Vliegveldstraat 47
Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland
Ontwerp op 19-12-2023 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan "Buitengebied, Vliegveldstraat 47" met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPVLGVLDSTR47-OW01 van de gemeente Dinkelland.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan-huis-verbonden beroep
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 aanbouw
Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.7 achtererfgebied
Erf aan de achterkant en aan de niet naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
1.8 agrarisch aanverwant bedrijf
Een bedrijf, dat in nauwe relatie staat tot het agrarisch bedrijf, waarvan de werkzaamheden in hoofdzaak bestaan in de vorm van het houden van dieren en/of het telen en bewerken van gewassen, al dan niet in combinatie met het verlenen van diensten aan derden, zoals een gebruiksgerichte paardenhouderij;
1.9 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 bedrijf
Het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, verhandelen, installeren en/of herstellen van goederen, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;
1.11 bedrijfsgebouw
Een gebouw, geen bedrijfswoning zijnde, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.12 bedrijfswoning
Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.13 bestaand
- a. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken en werkzaamheden:
- 1. bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van het plan;
- b. ten aanzien van het overige gebruik:
- 1. bestaand ten tijde van het van kracht worden van het plan;
1.14 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 bijbehorend bouwwerk
Functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.17 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.18 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.19 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.20 bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.21 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.22 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 cultuurgrond
Grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;
1.24 cultuurhistorische waarden
Waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van de geschiedenis;
1.25 dak
Iedere bovenbeëindiging van een gebouw
1.26 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.27 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.28 gebruiksgerichte paardenhouderij
Een agrarisch aanverwant bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het africhten, het opleiden en het trainen, alsmede het opvangen en stallen van paarden en/of pony’s in de vorm van een paardenpension, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.29 geluidsgevoelige objecten
Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
1.30 geluidsgevoelige functies
In een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;
1.31 geomorfologische waarden
De waarden van een gebied die uitdrukking geven aan de vormen van het aardoppervlak in verband met de wijze van hun ontstaan;
1.32 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering
Een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals een melkrundveehouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een productiegerichte paardenhouderij, biologische bedrijven, waarbij dieren worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de bestaande Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;
1.33 hoofdgebouw
Een gebouw dat, gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.34 huishouden
een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;
1.35 kap
Een dak met een zekere helling;
1.36 kwestbaar object
Een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden
1.37 landschappelijke waarden
Waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;
1.38 manege-activiteiten
Bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur of het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen);
1.39 mantelzorg
Het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.40 normaal onderhoud
Het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.41 omgevingsvergunning
Omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1. of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.42 ondergeschikte tweede tak
Een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf, zoals een intensieve tak veehouderij of een bedrijfseigen mestvergisting;
1.43 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
1.44 peil
- a. indien op het land wordt gebouwd: voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- 1. de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- b. indien over of in het water wordt gebouwd:
- 1. het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.45 productiegebonden detailhandel
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.46 risicogevoelig bouwwerk c.q. object
Een bouwwerk c.q. object, waaronder terreinen, die bestemd zijn voor het regelmatig verblijf van mensen, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag;
1.47 risicovolle inrichting
Een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.48 voorgevel
De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw, als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.49 zorgfunctie
Een zorgfunctie als neventak bij een agrarisch bedrijf waarbij een directe relatie bestaat tussen de sociaal-medische opvang van personen en de agrarische bedrijfsactiviteiten, in dié zin dat de personen al dan niet behulpzaam zijn bij de agrarische bedrijfsactiviteiten.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de hoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Paardenhouderij
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf - Paardenhouderij’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijfsgebouwen, waaronder bijbehorende bouwwerken, ten behoeve van gebruiksgerichte paardenhouderijen, al dan niet in combinatie met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
- b. bedrijfswoningen, bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;
- c. het wonen ten behoeve van de (agrarische) bedrijfsvoering al dan niet in combinatie met mantelzorg, dagbesteding en educatie, voorzover de gronden zijn voorzien van een bouwperceel;
- d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
- e. Maximaal 2 boerderijkamers ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - boerderijkamers'.
en mede bestemd voor:
- f. het beschermen van de drinkwaterwinning, de drinkwaterproductie, de drinkwaterdistributie en de grondwaterkwaliteit van een grondwaterbeschermingsgebied, ter plaatse van de algemene aanduidingregel “milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied”;
met daaraan ondergeschikt:
- g. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
- h. doeleinden van agrarisch natuurbeheer;
- i. cultuurgrond;
- j. openbare nutsvoorzieningen;
- k. extensief dagrecreatief medegebruik;
- l. wegen en paden;
- m. beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen;
- n. terreinen voor evenementen;
met de daarbij behorende:
- o. tuinen, erven en terreinen;
- p. voorzieningen, zoals tredmolens en/of paardenbakken, en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
- q. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bedrijvigheid anders dan ten behoeve van een paardenhouderij, al dan niet in combinatie met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
- b. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning, voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
- 1. het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- 2. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in de bedrijfswoning meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning;
- 3. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 50 m² bedraagt;
- 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
- 5. detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
- c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor permanente bewoning;
- d. het splitsen van een bedrijfswoning in meer dan één woning;
- e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van manege-activiteiten met de daarbij behorende horecadoeleinden;
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel.
- g. het gebruik van de bouwwerken ten behoeve van boerderijkamers, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - boerderijkamers”, indien:
- 1. de bedrijfsmatige exploitatie niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van het woonhuis;
- 2. de oppervlakte van een boerderijkamer meer dan 60 m² en de gezamenlijke oppervlakte van de boerderijkamers 500 m² bedraagt;
- 3. de boerderijkamers niet ondergeschikt zijn aan- en ten dienste van de paardenhouderij worden gebruikt.
- 4. minder dan twee boerderijkamers worden gebouwd;
- 5. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
3.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de uitgangspunten van dit bestemmingsplan, met een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 3.1 en 3.3 onder a en toestaan dat de uitoefening van een paardenhouderij wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van de in bijlage (Specifieke toetsingscriteria ondergeschikte tweede tak of deeltijdfunctie) opgenomen bedrijvigheid mits:
- 1. de gronden zijn gelegen binnen een bestemmingsvlak. Bij boerengolf mogen eveneens de bijbehorende landbouwgronden worden gebruikt;
- 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 3. niet meer dan 25% van de bestaande bedrijfsgebouwen ten tijde van de verleende afwijking, met een maximum van 500 m², wordt gebruikt ten behoeve van de ondergeschikte tweede tak of de deeltijdfunctie;
- 4. er sprake is van een ligging aan een weg die geschikt is voor een eventuele toename van (zwaar) verkeer;
- 5. alle activiteiten ten behoeve van de uitoefening van de toegelaten bedrijvigheid binnen de bestaande bebouwing worden ondergebracht;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het bepaalde in lid 3.3 Specifieke gebruiksregels onder d en toestaan dat een bedrijfswoning wordt gebruikt voor meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning, mits:
- 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of een derde (huishouden van een) persoon;
- 2. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;
- 3. er sprake blijft van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft;
- 4. er sprake blijft van één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;
- 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5 Voorwaardelijke verplichting
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Gebruiksregels
- a. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met dit bestemmingsplan;
- b. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend;
- 1. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het gronden betreft waar een kampeerterrein voor klein kamperen is toegestaan;
- 2. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf, tenzij de gronden zijn voorzien van de bestemming “Bedrijf - Prostitutie”;
- 3. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- 4. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
- 5. het storten van puin en afvalstoffen;
- 6. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
- 7. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
- b. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouwvlak en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- 3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits de bouwgrens met niet meer dan 1,50 m overschrijdend;
- c. de bestemmingsregels ten aanzien van het bouwen van gebouwen, waaronder overkappingen, en toestaan dat ten behoeve van het kleinschalig kamperen, gebouwtjes, waaronder overkappingen, ten behoeve van sanitaire voorzieningen worden gebouwd, mits:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen, waaronder overkappingen, per kampeerterrein ten hoogste 50 m² zal bedragen;
- 2. de goothoogte van een gebouw of een overkapping ten hoogste 3,00 m zal bedragen;
- 3. de dakhelling van een gebouw of een overkapping ten minste 18º zal bedragen;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 7 Overige Regels
7.1 Aanvullende werking welstandscriteria
De op de verbeelding en in de regels geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken, kan nader worden ingevuld door de in de Woningwet bedoelde welstandscriteria.
7.2 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zódanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.
7.3 Bebouwingsgrenzen wegverkeerslawaai
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 8.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het 8.1 sub a met maximaal 10%.
- c. 8.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 8.2 sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in 8.2 sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. 8.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan: Buitengebied, Vliegveldstraat 47.
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitsplan
Bijlage 2 Specifieke Toetsingscriteria Ondergeschikte Tweede Tak Of Deeltijdfunctie
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voor het plangebied is in het verleden het bestemmingsplan 'Vliegveldstraat 47' opgesteld dat op 24-5-2011 is vastgesteld. Dit bestemmingsplan had tot doel om de inpassing van een gebruiksgerichte paardenhouderij mogelijk te maken.
Op de locatie was voorheen een melkveehouderij gevestigd. Het agrarisch bedrijf was niet meer actief en de bestaande bebouwing was in slechte conditie en kon als landschapsontsierend worden aangemerkt. Omdat het bedrijf beschikte over een groot perceel grond is destijds het plan opgevat om hier een gebruiksgerichte paardenhouderij te vestigen. Om dit mogelijk te maken diende het perceel eerst grondig te worden herontwikkeld. De meeste gebouwen verkeerden in slechte staat en beschikten tevens over gierkelders en asbest daken. Als gevolg is een deel van de oorspronkelijke gebouwen gesaneerd. De vierkante meters die hierbij vrij zijn gekomen zijn gebruikt voor de ontwikkeling van onder andere de nieuwe rijhal.
Na de herziening van de bestemming en het saneren van de oorspronkelijke bebouwing is hier een kwalitatief hoogwaardige paardenhouderij ontwikkeld bestaande uit een woning, rijhal, enkele schuren, paardrijdbakken, een tredmolen en paddocks. Ook zijn er in de rijhal enkele boerderijkamers gecreëerd voor bedrijfsgebonden personeel. Hierdoor heeft de voormalige melkveehouderij met sterk verouderd en in slechte staat verkerend woonhuis en stallen een nieuwe functie gekregen en fungeert zij nu als een vooruitstrevende moderne paardenhouderij.
Uit archiefonderzoek is echter gebleken dat hetgeen gerealiseerd is, afwijkt van de verleende vergunningen en het bestemmingsplan. Deze strijdigheden betreffen:
- 1. De gronden rondom de paardenhouderij hebben een bestemming “Agrarisch-1”. Op een deel van deze gronden zijn gebouwen en bouwwerken ten behoeve van een gebruiksgerichte paardenhouderij gerealiseerd die niet op een bestemming 'Agrarisch 1' zijn toegestaan, maar thuis horen op een bestemming 'bedrijf paardenhouderij'.
- 2. Op de verdieping van de rijhal zijn 2 boerderijkamers gemaakt en ingericht om verzorgers te laten overnachten. Boerderijkamers zijn toegestaan, maar alleen in voormalig agrarische bebouwing.
In 2023 heeft initiatiefnemer middels een principeverzoek een verzoek tot legalisatie ingediend, omdat hij voornemens heeft de paardenhouderij te verkopen. Het college heeft aangeven onder voorwaarden bereid te zijn medewerking te verrrichten. Middels het beleid 'Buitengebied met Kwaliteit' kan medewerking worden verleend aan het vergroten van de bestemming 'bedrijf - paardenhouderij', door middel van een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving. Daarbij dient het erf landschappelijk te worden ingepast (basisinspanning). Op basis hiervan is voorliggende bestemmingsplan 'Vliegveldstraat 47' opgesteld. Voorliggend plan heeft als doel om de bestemming 'bedrijf – paardenhouderij' te vergroten van 6289,50 m2 met 11404,4 m2 naar 17693,9 m2 met het doel de gebouwen en bouwwerken die behoren tot de paardenhouderij, maar buiten de bestemming 'bedrijf - paardenhouderij' liggen, te legaliseren en de huidige situatie in overeenstemming te brengen met de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Ligging
Het plangebied bestaat uit de percelen gelegen aan de Vliegveldstraat 47 in de gemeente Dinkelland. Het plangebied ligt ten zuiden van de kern Deurningen op ca. 1000 meter afstand en ten oosten van de wijk Hasseler Es (onderdeel van Hengelo) op circa 240 meter afstand. De percelen staan kadastraal bekend als gemeente Weerselo, sectie N, nummers 1894, 1895, 1943 en 304. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOK viewer)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied aan de Vliegveldstraat 47 te zien is. Op dit moment staan er op de percelen een woning, rijhal, bijgebouwen, tredmolen, paardrijdbakken, paddocks en verharding o.a. ten behoeve van parkeergelegenheid. Een deel van de gebouwen en voorzieningen valt net buiten de bestaande bestemming “bedrijf – paardenhouderij' in het vigerende bestemmingsplan. Om deze reden dient de bestemming en het bouwvlak te worden vergroot. Het plangebied in overleg met het kwaliteitsteam van de gemeente bepaald. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Kadasterdata)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het plangebied Vliegveldstraat 47 in Deurningen gelden verschillende bestemmingsplannen, waaronder 'Buitengebied 2010' en 'Vliegveldstraat 47'.
Buitengebied 2010
Het bestemmingplan 'Buitengebied 2010' is door de gemeenteraad van Dinkelland op 18 februari 2010 vastgesteld. Dit bestemmingsplan is met name van toepassing op de omliggende gronden rondom de paardenhouderij. Hierin kennen de gronden de bestemming 'Agrarisch – 1'. Deze bestemming is onder andere bestemd voor agrarisch gebruik met daaraan ondergeschikt extensief dagrecreatie medegebruik. Onder extensief dagrecreatief medegebruik wordt verstaan: gronden die ondergeschikt zijn aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vis- of picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik.
Ook geldt op een gedeelte van perceel 304 de functieaanduiding: 'specifieke vorm van agrarisch – bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf'. Deze aanduiding is ook van kracht op een klein gedeelte van percelen 1894 en 1895. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' (bron: Ruimtelijkeplannen.nl bewerkt door Ad Fontem )
Vliegveldstraat 47
Een deel van het plangebied valt daarnaast onder het bestemmingsplan “Vliegveldstraat 47' dat is vastgesteld op 24 mei 2011 door de gemeenteraad van Dinkelland. Dit bestemmingsplan is opgesteld om de inpassing van een gebruiksgerichte paardenhouderij planologisch mogelijk te maken.
Figuur 1.4: Uitsnede bestemmingsplan 'Vliegveldstraat 47' (bron: Ruimtelijkeplannen.nl bewerkt door Ad Fontem)
Binnen dit bestemmingsplan geldt een enkelbestemming 'bedrijf – paardenhouderij'. In figuur 1.4 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
De voor 'Bedrijf – Paardenhouderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijfsgebouwen, waaronder bijbehorende bouwwerken, ten behoeve van gebruiksgerichte paardenhouderijen, al dan niet in combinatie met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering; bedrijfswoningen, bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep; het wonen ten behoeve van de (agrarische) bedrijfsvoering al dan niet in combinatie met mantelzorg, dagbesteding en educatie, voorzover de gronden zijn voorzien van een bouwperceel; het behoud en het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden. De gebouwen en bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht binnen deze bestemming worden gebruikt ten behoeve van de gebruiksgerichte paardenhouderij en passen dus binnen het bestemmingsplan.
Tevens geldt voor het plangebied het bestemmingsplan 'Facetbestemminsplan parkeren Dinkelland' Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 29 mei 2018.
toets
Initiatiefnemer wenst zij paardenhouderij te verkopen en hiervoor is het wenselijk dat de fysieke situatie ter plaatse, te weten: gebouwen, bouwwerken en aanlegactiviteiten in overeenstemming zijn met de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.
De gebouwen en voorzieningen (rijbakken, padocks etc) binnen de bestemming 'Agrarisch – 1' zijn strijdig met deze bestemming en dienen te worden gewijzigd naar 'Bedrijf – Paardenhouderij'.
De aanwezige boerderijkamers, bebouwing buiten het bouwvlak en crossbaan passen in de huidige situatie niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Een herziening van het bestemmingsplan is hierom noodzakelijk.
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, Vliegveldstraat 47' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
- Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1774.BUIBPVLGVLDSTR47-OW01);
- Bijlagen bij de toelichting;
- Regels;
- Bijlagen bij de regels.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Ontstaansgeschiedenis En Landschapstypologie
Het plangebied is gelegen in het oude hoevenlandschap. Het oude hoevenlandschap wordt gekenmerkt als een kleinschalig landschap met bebouwing gesitueerd in verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Essenlandschap in het klein met samenhangend systeem van es/kamp, erf op de flank, natte laagtes en – voormalige – heidevelden. De diversiteit in en rondom het plangebied is zichtbaar.
De ontwikkelingen van het erf en de omgeving door de jaren heen zijn weergegeven op historische topografische kaarten van het gebied (figuur 2.1). Op de kaart van 1900 is reeds bebouwing waar te nemen op de locatie waar het huidige erf ligt. Het betreft een erf ten zuiden en oosten van de Deurninger Esch en de Hasseler Esche, nabij de weg van Deurningen door het Knollersveld en het Oosterveld naar Enschede.
Op het erf zijn geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen meer aanwezig. De gebouwen zoals getoond op de historische topografische kaarten van voor 2010 zijn niet meer aanwezig. De oude boerderij met opstallen is rond 2010 namelijk vervangen voor nieuwbouw.
Het erf is in de loop van de tijd aangepast aan de huidige eisen die aan een paardenhouderij worden gesteld. Met de vernieuwde erfopzet is rekening gehouden met de kenmerken van het gebied. Een deel van de aanwezige groenstructuur blijft behouden en er wordt nieuwe erfbeplanting toegevoegd. Met name de groenstructuren die aanwezig zijn langs de perceelsgrenzen, de erftoegangsweg en de beek blijven behouden.
Figuur 2.1 Historische topografische kaarten omgeving (Bron: Atlas van Overijssel)
2.2 Huidige Situatie
In de huidige situatie is er aan de Vliegveldstraat 47 een gebruiksgerichte paardenhouderij gevestigd met diverse hippische faciliteiten. Op het erf en omliggende percelen bevindt zich een bedrijfswoning (2), rijhal (1), een paardenstal (6) bijgebouwen waaronder een tuinschuurtje (3) en een carport (9), tredmolen en loopcirkels (7), paardrijdbakken (4 en 5), paddocks (8), een schuurtje voor hooi (10) en verharding. De locatie van deze objecten is weergeven in figuur 2.2. Ten zuid oosten van de paardenhouderij ligt tevens een crossbaan (11). De crossbaan is weergeven in afbeelding 2.3.
Op de verdieping van de rijhal zijn aan de zuidkant twee boerderijkamers gevestigd voor het laten overnachten van verzorgers en gasten van de paardenhouderij. Boerderijkamers zijn toegestaan, maar alleen in voormaligagrarische bebouwing.
De gronden rondom de paardenhouderij hebben een bestemming “Agrarisch-1”. Op een deel van deze gronden zijn gebouwen en bouwwerken ten behoeve van een gebruiksgerichte paardenhouderij gerealiseerd die niet op een bestemming 'Agrarisch 1' thuishoren. Het gaat om de tredmolen, het tuinschuurtje, de paardrijdbakken, de paardenstal een een aantal paddocks.
Op de verharding op het eigen terrein is gelegenheid om te parkeren. Het bedrijf wordt omringd door agrarische gronden. In de directe omgeving zijn verschillende agrarische bedrijven gevestigd en enkele woonerven. Het complex is gelegen aan de de Vliegveldstraat nabij Deurningen en de bebouwde kom van Hengelo. Via twee eigen opritten wordt het woongedeelte en het bedrijfsgedeelte van het erf in zuidelijke richting ontsloten. In noordelijke richting is er een ondergeschikte ontsluiting op het zandpad. Op figuur 2.4 en 2.5 is de huidige situatie op het erf te zien.
Figuur 2.2: huidige situatie bovenaanzicht Vliegveldstraat 47 (bron: Makelaar Agriteam vestiging Deurningen)
Figuur 2.3: huidige situatie bovenaanzicht (bron: Google Maps)
Figuur 2.4: huidige situatie gezien vanaf kruispunt Wiefferweg/Vliegveldstraat (bron: Makelaar Agriteam vestiging Deurningen)
Figuur 2.5: huidige situatie gezien vanaf de Vliegveldstraat (bron: Makelaar Agriteam vestiging Deurningen )
2.3 Toekomstige Situatie
Initiatiefnemer wenst zijn gebruiksgerichte paardenhouderij te verkopen en hiervoor is het wenselijk dat de situatie ter plaatse, te weten: gebouwen, bouwwerken en aanlegactiviteiten in overeenstemming zijn met de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Daarnaast is het voornemen om de twee boerderijkamers voor het ontvangen van verzorgers en gasten te kunnen blijven gebruiken. Ook dient een vergunning te worden verkregen voor alle gebouwen die niet legaal zijn gerealiseerd binnen het bestemmingsplan. Om bovenstaande te realiseren dient het bestemmingsvlak te worden vergroot en het bouwvlak te worden uitgebreid. Hierdoor komt de nu illegale bebouwing binnen de bestemming 'bedrijf - paardenhouderij' te liggen en de nu illegale gebouwen binnen het bouwvlak. Op deze manier kunnen de bouwwerken en gebouwen worden gelegaliseerd.
Voor elke ontwikkeling in het buitengebied gelden algemene randvoorwaarden waaraan voldaan moet worden. Voor het uitbreiden van bedrijfsgebouwen en/of uitbreiden van het bedrijfsperceel gelden eveneens voorwaarden.
Middels het beleid 'Buitengebied met Kwaliteit' kan medewerking worden verleend aan het vergroten van de bestemming 'bedrijf – paardenhouderij' van 6289,50m2 naar 17693,9 m2. Daarbij dient het erf landschappelijk te worden ingepast (basisinspanning) en is een aanvullende kwaliteitsimpuls vereist.
De crossbaan die is gesitueerd ten zuidoosten van het erf en direct grenzend aan de Vliegveldstraat 47, zal weer het aanzien krijgen van een weiland. Dit terrein voldoet daarmee aan de bestemming 'Agrarisch -1' aangezien dit gebied verder geen voorzieningen of obstakels bevat. Hier wordt paard gereden, maar dit is in de huidige bestemming onder extensief dagrecreatief medegebruik toegestaan.
In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' wordt voor extensief dagrecreatief medegebruik namelijk het volgende begrip gehanteerd: een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vis- of picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik.
Ook de rij meest noordelijk gelegen paddocks krijgen weer het aanzien van weiland en worden niet bestemd met de bestemming 'bedrijf - paardenhouderij'.
Rond de bedrijfswoning is beplanting aanwezig in de vorm van fruitbomen, hagen, laanbeplanting en een erfboom. Het gedeelte ten oosten van de rijhal, kent weinig erfbeplanting en is onderdeel van de openheid ter plaatse van de (voormalige) es. De bestaande erfbeplantingen en landschapselementen op en rond het erf blijven behouden. In de toekomstige situatie wordt het erf rondom voorzien van diverse vormen van beplanting om het erf in te passen en het kleinschalige karakter terug te brengen (zie figuur 2.6 en 2.7). Daarnaast wordt op bepaalde plekken juist geen beplanting aangebracht om de verbinding met de omgeving te behouden. De elementen bestaan uit houtwallen, een struweelsingel en erfbomen. Met de inpassing is rekening gehouden met de beplantingsdichtheid van het gebied.
In het betreffende bestemmingsplan heeft een deel van de percelen waarop bebouwing en voorzieningen aanwezig zijn de bestemming 'Agrarisch – 1'. Hier mogen binnen het vigerende bestemmingsplan geen bebouwing of voorzieningen ten behoeve van de gebruiksgerichte paardenhouderij worden gerealiseerd. Door middel van een partiële herziening van het bestemmingsplan 'Vliegveldstraat', waarbij het geheel landschappelijk wordt ingepast (zie Bijlage 1Ruimtelijk kwaliteitsplan), wordt de nieuwe ontwikkeling planologisch mogelijk gemaakt.
Figuur 2.6: Toekomstige situatie (bron: Ad Fontem)
Figuur 2.7: Inpassingsschets KGO (bron: Ad Fontem)
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- Duurzaam economisch groeipotentieel;
- Sterke en gezonde steden en regio's;
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de herontwikkeling van een agrarisch perceel en uitbreiding van een paardenhouderij. Daarmee is de vierde pijler "toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied" relevant voor de voorgenomen ontwikkeling. In de NOVI wordt voor het landelijk gebied aangegeven dat een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied vraagt om een verantwoorde herinrichting van het landelijk gebied en een verbetering van de milieukwaliteit. Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied moet cultureel erfgoed en unieke landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten behouden en versterkt worden. Waar mogelijk en gewenst dienen nieuwe kwaliteiten toegevoegd te worden. Voor een landelijk gebied dat zich toekomstbestendig kan ontwikkelen, is het nodig dat de bereikbaarheid, de economische kracht en de beschikbaarheid van voorzieningen ook voldoende worden meegenomen in het Nationaal Programma Landelijk gebied.
Middels de het beleid buitengebied met kwaliteit kan medewerking worden verleend aan het vergroten van het bestemmingsvlak “bedrijf – paardenhouderij', waardoor legalisatie van de bebouwing en voorzieningen die nu buiten het bestemmingsvlak en bijbehorend bouwvlak vallen mogelijk worden gemaakt. Met deze ontwikkeling wordt ruimte geboden om een gezonde economische bedrijfsvoering te voeren en een gezond en toekomstbestendig agrarisch bedrijf te garanderen. Bovendien is de paardenhouderij naar aard en omvang passend op de huidige locatie. Het zorgt voor vitaliteit in het buitengebied en draagt daardoor bij aan de leefbaarheid van het gebied. De voorgenomen ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast waardoor de ruimtelijke kwaliteit van het erf wordt verbeterd. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling binnen de prioriteiten van de NOVI past. Er wordt een bijdrage geleverd aan de toekomst van het landelijk gebied.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor kleinschalige ontwikkelingen. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het vergroten van de bestemming 'bedrijf- paardenhouderij' waardoor de bebouwing en voorzieningen die nu net buiten dit bestemmingsvlak liggen, hierin worden opgenomen. De bebouwing en voorziening kunnen vervolgens worden gebruikt ten behoeve van de bestemming 'bedrijf – paardenhouderij'. Daarnaast kan worden gesteld dat de ladder voor duurzame ontwikkeling vooral gericht is op het voorkomen van onnodig ruimtegebruik.
De functie paardenhouderij is een functie die functioneel verbonden is aan het buitengebied en betreft daarom geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Deze functie hoort niet thuis op een bedrijventerrein maar is naar aard en omvang passend op de huidige locatie. Derhalve wordt geconcludeerd dat het bedrijf niet passend is binnen het bestaand stedelijke gebied. Conform het gemeentelijke beleidskader betekent dit wel dat het bedrijf ter compensatie voor het uitbreiden van bedrijfsgebouwen en/of uitbreiden van het bedrijfsperceel dient te investeren in de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied.
Ook wanneer de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is, zal gemotiveerd moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). In de navolgende hoofdstukken wordt o.a. hierop nader ingegaan.
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- generieke beleidskeuzes;
- ontwikkelingsperspectieven;
- gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.
artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Het voorkomen van onnodig ruimtebeslag begint bij de vraag of er wel een maatschappelijke behoefte is aan de beoogde ontwikkeling. Voor de beantwoording van de vraag naar nut en noodzaak, gelden voor sommige functies op grond van het provinciale beleid specifieke motiveringseisen. Dit geldt in ieder geval voor wonen, de ontwikkeling van bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.
Ook voor ontwikkelingen in de Groene Omgeving gelden de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Bij nieuwvestigingen en uitbreidingswensen in het buitengebied geldt dat de ruimte binnen bestaande erven eerst moet worden benut, voordat beslag mag worden gelegd op de onbebouwde Groene Omgeving. Dit geldt niet alleen voor agrarische bedrijven, maar voor alle functies in de Groene Omgeving. Ook bij/voor hergebruik en transformatie geldt dat zij moet bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit.
lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
- dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
- dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Wanneer het plan getoetst wordt aan artikel 2.1.3 van de omgevingsverordening Overijssel wordt opgemerkt dat het plan is gelegen in het buitengebied en daarmee onderdeel uitmaakt van de Groene Omgeving. Het gaat om een gebruiksfunctie die thuis hoort in het buitengebied en niet in stedelijk gebied.
Het voorliggende plan maakt geen nieuwe bebouwing mogelijk ten opzichte van het geldende plan, maar voorziet in de vergroting van het bestemmingsvlak en uitbreiding van het bouwvlak van de bestemming “Bedrijf – Paardenhouderij' waardoor, gebouwen en voorzieningen ten behoeve van de paardenhouderij gelegaliseerd kunnen worden. Deze voorzieningen en gebouwen zijn aangelegd naast het erf van de bestaande paardenhouderij, omdat op het erf zelf niet genoeg ruimte beschikbaar is. Er is daardoor geen sprake van strijd met het beleid.
Op basis daarvan kan geconcludeerd worden dat het plan geen onnodig ruimtebeslag legt op de Groene Omgeving. Het plan is derhalve in overeenstemming met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Voorliggend plan heeft betrekking op het wijzigen van het bestemmingsvlak 'Agrarisch-1' naar 'bedrijf - Paardenhouderij', zodat de legalisatie van bestaande voorzieningen en bebouwing mogelijk wordt gemaakt. Bij het ontwerp van het nieuwe plan wordt voor de opzet en de landschappelijke inpassing aangesloten bij de bestaande gebiedskenmerken, waardoor de 'kleinschaligheid' wordt teruggebracht. Gezamenlijk zorgt deze ontwikkeling daarom voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied.
artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Doorwerking voor voorliggend plan:
De gemeente Dinkelland geeft invulling aan het provinciale KGO-beleid middels het beleid 'Buitengebied met Kwaliteit' vastgesteld op op 13 juni 2023.
Paardenhouderijen (zowel productiegericht als gebruiksgericht) worden in de beleidregels geschaard onder Agrarisch bedrijf en daarom wordt getoetst aan de voorwaarden uit hoofdstuk 4 (4.4 uitbreiden bedrijfsperceel) van het beleid "Buitengebied met Kwaliteit'. Voor het uitbreiden van een bestaand bedrijfsperceel is een aanvullende kwaliteitsimpuls vereist. De hoogte wordt bepaald op basis van de waardevermeerdering.
Het landschap laat beperkte ontwikkeling toe. Door de omvang en ligging van het bedrijf aan de provinciale weg, heeft deze locatie veel impact op het landschap. Er is in de huidige situatie veel groen aanwezig. Het gebied is van oorsprong kleinschalig, dat is nu niet meer herkenbaar. Met de landschappelijke inpassing (basis inspanning) en een (deel van de) KGO-investering biedt de locatie kansen om de kleinschaligheid terug te brengen. Getracht wordt het geheel een kleinschaliger karakter te geven door gebruik te maken van de landschappelijke kenmerken en het toevoegen van landschapselementen.
Het voorliggend plan voldoet aan de criteria voor het uitbreiden van een bedrijfsperceel doormiddel van een kwaliteitsimpuls zoals staat vermeld in het beleid Buitengebied met kwaliteit.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied is gelegen in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in kleinschalig mixlandschap'
Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
Getracht wordt het geheel een kleinschaliger karakter te geven door gebruik te maken van de landschappelijke kenmerken en het toevoegen van landschapselementen.
De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, willen het in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen.
De plannen van initiatiefnemer doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor de verschillende functies die in de omgeving aan wezig zijn. Voorliggend plan heeft enkel betrekking op het vergroten van het bestemmingsvlak en de uitbreiding van het bouwvlak van de bestemming 'Bedrijf - Paardenhouderij' om de legalisatie van bestaande gebouwen en voorzieningen mogelijk te maken.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet daarnaast in een erfinrichtings/landschapsplan waarmee de aanwezige landschapselementen en natuurlijke waarden ter plaatse zullen worden versterkt. Bovendien kan worden gesteld dat de paardenhouderij passend is in de mix van wonen en werken die het ontwikkelingsperspectief omhelst. Het voornemen is zodoende passend binnen het toegekende ontwikkelingsperspectief.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur
3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel(bron: provincie Overijssel)
De laag 'Dekzandvlakte en ruggen' beslaat een groot deel van de oppervlakte van de provincie Overijssel. De ambitie van deze laag is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.
Toets
Het plan voorziet in de legalisatie van voorzieningen en bebouwing middels het toepassen van een kwaliteitsimpuls. Het plan wordt daarom zorgvuldig ingepast in het landschap. Bij de landschappelijke inpassing zijn de kenmerken van het landschap als basis genomen. Op basis hiervan wordt gesteld dat het plan past binnen de kenmerken van de natuurlijke laag.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Jong heide- en broekontginningslandschap' aan het gebied toe en tevens het kenmerk 'Oude Hoevenlandschap'. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Oude hoevenlandschap
Het oudehoevenlandschap kenmerkt zich door een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.
Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid. Ontwikkelingen vergroten daarnaast de toegankelijkheid van erven en erfroutes.
Toets
Het plangebied voldoet aan de kenmerken van het oude hoevenlandshap. De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het mogelijk maken van legalisatie van bestaande bebouwing en voorzieningen, waarbij alle ontwikkelingen op het erf landschappelijk worden ingepast. Hierbij wordt uitgegaan van een aansluiting op de kleinschaligheid van het oude hoevenlandschap en het accentueren en beboud van de dragende structuren. Getracht wordt het geheel een kleinschaliger karakter te geven door gebruik te maken van de landschappelijke kenmerken en het toevoegen van landschapselementen. Zodoende kan worden geconcludeerd dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de kenmerken van de laag van het oude hoevenlandschap.
Jong heide- en broekontginningslandschappen
De 'Jong heide- en broekontginningslandschappen' bestaan uit grote en kleinere landbouwontginningslandschappen en uit landschappen met grote boscomplexen en (nooit ontgonnen) heidevelden, zoals op de Sallandse Heuvelrug. Ten opzichte van het omliggende essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Ook sommige recente heringerichte agrarische landschappen worden tot deze categorie gerekend, omdat van het oorspronkelijke landschap niets meer te zien is. Als ontwikkelingen plaatsvinden in de agrarische ontginngingslandschappen dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Toets
Het plangebied voldoet aan de kenmerken van een jong heide- en broekontginngingslandschap. De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het mogelijk maken van legalisatie van bestaande bebouwing en voorzieningen, waarbij alle ontwikkelingen op het erf landschappelijk worden ingepast. Hierbij wordt uitgegaan van een aansluiting op het ontginningslandschap met sterke groenstructuren, houtsingels en de rechte lijnen van het erf.
In de toekomstige situatie wordt het erf rondom voorzien van diverse vormen van beplanting om het erf in te passen en het kleinschalige karakter terug te brengen. Daarnaast komt op bepaalde plekken juist geen beplanting om de verbinding met de omgeving te behouden. De elementen bestaan uit houtwallen, struweelsingel en erfbomen. Met de inpassing is rekening gehouden met de beplantingsdichtheid van het gebied.
Zodoende kan worden geconcludeerd dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de kenmerken van de laag van het jonge heide- en broekontginningslandschap.
De 'Laag van de beleving' en 'Stedelijke laag' hebben binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Dinkelland
De gemeenteraad van de gemeente Dinkelland heeft op 31 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Dinkelland, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Dinkelland en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.
De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:
- 1. We doen het samen;
- 2. We geven het goed voorbeeld;
- 3. We wentelen niet af op volgende generaties;
- 4. We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.
De gemeente Dinkelland wil een economische sterk buitengebied met veel verschillende functies, waarin alle bewoners en gebruikers aan hun trekken komen. Het Twentse landschap van Dinkelland is een uniek coulisselandschap met houtwallen, singels, essen, ontginningen, natuurgebieden en landgoederen. Dit landschap draagt in grote mate bij aan de identiteit van de streek. De houtwallen en singels vormen verbindingen van natuurgebied naar natuurgebied die voor veel planten en dieren belangrijk zijn. Kortom zowel mensen als dieren voelen zich hier thuis. Het is voor iedereen belangrijk om een sterk en mooi buitengebied te behouden.
In het buitengebied van Dinkelland komen veel verschillende functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. Zoals landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en ook wonen. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Dit zijn bijvoorbeeld de hernieuwbare opwekking van energie en de vraag naar voldoende waterberging.
Al deze functies leggen samen veel druk op het buitengebied. Daarom het uitgangspunt: de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente Dinkelland streeft naar een buitengebied met een mooie balans tussen het landgebruik, de leefbaarheid en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dat maakt het buitengebied sterker en is gunstig voor de leefbaarheid. Dit wordt gedaan samen met de inwoners, partners en de gebruikers.
De speerpunten voor het buitengebied zijn:
- toekomstgerichte agrarische sector waarbij duurzamere landbouw wordt gestimuleerd;
- goede staat van landschap en biodiversiteit waarbij we samenwerking zoeken met de landbouw;
- kwalitatief toerisme waarbij groei mogelijk is met respect voor landschap en natuur.
Toekomstgerichte agrarische sector
De gemeente Dinkelland acht het belangrijk dat in buitengebied gezonde en toekomstbestendige agrarische bedrijven blijven. De gemeente zet de komende jaren in op gebiedsprocessen waarbij een economisch gezonde bedrijfsvoering uitgangspunt is. Dit kan door landbouw te verbinden met andere functies en opgaven. Hierbij kijkt de gemeente naar de veranderingen in de landbouw, energietransitie, klimaatopgaven en stikstof- en natuuropgaven in samenhang. Wordt een agrarisch bedrijf beëindigd? Dan bieden de gemeente perspectief. Het gebouw kan gebruikt worden voor bedrijven die een bijdrage leveren aan de leefbaarheid en goed in te passen zijn in het buitengebied.
Goede staat van natuur en landschap
De gemeente Dinkelland wil de landschapskwaliteiten van Noordoost-Twente behouden en ontwikkelen. De gemeente maakt zich daarom sterk voor:
- behouden en versterken van veelzijdig cultuurlandschap
- versterken van biodiversiteit
- behouden en versterken van natuur en landgoederen.
Waardekaart
Daarnaast heeft de gemeente Dinkelland een waardekaart opgesteld voor het buitengebied om aan te geven wat de samenleving en gemeente belangrijk vindt op deze plek. Het plangebied ligt in een middelgroen gebied (aangegeven met cirkel in figuur 3.6). Dit gebied is gericht op beperkte onwikkeling door gemiddelde waarde en dynamiek. In het middengroene gebied zijn waarden aanwezig voor modern, agrarisch gebruik alsmede landschapswaarden die van belang zijn voor natuur, beleving en recreatie.
Waarden
- afwisseling van openheid en beslotenheid;
- landschap met historisch herkenbare vormen van percelen, wegen en paden en een verspreid bebouwingspatroon;
- veel variatie in beplanting en grondgebruik;
- recreatieve belevingswaarde.
Speel in op
- de schaal van het landschap en het afwisselende karakter;
- behoud van natuurwaarden en cultuurhistorie;
- versterken van de biodiversiteit;
- vasthouden van water;
- bouwwijze en inrichting die in de directe omgeving gebruikelijk is;
- belevingswaarde gericht op recreatie.
Figuur 3.6: Waardekaart gemeente Dinkelland. (bron: Gemeente Dinkelland)
Toets
In 2011 is het bestemmingsplan voor de locatie aan de Vliegveldstraat 47 aangepast van 'Agrarisch' naar 'Bedrijf - Paardenhouderij' zodat een vrijkomend agrarisch erf ingevuld kon worden met nieuwe bedrijvigheid. De functie paardenhouderij hoort niet thuis op een bedrijventerrein maar is naar aard en omvang passend op de huidige locatie.
Als gevolg van voorliggend plan wordt niet gebouwd. Het plan heeft betrekking op het mogelijk maken van legalisatie van bestaande bebouwing en voorzieningen, waarbij alle ontwikkelingen op het erf landschappelijk worden ingepast. Zo wordt aangesloten bij de schaal van het landschap en het afwisselende karakter hiervan en wordt tevens de kleinschaligheid binnen het gebied teruggebracht. Met de maatregelen uit het KGO-plan, bijvoorbeeld door de gronden te voorzien van bloemrijk grasland, wordt de biodiversiteit ter plaatse versterkt.
De gemeente zet de komende jaren in op gebiedsprocessen waarbij een economisch gezonde bedrijfsvoering uitgangspunt is. Met de legalisatie van de voor het bedrijf essentiele voorzieningen en bouwwerken, kunnen deze worden gebruikt ten behoeve van de paardenhouderij en wordt een bijdrage geleverd aan een economisch gezonde bedrijfsvoering van het bedrijf.
3.3.2 Beleid buitengebied met kwaliteit
De gemeenteraad van de gemeente Dinkelland heeft op 13 juni 2023 de nota 'Buitengebied met kwaliteit' vastgesteld. Het buitengebied kenmerkt zich door een mix van functies als landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en wonen, al deze functies vragen om ruimte. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Al deze functies leggen samen veel druk op ons buitengebied. Daarom wordt ook voor de toepassing van deze beleidsregel het uitgangspunt gehanteerd: de goede functies op de goede plek. De gemeente Dinkelland streeft naar een aantrekkelijk en vitaal buitengebied waar een goede balans is tussen landgebruik, ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid en economische activiteiten. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. Met het voorgenomen plan wordt het bedrijfsperceel van een bestaand 'Agrarisch bedrijf' uitgebreid ter legalisering van de aanwezige bebouwing buiten dit bedrijfsperceel. Tevens zijn twee boerderijkamers aanwezig welke behouden dienen te blijven. De volgende onderdelen uit het beleid buitengebied met kwaliteit zijn van toepassing m.b.t. voorliggend plan.
Uitbreiden bedrijfsperceel
Voor elke ontwikkeling in het buitengebied gelden algemene randvoorwaarden waaraan voldaan moet worden. Aan het uitbreiden van bedrijfsgebouwen en/of uitbreiden van het bedrijfsperceel zijn eveneens voorwaarden verbonden.
Paardenhouderijen (zowel productiegericht als gebruiksgericht) worden in de beleidsregel geschaard onder de functie 'agrarisch bedrijf', zodoende wordt getoetst aan de voorwaarden uit hoofdstuk 4 (4.4 uitbreiden bedrijfsperceel) van de Nota Buitengebied met Kwaliteit.
Voor het uitbreiden van een bestaand bedrijfsperceel is een aanvullende kwaliteitsimpuls vereist. De hoogte van de kwaliteitsimpuls wordt bepaald op basis van de waardevermeerdering. Hierbij wordt uitgegaan van de in onderstaande tabel genoemde basisbedragen. Door de planologische verandering wordt agrarisch gebied omgezet naar de functie 'agrarisch bedrijf'. Dit leidt tot een waardevermeerdering van 16,- per m2.
Figuur 3.7: Overzichtstabel basisbedragen waardevermeerdering en -vermindering (bron: Buitengebied met Kwaliteit)
Nevenactiviteit
Voor het toestaan van een nevenactiviteit binnen de functie 'Agrarisch bedrijf' gelden verschillende voorwaarden. De volgende voorwaarden zijn daarbij relevant voor het realiseren van boerderijkamers:
- De gronden zijn gelegen binnen de grenzen van een bouwvlak met de functie 'Agrarisch bedrijf'.
- De oppervlakte van de gebouwen binnen het bouwvlak die in gebruik zijn voor de nevenactiviteit, bedraagt minder dan 50% van de gebouwen die binnen het bouwvlak in gebruik zijn voor de functie 'Agrarisch bedrijf'.
- De legale gebouwen die worden gebruikt voor de nevenactiviteit moeten vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen zijn die minimaal 5 jaar als zodanig in gebruik zijn geweest;
- Indien de bestaande legale gebouwen niet meer functioneel te gebruiken zijn voor de nieuwe activiteit, is vervangende nieuwbouw met gelijkblijvende oppervlakte mogelijk. Karakteristieke en/of cultuurhistorisch waardevolle gebouwen kunnen niet worden ingezet voor sloop/vervangende nieuwbouw, maar worden ingepast in de nieuwe erfopzet;
- Indien met de ondergeschikte tweede tak sprake is van een verblijfsrecreatieve functie, dient voldaan te worden aan het bepaalde in de Nota verblijfsrecreatie Noordoost Twente of indien deze beleidsnota wijzigt het op dat moment van toepassing zijnde verblijfsrecreatieve beleid;
Toets
In het gemeentelijke beleid is vastgesteld dat afwijking van bestaande regels (bestemmingsplan) mogelijk is ten behoeve van economische ontwikkelingen die naar aard en omvang passend zijn op de locatie, mits passend binnen het provinciaal- en rijksbeleid (zoals zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), deze passen bij de gebiedskenmerken en bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Qua aard gaat het om de activiteit op zich. Met “aard” wordt bedoeld de soort functie. In voorliggend geval wordt uitgegaan van de functiewijziging van agrarisch gebied naar agrarisch bedrijf (paardenhouderij).
Qua omvang gaat het om de verhouding tussen de grootte van de ontwikkeling ten opzichte van de specifieke locatie, te weten de gebiedskenmerken van het type landschap. In het kader van de 'Beleidsnota Buitengebied met Kwaliteit' is een KGO-plan opgesteld (Bijlage 1). Uit het KGO-plan blijkt dat voorliggend plan aansluit bij de ter plaatse geldende landschappelijke kenmerken en qua omvang aanvaardbaar wordt geacht binnen deze omgeving.
Bij het bepalen van de hoogte van de kwaliteitsimpuls voor de groene omgeving wordt uitgegaan van de waardevermeerdering van de gronden die door de planologische verandering zal ontstaan.
Een paardenhouderij is een functie die functioneel aan het buitengebied gebonden is. Voor deze functies geldt een kwaliteitsimpuls van 25% van de waardevermeerdering, naast de basisinspanning. Dat geeft een waardevermeerdering van 16 euro per m2, zoals aangegeven in tabel 3.7.
De huidige oppervlakte van de bestemming bedraagt 6289,50m2. De oppervlakte van de nieuwe bestemming bedraagt 17693,9 m2.
Uitgaande van de vereiste investering en het gemeentelijke Kwaliteitskader Gebiedskenmerken (KG) is het ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Uit dit plan volgt dat de te plegen investeringen uitkomen op een bedrag van € 40367,60, waardoor er een balans bestaat tussen de gewenste uitbreiding en de investering in ruimtelijke kwaliteit. De realisatiekosten van het landschapsontwerp exclusief de basisinspanning komen uit op €32.143,50 (excl. BTW). Een overzicht hiervan is opgenomen in Bijlage 1. Voor het resterende bedrag is geen investering gevonden en derhalve zal een bedrag van €8.224,10 gestort worden in het KGO fonds van de gemeente. Het ruimtelijk kwaliteitsplan is op 5 december 2023 ter beoordeling aan het Kwaliteitsteam landelijk gebied voorgelegd. Op basis van de beoogde maatregelen geeft het Kwaliteitsteam een positief advies. De berekening behorende tot het KGO plan is weergeven in figuur 3.8.
Figuur 3.8: Overzichtstabel KGO-berekening (bron: Ad Fontem)
Aan de noordzijde van het erf is een bomenrij aanwezig waarvan een enkeling vanwege slechte vitaliteit reeds is verwijderd. De rij zal worden hersteld. Langs de noordelijke rijbak en de longeercirkelszal een struweelsingel worden aangelegd. Het zorg voor afscherming van de hippische faciliteiten en volgt tevens de organische vorm in het landschap. Aan de rand van de voormalige es, op de overgang tussen de openheid en de wat meer beslotenheid van het erf worden solitaire bomen geplaatst om die overgang te accentueren. Nabij de beek ligt een stuk graasland welke niet gebruikt word als weiland. Deze gronden zullen worden voorzien van bloemerijk grasland dat teng goede komt aan de biodiversiteit. Tot slot zal de uitheemse beplanting worden verwijderd uit het grasland en zal de bestaande haag van Laurirer vervangen worden door een haag met inheemse plantmateriaal bestaande uit beuk, meidoorn en veldesdoorn.
Ook wordt voldaan aan de voorwaarden die worden gesteld aan het beoefenen van een nevenactiviteit. De gronden zijn gelegen binnen de grenzen van een bouwvlak. De oppervlakte van de gebouwen binnen het bouwvlak die in gebruik zijn voor de nevenactiviteit, bedraagt minder dan 50% van de gebouwen die binnen het bouwvlak.
Het plan voldoet aan het beleid zoals dat is verwoord in het beleidskader 'Buitengebied met kwaliteit'.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, belangrijke nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Middels het voorliggende plan wordt een vergroting van het bestemmingsvlak mogelijk gemaakt zodat bebouwing en voorzieningen die nu binnen de bestemming Agrarisch-1 liggen gelegaliseerd kunnen worden. De ontwikkeling is concreet beschreven in Hoofdstuk 2.
Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.
Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.
Het voorliggend plan heeft slechts betrekking op het juridisch vaststellen/legaliseren van bestaande bouwwerken en gebouwen op het erf. Om dit mogelijk te maken dient de bestemming bedrijf-paardenhouderij en bijbehorend bouwvlak te worden vergroot.
Deze ontwikkeling zorgt niet voor een toename van verstening in het buitengebied. Ook het aantal woningen neemt met voorliggend plan niet toe. Het gaat daarnaast om een bestemming en bedrijf welke naar aard en omvang passend zijn in het buitengebied. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is derhalve niet van toepassing. Daarom wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject.
Al met al kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve effecten heeft op het milieu en dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.
4.2 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Het plangebied ligt aan de Vliegveldstraat 47, een rustige locatie in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. In de nabije omgeving zijn overwegend agrarische bedrijven en bestemmingen aanwezig, derhalve is het omgevingstype 'rustig buitengebied' van toepassing.
Bij de milieuzonering kan onderscheid gemaakt worden tussen interne en externe werking.
Externe werking: past de nieuwe functie in de omgeving?
In het plangebied wordt enkel het bestemmingsvlak 'Bedrijf- Paardenhouderij' en bouwvlak in vorm gewijzigd en vergroot door gebruik te maken van het beleid 'Buitengebied met Kwaliteit' en het verrichten van de hierbij behorende kwaliteitsimpuls. Hierdoor kunnen de gebouwen en bouwwerken die nu binnen de bestemming Agrarisch-1 vallen worden opgenomen in de bestemming 'Bedrijf – Paardenhouderij' waarna de bouwwerken en gebouwen gelegaliseerd kunnen worden.
Voor wat betreft de bouwwerken en gebouwen op en rond de paarhouderij kan een vergelijking worden gemaakt met een paardenfokkerij, waarvoor een grootste richtafstand van 50 meter geldt voor het aspect 'geur'. Voor de aspecten 'geluid' en 'stof' geldt een richtafstand van 30 meter.
Op enige afstand zijn een aantal woningen gevestigd en enkele agrarische bedrijven.
Het dichtsbijzijnde agrarische bedrijf (Wiefferweg 10/12) ligt op 93 meter afstand. Aan de richtafstanden wordt voldaan.
De gevel en het bouwvlak van dichtsbijzijnde (bedrijfs)woning (gelegen aan de Wiefferweg 12 ) ligt op circa 100 meter afstand tot de bestemming 'bedrijf - paardenhouderij'.
De gevel van dichtsbijzijnde burgerwoning (gelegen aan de Vliegveldstraat 51) ligt op circa 150 meter afstand tot de bestemming 'bedrijf - paardenhouderij'.
Aan de richtafstanden wordt voldaan. Er is door de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een aantasting van het leefklimaat van omwonenden.
Interne werking: laat de omgeving de nieuwe functie toe?
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie(s) binnen het plangebied hinder ondervindenvan bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) debedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.
Voorliggend plan voorziet niet in het toevoegen van nieuwe gevoelige functies, maar de legalisatie van bestaande niet gevoelige functies, waarbij de bestemming dient te worden vergroot om dit mogelijk te maken.
Geconcludeerd kan worden dat omliggende bedrijven als gevolg van het voorliggend plan niet in hun functioneren worden beperkt. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.3 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
- ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
- ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Volgens de Wgv geldt voor een geurgevoelige object buiten de bebouwde kom een afstand van minimaal 50 meter. Deze afstand wordt gemeten vanuit het emissiepunt van het dierenverblijf. Een buitenbak of uitloop voor paarden wordt niet gerekend onder dierenverblijf. De afstand tussen dierenverblijven en de dichtsbijzijnde gevoelige objecten is groter dan 50 meter.
Daarnaast geldt voor paardenhouderijen en maneges een richtafstand van 50 meter (met betrekking tot geur). Hoewel deze afstanden geen wettelijk kader vormen wordt de toepassing ervan wel als planologische norm gehanteerd. Ook hieraan wordt ruimschoots voldaan.
Als gevolg van voorgenomen ontwikkeling wordt de afstand tot de naastgelegen gevoelige bestemmingen bovendien niet kleiner. Met het plan worden ook geen extra milieubelastende activiteiten mogelijk gemaakt.
Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geur.
4.4 Bodem
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:
- als het gaat om bouwwerken die de grond niet raken of het bestaande, niet wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd;
- het bouwwerk een te verwezenlijken bebouwingsoppervlakte heeft van ten hoogste 50 m²;
- als het gaat om het bouwen van bouwwerken waarin niet (nagenoeg) voortdurend mensen zullen verblijven (Woningwet, artikel 8, derde lid). Hierbij wordt een verblijftijd van minder dan 2 uur gehanteerd;
- als B&W vrijstelling verlenen omdat er al voldoende gegevens met betrekking tot de bodemkwaliteit bekend zijn, bijvoorbeeld op basis van een reeds eerder uitgevoerd bodemonderzoek (maximaal 5 jaar oud en waarbij het gebruik sindsdien niet is gewijzigd).
Voorliggend plan voorziet niet in de bouw van nieuwe bouwwerken, maar in de legalisatie van dierenverblijven. Het gaat hier om bouwwerken die niet kunnen worden aangemerkt als verblijven in de zin van Woningwet, artikel 8, derde lid. waarin voortdurend mensen zullen verblijven. Bovendien wordt met de functiewijziging naar "Bedrijf - Paardenhouderij' de bestemming niet milieugevoeliger. Echter is een gedeelte van het plangebied als agrarisch erf en weiland in gebruik (geweest) en daarmee een zogenaamde verdachte locatie. Wanneer een (conserverend) bestemmingsplan toch (incidenteel) nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is minimaal een historisch onderzoek conform NEN5725 noodzakelijk voor het deel van het plangebied waar ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Omdat de locatie is aangemerkt als verdacht is derhalve een historisch onderzoek uitgevoerd.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.5 Geluid
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
- Woningen.
- Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
- Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
- a. in stedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
- b. in buitenstedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
- voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.
Deze zonering geldt niet:
- c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
- d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
- e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).
Voorliggend plan voorziet niet in de realisatie van een nieuw geluidgevoelig object zoals een woning binnen het plangebied. Toetsing aan de Wet geluidhinder kan dan ook achterwege blijven.
Railverkeerslawaai
Het plangebied is niet gelegen aan of in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde spoorlijn.
Industrielawaai
Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein.
Conclusie
Het aspect 'geluid' levert dan ook geen problemen op voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.6 Luchtkwaliteit
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
In voorliggend bestemmingsplan worden het bestemmingsvlak vergroot, zodat bebouwing en voorzieningen ten behoeve van de paardenhouderij gebruikt kunnen worden. Als gevolg van het plan zal de verkeersintensiteit niet toenemen. Het plan heeft enkel betrekking op de legalisatie van de aanwezige gebouwen en voorzieningen. Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
4.7 Externe Veiligheid
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit;
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:
- Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
- Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.
- Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
- Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Deze beleidsregels geven een overzicht van de over de weg vervoerde gevaarlijke stoffen.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
- Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
- Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)
Toets
Op circa 95 meter ten noordoosten van het plangebied is een gasleiding aanwezig. De aardgasbuisleidingen heeft een druk van 16 bar en een PR 10-6-risicocontour. Het plangebied valt ruim buiten de risicocontour van deze buisleiding.
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 95 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
4.8 Water
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.
In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.
Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
- de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
- de waterkwaliteit die onder druk staat:
- de transitie naar een duurzame ontwikkeling.
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.
Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.
Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:
- Als gevolg van de klimaatverandering wil het waterschap zorgen voor meer balans tussen 'droge voeten' en het beperken van wateroverlast. Dat betekent dat water het leidende principe is voor het inrichten van de leefomgeving in plaats van andersom: water volgend aan de inrichting.
- Er wordt meer aandacht gegeven aan het vasthouden van water in de bodem.
- Regenwater wordt niet als afvalwater beschouwd, maar als bouwsteen in de ontwikkeling van een robuust watersysteem.
Watertoetsproces
Op 15-9-23 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 2 Watertoets. Op basis van deze toets wordt de procedure geen waterschapsbelang gevolgd. Dit houdt in dat u direct door kunt gaan met de planvorming van uw plan en onderstaande tekst kunt opnemen in het plan.
Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.
Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Deze conclusie is getrokken naar aanleiding van een digitale watertoets. Het proces van de watertoets is goed doorlopen.
4.9 Ecologie
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Het voorliggend plan heeft enkel betrekking op het juridisch-planologisch vastleggen van de bestaande situatie. Hierbij worden geen bouwwerken gesloopt, of opgericht. Aangezien de huidige situatie ter plaatse niet zal veranderen, heeft het plan geen extra invloed op de eventueel aanwezige flora en fauna. Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht.
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
Archeologie
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Figuur 4.4: Archeologische waarden en verwachtingskaart (bron: gemeente Dinkelland)
De planlocatie, aangegeven met een ster, ligt grotendeels binnen de gemorfologie het dekzanhoogen en -ruggen met een plaggendek (donkerbruingebied) en tevens binnen een bufferzone (rode cirkel). Hiervoor geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is in plagebieden groter dan 2500m2 bij bodemingrepen dieper dan 40cm.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Voorliggend plan voorziet niet in de oprichting van nieuwe bebouwing, bouwwerken of extra verhardingen. Het plan is uitsluitend bedoeld om de legalisatie van de bouwwerken en gebouwen mogelijk maken die nu buiten de bestemming 'bedrijf-paardenhouderij' liggen. Er zullen geen bodemingrepen worden verricht daardoor zullen de huidige cultuurhistorisch waardevolle structuren en elementen niet worden aangetast. Er liggen geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten in het plangebied. Nader onderzoek naar archeologie en/of cultuurhistorie wordt niet noodzakelijk geacht.
4.11 Verkeer / Parkeren
Verkeer
Het plangebied wordt via de bestaande inrit ontsloten op de Vliegveldstraat. De Vliegveldstraat wordt op basis van het 'Strategisch Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan Dinkelland 2019' (hierna: GGVP) aangemerkt als een “Gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom” waarvoor een wegintensiteit geldt van 5.000 tot 20.000 motorvoertuigbewegingen per dag met een rijbaanbreedte van 2x 3 meter. De maximumsnelheid bedraagt 80 km per uur.
De huidige inrichting van de Vliegveldstraat bestaat uit asfaltverharding met een breedte van circa 6 meter, waardoor het aangemerkt wordt als gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom. Aan Langs de weg zijn aan beide kant fietsstroken aangelegd. Op de weg zijn fietssuggestiestroken met een breedte van 2m. De huidige maximumsnelheid bedraagt zoals aangegeven 80 km/h. Het profiel van de Vliegveldstraat past binnen de richtlijnen van Duurzaam Veilig.
Op de Vliegveldstraat zijn enkele snelheidsremmende maatregelen getroffen: ter plaatse van enkele kruisingen zijn kruispuntplateaus aangelegd. De Vliegveldstraat betreft een voorrangsweg. Doordat de kruispunten zijn voorzien van een kruispuntplateau (verhoging) wordt de snelheid van het (doorgaande) verkeer beperkt.
Om de verkeersgeneratie als gevolg van het plan te bepalen kan worden aangesloten bij de kengetallen van de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren'. Voor het plan kan worden uitgegaan van de categorie 'Paardenhouderij' 'niet stedelijk' en 'buitengebied. De gemiddelde verkeersgeneratie bedraagt voor dit plan 4 verkeersbewegingen per box per etmaal. Er zijn in totaal 27 stallen/ boxen aanwezig op het perceel. Derhalve bedraagt de totale gemiddelde verkeersgeneratie afgerond 108 verkeersbewegingen per etmaal (4 * 27 = 108).
Het aantal boxen zal in de praktijk niet toenemen. Feitelijk wordt er al gebruik gemaakt van de boxen en zal als gevolg van voorliggend plan dan ook geen sprake zijn van een toename van verkeersbewegingen. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Parkeren
Bij het beoordelen van bouwaanvragen en ruimtelijke ontwikkelingen is het noodzakelijk om objectief inzicht te krijgen in de parkeervraag en het -aanbod. In de beleidsregels 'bouwen en parkeren' opgesteld door de gemeente Dinkelland zijn duidelijke parkeernormen vastgesteld.
Parkeernormen zijn gebaseerd op de gemiddelde parkeerkencijfers uit publicatie 317 CROW, of publicatie 381. Dat geldt voor alle gebruiksfuncties voor het gehele grondgebied van Dinkelland.
Er wordt voor het gehele grondgebied in de gemeenten Dinkelland en Tubbergen een onderscheid gemaakt naar drie zones: “centrum”, “rest bebouwde kom” en “buitengebied”.
Uitgangspunt is dat het parkeren op het eigen erf plaatsvindt. Als een aanvrager alle parkeergelegenheid voor het bouwplan op eigen erf realiseert, wordt er een positief parkeeradvies gegeven.
In de publicatie CROW 381 zijn parkeercijfers opgenomen voor paardenhouderijen. Ten behoeve van een paardenhouderij geldt in het buitengebied een gemiddelde parkeersbehoefte van 0,4 per box voor een niet stedelijk gebied. Uitgaande van 27 paardenboxen is er een parkeersbehoefte van 16 parkeerplaatsen.
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om te parkeren voor en naast de rijhal, waar genoeg ruimte en parkeergelegenheid is om in de parkeersbehoefte te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
5.2 Toelichting Op De Regels
5.2.1 Opbouw
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
- Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
- Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
- bestemmingsomschrijving:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
- bouwregels:
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
- afwijken van de bouwregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
- specifieke gebruiksregels:
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
- afwijken van de gebruiksregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
- wijzigingsregels
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
- Anti-dubbeltelregel:
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
- Algemene bouwregels:
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
- Algemene gebruiksregels:
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
- Algemene aanduidingsregels:
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
- Algemene afwijkingsregels:
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
- Algemene wijzigingsregels:
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
- Overige regels:
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
- Overgangsrecht:
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
- Slotregel:
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.2.2 Bestemmingen
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Bedrijf - Paardenhouderij
De voor 'Bedrijf - Paardenhouderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijfsgebouwen, waaronder bijbehorende bouwwerken, ten behoeve van gebruiksgerichte paardenhouderijen, al dan niet in combinatie met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering; bedrijfswoningen, bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep; het wonen ten behoeve van de (agrarische) bedrijfsvoering al dan niet in combinatie met mantelzorg, dagbesteding en educatie, voorzover de gronden zijn voorzien van een bouwperceel; en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
vooroverleg
Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie. De provincie heeft in haar reactie aangegeven [reactie provincie Overijssel].
Waterschap Vechtstromen
Op 15-9-23 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.
Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitsplan
Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan