buitengebied, Westenveldweg 13 in Tilligte
Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland
Vastgesteld op 02-07-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Buitengebied, Westenveldweg 13 in Tilligte van de gemeente Dinkelland;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1774.BUIBPWESTENVLDWG13-0401 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 agrarisch bedrijf
een bedrijf, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.6 bassin
een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische activiteiten;
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale oppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.9 bedrijf:
het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, verhandelen, installeren en/of herstellen van goederen;
1.10 bedrijfsgebouw:
een gebouw, geen bedrijfswoning zijnde, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.11 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.12 beheergebouw:
een gebouw, dat dient voor het beheer en onderhoud van een gebied;
1.13 bestaand
ten aanzien van de vóór 1998 aanwezige bouwwerken, de na 1998 bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken, en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
- bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bijbehorend bouwwerk
functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak;
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.24 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.25 extensief dagrecreatief medegebruik
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vis- of picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
1.26 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 gebruiken
het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken;
1.28 gebruiksgerichte paardenhouderij
een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op de ruiter/amazone, waarbij in ondergeschikte mate het africhten van - en de handel in paarden plaatsvindt;
1.29 geluidsgevoelige functies
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidgevoelig object wordt aangemerkt;
1.30 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.31 huishouden
een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;
1.32 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel zijnde en prostitutie, waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt;
1.33 landschappelijke waarden
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied (bij de afweging van het begrip landschappelijke waarden zal de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
1.34 mantelzorg
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.35 natuurlijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zullen de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
1.36 normaal agrarisch gebruik
het regulier gebruik dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor het agrarisch gebruik van de gronden;
1.37 normaal onderhoud
het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.38 ondergeschikte tweede tak
een ondergeschikt bestandsdeel van de totale bedrijfsomvang van een paardenhouderij;
1.39 peil
- a. indien op het land wordt gebouwd:
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
b. indien over of in het water wordt gebouwd:
- het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.40 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie en waarvoor een winkelruimte van maximaal 15 m² mag worden ingericht;
1.41 productiegerichte paardenhouderij:
een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het houden van paarden, waarbij al dan niet in ondergeschikte mate het africhten en de handel van paarden plaatsvindt;
1.42 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.43 prostitutiebedrijf
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;
1.44 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.45 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw, als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.46 voorkeursgrenswaarde
de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;
1.47 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.);
1.48 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.49 woonhuis
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.50 woonzorgaccommodatie
een zorgfunctie en gecombineerde woonfunctie voor mensen met lichamelijke en/of verstandelijke beperkingen en/of ouderenzorg, met de daarbij behorende voorzieningen;
1.51 zorgfunctie
een zorgfunctie voor mensen met lichamelijke en/of verstandelijke beperkingen en/of ouderenzorg als neventak bij een agrarisch bedrijf en/of gebruiksgerichte paardenhouderij waarbij een directe relatie bestaat tussen de sociaal-medische opvang en de agrarische bedrijfsactiviteiten;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 afstand tot de (bouw)perceelgrens
tussen de grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst;
2.7 de afstand tot de openbare weg
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de rand van de wegberm aan de zijde van de weg;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het agrarisch gebruik;
- b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
met daaraan ondergeschikt:
- c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
- d. doeleinden van agrarisch natuurbeheer;
- e. cultuurgrond;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
- g. extensief dagrecreatief medegebruik;
- h. wegen en paden;
- i. beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen;
met de daar bij behorende:
- j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
Gebouwen en overkappingen mogen niet worden gebouwd.
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- a. silo's, platen en bassins mogen niet worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen;
- c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- c. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten buiten het bouwperceel, met uitzondering van tijdelijke opslag van landbouwproducten (maximaal zes maanden per jaar);
- d. het opslaan van zand, steen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen materialen, langer dan zes maanden per jaar;
- e. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik (buiten het bouwvlak) of de bereikbaarheid van bebouwde percelen en veldschuren;
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten;
- g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- h. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
Artikel 4 Bedrijf - Paardenhouderij
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf - Paardenhouderij’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van gebruiksgerichte paardenhouderijen, al dan niet in combinatie met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
- b. woonzorgaccommodatie, ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';
- c. een zorgfunctie;
met daaraan ondergeschikt:
- d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
- e. extensief dagrecreatief medegebruik;
met de daar bij behorende:
- f. voorzieningen zoals tredmolens, paardenbakken en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
- g. wegen en paden;
- h. water;
- i. tuinen, erven en terreinen;
- j. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen van de in 4.1.a bedoelde bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bedrijvigheid anders dan ten behoeve van een woonzorgaccommdatie, ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bedrijvigheid anders dan ten behoeve van een gebruiksgerichte paardenhouderij, al dan niet in combinatie met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en een zorgfunctie;
- c. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente bewoning;
- d. het gebruik van bedrijfsgebouwen als bedrijfswoning;
- e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen afwijking van:
- a. het bepaalde in lid 4.3.1 onder a en b en toestaan dat in plaats van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels, andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:
- 1. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in bijlage 1 opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in bijlage 1 genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;
- 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.
- b. het bepaalde in lid 4.1 en 4.3. onder a en b en toestaan dat de uitoefening van een paardenhouderij wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak of een deeltijd functie in de vorm van de in bijlage 2 opgenomen bedrijvigheid, mits:
- 1. de gronden zijn gelegen binnen een bestemmingsvlak. Bij boerengolf mogen eveneens de bijbehorende landbouwgronden worden gebruikt;
- 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 3. niet meer dan 25% van de bestaande bedrijfsgebouwen ten tijde van de verleende ontheffing, met een maximum van 500 m², wordt gebruikt ten behoeve van de ondergeschikte tweede tak of de deeltijdfunctie;
- 4. er sprake is van een ligging aan een weg die geschikt is voor een eventuele toename van (zwaar) verkeer;
- 5. alle activiteiten ten behoeve van de uitoefening van de toegelaten bedrijvigheid binnen de bestaande bebouwing worden ondergebracht;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:
- a. de bestemming ‘Bedrijf - Paardenhouderij’, wordt gewijzigd in de bestemming ‘Wonen’ en/of ‘Agrarisch - 1’ of ‘Agrarisch - 2’, mits:
- 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 36 en/of artikel 3 of 4 van het bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld 18-02-2010, van de gemeente Dinkelland, overeenkomstig van toepassing zijn;
- 2. de agrarisch aanverwante bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd;
- 3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. de bestemming ‘Bedrijf - Paardenhouderij’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf - Voormalig agrarisch’, ten behoeve van een functieverandering van een bestemmingsvlak, mits:
- 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 16 van het bestemmingsplan buitengebied, vastgesteld 18-02-2010, van de gemeente Dinkelland, overeenkomstig van toepassing zijn;
- 2. de functie van paardenhouderij ter plaatse is beëindigd;
- 3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 4. de functie ondergebracht wordt in de bestaande, voormalige agrarisch gebruikte gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging en die ten minste drie jaar ten behoeve van de paardenhouderij in gebruik zijn geweest;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemmingen.
6.2 Strijdig gebruik
Tot een met dit bestemmingsplan strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het gronden betreft waar een kampeerterrein voor klein kamperen is toegestaan;
- b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
- c. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- d. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
- e. het storten van puin en afvalstoffen;
- f. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
- g. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Burgermeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakteen inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
- b. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen en toestaan dat vóór een voorgevel wordt gebouwd in de vorm van:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- 3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits de afstand vanuit de voorgevel niet meer dan 1,50 m zal bedragen.
Artikel 8 Overige Regels
8.1 Aanvullende werking welstandscriteria
De op de verbeelding en in de regels geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken, kan nader worden ingevuld door de in de Woningwet bedoelde welstandscriteria.
8.2 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van de:
- a. milieusituatie;
- b. landschappelijke waarden;
- c. natuurlijke waarden;
- d. geomorfologische waarden;
- e. cultuurhistorische waarden;
- f. archeologische waarden;
- g. bebouwingsbeeld;
- h. woonsituatie;
- i. verkeersveiligheid;
- j. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en Wethouders kunnen éénmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van sublid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
- c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregel van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, Westenveldweg 13 in Tilligte van de gemeente Dinkelland.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In 2010 hebben Ellen Loohuis-Derkman en Eddy Loohuis het idee opgevat om het bestaande bedrijf in Denekamp, Erve Remerman, verder uit te breiden. Na gesprekken met diverse personen zijn zij tot de conclusie gekomen dat een tweede locatie de beste optie is voor de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten. Op deze tweede locatie willen zij graag een paardenzorgboerderij oprichten.
Tijdens de zoektocht naar een geschikte locatie is de familie in contact gekomen met de stichting G.F. Meinders. De heer G.F. Meinders woonde tot zijn overlijden op de boerderij aan de Westenveldweg 13 te Tilligte. De heer Meinders heeft tijdens zijn leven een testament opgemaakt en de Stichting 'G.F. Meinders' opgericht. De Stichting G.F. Meinders heeft de boerderij met al zijn gronden geërfd en is hiermee eigenaar van het registergoed, gelegen aan en nabij de Westenveldweg 13 te Tilligte. De doelstelling van de stichting is de ondersteuning van personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap in de gemeente Dinkelland en omgeving, door de boerderij aan de Westenveldweg te bestemmen en te (doen) exploiteren als zorgboerderij.
De familie Loohuis-Derkman wil de paardenzorgboerderij graag oprichten aan de Westenveldweg 13 in Tilligte. Op deze manier onstaat een tweede bedrijfslocatie, Erve Meinders, naast de al bestaande en goed lopende zorgboerderij Erve Remerman aan de Berghum 3 te Denekamp.
1.2 Vigerende Bestemmingsplan
Voor het buitengebied van de gemeente Dinkelland is op 18 februari 2010 het bestemmingsplan Buitengebied 2010 vastgesteld. Op basis van dit bestemmingsplan heeft het perceel aan de Westenveldweg 13 te Tilligte de bestemming 'Wonen'. Deze gronden zijn bestemd voor woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, met daarbij behorende erven, tuinen, terreinen en bouwwerken geen gebouw zijnde.
Deze partiële herziening moet de ontwikkeling van een paardenzorgboerderij mogelijk maken. Het nieuwe plan biedt, binnen de wettelijke randvoorwaarden, ruimte om de toekomstige functies te ontwikkelen. De ruimtelijke consequenties die hiermee samenhangen, zijn in deze toelichting in beeld gebracht.
Binnen deze bestemming is het niet mogelijk om een woonzorgaccommodatie met paardenhouderij, rundveestal en werktuigenberging en bijbehorende bouwwerken te realiseren. Om de activiteiten mogelijk te maken moet er een planologische procedure worden doorlopen, namelijk de voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan.
Op basis van de voorgenomen activiteiten is er geen specifieke bestemming aan te geven. Er vinden verschillende activiteiten plaats. In overleg met de gemeente is gekozen voor de bestemming 'Bedrijf – paardenhouderij' met de functieaanduiding 'zorgboerderij' ter plaatse van de woonzorgaccommodatie.
1.3 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Westenveldweg 13 te Tilligte, gemeente Dinkelland. In figuur 1 is de liggen van het plangebied binnen de gemeente aangegeven.
Figuur 1 – Ligging van het plangebied (bron: www.atlasvanoverijssel.nl)
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan Westenveldweg 13 in Tilligte wordt in de volgende hoofdstukken gemotiveerd en toegelicht. In deze toelichting komen na deze inleiding aan de orde:
- 1. een beschrijving van de aanleiding, vigerend bestemmingsplan en ligging van het plangebied (hoofdstuk 1);
- 2. een beschrijving van de bestaande situatie ter plaatse en een schets van nieuwe situatie, met kort aandacht voor de ruimtelijke inpasbaarheid (hoofdstuk 2);
- 3. een beschrijving van het relevante beleidskader voor het project (hoofdstuk 3);
- 4. een beschrijving van de omgevingsaspecten die een randvoorwaarde vormen voor de nieuwe ontwikkelingen (hoofdstuk 4);
- 5. de uitgangspunten voor het bestemmingsplan (hoofdstuk 5);
- 6. de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan (hoofdstuk 6).
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
De locatie aan de Westenveldweg 13 was een rundveehouderij in eigendom van de heer G.F. Meinders. Een aantal jaren geleden is de locatie – na het overlijden van de heer Meinders – in bezit gekomen van de Stichting G.F. Meinders. De doelstelling van de stichting is de ondersteuning van personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap in de gemeente Dinkelland en omgeving, zo mogelijk door de boerderij aan de Westenveldweg te bestemmen en te (doen) exploiteren als zorgboerderij.
Op de locatie is momenteel niet in gebruik als woning of (voormalig) agrarisch bedrijf. Zowel de voormalige bedrijfswoning als de agrarische bedrijfsgebouwen (stallen) zijn nog aanwezig. Het geheel maakt een sterk vervallen indruk. In figuur 2 is een luchtfoto van de huidige situatie opgenomen.
Figuur 2 – Luchtfoto huidige situatie (bron: Bing Maps)
2.2 Nieuwe Situatie
De familie Loohuis-Derkman wil aan de Westenveldweg 13 een 'paardenzorgboerderij' realiseren. De gewenste bedrijfsopzet kent twee hoofdactiviteiten: een kleinschalige woonzorgaccommodatie en een paardenhouderij. Daarnaast zijn er verschillende nevenactiviteiten. De familie Loohuis-Derkman heeft diverse gesprekken met de beheerder van de Stichting gevoerd. De gesprekken zijn in een positieve sfeer verlopen en beide partijen hebben uitgesproken graag met elkaar verder te willen.
2.2.1 Bebouwing
Omdat de bestaande gebouwen niet functioneel zijn voor de realisatie van een paardenzorgboerderij, is het de bedoeling om de complete bestaande bebouwing te slopen. Aan de Westenveldweg moete een compleet nieuw bedrijf worden gerealiseerd met een woonzorgaccommodatie en diverse bedrijfsgebouwen. De gewenste bedrijfsopzet kan zo worden aangepast aan de (wettelijke) eisen, de wensen van de toekomstige gebruikers en de doelstellingen van Erve Meinders. Op deze manier ontstaat een up-to-date paardenzorgboerderij met een goed toekomstperspectief. In de uitwerking van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is een erf- en landschap schets van de gewenste bedrijfsopzet opgenomen.
Concreet worden de volgende gebouwen en bouwwerken gerealiseerd:
Woonzorgaccommodatie
Er wordt een kleinschalige woonzorgvorm gerealiseerd voor deelnemers met een verstandelijke of lichamelijke handicap. In de woonzorgaccmmodatie worden appartementen voor de deelnemers gerealiseerd en ook een aparte (slaap)ruimte voor een begeleider. De woning heeft een inhoud van maximaal 3.000 m3.
Hal met binnen rijbaan en paardenstallen
Er wordt een hal met een binnen rijbaan met een afmeting van 20 x 40 meter gerealiseerd. Daarnaast is er in de hal ruimte voor 12 paardenboxen, een zadelruimte, een wasruimte voor de paarden, een verblijfsruimte en toiletten voor de deelnemers.
Rundveeschuur en werktuigenberging
Voor het stallen van de zoogkoeien en het bijbehorend jongvee wordt een potstal gerealiseerd. Inpandig wordt ook het voer, hooi en stro opgeslagen. Aangezien er sprake is van agrarische activiteiten, zullen er ook landbouwvoertuigen en werktuigen aanwezig zijn. Deze worden opgeslagen in de werktuigenberging aansluitend aan de potschuur. De rundveeschuur en werktuigenberging krijgen de uitstraling van één gebouw.
Trainings- of stapmolen
Er komt een trainings- of stapmolen met een doorsnede van 16 meter, waar de paarden kunnen stappen, draven en galopperen. De stapmolen wordt ingezet ten behoeve van de training van de aanwezige paarden en pony's.
Buitenrijbak
Er komt een niet overdekte piste (buitenrijbaan) met een afmeting van 20 x 40 meter. De buitenrijbaan met een all-weatherbodem, zal worden voorzien van een afrastering (houten landelijk hekwerk) met een maximale hoogte van 2,0 meter.
Paddock
De paddock is een met hout afgezette losloopruimte voor paarden en pony's. De dieren kunnen hier vrij bewegen alleen of met meerder soortgenoten. De paddock heeft een zandbodem en een afmeting van 15 x 20 meter.
Sleufsilo
Voor de opslag van gras wordt er een sleufsilo gerealiseerd van 12 x 40 meter.
Vaste mestopslag
De paarden en rundveemest bestaan hoofdzakelijk uit vaste stromest. Deze zal conform de mestwetgeving voor minimaal een half jaar moeten worden opgeslagen in een vloeistofdichte vaste mestopslag. De afmeting van deze mestopslag zal 5 x 20 meter bedragen met een wandhoogte van 1,25 meter.
2.2.2 Gebruik
Algemeen
Erve Meinders creëert voor verschillende doelgroepen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking een goede plek om te wonen en te werken. In de paardenzorgboerderij staat de zorg centraal, het agrarisch productieproces is hier volledig op aangepast. Er is veel tijd en aandacht voor het ontwikkelen van activiteiten die een gevarieerd werkaanbod leveren in combinatie met een goed commercieel product.
Het doel van de paardenzorgboerderij is om aan deelnemers een therapeutische dagbesteding te bieden. Op de boerderij voeren de deelenmers (cliënten) activiteiten en werkzaamheden uit die hun welzijn bevorderen. Er worden (voor bepaalde deelnemers) geen eisen gesteld aan werktempo, kwaliteit en productie. Deelnemers krijgen mogelijkheden om tijd te structureren (o.a. herkennen van dagdelen, dagen en seizoenen). Bovendien krijgen ze de kans om motorische of sociale vaardigheden te ontwikkelen.
Ook is het mogelijk voor deelnemers om een arbeidsmatige dagbesteding aan te leren. Niet alle werkzaamheden hebben een duidelijke economische waarde voor het bedrijf. De deelnemers halen welbevinden uit het feit dat ze arbeid verrichten. Het gaat immers om arbeid in een normaal productiegericht bedrijf, met alle extra's die het werken op een agrarisch bedrijf met zich meebrengt. Ze verrichten de taken in een totaalpakket aan werkzaamheden en zien dat wat ze doen daar een wezenlijk onderdeel in vormt. Voor de deelnemers is op het moment van intreden geen perspectief op het doorgroeien naar een reguliere, bestaande arbeidsplaats.
Deelnemers ontwikkelen plezier in het werk en de bezigheden, ze krijgen gevoel voor structuur en ritme en leren samenwerken. Als nevendoel kunnen deelnemers zover mogelijk richting reguliere arbeid toe groeien, door middel van een gerichte training zonder daar specifieke uitstroomeisen aan te verbinden. Daarnaast spelen het omgaan met dieren en planten en het werken in de buitenlucht een belangrijke rol.
Onderdelen paardenzorgboerderij
De paardenzorgboerderij bestaat in eerste aanleg uit de volgende onderdelen:
- kleinschalige woonzorgaccommodatie (24uurs-zorg);
- dagbesteding;
- paardenhouderij, ten behoeve van equitherapie, huifbedrijden en recreatieve paardrijlessen;
- rundvee- en kleinvee;
- diverse kleinschalige activiteiten op en rond het erf.
De woonzorgaccommodatie biedt aan maximaal 12 volwassen bewoners (vanaf 18 jaar) met een verstandelijke handicap ruimte. De bewoners wonen en werken 24 uur per dag op het agrarische bedrijf en runnen in feite de agrarische tak van het bedrijf met hulp van de begeleiders. Voor alle voorkomende werkzaamheden kunnen de bewoners worden ingeschakeld.
Naast de bewoners kunnen volwassenen met een beperking werkzaamheden op het bedrijf verrichten in het kader van dagbesteding. Deze volwassenen ondersteunen de bewoners en begeleiders bij alle voorkomende werkzaamheden op het bedrijf.
Er zijn paarden en pony's op het bedrijf aanwezig. Deze worden voor verschillende activiteiten ingezet. Om structuur, rust en regelmaat te creëren is het noodzakelijk om een binnenruimte te hebben. Op deze manier wordt aan de deelnemers duidelijkheid, zekerheid en geborgenheid geboden. Dit is in het bijzonder van belang voor deelnemers met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking. De paardenhouderij met binnen- en buitenbak biedt de mogelijkheid om 6 dagen per week de paarden en pony's in te zetten.
Voor kinderen met een vorm van autisme of ADHD is het de bedoeling om equitherapie met paarden te gaan geven. Equitherapie is een vorm van therapie (ecologische pedagogiek) waarbij kinderen worden geholpen door middel van het contact met een paard. Individueel of in kleine groepen wordt de individuele ontwikkeling van de deelnemers gestimuleerd door diverse activiteiten en oefeningen met de paarden en pony's. Deze vorm van therapie is zeer gewild bij kinderen van 4 tot 18 jaar.
De binnenbak biedt ook de mogelijkheid om aan zeer zwaar lichamelijk gehandicapten het huifbedrijden aan te bieden. Het huifbed bestaat uite een stalen frame op drie wielen, waarvan het voorwiel (zwenkwiel) zich middenvoor bevindt. In dit frame lopen twee getrainde paarden of pony's. Boven de paardenruggen is een doek gespannen. Door de loopbewegingen van de dieren wordt het lichaam van de gebruiker op natuurlijke wijze gemasseerd, vermindert de klachten en ontspant de deelnemers. Huifbedrijden is bedoeld en geschikt voor meervoudig complex gehandicapten (MCG).
Naast de therapeutische activiteiten worden er, indien mogelijk, ook reguliere recreatieve paardrijlessen gegeven aan kinderen en volwassen met of zonder een lichamelijke of verstandelijke beperking. Dit kunnen deelnemers zijn die zich geen paard kunnen veroorloven of een beginnende berijder zijn.
Op het bedrijf zullen zoogkoeien, kalveren en vleesstieren aanwezig zijn. De koeien zullen tijdens de zomermaanden de weilanden rondom het bedrijf begrazen. In de winter staan de dieren in de potstal op het erf. De werkzaamheden (verzorging, afmesten, voeren, verplaatsen) zullen door de bewoners worden uitgevoerd.
Naast de bovengenoemde activiteiten zijn er nog diverse kleinschalige activiteiten op en rond het erf. Hierbij kan worden gedacht aan de verzorging van het kleinvee, het werken in een moestuin, het onderhoud van landschappelijke elementen, weides en omheining, het onderhoud van erf en gebouwen en de huishoudelijke taken in de woonzorgaccommodatie en kantine. In bijlage 5is het bedrijfsplan opgenomen, waarin uitgebreid wordt ingegaan op de achtergronden van het plan.
Erve Meinders is bedrijf met een integrale bedrijfsvoering met verschillende onderdelen. Er is sprake van een combinatie van wonen, leven, dagbesteding, paardenhouderij, rundveehouderij en diverse kleinschalige activiteten. Alle onderdelen grijpen op verschillende niveaus in elkaar, waardoor het een niet zonder het andere kan. Om enige duidelijkheid te schetsen over de toekomstige functies op het erf is hieronder een detail van het erf- en landschapsplan bijgevoegd.
Figuur 3 - Detail erf- en landschapsplan
2.3 Ruimtelijke Inpasbaarheid
Het complete plan is door de gemeente Dinkelland beoordeeld. Daarnaast hebben er diverse gesprekken met de gemeente plaats gevonden. Uiteindelijk heeft de gemeente aangegeven dat zij medewerking willen verlenen aan een bestemmingsplanprocedure onder de voorwaarden dat er een uitwerking van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving moet worden opgesteld, waarin de balans wordt opgemaakt tussen rood en groen en de provincie Overijssel moet instemmen met het totaalplan.
De uitwerking is In samenspraak met de ervenconsulent mevrouw A. Coops van het Oversticht opgesteld. Mevrouw Coops heeft hiertoe in haar advies enkele uitgangspunten geformuleerd:
- Voor een optimaal gebruik van het erf is het logisch dat de agrarische elementen (manege, tredmolen, sleufsilo en buitenbak) bij elkaar liggen. Dat geldt ook voor de woning en de daarbij behorende elementen als moestuin, kas en weitje voor kleinvee;
- De niet meer zo zichtbare langgerekte lijnen van het ontginningslandschap lenen zich uitstekend voor het grote en lange manegegebouw. De losheid en kleinschaligheid van het oude hoevenlandschap geeft juist aanleiding voor het intiemere deel van het erf waar wonen en kleinschalige activiteiten plaatsvinden;
- De koeienstal / werkplaatsberging neemt een tussenpositie in, zowel functioneel als ruimtelijk: dit gebouw wordt letterlijk de schakel tussen het bedrijfsgedeelte en de woonzorgaccommodatie;
Het advies is vertaald naar een schetsvoorstel, dat hieronder is opgenomen.
Figuur 4 - Schetsontwerp Ervenconsulent
Op basis van het schetsontwerp is er door de landschapsarchitect van de familie Loohuis-Derkman, de heer Bijkerk een erf- en landschapsplan, inclusief beplantingslijst opgesteld. Het erf- en landschapsplan houdt rekening met de bestaande structuren en elementen en sluit aan bij het advies van de ervenconsulent.
Het erf- en landschapsplan (bijlage 1) is onderdeel van de uitwerking van de KGO. In oktober 2012 is er een akkoord bereikt over de invulling van de KGO. De provincie Overijssel en de gemeente Dinklland hebben aangegeven dat ze konden instemmen met de uitwerking.
Het advies van de ervenconsulent is opgenomen als onderdeel van de uitwerking van de KGO in bijlage 2. In hoofdstuk 3 wordt uitgebreid aandacht besteed aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, de landschappelijke inpassing en de beeldkwaliteit.
Hoofdstuk 3 Beleidskaders En Wet- En Regelgeving
3.1 Nationaal
Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op de ruimtelijke ordening. Er wordt ingegaan op het Nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid dat een relatie heeft met de genoemde ontwikkelingen en/of de projectlocatie.
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De SVIR is op 13 maart 2012 in werking getreden.
In de structuurvisie worden voor het eerst twee samenhangende beleidsterreinen, namelijk mobiliteit en ruimte, samengebracht in één nota. De structuurvisie legt een zwaar bestuurlijk accent op het stimuleren van economische groei en op decentralisatie en deregulering. Het Rijk gaat zich beperken tot dertien thema's van nationaal belang, zoals infrastructuur, veiligheid tegen hoog water en een afgeslankt natuurbeleid. De stedelijke regio's Amsterdam, Rotterdam en Eindhoven krijgen van het Rijk prioriteit bij investeringen in infrastructuur.
Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'), minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. De nationale belangen die worden benoem betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden.
De structuurvisie verbindt geen directe voorwaarden aan de realisatie van een paardenzorgboerderij aan de Westenveldweg 13 te Tilligte. Er is geen sprake van strijd met nationale belangen.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijk ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 door de minister vastgesteld, op 27 augustus 2011 gepubliceerd in het Staatsblad en op 30 december 2011 in werking getreden.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.
In het Barro zijn de onderwerpen mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken reeds opgenomen. Op 1 oktober 2012 zijn eerder aangekondigde onderwerpen als Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken toegevoegd.
Het plangebied valt, met de herijking van de EHS op basis van de ontwerp structuurvisie Overijssel, niet binnen de Ecologische hoofdstructuur. De realisatie van een paardenzorgboerderij in Tilligte valt daarmee niet onder een thema van nationaal belang.
3.2 Provinciaal
3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel
Met de invoering van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro 1 juli 2008) is het takenpakket van de provincies veranderd. Concreet is dit vertaald naar de omgevingsvisie Overijssel. Dit is de provinciale integrale visie voor de fysieke leefomgeving, zoals vastgesteld door de Provinciale Staten van Overijssel op 1 juli 2009. In de visie worden de ambities en doelstellingen aangegeven die van provinciaal belang zijn. De omgevingsvisie heeft de status van Structuurvisie als bedoeld in artikel 2.2., lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Na de vaststelling van de Omgevingsvisie Overijssel 2009 door Provinciale Staten is op 1 september 2009 de Omgevingsverordening Overijssel van kracht geworden. De omgevingsverordening heeft de status van Ruimtelijke verordening als bedoeld in artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening en is bedoeld als juridisch instrument voor de doorwerking van het provinciaal beleid/belang. In de verordening zijn regels opgenomen waaraan gemeentelijke bestemmingsplannen (inhoud en toelichtingen) moeten voldoen.
De provincie Overijssel gaat in 2013 de Omgevingsvisie op een aantal punten aanpassen. Hiervoor hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel op 18 december 2012 het ontwerp voor de Actualisatie van de Omgevingsvisie en de -verordening vastgesteld. Met deze actualisatie worden de Omgevingsvisie en -verordening om het zo te zeggen "Hoofdlijnenakkoordproof" gemaakt.
In het Hoofdlijnenakkoord Kracht van Overijssel 2011 is een aantal uitspraken gedaan over onderdelen uit Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze uitspraken zijn nu verwerkt in het ontwerp voor de actualisatie. De actualisatie is beperkt tot de volgende onderwerpen:
- Herijking Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en herbegrenzing zeer kwetsbare gebieden (WAV);
- Streefbeeld Wegencategorisering;
- Windenergie (rol provincie);
- Nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's);
- Kantorenbeleid;
- Definitie van lokaal gewortelde bedrijvigheid;
- Ruimtelijke reservering gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o.;
- Aanpassing verordening op basis van eerder uitgevoerde evaluatie.
Voor het project Erve Meinders is enkel de Herijking van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van belang. HIerna wordt hier nader op ingegaan.
Hoofdambitie
De hoofdambitie van de provincie Overijssel is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Dit werkt door in een aantal centrale beleidsambities (onderwerp die de provincie van provinciaal belang acht). In relatie tot dit project zijn de volgende beleidsambities relevant:
Welzijn
Woonomgeving:
- Voldoende en flexibel aanbod van woonmilieus
- Beschikbaarheid van hoogwaardige voorzieningen
(Binnen)steden en landschap
- Versterken identiteit en onderlinge diversiteit van landschappen en dorpen.
Welvaart
Economie en vestigingsklimaat
- Ontwikkelingsmogelijkheden voor schaalvergroting en verbreding in de landbouw.
Natuurlijke voorraden
Natuur
- Vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden (EHS, robuuste verbindingszones, Natura2000)
- Behoud en versterking van verspreide bos- en natuurwoorden.
Watersysteem en klimaat
- Optimale water condities (kwaliteit en kwantiteit) voor landbouw, wonen, natuur en landschap.
Ondergrond
- Beschermen van intrinsieke bodemeigenschappen en aardkundige en archeologische waarden.
Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit
In de omgevingsvisie vormen duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit de rode draad (leidende thema's). Duurzaamheid wordt gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De Omgevingsvisie omschrijft ruimtelijke kwaliteit als het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen, dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.
Uitvoeringsmodel
De omgevingsvisie neemt een nieuwe werkwijze met zich mee, welke de provincie heeft vastgelegd in het uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- Generieke beleidskeuzes
- Ontwikkelingsperspectief
- Gebiedskenmerken
Figuur 5 – Uitvoeringsmodel provincie Overijssel (bron: Omgevingsvisie)
Aan de hand het uitvoeringmodel wordt antwoord gegeven op de vragen 'of', 'waar' en 'hoe'.
- generieke beleidskeuzes: of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is;
- ontwikkelingsperspectieven: waar het pas in de ontwikkelingsvisie;
- gebiedskenmerken: hoe het kan worden uitgevoerd.
Generieke beleidskeuzes
De generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. Provinciaal geldt binnen de groene ruimte dat het principe van een zuinig en zorgvuldig moet worden toegepast.
De provincie beschouwt het buitengebied als een waardevol en kwetsbaar gebied. In de omgevingsvisie is om deze reden beleid opgenomen om onnodig ruimtebeslag op de groene omgeving tegen te gaan. Titel 2.1 van de verordening gaat over het sturen op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid en is de vertaling van de omgevingsvisie in regels voor gemeenten (bestemmingsplannen) en initiatiefnemers.
In artikel 2.1.4 zijn de principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik opgenomen: 'Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in andere dan stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt dat (her)benutting van bestaande bebouwing in de groene omgeving in redelijkheid niet mogelijk is en dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut'.
Genoemd principe leidt er toe dat in eerste instantie vrijkomende agrarische of andere bebouwde locaties moeten worden benut. Initiatiefnemer sluit hier bij aan door op een bestaand erf een paardenzorgboerderij te realiseren. Hoewel in deze situatie de bestaande gebouwen worden gesloopt en de zorgboerderij en bijbehorende gebouwen en bouwwerkennieuw worden gebouwd, is er sprake van een toename van de verharding op het erf. Er is echter wel sprake van hergebruik van een oud agrarisch erf, waarmee er sprake is van toepassing van het principe zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
De ontwikkeling van een paardenzorgboerderij wordt wel aangemerkt als een grootschalige uitbreiding als bedoeld in artikel 2.1.6 onder 1 van de Omgevingsverordening. Een bestemmingsplan kan uitsluitend in deze uitbreiding voorzien indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Gemeenten in de provincie Overijssel moeten deze regel vertalen naar de praktijk. Om de gemeente handvaten te bieden, is het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving opgesteld. Het werkboek biedt referenties, handvatten en voorbeelden voor de toepassing van de kwaliteitsimpuls. De uitwerking van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving komt later aan bod. Allereerst wordt ingegaan op de 'waar' en 'hoe' vragen van het uitvoeringsmodel.
Met de actualisatie van de Omgevingsvisie vindt een herijking van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) plaats. De EHS wordt op een groot aantal plaatsen binnen de provincie Overijssel ingedikt en/of aangepast. Dit geldt ook voor de gronden rondom de Dinkel bij Tilligte (zie figuur 6 en 7). Voor het plangebied betekent dit dat de gronden na de actualisatie van de Omgevingsvisie geen onderdeel meer uitmaken van de EHS. Het plan is hiermee in lijn met de generieke beleidskeuzes.
Ontwikkelingsperspectief
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar zou kunnen worden ontwikkeld. Er wordt een onderverdeling gemaakt in twee ontwikkelingsperspectieven, een voor de stedelijke omgeving en een voor de groene omgeving. De groene ruimte is verder onderverdeeld in drie verschillende ontwikkelingsperspectieven. Genoemde ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Het plangebied ligt op de grens van twee ontwikkelingsperspectieven. Het westelijk deel ligt in het ontwikkelingsperspectief buitengebied met het accent veelzijdige gebruiksruimte. Dit is een mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren. Het oostelijk deel ligt in het ontwikkelingsperspectief realisatie groene hoofdstructuur. Het betreft de concreet begrensde EHS, nieuwe natuur, nog te realiseren.
De provincie past de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur aan. De zogenaamde Groenblauwe hoofdstructuur in de Omgevingsvisie vervalt en in de plaats daarvan komt er een Zone Ondernemen met Natuur en Water. Het plangebied valt na aanpassing in zijn totaliteit binnen het ontwikkelingsperspectief mixlandschap.
De begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur is gebaseerd op de volgende onderdelen:
- de bestaande en ingerichte natuur voor zover gelegen binnen de oorspronkelijk begrensde Ecologische Hoofdstructuur
- de te realiseren juridische en bestuurlijke verplichtingen
- de ontwikkelopgave Natura2000.
In december 2012 hebben Gedeputeerde Staten besloten welke begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur en Zone Ondernemen met Natuur en Water ze in de ontwerp Omgevingsvisie opneemt. De ontwerp Omgevingsvisie heeft vanaf 11 januari tot 22 februari 2013 ter inzage gelegen. De Provinciale Staten stellen naar verwachting in juli 2013 de actualisatie van de Omgevingsvisie vast.
Figuur 6 – Detail Omgevingsvisie 2009: ontwikkelingsperspectief (bron Omgevingsvisie)
Figuur 7 - Detail Actualisatie Omgevingsvisie 2013: ontwikkelingsperspectief
en ontwerp begrenzing EHS (bron: www.atlasvanoverijssel.nl)
Het plan draagt bij aan het ter plaatse geldende perspectief (mixlandschap), want de ontwikkeling van de paardenzorgboerderij levert een bijdrae aan de verbreding van het voorzieningenaanbod rondom TIlligte en het zorgaanbod binnen de gehele regio. Daarnaast wordt er een bijdrage geleverd aan het behoud en de versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden op het erf en de directe omgeving.
Gebiedskenmerken
Voor het inpassen van de ontwikkelingen in het landschap heeft de provincie de catalogus Gebiedskenmerken opgesteld. Hierin wordt een lagenbenadering gehanteerd, waarbij per laag wordt aangegeven op welke wijze een ontwikkeling kan worden ingepast in het landschap. De gebiedskenmerken zijn verdeeld in vier lagen: de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Deze lagen geven specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkeling.
In de natuurlijke laag heeft het plangebied de aanduiding “dekzandvlakte”. De ambitie van de provincie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Als er ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Daarnaast is de strekkingsrichting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Figuur 8 – Detail omgevingsvisie: agrarische cultuurlandschap (bron Omgevingsvisie)
In de laag van het agrarische cultuurlandschap ligt het plangebied wederom op de grens van twee typen landschap. De westzijde van het plangebied heeft de aanduiding 'oude hoevelandschap' en de oostzijde van het plangebied de aanduiding 'jonge heide- en broekontginningslandschap'.
De ambitie in het oude hoevelandschap is het kleinschalige, afwisselende landschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over der ven, de erf- en landschapsbeplantingen. Als er ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevelandschap, dan dragen deze bij aan het behoud en de accentuering van de dragende structuren en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.
De ambitie in het jonge heide- en broekontginningslandschap de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijke raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginngenstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen. Ontwikkelingen dragen bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Figuur 9 – Detail omgevingsvisie: natuurlijke laag (bron Omgevingsvisie)
Bij de stedelijke laag is de bebouwde kom van Tilligte aangeduid als 'bebouwing – woonwijken 1955 – nu'. Het plangebied zelf heeft geen specifieke aanduiding.
Figuur 10 – Detail omgevingsvisie: stedelijke laag (bron Omgevingsvisie)
In de lust- en leisure laag heeft het plangebied de aanduiding 'donkerte'. De ambitie daarbij is het huidige donkere gebied ten minste zo donker te houden.
Figuur 11 – Detail omgevingsvisie: lust- en leisurelaag (bron Omgevingsvisie)
Zoals aangegeven wordt de ruimtelijke kwaliteit gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten toegevoegd. De kwaliteitsambitie is er op gericht om de verschillen tussen oud en nieuw te accentueren.
In het opgestelde erf- en inrichtingsplan is rekening gehouden met voornoemde kenmerken, voorwaarden en ambities. De ervenconsulent is van mening dat de ontwikkeling van een nieuw erf, waarop een paardenhouderij wordt gecombineerd met een woonzorgaccommodatie, in ruimtelijk opzicht een positieve bijdrage zal leveren. De historische ontwikkeling van het landschap geeft aanknopingspunten om het nieuwe erf op een logische wijze in te passen op deze locatie. Het verschil tussen oude hoevenlandschap aan de westkant en heideontginningenlandschap aan de oostkant kan duidelijker worden gemaakt door de inrichting van het erf. Het oppakken van deels verdwenen beplantingslijnen is een belangrijk manier om het erf op een logische manier in te bedden in de omgeving.
Het erf zelf wordt opgezet als een eenheid van gebouwen, beplanting, verharding en verlichting. Op dit erf komen verschillende functies naast en door elkaar voor. Voor een optimaal gebruik van het erf is het logisch dat de agrarische elementen (paardenhouderij, tredmolen, sleufsilo en buitenbak) bij elkaar liggen. Dat geldt ook voor de woning en de daarbij behorende elementen als tuin en weide.
De niet meer zo zichtbare langgerekte lijnen van het ontginningenlandschap lenen zich uitstekend voor het grote en lange gebouw voor het houden van paarden. De losheid en kleinschaligheid van het oude hoevenlandschap geeft juist aanleiding voor het intiemere deel van het erf waar wonen en kleinschalige activiteiten plaatsvinden. Bovendien vervangen de nieuwe woning en bijgebouwen de bestaande (te slopen) gebouwen. De rundvee- en kleinveeschuur nemen een tussenpositie in, zowel functioneel als ruimtelijk: de gebouwen worden de schakel tussen het bedrijfsgedeelte en het woonzorggedeelte.
3.2.2 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (september 2010) geeft een overzicht op welke moment een kwaliteitsimpuls groene omgeving van toepassing is.
Figuur 12 – Categorieën van ontwikkelingen (bron Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving)
De realisatie van een paardenzorgboerderij kan worden gezien als een grootschalige uitbreiding van een niet-agrarisch bedrijf. Er kan aan deze grootschalige uitbreiding ruimte worden geboden, indien er invulling wordt gegeven aan de kwaliteitsimpuls met aanvullende kwaliteitsprestaties. Dit betekent dat naast een goede ruimtelijke inpassing van het erf en de gebouwen (de basisinspanning) er aanvullende kwaliteitsprestaties in de omgeving moet worden geleverd. In bijlage 2 is de uitwerking van de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving opgenomen.
3.3 Gemeentelijk
3.3.1 Ontwerp-Structuurvisie gemeente Dinkelland
De gemeente Dinkelland heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een ontwerp-structuurvisie opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente. Het ontwerp bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid. De ontwerp-structuurvisie heeft met ingang van woensdag 2 januari 2013 tot en met woensdag 13 februari 2013 ter inzage gelegen.
Hoofdambitie van de voorontwerp Structuurvisie is: "Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van een unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde en weerbare economie’.
Om deze hoofdambitie te kunnen realiseren zijn vijf hoofdkeuzes gemaakt:
- 1. de gemeente zet in op 10 vitale woonkernen met een concentratie van de meest kostbare gemeenschapsvoorzieningen in de hoofdkernen Denekamp, Ootmarsum en Weerselo;
- 2. het versterken van het economisch profiel door het realiseren van compenserende werkgelegenheid in de agrarische sector en het bevorderen van de economische betekenis van de toeristische recreatieve sector;
- 3. het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied;
- 4. het bevorderen en versterken van recreatie en toerisme;
- 5. het bevorderen van de bereikbaarheid en de verkeersveiligheid.
De projectloctie is gelegen in het deelgbied Buitengebied-Oost. Voor dit deelgebied is de volgende visie op hoofdlijnen:
- Verweving natuur en landschap. Ruimte voor de agrarier;
- Ontwikkeling ecologische verbindingzone;
- Aanwijzing Natura 2000 gebied in procedure 'Bergvennen & Brecklenkampse Veld'
- Ontwikkeling groene bufferzone grensgebied Duitsland;
- Doorontwikkeling grensovergang Duitsland. Het beleid is gericht op het toestaan van functies die niet concurrerend zijn met de kernen Denekamp en Noord-Deurningen.
De realisatie van Erve Meinders biedt ruimte voor agrarische activiteiten. Middels het erf- en landschapsplan is er gezorgd voor een goede erf- en bedrijfsopzet, waarbij rekening is gehouden met de versterking van de bestaande natuur- en landschapselementen. Op deze manier is er sprake van verweving van natuur en landschap. De overige punten uit de visie zijn niet voor toepassing voor het plangebied.
3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan Dinkelland
Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) uit 2008 geeft een gewenst landschappelijk streefbeeld voor de gemeente Dinkelland voor een periode van 10 jaar. Daarnaast biedt de gemeentelijke uitwerking handvatten voor het bijsturen van de inpassing van toekomstige ontwikkelingen in het landschap. Het LOP wordt gebruikt om te beoordelen of nieuwe ontwikkelingen landschappelijk aanvaardbaar zijn en hoe deze goed landschappelijk worden ingepast. Ontwikkelingen die niet binnen de streefbeelden van het LOP passen, maar wel een meerwaarde vormen voor de gemeente Dinkelland, kan medewerking worden verleend door gemotiveerd af te wijken van het LOP.
Figuur13 – Streefbeeld LOP “Tilligte-Lattrop-Denekamp”
Het plangebied bevindt zich in 'Dinkeldal', deelgebied 'Tilligte-Lattrop-Denekamp'. Het bevindt zich op de grens van een aantal landschapstypen: kampenlandschap en oud cultuurlandschap met essen en kampen in het westen en beekdallandschap in het oosten. Het toekomstbeeld is een agrarisch cultuurlandschap dat gekenmerkt wordt door kleinschalig reliëf en de verspreid liggende essen en kampen met hun oude bebouwingen op de hogere koppen langs de Dinkel. Er is ruimte voor ontwikkelingen zolang de gebiedsspecifieke kwaliteiten sturend zijn.
De voorgenomen plantontwikkeling betreft sloop van de bestaande bebouwing met nieuwbouw van een aantal grootschalige bouwwerken. Middels de uitwerking van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving wordt aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing en verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Het erf- en landschapsplan sluit aan bij de uitgangspunten van het Landschapsontwikkelings van de gemeente Dinkelland.
3.3.3 Nieuwe woonzorgaccommodaties in het buitengebied
In maart 2010 heeft de gemeente Dinkelland de beleidsnota 'Nieuwe woonzorgaccommodaties in het buitengebied' vastgesteld. De beleidsnota geeft aan onder welke voorwaarden 'nieuwe' woonzorglocaties in het buitengebied mogen worden opgericht.
Randvoorwaarden ruimtelijk
Volgens de beleidsnota moet een plan voldoen aan een aantal randvoorwaarden:
- Het moet gaan om (voormalige) locaties van agrarische bedrijven of horecabedrijven;
- De locaties moeten zijn gelegen in de kernrandzone van dorpen of steden of aan wegen in de Categorie indeling erftoegangsweg A of gebiedsontsluitingsweg.
- Een woonzorgvoorziening kan niet op iedere locatie in het buitengebied. Woonzorglocaties moeten op afstand van elkaar worden gesitueerd.
- Daar waar gewoond gaat worden, mag de bewoning geen beperking opleveren voor omliggende agrarische bedrijven.
- De bedrijfswoning van het voormalige agrarische erf of horeca erf blijft onderdeel uitmaken van de woonzorgvoorziening als zijnde bedrijfswoning.
De locatie aan de Westenveldweg 13 in Tilligte is een voormalig agrarisch bedrijf en ligt op ongeveer 300 tot 500 meter van de kern van Tilligte, en daarmee in een kernrandzone. Er zijn op dit moment geen woonzorgaccommodaties in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Er zijn wel enkele initiatieven, maar die liggen op grote afstand van deze locatie. De dichtstbijzijnde woonzorgvoorziening ligt in de woonkern van Denekamp en richt zich op een totaal andere doelgroep en kent een andere insteek als Erve Meinders.
Deze locatie ligt op ongeveer 300 meter van alle (agrarische) bedrijven in de directe omgeving. De toekomstige bedrijfsopzet zal geen beperkingen opleveren voor de omliggende (agrarische) bedrijven.
De voormalige bedrijfswoning wordt – gelet op de staat van onderhoud, de oppervlakte, de inhoud en daarmee de beperkte mogelijkheden voor hergebruik – compleet gesloopt. Er wordt een nieuwe woonzorgaccommodatie gerealiseerd voor maximaal 12 bewoners en een begeleider. Voor alle personen is een privé woon-/slaap- en sanitaire ruimte aanwezig. Daarnaast is er een aantal gezamenlijke ruimtes (keuken - woonkamer - toiletten). De woning krijgt de uitstraling van een bedrijfswoning en maakt onderdeel uit van het erf.
Randvoorwaarden bebouwing
Er zijn in de beleidsnotitie een aantal voorwaarden ten aanzien van de bebouwing opgenomen:
- Om te waarborgen dat het initiatief kleinschalig blijft, is de bestaande bebouwing leidend. Uitbreiding van de bebouwing is niet aan de orde.
- Geen verdere verstening van het buitengebied, dus geen extra toevoeging van rood;
- Het totale bouwvolume op het erf wordt niet vergroot;
- De vernieuwbouw mag geen afbreuk doen aan de in het gebied aanwezige cultuurhistorische, natuurwaarden en/of landschappelijke kwaliteit. De vernieuwbouw heeft een streekeigen/agrarische uitstraling, passend bij het karakter van het betrokken gebied.
- Uitgangspunt is een verbeterde ruimtelijke kwaliteit, landschapontsierende bebouwing op het perceel dient in principe te worden gesloopt;
- Uitgangspunt is dat de ruimtelijke kwaliteit in algemene zin moet worden verbeterd. Onderdeel van de aanvraag dient een ruimtelijk kwaliteitsplan te zijn. Hierin zal moeten worden ingegaan op de onderdelen landschap, stedebouw en architectuur van de locatie.
De voormalige agrarische bedrijfsgebouwen die nu op de locatie staan, zijn verwaarloosd en aan vervanging toe. Gelet op de staat van onderhoud, de oppervlakte en de inhoud van de gebouwen bestaat er geen mogelijkheid tot hergebruik. Het plan voorziet in de realisatie van een compleet nieuw erf op de locatie Westenveldweg 13. Ten opzichte van de bestaande situatie heeft de gewenste woonzorgaccommodatie een kleiner oppervlakte en minder inhoud. Daarmee is de woonzorgaccommodatie passend binnen de bovengenoemde randvoorwaarden. Dit geldt niet voor de paardenhouderij, welke logischerwijs niet binnen het oppervlakte en de inhoud van de bestaande bebouwing kan worden gerealiseerd. Voor deze geboden uitbreidingsruimte is dan ook onder meer de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving opgesteld.
Er is sprake van een kleinschalige woonvorm, waar maximaal ruimte wordt geboden aan maximaal 12 bewoners. Door sloop en nieuwbouw wordt er ter plekke een impuls gegeven aan de ruimtelijke kwaliteit. De bestaande vervallen en landschapontsierende gebouwen worden gesloopt en er komen passend gebouwen voor in de plaats, waarbij rekening wordt gehouden met de omgeving. De gebouwen worden karakteristiek voor de omgeving en een landschapsplan zorgt voor een passende overgang naar de directe omgeving.
Randvoorwaarden zorg
In het beleidsplan worden randvoorwaarden genoemd waar de zorg aan moet voldoen:
- De zorg moet worden geleverd door een AWBZ erkende zorginstelling of moet via een pgb (persoonsgebonden budget) duurzaam verzekerd (minimaal 10 jaar) zijn; De doelgroepen die ter plekke worden gehuisvest, moeten onder de AWBZ-zorg vallen. Reden hiervoor is dat het moet gaan om personen die niet zelfstandig kunnen wonen en (gezondheids)zorg nodig hebben. Doelgroepen die niet onder de AWBZ zorg vallen, komen niet in aanmerking voor een "woonvoorziening in het buitengebied".
- De behoefte aan de huisvesting van de zorgdoelgroepen binnen Dinkelland dient te worden aangetoond door een marktverkenning. Vooralsnog worden de doelgroepen die in het buitengebied gehuisvest kunnen worden beperkt tot: Verstandelijk gehandicapten, Chronisch zieken en Ouderen, mits daarvoor de behoefte is aangetoond. Voor de bepaling van de doelgroep chronisch zieken en verstandelijk gehandicapten gelden de volgende criteria:
- 1. een indicatie in het kader van de AWBZ1;
- 2. arbeidsongeschikt te zijn verklaard voor 80% of meer;
- 3. voor minderjarige jongeren geldt dat daar de verwachting van is dat zij op den duur onder categorie b vallen.
- De doelgroepen moeten ter plekke wonen en in hoofdzaak ter plekke of in de directe omgeving dagbesteding ontvangen; Als gewoond wordt in het buitengebied en de doelgroep gaat iedere dag naar een werkvoorziening of ontvangt dagbesteding in de kern of een andere locatie, is wonen in het buitengebied niet nodig.
- Het moet gaan om intramuraal wonen en beschermd wonen (cf. definities woonvisies).
- Als er doelgroepen overnachten, dient er 's nachts permanent begeleiding aanwezig te zijn.
- Er dienen voldoende maatregelen te worden genomen om de overlast voor de omgeving te beperken om zodoende een goed woon en leefklimaat voor de bewoners en de omgeving te garanderen.
UIt het bedrijfsplan (zie bijlage 5) blijkt dat met de ontwikkeling van paardenzorgboerderij aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan. Het gaat om intramuraal wonen, waar permanente begeleiding aanwezig is en er sprake is van een geschikt woon- en leefklimaat voor de bewoners. Daarnaast verschaft dit plan duidelijkheid over de koppeling met dagbesteding op en rond het erf.
3.3.4 Welstandnota
Het gemeentelijk welstandsbeleid is vastgelegd in de 'Welstandsnota gemeente Dinkelland' (mei 2004). De welstandsnota bevat de welstandscriteria waaraan bouwaanvragen getoetst worden. Afhankelijk van de waarde van een gebied en de gemeentelijke ambitie zijn de criteria meer of minder streng.
De gemeente Dinkelland is in verschillende gebieden verdeeld om op deze manier gebiedsgericht beleid te kunnen toepassen. Met een gebiedsgericht welstandsbeleid wil de gemeente Dinkelland ervoor zorgen dat nieuwe gebouwen en bouwwerken passen bij de karakteristiek en kwaliteit van een gebied. Het plan ligt in Groengebieden en buitengebied (G-gebieden). De verschillende landschappen in het buitengebied kennen ieder hun eigen karakteristiek, ontstaan door een wisselwerking tussen mens en natuur. Het buitengebied van gemeente Dinkelland is ingedeeld naar landschapstypes: essenlandschap, jong ontginningslandschap, kampenlandschap en maten- en flierenlandschap.
De welstandsnota onderscheid drie niveaus van welstandtoezicht:
- Basisniveau van welstand;
- Plusniveau van welstand;
- Bijzonder niveau van welstand.
Het plangebied ligt op de grens van het jong ontginningslandschap (G 6.2) en Kampenlandschap of Oude Hoevenlandschap (G 6.3). Voor het jong ontginnginslandschap gelt een basisniveau van welstand en voor het Kampenlandschap een plusniveau van welstand. Voor de bebouwing gelden aparte criteria: harde randvoorwaarden aangevuld met aanbevelingen. Het toekomstige bouwplan zal in overleg met de gemeente worden besproken, zodat aan de verschillende criteria wordt voldaan.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Bodem
In het kader van de Wet bodembescherming dient bij ruimtelijke plannen de kwaliteit van de bodem te worden aangetoond. De (milieu hygiënische) bodemkwaliteit moet geschikt zijn voor de gewenste bestemming. Om de uitvoerbaarheid op voorhand te toetsen is inzicht in de bodemkwaliteit benodigd. Door Milieutechniek Rouwmaat Groenlo bv is op 20 november 2012 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 3.
Uit het verkennende bodemonderzoek is het volgende gebleken. De gehele locatie wordt op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht beschouwd. De bovengrond bestaat overwegend uit donkerbruin, matig fijn zand. Daaronder bestaat de ondergrond overwegend uit lichtbruin, matig fijn zand. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn er visueel en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdachte materialen waargenomen.
Op grond van de analyseresultaten is geconcludeerd:
- in de grond geen van de onderzochte componenten is aangetoond in een concentratie boven de achtergrondwaarde en/of detectiegrens;
- het grondwater licht verontreinigd is met Barium, Cadmium en Zink.
Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er op basis van de milieu hygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar voor de toekomstige inrichting en het gebruik van het terrein.
4.2 Milieuaspecten
4.2.1 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft als belangrijkste doel het bestrijden en voorkomen van geluidhinder. In 2008 is als gemeentelijke uitwerking van de Wgh de Nota geluidbeleid vastgesteld. Het doel van het gemeentelijk geluidsbeleid is het behouden van de goede kwaliteiten en het benutten van kansen om voor de verschillende gebieden binnen de gemeente de geluidskwaliteit te verbeteren.
In regionaal verband is gekozen voor de gebiedsindeling volgens de MILO-systematiek (Milieukwaliteit In de LeefOmgeving). De MILO-systematiek houdt bij de gebiedsindeling rekening met het functioneel ruimtegebruik van een gebied. Op basis van het functioneel gebruik van de ruimte is de gemeente onderverdeeld in zeven gebieden: natuur, extensiveringsgebied, buitengebied, woongebied, centrum, gemengd gebied en bedrijventerrein.
Voor ieder gebied is het geluidsbeleid voor de thema's 'bedrijven' en 'verkeer' een passende geluidskwaliteit opgenomen. De geluidskwaliteit geeft aan wat de ambitie is voor dat gebied. Naast de Nota geluidsbeleid heeft Dinkelland ook een Nota hogere grenswaarden opgesteld. Deze Nota beschrijft onder welke condities afgeweken mag worden van de opgestelde ambities.
Het plangebied wordt aangemerkt als 'buitengebied'.
Wegverkeerslawaai
Op grond van de Wgh hebben wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur en spoorwegen een geluidszone. Voor het plangebied geldt de ambitie 'redelijk rustig' en grenswaarde 'onrustig'. Dit betekent dat het streven is om voor verkeer aan de aan voorkeursgrenswaarde 48 dB (redelijk rustig) te voldoen.
De woonzorgaccommodatie wordt aangemerkt als geluidsgevoelig object. De manage, rundveestal en werktuigenberging zijn geen geluidsgevoelige objecten op basis van de Wgh.
De woonzorgaccommodatie ligt op circa 60 meter van de Westenveldweg. Dit is een zandweg (B-weg) waar nagenoeg geen verkeer over heen komt, met uitzondering van bestemmingsverkeer voor oostelijk gelegen percelen. Naar verwachting wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarde van 48dB ter plaatse. Nader geluidsonderzoek is in dit kader niet noodzakelijk.
Industrielawaai
Het toekomstige bedrijf zal een bepaalde geluidsuitstraling hebben naar de omgeving. Zoals aangegeven wordt de omgeving getypeerd als 'buitengebied'. Op basis van het gemeentelijk beleid geldt een ambitie van 45 dB(A) en een grenswaarde van 50 dB(A).
De activiteiten en werkzaamheden vinden hoofdzakelijk plaats op het erf en in de gebouwen. Het betreft de volgende activiteiten:
- het houden en verzorgen van rundvee en paarden;
- activiteiten met cliënten (dagbesteding / 24-uurszorg) in en om de gebouwen op het erf;
- de aanvoer van voer (grondstoffen);
De activiteiten en werkzaamheden worden inpandig uitgevoerd in de nieuw te realiseren bedrijfsgebouwen. Daarnaast zullen er ook werkzaamheden op het erf worden uitgevoerd (schoonmaak, moestuin etc.). De werkzaamheden worden hoofdzakelijk uitgevoerd met behulp van handgereedschap. Voor de grote klussen is er een tractor beschikbaar.
De geluidsuitstraling naar de omgeving is beperkt. De activiteiten en werkzaamheden vinden hoofdzakelijk binnen plaats. Daarnaast is er sprake van afscherming door te realiseren gebouwen en groenstroken. De afstand van de activiteiten tot de omliggende geluidgevoelige objecten bedraagt meer dan 150 meter (burgerwoning Westenveldweg 11). De woningen in de bebouwde kom van Tilligte) liggen op een afstand van meer dan 250 meter. Gelet op de afstand en de activiteiten zal er naar verwachting kunnen worden voldaan aan de richtwaarde.
4.2.2 Bedrijven en milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.
De lijst met richtafstanden gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten, is mede afhankelijk van het omgevingstype. In de VNG-uitgave wordt onderscheid gemaakt tussen rustige woonwijk en gemengd gebied. De projectlocatie is in dat kader aan te merken als gemengd gebied.
Realisatie woonzorgaccommodatie en paardenhouderij
In het kader van de bedrijven en milieuzonering is onderzocht of de realisatie van een woonzorgaccommodatie in combinatie met een paardenhouderij zal leiden tot belemmeringen voor omliggende bedrijven. Een paardenhouderij valt onder categorie fokken en houden van overige graasdieren (SBI 0122 – categorie 3.1 bedrijf). De grootste afstand die moet worden aangehouden gemeten vanaf de bedrijfsgebouwen (op basis van het aspect geur) is 50 meter. Een woonzorgaccommodatie valt niet onder de opgenomen categorieën. Wel zijn er voor zorgfuncties als ziekenhuisen en verpleeghuizen afstanden opgenomen. Voor deze categorie geldt een afstand van ten hoogste 30 meter op basis van het afstand geluid. HIeraan wordt met dit plan ruimschoots voldaan.
Reeds aanwezige bedrijven
Er ligt een aantal (agrarische) bedrijven in de omgeving van het plangebied. Het betreft agrarische bedrijven aan de Kerkweg en Langkampweg. De afstand tot alle bedrijven is minimaal 200 meter (gemeten vanaf de bedrijfsgebouwen). Voor een grondgebonden agrarisch bedrijf geldt een afstand van 100 meter, voor een intensief bedrijf is dat een afstand 200 meter. Deze afstanden, gemeten vanaf de rand van de bouwvlakken tot aan de nieuwe woonzorgaccommodatie, worden gehaald.
De realisatie van een woonzorgaccommodatie en paardenhouderij heeft, vanuit het oogpunt van milieuzonering, geen negatieve invloed op de omgeving en de nabij gelegen agrarische bedrijven. De voorgenomen plannen vormen daarnaast geen belemmering voor de bestaande (agrarische) bedrijven in de omgeving en de ontwikkeling hiervan.
4.2.3 Geur en veehouderijen
Bij het voorbereiden en opstellen van een ruimtelijk plan dienen voor wat betreft geurhinder van veehouderijen de volgende vragen te worden beantwoord:
- Is ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd?
- wordt niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad?
Woon- en verblijfklimaat
Bij veehouderijen komt geur vrij, de geuremissie, die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting verstaan we de hoeveelheid geur, uitgedrukt in odour units per volume-eenheid lucht, die op een geurgevoelig object zoals een woning terecht komt. Deze afstand kan worden berekend.
In deze situatie is er sprake van de nieuwvestiging van een woonzorgaccommodatie in combinatie met een paardenhouderij en rundveehouderij. Op het toekomstige Erve Meinders is in de toekomstige situatie sprake van het houden van dieren. Voor de beoordeling van het aspect geur wordt daarom uitgegaan van de vaste afstanden gemeten vanaf de bouwvlakken van agrarische bedrijven uit de directe omgeving. Er moet worden voldaan aan een minimale afstand van 50 meter.
De afstand vanaf de woonzorgaccommodatie tot aan de bouwvlakken van omliggende agrarische bedrijven is meer dan 150 meter. Hiermee wordt ruimschoots aan de minimale afstand voldaan. Hiermee is een goed woon- en leefklimaat ter plaatse gegarandeerd.
Agrarische belangen
De belangen van de veehouderij kunnen worden geschaad als door de bouw van geurgevoelige objecten het bedrijf zijn toekomstplannen niet meer kan uitvoeren. Door te bouwen binnen de geurcirkel van een veehouderij wordt de veehouderij "op slot" gezet. De veehouderij kan niet meer uitbreiden of wijzigingen in de veebezetting realiseren omdat een aanvraag om vergunning op grond van de Wet geurhinder en veehouderij geweigerd zal moeten worden.
Zoals aangegeven is er in deze situatie sprake van de realisatie van een 'agrarisch bedrijf'. De invloed op de agrarische bedrijven in de omgeving is hiermee beperkt. Zolang de woonzorgaccommodatie (geurgevoelig object) op voldoende afstand ligt van de agrarische bedrijven (gemeten vanaf het bouwvlak) worden zij niet beperkt in hun ontwikkeling. Er moet worden voldaan aan een minimale afstand van 50 meter. De afstand vanaf de woonzorgaccommodatie tot aan de bouwvlakken van omliggende agrarische bedrijven is meer dan 150 meter. Hiermee wordt ruimschoots aan de minimale afstand voldaan. De agrarische belangen in de omgeving worden hiermee gerespecteerd.
4.3 Waterhuishouding En Watertoets
Algemeen
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kunnen verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico's van overstromingen e.a.) worden voorkomen en kan de kwaliteit van het water worden verbeterd. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die in ruimtelijke plannen verankerd is. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie.
Watertoets
Het waterschap Regge en Dinkel is In mei 2012 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. In bijlage 4 is een samenvatting en de uitgangspuntennotitie opgenomen. De beantwoording heeft er toe geleid dat de zogenaamde 'normale procedure' van toepassing is. Dit betekent dat het bestemmingsplan in het kader van vooroverleg moet worden voorgelegd aan het waterschap Regge en Dinkel.
Het waterschap hanteert enkele algemene beleidsregels voor een uitbreiding:
- Bij de keuze voor de locatie van het plangebied wordt rekening gehouden met de wateropgave en de eigenschappen voor het watersysteem
- Bij het stedenbouwkundig plan moet notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt. Water is daarmee ordenend voor het plan.
- Per project moet in het overleg tussen gemeente en waterschap worden bezien of maatwerkoplossingen nodig en/of wenselijk zijn.
In het plangebied is sprake van bestaande gebouwen op een bestaand erf. Deze gebouwen worden gesloopt en er worden nieuwe gebouwen gerealiseerd. Bij de realisatie wordt rekening gehouden met de aanwezige greppels, sloten en watergangen. Er worden geen watervoerende greppels of sloten gedempt. Daarnaast wordt rekening gehouden met de hoogteverschillen in het terrein. Op deze manier wordt voldoende uitvoering gegeven aan de algemene beleidsregels.
Het plangebied valt voor wat betreft de oostelijke helft deels over een 'beperkingsgebied'. Deze beperking heeft te maken met het feit dat in het betreffende deel van het plangebied mogelijk bij extreme neerslagsituaties (eens per 100 jaar) water op maaiveld optreed. Het waterschap heeft in verband met de aanraking van het beperkingsgebied een T=100 peil bij gewijzigd klimaat uitgerekend. Voor het plangebied is dit 20,5 meter +NAP. Dit T=100 peil is het niveau dat het water eens in de 100 jaar bereikt. Het waterschap adviseert hier rekening mee te houden ten opzichte van de bouwhoogte van de woonzorgaccommodatie en bedrijfsgebouwen. De initiatiefnemer heeft hier kennis van genomen en zal hier in de plannen waar mogelijk rekening mee houden.
Afvalwater
Het huishoudelijk afvalwater afkomstig van de woonzorgaccommodatie en het bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard afkomstig van de kantine worden via een pompput en riolering afgevoerd naar de RWZI.
Hemelwater
Het hemelwater afkomstig van de daken en het verhard oppervlakte wordt via regengoten, straatkolken en rioleringsleidingen geloosd op de omliggende greppels en sloten. Vandaar wordt het naar waterschap sloten geleid en afgevoerd naar hoofdwatergangen. Het hemelwater afkomstig van de daken is niet verontreinigd. Vanuit de sleufsilo (opslag voer/vaste mest) wordt verontreinigd hemelwater en percolaatwater geloosd. Dit zal via een opvanggoot en leiding naar een mestkelder worden geleid. Voor het overige is het hemelwater van het verhard oppervlakte niet verontreinigd.
Er is geen lozing van hemelwater op het vuilwaterriool. Door afkoppeling wordt het vuile water geconcentreerder, waardoor verwerking in de RWZI beter kan verlopen. Door middel van het infiltreren van het hemelwater in greppels en sloten, is er sprake van het opvangen en vasthouden van gebiedseigen water en wordt het getrapt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Er wordt nog nagedacht over een opvang van regenwater ten behoeve van beregening van de buiten- en binnenbak.
Grondwater
Mogelijk dat er in de toekomst grondwater wordt onttrokken ten behoeve van drinkwater voor het vee en beregening van de buiten- en binnenbak. Er wordt nog nagedacht over een drainagesysteem in de buitenbak. Afhankelijk van de ervaringen is dit bedoeld om te hoge grondwaterstanden in de natte winterperioden op te kunnen vangen. Er is geen sprake van een permanente grondwaterverlaging. Afhankelijk van de hoeveelheid te onttrekken water zal hier een melding en/of vergunning voor moeten worden aangevraagd bij het Waterschap. Dit wordt te zijner tijd met het waterschap kortgesloten.
Oppervlaktewater
Er is in deze situatie geen sprake van de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem. De bestaande greppels, sloten en watergangen blijven bestaan, hier worden geen wijzigingen in doorgevoerd. De aanwezige waterinfrastructuur past in deze situatie goed bij de te ontwikkelen bedrijfsopzet.
In bijlage 4is een samenvatting en de uitgangspuntennotitie opgenomen. Op basis van de digitale watertoets kan de normale procedure worden gevolgd. De algemene beleidsregels van het Waterschap Regge en Dinkel, worden bij de uitvoering van het plan gerespecteerd.
4.4 Externe Veiligheid
Het externe veiligheidsbeleid is gericht op de beperking en/of beheersing van de risico's voor de omgeving vanwege gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het uitgangspunt van het beleid is dat burgers voor de veiligheid van hun omgeving mogen rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico). Daarnaast moet de kans op een groot ongeluk met meerdere slachtoffers (groepsrisico) worden afgewogen en verantwoord bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van een risicobron.
Besluit externe veiligheid (Bevi)
Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen: LPG tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van omgevingsvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden.
Regeling externe veiligheid (Revi)
In de regeling staan regels over de veiligheidsafstanden en berekeningen van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op grond van het Bevi zijn in het Revi voor een aantal bedrijfscategorieën vaste veiligheidsafstanden opgenomen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijnt met het Bevi.
Aan de hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Uit de inventarisatie blijk dat het plangebied niet is gelegen
- binnen de risicocontour van een Bevi- en Brzo-inrichting;
- binnen de veiligheidscontour voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
- binnen de veiligheidscontour van buisleidingen.
Er is geen sprake van een risico voor de toekomstige gebruikers van de woonzorgaccommodatie en de paardenhouderij. Er gelden geen beperkingen op basis van het externe veiligheidsbeleid.
4.5 Flora En Fauna
De bescherming van de flora en fauna in Nederland is opgedeeld in gebiedsbescherming en de soortbescherming. Gebiedsbescherming vindt zijn grondslag in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur. De soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet. In het kader van deze wet is het van belang dat er een onderzoek wordt gedaan of de geplande ruimtelijke ingreep een risico vormt voor voorkomende planten- en diersoorten. In dit kader is er een Quickscan natuurwaardenonderzoek Flora- en Faunawet en pré-toets Natuurbeschermingswet uitgevoerd. De quickscan is opgenomen in bijlage 6.
Gebiedsbescherming - Natuurbeschermingswet
Vanaf oktober 2005 is de gebiedsbescherming geregeld via de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. De Natuurbeschermingswet kent de volgende beschermde gebieden:
- de Natura2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden);
- de Beschermde Natuurmonumenten;
- de Ecologische hoofdstructuur.
De projectlocatie ligt niet in en oefent geen invloed uit op een Natura2000-gebied, een Beschermd Natuurmonument of de Ecologische hoofdstructuur. Om deze reden wordt dit onderwerp verder buiten beschouwing gelaten.
Soortbescherming - Flora en faunawet
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van kwetsbare en bedreigde inheemse planten en diersoorten. Er geldt een algemene verbodsbepaling voor handelingen die negatieve gevolgen hebben voor planten en dieren.
Het plangebied is onderzocht om vast stellen of er besschermde planten en dieren aanwezig zijn. De functionaliteit van het plangebied voor vleermuizen is onbekend. Het uitgevoerde onderzoek is ongeschikt om daarover duidelijkheid te verschaffen. Vervolgonderzoek naar het voorkomen van verblijfplaatsen, de betekenis als foerageergebied en het mogelijke effect op vliegroutes is noodzakelijk. Onduidelijk is of er ook vogelsoorten in het plangebied broeden waarvan de nesten, nestplaatsen en vaste rust- en verblijfplaats jaarrond beschermd zijn, zoals de Huismus. Nader onderzoek is nodig om daarover met zekerheid wat te kunnen zeggen. Als voorwaarde in de Quickscan wordt gesteld dat de gebouwen en beplanting buiten het broedseizoen worden gesloopt en gerooid.
Er zijn verder geen andere soorten van tabel 2-3 in het plangebied vastgesteld. Het plangebied vormt geen essentieel onderdeel van een beschermd leefgebied. Vervolgonderzoek in dit kader wordt niet noodzakelijk geacht.
De quickscan is uitgevoerd in het kader van een 'ruimtelijke ontwikkeling'. Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een paardenzorgboerderij met gebouwen en voorzieningen. Voor het slopen en rooien waarin in de quickscan over wordt gesproken, moet een andere procedure worden gevolgd. Inmiddels is er voor de sloop van de bestaande bedrijfswoning en gebouwen een sloopvergunning door de gemeente Dinkelland verleend. De sloop wordt uitgevoerd voor het broedseizoen begint. Nader onderzoek is hierna niet meer mogelijk en nodig.
4.6 Archeologie
Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de archeologische monumentenzorg is het verplicht om de archeologische waarden bij ruimtelijke planvorming te betrekken, in het bijzonder bij plannen waarbij bodemwerkzaamheden worden uitgevoerd. Uitgangspunt hierbij is dat de archeologische waarden zoveel mogelijk behouden blijven en niet worden aangetast.
Het gemeentelijk archeologiebeleid regelt hoe moet worden omgegaan met archeologie bij ruimtelijke plannen. De archeologische verwachtings- en advieskaart maakt voor het gehele grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar zich archeologische resten (kunnen) bevinden. Op basis van de archeologische verwachtingswaarde voor een gebied is beschreven hoe moet worden omgegaan met archeologie en/of archeologisch onderzoek. Een detail van de archeologische verwachtings- en advieskaart is hierna ingevoerd.
Figuur14 – Archeologische verwachtings- en advieskaart – Detail Tilligte
Er wordt gebouwd op de dekzandhoogten en –ruggen met een plaggendek (woon-zorgcomplex en deel rundveestal/werktuigenberging) en in het beekdal en overige laagten (manage en deel rundveestal/werktuigenberging).
Het woon-zorgcomplex en de rundveestal/werktuigenberging op het deel met een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben een totaal oppervlakte van minder dan 2.500 m2. Voor deze omvang geldt een vrijstelling voor archeologisch onderzoek. De paardenhouderij is gelegen binnen de zone lage verwachtingswaarde, waarvoor geen archeologisch onderzoek hoeft te worden gedaan.
4.7 Verkeer En Parkeren
Als gevolg van de voorgestane ontwikkeling van het plangebied zal het aantal verkeersbewegingen toenemen. Dagelijks worden cliënten voor de dagbesteding gebracht en gehaald en zal personeel komen en gaan. Het gaat in hoofdzaak om gemotoriseerd verkeer als personenauto's en personenbusjes (tot 8 personen). Daarnaast zullen er ten behoeve van de agrarische activiteiten af en toe vrachtwagens op het erf komen voor de aflevering van grondstoffen of goederen. De Westenveldweg is op deze ontwikkeling berekend.
Het parkeren vindt op het eigen erf plaats. Op de inrichtingsschets zijn 23 parkeerplaatsen aangegeven. Dit is ruim voldoende voor het personeel, de vrijwilligers en het halen en brengen van cliënten.
Hoofdstuk 5 Planuitgangspunten
5.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridische achtergronden. Er wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde functie en bebouwing worden toegestaan.
5.2 Algemene Uitgangspunten
Het bestemmingsplan is conform de regels van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgezet volgens de wettelijk verplichte Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2008). De benaming van de bestemmingen, de kleuren en de tekens op de digitale verbeelding, hierna verbeelding genoemd, zijn volgens de verplichte standaard opgezet. Het bestemmingsplan voldoet aan de wettelijke eisen van digitale uitwisselbaarheid zoals dit verplicht is sinds 1 januari 2010.
Voor het bestemmingsplan is zowel een analoge als digitale versie opgesteld. Het analoge plan wordt vastgesteld en is tevens digitaal beschikbaar. Beide plannen zijn overigens identiek, het analoge plan is een 'uitdraai' van het digitale plan.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliserings- verplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is vanaf deze datum verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Met de SVBP2008 is in dit plan rekening gehouden, evenals met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
5.3 Bestemmingskeuze
Deze partiële herziening ziet toe op een functiewijziging die niet in de regels van het geldende bestemmingsplan voor het buitengebied is terug te vinden. Alhoewel er sprake is van een voormalig agrarisch bedrijf, heeft het perceel aan de Westenveldweg 13 in Tilligte inmiddels de bestemming 'Wonen'. Deze bestemming wordt omgezet naar de bestemming 'Bedrijf – Paardenhouderij'. Het betreft een buitenplanse wijziging waarna door goedkeuring het college van Burgemeester en wethouders (ontwerpbestemmingsplan), de gemeenteraad het plan moet vaststellen.
De regels uit het bestemmingsplan voor het buitengebied zijn uitgangspunt voor de regels in het onderhavige plan. Omdat er in deze situatie sprake is van een specifieke bestemming met mogelijkheden voor zorg, zijn de regels niet zonder meer overgenomen, maar is er maatwerk toegepast.
De regels zijn onder te verdelen in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels)
- 4. Overgangs- en slotregels
Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- begrippen (artikel 1)
In de artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd;
- wijze van meten (artikel 2)
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen met betrekking tot de maatvoering begrepen moeten worden.
Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in:
- bestemmingsomschrijving
omschrijving van activiteiten die zijn toegestaan
- bouwregels
eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, dakhelling etc.)
- gebruiksregels
welke activiteiten zijn toegestaan binnen het bestemmingsplan
- afwijkingen van de gebruiks- en bouwregels
onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels
Algemene regels
In hoofdstuk 3 zijn de algemene regels opgenomen. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit
- Anti-dubbeltelregel (artikel 4)
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
- Algemene gebruiksregels (artikel 5)
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
- Algemene afwijkingsregels (artikel 6)
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
- Overige regels (artikel 7)
In dit artikel worden de overige regels beschreven ten aanzien van de aanvullende werking
Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan (artikel 8). In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd (artikel 9).
De Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving hanteert als uitgangspunt 'toelatingsplanologie'. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Er wordt concreet ingegaan op de bestemming 'Bedrijf - Paardenhouderij', de functieaanduiding 'zorgboerderij' (zbo) en de bouwregels.
Bedrijf – Paardenhouderij (artikel 3)
De bestemming 'Bedrijf – Paardenhouderij' doet het meest recht aan het plan. Zowel ruimtelijk als functioneel bepaalt de paardenhouderij in de toekomstige bedrijfsopzet voor een groot deel het erf en het bedrijf. Bovendien biedt deze bestemming de mogelijkheid dit te combineren met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het houden van rundvee.
Binnen de bestemming is het uitoefenen van een paardenhouderij in combinatie met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering (het houden van rundvee) mogelijk. Er is sprake van een bouwvlak van circa 1,5 ha., waar binnen de gebouwen moeten worden gerealiseerd. In eerste aanleg is de uitwerking van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving bepalend. Dit is als voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen. Voor toekomstige wensen is er flexibiliteit en ontwikkelingsruimte.
In de regels is opgenomen dat productie gebonden detailhandel is toegestaan. Daarnaast zijn er afwijkingsmogelijkheden voor wat betreft de uitoefening van nevenactiviteiten, mits deze ondergeschikt zijn.
Functieaanduiding – zorgboerderij
Om de woonzorgaccommodatie te kunnen realiseren is er een functieaanduiding zorgboerderij opgenomen. Op deze plek mogen appartementen ten behoeve van zorg in combinatie met wonen worden gerealiseerd voor mensen met lichamelijke en/of verstandelijke beperkingen en/of ouderenzorg, met de daarbij behorende voorzieningen.
Bouwregels
De bouwregels zijn zodanig geformuleerd dat het beoogde plan kan worden gerealiseerd. Het plan bestaat onder meer uit de realisatie van de volgende gebouwen: woonzorgaccommodatie, paardenhouderij en rundveeschuur/werktuigenberging. De woonzorgaccommodatie wordt gezien als het hoofdgebouw.
Met name de woonzorgaccommodatie heeft een afwijkende bouwvorm en inhoudsmaat. De totale inhoud van het gebouw zal maximaal 3.000 m3 bedragen. Door de beoogde omvang van de bedrijfsgebouwen, in het bijzonder de paardrijhal, is de maatvoering van de woonzorgaccommodatie verruimd ten opzichte van de reguliere woningen in het buitengebied.
Voor wat betreft de maximale nok- en goothoogtes is aansluiting gezocht bij de eerste schetsen van de woonzorgaccommodatie en bedrijfsgebouwen. Aangezien de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse een impuls krijgt, kan een afwijkende maatvoering worden gehanteerd.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Ten aanzien van de economische uitvoerbaarheid kan worden geconstateerd dat het een bestemmingsplan betreft voor de realisatie van een paardenhouderij in combinatie met zorg. De ontwikkeling hiervan is een particulier initiatief. De gemeente heeft hier in feite geen financiële bemoeienis mee, er zijn geen verhaalbare kostn voor de gemeente. Zij verleent medewerking door middel van het voeren van de benodigde procedure. De kosten die verbonden zijn aan deze procedure zijn voor rekening van initiatiefnemer.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een planschadeovereenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Dinkelland. Hierin wordt het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Vooroverleg
Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Dit artikel regelt het verplichte vooroverleg met ‘betrokken gemeenten en waterschappen’ en met ‘die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn’.
In het kader van dit plan heeft er een vooroverleg plaatsgevonden met de provincie Overijssel en het Waterschap Regge en Dinkel. De provincie Overijssel en de gemeente Dinkelland zijn vanaf het voorjaar 2011 bij het plan betrokken. Het waterschap is middels de digitale watertoets in mei 2012 bij het vooroverleg betrokken.
6.2.2 Zienswijzen
De procedure om te komen tot een in werking getreden bestemmingsplan is vastgelegd in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze procedure biedt in de verschillende planstadia voor belangstellenden, belanghebbenden en betrokken instanties de mogelijkheid om kennis te nemen van het bestemmingsplan en hierover hun mening te geven.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 22 maart 2013 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Een kennisgeving hiervan is gepubliceerd in de Dinkellandvisie en Staatscourant van 21 maart 2013 en verzonden aan de provincie Overijssel en het waterschap Regge en Dinkel. Binnen bovengenoemde periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Erf En Landschapsplan
Bijlage 1 Erf en landschapsplan
Bijlage 2 Beoordelingscriteria 2e Tak
Bijlage 2 beoordelingscriteria 2e tak
Bijlage 1 Erf En Landschapsplan
Bijlage 1 Erf en landschapsplan
Bijlage 2 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Bijlage 2 Kwaliteitsimpuls groene omgeving
Bijlage 3 Verkennend Bodem Onderzoek
Bijlage 3 Verkennend bodem onderzoek