED verlichting. Er is bij LED verlichting meer mogelijk om lichthinder te beperken.
Ter vergelijking is daarom de lichthinder ook berekend wanneer de armaturen vervangen zouden worden voor LED armaturen:
Uit de resultaten blijkt nu dat ter plaatse van de woningen wel kan worden voldaan aan de normen:
- De gemiddelde verticale verlichtingssterkte voldoet, met 0,37 lux als laagst gemeten waarde, ruim aan de norm.
- De lichtsterkte voldoet, met 4.509 candela als laagst gemeten waarde, nu ook aan de norm.
Hoewel er met een volledige vervanging naar LED verlichting de beste resultaten worden geboekt, kunnen er redenen zijn waardoor dit (deels) niet haalbaar is. Tot slot is daarom een berekening gemaakt wanneer alleen veld 3 zou worden gerenoveerd naar LED verlichting.
Uit de resultaten blijkt dat ter plaatse van de woningen wel kan worden voldaan aan de normen:
- De gemiddelde verticale verlichtingssterkte voldoet, met 0,52 lux als laagst gemeten waarde, ruim aan de norm.
- De lichtsterkte voldoet, met 8.271 candela als laagst gemeten waarde, ook aan de norm.
Houd er rekening mee dat, hoewel de lichtinstallatie voldoet aan de norm, er nog altijd een mogelijkheid bestaat tot klachten van omwonenden.
Momenteel is de gemeente Dinkelland in overleg met DSVD over het vervangen van de huidige verlichting. De gemeente Dinkelland draagt er zorg voor dat de voldaan zal worden aan de gestelde normen. Met inachtneming van de voornoemde aanpassingen vormt lichthinder geen belemmering voor de planvorming.
4.4 Bodem
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
In opdracht van de gemeente Dinkelland is door Kruse Milieu BV, in een actualisatie bodem-onderzoek (projectcode 20036223, 9 juni 2020) de bodem onderzocht op een terrein ter grootte van circa 5200 m² op het noordelijke deel van het nieuwbouwplan “Deurninger Es” te Deurningen. Het volledige rapport is bijgevoegd in Bijlage 3. De aanleiding van dit onderzoek is de voorgenomen verkoop van de kavels, de aanvraag van de omgevingsvergunning en de geplande nieuwbouw van 11 woningen. De onderzoekslocatie is momenteel onbebouwd, onverhard en betreft hoofdzakelijk gras.
Het terrein is beschouwd als niet verdacht. De bovengrond is aanvullend op PFAS onderzocht. Grondwateronderzoek blijft achterwege. In totaal zijn er 16 boringen verricht, waarvan 4 tot 2.00 meter diepte. Gebleken is dat de bovengrond globaal bestaat uit zeer fijn tot uiterst fijn zand met in de ondergrond vanaf circa 1.50 m-mv een zwak zandige leemlaag en/of matig grof zand. In de boven- en ondergrond zijn roest- en oerhoudende lagen aangetroffen. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem.
Resultaten chemische analyses
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
- de bovengrond BG I is niet verontreinigd;
- de bovengrond BG II is licht verontreinigd met PAK;
- de ondergrond OG I is niet verontreinigd;
- de ondergrond OG II is niet verontreinigd.
Conclusies en aanbevelingen
In de bovengrond (BG II) is een lichte verontreiniging aangetoond. Voor een beschrijving en
mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van de rapportage. In de bovengrond (BG I) en ondergrond (OG I en OG II) zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Aangezien de tussenwaarde niet wordt overschreden, is het uitvoeren van een nader onderzoek niet noodzakelijk. Er zijn geen PFAS-gehalten gemeten boven de achtergrondwaarden.
Uit milieukundig oogpunt is er naar het oordeel van Kruse Milieu geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreiniging geen risico voor de volksgezondheid oplevert. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
4.5 Geluid
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
- Woningen.
- Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
- Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
- a. in stedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
- b. in buitenstedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
- voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.
Deze zonering geldt niet:
- c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
- d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
- e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).
Voor wat betreft wegverkeerslawaai geldt dat de omgeving van het plangebied voorziet in wegen met een 30 km/u regime. Hierdoor is er geen sprake van een geluidszone op basis van de Wet geluidhinder waarvoor een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai vereist is. Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor het voornemen.
Industrielawaai
Door Munsterhuis Geluidsadvies is in opdracht van de gemeente Dinkelland een akoestisch prognose onderzoek (projectnummer 20.053, d.d. 27 mei 2020) uitgevoerd naar de geluidemissie ten gevolge van het trainingsveld van DSVD gelegen aan de Kerkweg 14 te Deurningen. Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd om het geluidniveau te bepalen als gevolg van voetbalvereniging DSVD ter plaatse van toekomstige woningen nabij voetbalvereniging DSVD en bijgevoegd in Bijlage 4.
In 2012 heeft Munsterhuis Geluidsadvies voor dezelfde locatie een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderhavig onderzoek betreft een actualisatie van het eerder uitgevoerde onderzoek. Ten opzichte van het vorige onderzoek gaat het nu om de ontwikkeling van 11 woningen in plaats van 8.
De directe uitstraling vanuit de kantine is niet relevant naar het plangebied met uitzondering van de afzuiging van de keuken en ventilatievoorziening. Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd conform de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai 1999.
De berekende geluidniveaus zijn getoetst aan de geluidnormen die in het activiteitenbesluit zijn opgenomen en de normen uit het geluidbeleid. Het onderzoek is gebaseerd op een inventarisatie van de training, literatuurgegevens en Munsterhuis Geluidsadvies B.V. -expertise. Aan de hand van de verkregen gegevens is een akoestisch rekenmodel vervaardigd waarmee de geluidniveaus zijn berekend.
Op basis van onderhavig akoestisch onderzoek worden de volgende conclusies getrokken:
- Uit berekeningsresultaten blijkt dat ter plaatse van een de dichtstbijzijnde woning het
langtijdgemiddelde beoordelingsniveau maximaal 39 en 35 dB(A) in respectievelijk de
dag- en avondperiode bedraagt. In de dagperiode is de wedstrijd en in de avondperiode is de training maatgevend. - Er wordt ter plaatse van woningen van derden voldaan aan de ambitiewaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau die in het geluidbeleid zijn opgenomen. Ook
wordt er aan de grenswaarden uit het activiteitenbesluit voldaan. - Het maximale geluidniveau bedraagt ter plaatse van woningen van derden maximaal 67
en 56 dB(A) in de dag- en avondperiode. In de dagperiode is de scheidsrechtersfluit
maatgevend en in de avond de stemmen van de spelers. - Er wordt voldaan aan de maximale grenswaarden voor het maximale geluiniveau die in
de handreiking zijn opgenomen.
Op basis van deze bevindingen vormt het aspect geluid geen belemmering voor onderhavig plan.
4.6 Luchtkwaliteit
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
In paragraaf 4.11 is berekend dat de verkeersgeneratie als gevolg van het plan (elf woningen) toeneemt met circa 84 verkeersbewegingen. Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals hierboven zijn beschreven, kan worden gesteld dat voorliggend plan voor de realisatie van elf woningen 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Met behulp van de NIBM-tool is dit tevens in figuur 4.2 inzichtelijk gemaakt. Tevens kan de realisatie van deze woningen niet aangemerkt worden als de realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen de zone van een Rijks- of provinciale weg.
Figuur 4.2: NIBM-tool, ingevuld voor onderhavig plan (bron: infomil.nl)
Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.7 Externe Veiligheid
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
- Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
- Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.2: uitsnede risicokaart in de omgeving van het plangebied (bron: risicokaart.nl).
De dichtstbijzijnde risicobron betreft een tankstation met LPG. De situering ten opzichte van het plangebied is in figuur 4.2 weergegeven. Dit tankstation ligt op dusdanig grote afstand dat het geen belemmering vormt voor de woningbouwplannen binnen het plangebied.
Uit de inventarisatie blijkt dat verder binnen een straal van 650 m van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
4.8 Water
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Waterhuishouding en watertoetsproces
In opdracht van Gemeente Dinkelland heeft Geofoxx, als onafhankelijk adviesbureau een actualisering uitgevoerd van het waterstructuurplan op de planlocatie “Deurningeres (vierde veld)” te Deurningen. Onderhavig rapport is medio december 2020 opgesteld en bijgevoegd in Bijlage 5.
Het overgrote deel van het plangebied “Deurninger Es” is reeds ontwikkeld. Op 1 juli 2014 is het bestemmingsplan (ruimtelijkeplannen.nl; NL.IMRO.1774.DEUBPDEURNINGERES-0401) vastgesteld met de functies wonen, verkeer en groen. Aangezien het plantontwerp van het noordelijk deel van het plangebied is gewijzigd ten opzichte van het eerdere waterstructuur plan dient dit geactualiseerd te worden.
De doelstelling van dit project is het ontwerpen van een duurzaam en robuust watersysteem voor het plangebied (4e veld DSVD). De geohydrologische situatie is in het eerdere waterstructuurplan (voor fase 1 van plan Deurninger Es) uitgebreid uitgewerkt en zal niet nader vastgesteld worden.
Resultaten waterhuishouding
Binnen het plangebied zal het hemelwater en vuilwater (droogweerafvoer) gescheiden worden afgevoerd. Hierbij is gekozen om het hemelwater over het maaiveld te laten afstromen doormiddel van een molgoot. De molgoot eindigt in een wadi die aan de oost- en noordkant van het projectlocatie wordt gerealiseerd. De planontwikkeling voorziet niet in een extra belasting van de waterkwaliteit.
Door de ontwikkeling neemt het verhard oppervlak toe met circa 2.828 m2. De gemeente hanteert in overeenstemming met het waterschap bij een ‘nieuwe uitleggebied’ een bergingseis van 37mm. Hemelwater afkomstig van het verharde oppervlak wordt geborgen en geïnfiltreerd in de infiltratievoorziening (wadi). De te bergen hoeveelheden zijn beschreven in hoofdstuk 4.5 van de rapportage. Hierdoor vindt geen afwenteling plaats op het omliggende watersysteem. In extreme gevallen kan overstort plaatsvinden op de oostelijke zaksloot. Opgemerkt dient te worden dat grondverbetering wordt aanbevolen teneinde de infiltratiecapaciteit te verhogen.
Door het natuurlijke reliëf van de locatie is ondanks een verhang van 0,5% met betrekking tot de molgoot geen significant grote afgraving/ophoging verreisd om de benodigde bouwpeilen en ontwateringsdieptes te handhaven. Aanbevolen wordt om maatregelen te nemen teneinde versleping van de (onder)grond bij de bouwwerkzaamheden tegen te gaan.
Watertoets
Om vast te stellen welke waterbelangen spelen bij de planontwikkeling en welke procedure in het kader van de watertoets moet worden gevolgd, is de digitale watertoets uitgevoerd op de website www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies, met een geldigheid van 1 jaar.
4.9 Ecologie
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
In opdracht van gemeente Dinkelland heeft EcoTierra- ecologisch adviesbureau op een braakliggend terrein te Deurningen (gemeente Dinkelland) een quickscan flora en fauna uitgevoerd in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). Zie Bijlage 6 voor de volledige rapportage. Onderstaand volgt een samenvatting van het onderzoek en de bevindingen.
Het plangebied is gelegen ten oosten van de bebouwing van Deurningen en betreft een braakliggend terrein (vierde veld van DSVD) met enkele groenstructuren. De initiatiefnemer is voornemens 11 woningen met bijbehorende tuinen en parkeergelegenheid te realiseren. In dit kader zullen naar verwachting diverse bomen langs de Deurningerbeek worden gekapt. Er worden geen opstallen geamoveerd of oppervlaktewateren gedempt. Het plangebied zal landschappelijk worden ingepast.
De ingrepen vinden plaats in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Onderhavige quickscan is gebaseerd op een bronnenonderzoek en een veldbezoek. Het veldbezoek heeft op 4 juni 2020 plaatsgevonden.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat:
- Het plangebied buiten het Natuurnetwerk Nederland ligt en er in Overijssel geen externe werking van toepassing is. Verdere toetsing aan het NNN wordt niet noodzakelijk geacht;
- Het plangebied wel deels in de Zone Ondernemen met Natuur en Water buiten NNN is gelegen. Door de landschappelijke inrichting zal er een impuls worden gegeven aan de natuur;
- Er geen significante aantasting wordt verwacht op soorten die voor de meest nabijgelegen Natura2000-gebieden zijn aangewezen (Wnb- Natura2000-soorten);
- Er geen gevolgen zijn aangaande het onderdeel Wnb- houtopstanden;
- Er geen nadelige gevolgen zijn aangaande streng en strikt beschermde soorten of hun beschermde verblijfplaats (Wnb-soorten);
- Een ontheffing niet noodzakelijk is;
- Er geen nader onderzoek hoeft plaats te vinden;
- Er wel rekening met grondgebonden zoogdieren, vleermuizen en vogels gehouden dient te worden tijdens de werkzaamheden en bij de inrichting van het plangebied;
- Voor algemeen voorkomende soorten een algemene vrijstelling geldt als het ruimtelijke ingrepen betreft;
- De zorgplicht altijd van toepassing is.
Stikstofdepositie
De verspreiding van emissies en de bijdrage aan de stikstofdepositie ten gevolge van het bestemmingsplan Deurningen, Vierde Veld DSVD is berekend met het rekenmodel AERIUS Calculator (versie 2020). In Bijlage 7 is het rapport opgenomen.
Voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase is de maximale bijdrage minder dan 0,00 mol/ha/jaar (AERIUS uitvoer: “Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar”). Daarmee kan geconcludeerd worden dat er bij gebruik van STAGE IV klasse werktuigen geen negatieve effecten te verwachten zijn op stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden ten gevolge van de aanlegfase en de gebruiksfase van het bestemmingsplan Deurningen, Vierde Veld DSVD.
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Onderstaand is de gemeentelijke verwachtingenkaart weergegeven. Het plangebied is met lichtblauw gearceerd.
Figuur 4.3: uitsnede archeologische verwachtingenkaart gemeente Dinkelland nabij plangebied
Toets
Op basis van archeologisch onderzoek dat is uitgevoerd in het kader van het vigerende bestemmingsplan 'Deurninger Es' is opgenomen dat het plangebied uitvoerig is onderzocht op archeologische waarden. In het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met het zoveel mogelijk ontzien van die delen die het meest archeologisch waardevol zijn. De voorliggende plannen op het vierde veld van DSVD kent op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart het kenmerk 'beekdalen en overige laagten' en op basis hiervan een vrijstelling voor archeologisch onderzoek. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is op basis hiervan niet noodzakelijk.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat de Deurningerbeek is aangemerkt als historische afwatering. Voorliggende ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor deze historische afwatering. Verder bevinden zich geen cultuurhistorische elementen in of direct nabij de planlocatie. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
4.11 Verkeer En Parkeren
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. De gemeente Dinkelland hanteert hiervoor de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren'. Hiertoe wordt de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW aangehouden.
Voor het plangebied binnen de gemeente Dinkelland gelden de volgende uitgangspunten:
- stedelijkheidsgraad: 'niet stedelijk';
- zone: 'rest bebouwde kom'.
Verkeergeneratie
Binnen het plangebied is reeds ten behoeve van het woningbouwplan Deurninger Es een ontsluitingsweg aangelegd. Deze straat, Beekdal, zorgt voor ontsluitingsmogelijkheden richting de Pastoor Havinkstraat aan de noordwestzijde. Richting de Vliegveldstraat is een calamiteitenroute aangelegd, zodat hulpdiensten de wijk vanaf twee zijden kunnen benaderen in geval van nood. De betreffende ontsluiting via de Pastoor Havinkstraat kent een snelheidsregime van 30 km/u en is voldoende berekend op extra verkeersbewegingen als gevolg van de realisatie van elf woningen. Dit woningbouwprogramma voor voorliggend bestemmingsplan leidt tot circa 84 verkeersbewegingen per etmaal.
Ten opzichte van de woningaantallen in het geldende bestemmingsplan, waarin al rekening is gehouden met acht woningen in het plangebied, is er sprake van drie extra woningen, daarmee maximaal 24,6 verkeersbewegingen extra. Dit vormt geen belemmering, omdat het aanwezige wegprofiel ruimschoots voldoende is voor de beoogde verkeersintensiteiten.
Parkeren
Op basis van de parkeernormen van de gemeente Dinkelland - conform de beleidsnotitie 'Bouwen & Parkeren 2018' is in het kader van voorliggende ontwikkeling de parkeerbehoefte berekend.
Binnen het plangebied zijn halfvrijstaande woningen, rijwoningen en één vrijstaande woning mogelijk. Gemiddeld levert de ontwikkeling de volgende parkeerbehoefte op:
- 1 vrijstaande woning (koop): 1 x 2,3 parkeerplaatsen = 2,3 parkeerplaatsen;
- 6 halfvrijstaande woningen (koop): 6 x 2,2 parkeerplaatsen = 13,2 parkeerplaatsen;
- 4 rijwoningen (koop): 4 x 2 parkeerplaatsen = 8 parkeerplaatsen.
Dit zijn naar boven afgerond in totaal 24 parkeerplaatsen.
In openbaar gebied worden in totaal 15 parkeerplaatsen aangelegd. Daarnaast hebben de halfvrijstaande, vrijstaande en hoekwoningen een eigen oprit met ruimte voor parkeren. Hier is ruimte voor 9 parkeerplaatsen. Hiermee wordt voldaan aan het aantal benodigde parkeerplaatsen van 24. Het woningbouwplan geeft hiermee goed invullling aan het aspect parkeren.
Conclusie
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.
Vermeld wordt dat in artikel 11.1 van de regels ter waarborging bepalingen zijn opgenomen, waarmee wordt verzekerd dat binnen het plangebied voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
5.2 Toelichting Op De Regels
5.2.1 Opbouw
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
- Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
- Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
- bestemmingsomschrijving:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
- bouwregels:
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
- afwijken van de bouwregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
- specifieke gebruiksregels:
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
- afwijken van de gebruiksregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
- wijzigingsregels
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
- Anti-dubbeltelregel:
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
- Algemene bouwregels:
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
- Algemene gebruiksregels:
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
- Algemene aanduidingsregels:
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
- Algemene afwijkingsregels:
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
- Algemene wijzigingsregels:
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
- Overige regels:
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
- Overgangsrecht:
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
- Slotregel:
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.2.2 Bestemmingen
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Groen
De bestemming Groen is gegeven aan de gronden die voor openbaar groen en waterhuishoudkundige voorzieningen worden gebruikt.
Sport
De sportvelden van DSVD vallen onder de bestemming 'Sport'. De bebouwing op deze terreinen bestaat uit kleed- en opslagruimtes en verenigingsgebouwen met kantines. In onderhavig plangebied is geen bouwvlak aangegeven Buiten een bouwvlak mag bij afwijking tribunes en gebouwtjes ten behoeve van onderhoud worden opgericht.
Verkeer
De wegen, voetpaden, parkeerplaatsen en overige infrastructurele voorzieningen hebben de bestemming Verkeer toebedeeld gekregen.
Wonen
De bestemming Wonen is gebruikt om op de plekken van de woningen de functie wonen mogelijk te maken. Het hoofdgebouw moet worden geplaatst in de daarvoor bestemde bouwvlakken.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds aangetoond door de financiële haalbaarheid en anderzijds via de grondexploitatieregeling vanuit de wetgeving. Dit betreft een gemeentelijk woningbouwplan. De vaststelling van een exploitatieplan is bij dit bestemmingsplan niet van toepassing.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie. De provincie heeft in haar reactie van 18 augustus 2020 aangegeven dat het plan naar alle waarschijnlijkheid passend is binnen het provinciale ruimtelijk beleid. De provincie ziet vanuit het provinciaal belang geen belemmering voor het vervolg van de procedure.
Waterschap Vechtstromen
Op 15 juli 2020 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 30 april 2021 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn drie zienswijzen binnengekomen. De reactienota zienswijzen is opgenomen in Bijlage 8.
Deze zienswijzen geven aaleiding tot een planwijziging, in die zin dat een voorwaardelijke verplichting voor het realiseren en instandhouding van parkeerplaatsen in de planregels is opgenomen. Voor het overige hebben de zienswijzen niet geleid tot aanpassingen.
Bijlage 1 Inrichtingsplan
Bijlage 1 Besluit Aanmeldnotitie
Bijlage 1 Besluit aanmeldnotitie
Bijlage 2 Lichthinderonderzoek
Bijlage 2 Lichthinderonderzoek
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Akoestisch onderzoek
Bijlage 5 Waterhuishoudkundig Plan
Bijlage 5 Waterhuishoudkundig plan
Bijlage 6 Quickscan Natuurwaarden
Bijlage 6 Quickscan natuurwaarden
Bijlage 7 Stikstofdepositieberekening
Bijlage 7 Stikstofdepositieberekening