KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Agrarisch - 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 3 Overgangsrecht
Artikel 4 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Huidig Planologisch Regime
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige En Nieuwe Situatie
2.1 Ruimtelijke Structuur
2.2 Beoogde Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijke Beleid
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden, Onderzoek En Verantwoording
4.1 Bodem
4.2 Geluid
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Archeologie
4.6 Flora En Fauna
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
4.8 Water
4.9 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Juridisch Bestuurlijke Aspecten
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Zienswijzen En Vooroverleg
Bijlagen
Bijlage 1 Beplantingsplan
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Flora En Fauna Quickscan

Buitengebied, wijzigingsplan Abdijweg 1a Weerselo

Wijzigingsplan - gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 13-02-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het wijzigingsplan Buitengebied, wijzigingsplan Abdijweg 1a Weerselo met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIWPABDIJWG1AWEER-0401 van de gemeente Tubbergen.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 verbeelding:

de analoge en digitale voorstelling van de in het plan opgenomen digitale ruimtelijk informatie;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 2 Agrarisch - 1

De verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" met het nummer NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402 van de gemeente Dinkelland, vastgesteld op 18 februari 2010, is gewijzigd in die zin dat het bouwvlak van het perceel aan de Abdijweg te Weerselo is gewijzigd, zoals weergegeven op de verbeelding van dit wijzigingsplan.

Voor het overige blijven de regels behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" met het nummer NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402 van de gemeente Dinkelland, vastgesteld op 18 februari 2010, onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

De algemene regels behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" met het nummer NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402 van de gemeente Dinkelland, vastgesteld op 18 februari 2010, blijven onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 3 Overgangsrecht

Ten aanzien van het overgangsrecht blijven de regels behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" met het nummer NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402 van de gemeente Dinkelland, vastgesteld op 18 februari 2010, onverkort van toepassing.

Artikel 4 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan Buitengebied, wijzigingsplan Abdijweg 1a Weerselo.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Abdijweg 1a te Weerselo bestaat een voornemen tot herontwikkeling. Na herontwikkeling zal de bestaande ligboxenstal worden vergroot. Omdat de nieuwe ligboxenstal voor een deel buiten het bouwblok zal worden gerealiseerd dient het agrarische bouwblok te worden vergroot. Met gebruik van de wijzigingsbevoegdheid die het voor het perceel vigerende bestemmingsplan is opgenomen, kan de bouwblokvergroting worden gerealiseerd.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied betreft het adres Abdijweg 1a te Weerselo en is gelegen in het buitengebied van Dinkelland. Het plangebied ligt aan de westzijde van de kern Weerselo.

Afbeelding ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPABDIJWG1AWEER-0401_0001.png"

1.3 Bij Het Plan Behorende Stukken

Het wijzigingsplan "Buitengebied, wijzigingsplan Abdijweg 1a, Weerselo" bestaat uit de volgende stukken:

  1. 1. verbeelding, schaal 1: 1000;
  2. 2. regels;
  3. 3. toelichting;
  4. 4. bijlagen.

Een wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan en moeten samen "gelezen" worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt toch een belangrijk onderdeel van het wijzigingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek (bijgevoegd in de bijlagen) dat aan het wijzigingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan.

1.4 Huidig Planologisch Regime

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van de gemeente Dinkelland. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 18 februari 2010 door de gemeenteraad van de gemeente Dinkelland. Het agrarisch bedrijf heeft in dit bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch 1", waar ter plaatse van de bestaande bedrijfsgebouwen een bouwblok aanwezig is. De nieuwe uitbreiding van de ligboxenstal valt voor een deel buiten het bouwblok, waardoor hier enkel de bestemming "Agrarisch 1" van toepassing is.

Gronden met de bestemming "Agrarisch 1" zijn bedoeld voor het agrarisch gebruik en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden. De tot het plangebied behorende gronden zijn niet voorzien van een bouwvlak waardoor het oprichten van gebouwen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering niet is toegestaan.

Het voor het plangebied vigerende bestemmingsplan kent in artikel 3.7 onder b een wijzigingsbevoegdheid waarmee het bouwvlak binnen de bestemming "Agrarisch 1" kan worden vergroot. Deze wijzigingsbevoegdheid is verbonden aan een aantal voorwaarden, te weten:

Vergroten bouwperceel gemengd agrarisch bedrijf

b. aan een bouwperceel voor gemengde agrarische bedrijven grenzende gronden worden voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel gemengd agrarisch bedrijf” of "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf", met inbegrip van een wijziging van het daarbinnen gelegen bouwvlak, mits:

1. de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste 2,50 hectare, waarbij de oppervlakte van het bouwvlak binnen de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel gemengd agrarisch bedrijf” ten hoogste 1,50 hectare zal bedragen en beide bouwvlakken zullen worden verbonden door middel van een koppelteken om aan te geven dat er sprake is van één agrarisch bedrijf, waarbij de vergroting niet plaats mag vinden op gronden die zijn voorzien van de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’;

2. er zicht is op een langdurige vergroting van de productieom­vang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;

3. er binnen het bestaande bouwperceel geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;

4. er ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpas­sing een erfbeplantingsplan, afgestemd op de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in bijlage 5 van de toelichting, is opgesteld;

5. er bij een oppervlakte groter dan 1,50 hectare geïnvesteerd wordt in het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving;

6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

7. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;

In paragraaf 3.3 wordt hier nader op ingegaan. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het initiatief in overeenstemming is met de voorwaarden zoals genoemd in de wijzigingsbevoegdheid.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige en nieuwe situatie binnen het plangebied. In hoofdstuk 3 komt het relevante ruimtelijk beleid aan de orde. In Hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan de voor het plan relevante milieu aspecten. De juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling zijn opgenomen in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 en 7 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Huidige En Nieuwe Situatie

2.1 Ruimtelijke Structuur

Het plangebied is gelegen in het buitengebied ten westen van de kern Weerselo en bevindt zich in een gebied dat in de provinciale Omgevingsvisie en het ´Landschapsontwikkelingsplan gemeente Dinkelland´ is aangewezen als het essenlandschap.

Het essenlandschap wordt gekenmerkt door open akkers, die verhoogd liggen binnen het agrarisch landschap. De essen hebben een bolle vorm en hebben vaak steilranden.

De essen zijn op de hogere delen ontstaan omdat op deze droge gebieden al vanouds akkerbouw werd bedreven. Om de grond vruchtbaarder te maken brachten de bewoners plaggen op de es, die daardoor steeds hoger werd. Door de akkerbouw ontstond ook de kenmerkende openheid. Houtwallen of hagen werden gebruikt voor het afschermen van vee en waren hier dus niet nodig. Rondom de es kwam wel beplanting voor, vaak in gebruik als hakhout. Essen zijn vaak een gemeenschappelijk bezit van meerdere boeren. Kenmerkend zijn de sterke ruimtelijke variatie op korte afstand en het kleinschalige karakter.

Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Bisschopstraat (N343), wat de doorgaande verbindingsweg betreft tussen de Oldenzaal en Tubbergen. De Abdijweg (dat het plangebied als adres gekregen heeft) betreft een lokale weg langs de N343 en is vermoedelijk de oorspronkelijke ontsluitingsweg van het perceel geweest. De wegen vormen de grens tussen de bebouwde kom van Weerselo en het buitengebied. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van gemeente Dinkelland, tegenover de bebouwde kom van Weerselo.

Binnen het plangebied zijn de landschappelijke kenmerken van het essenlandschap goed waarneembaar. Het landschapsbeeld bestaat uit de aanwezigheid van open en licht verhoogde akkers. Doordat de bebouwing in het plangebied efficiënt en dicht bij elkaar gebouwd is met bijbehorende bomenrijen, vormt het plangebied een element in het verder open en weidse essenlandschap.

Afbeelding plangebied (links) en essenlandschap (rechts)

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPABDIJWG1AWEER-0401_0002.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPABDIJWG1AWEER-0401_0003.png"

Afbeelding beeld plangebied als afgebakend element in het open landschap

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPABDIJWG1AWEER-0401_0004.png"

Het plangebied is functioneel en efficiënt ingericht, met de bedrijfswoning aan de oost- en de melkveehouderij aan de westzijde. Beide delen zijn gescheiden door een brede ontsluiting die rechtstreeks uitkomt op de ligboxenstal. In het vigerend bestemmingsplan is het bouwblok van het bedrijf zodanig gegeven dat er enkel uitbreidingsruimte ten westen van het bedrijf aanwezig is. In het kader van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is het logischer aan de achterkant van het perceel uit te breiden en te kiezen voor het vergroten van een bestaand gebouw in plaats van nieuwe gebouwen te realiseren.

Afbeelding plangebied met bouwvlak, geel omkaderd afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPABDIJWG1AWEER-0401_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPABDIJWG1AWEER-0401_0006.png"

2.2 Beoogde Situatie

Planbeschrijving

Met het bouwplan zal de bestaande ligboxenstal worden uitgebreid, met circa 800 m2. De bestaande ligboxen, voergang en melkroute blijft gehandhaafd. De bestaande stal biedt ruimte voor 60 melkkoeien en één melkrobot. De huidige ruimte van het bedrijf is niet meer afdoende om de groei van het bedrijf te kunnen opvangen. Met de uitbreiding zal de ligboxenstal worden verlengd en verbreedt. De vernieuwingsopgave van de bestaande stal bestaat uit het verwijderen van de tussenmuren van het bestaande en het nieuw te bouwen gedeelte. De nieuwe uitgebreide ligboxenstal zal worden gebruikt voor het huisvesten van circa 80 extra melkkoeien, 50 extra jongvee en een nieuwe melkrobot.

De keuze voor het uitbreiden van de ligboxenstal, kan worden gezien als het meest efficiënte en zuinige manier om de groei van het bedrijf op te vangen. Door de bestaande bedrijfsgebouwen uit te breiden wordt de extra verstening die het bedrijf nodig heeft om te kunnen groeien tot een minimum beperkt.

Afbeelding bouwvoornemen links bouwplan, rechts beplantingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPABDIJWG1AWEER-0401_0007.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPABDIJWG1AWEER-0401_0008.png"

De ruimtelijke ontwikkeling waarin het voorliggende wijzigingsplan voorziet betreft de vergroting van het huidige bouwblok, zodat de ligboxenstal na uitbreiding gelegen is binnen het bouwblok.

Erfinrichting

Het bureau Welhuis heeft voor de vergroting van het bouwvlak een beplantingsplan opgesteld. Aan de hand van dit beplantingsplan wordt het nieuwe bouwperceel op verantwoorde wijze ingepast in de omgeving. De bestaande kwaliteiten en structuren van het landschap zijn leidend geweest bij het opstellen van het beplantingsplan. In onderstaande afbeelding is een uitsnede opgenomen van het beplantingsplan. Voor het volledige beplantingsplan wordt verwezen naar bijlage 1 van deze toelichting.

Afbeelding uitsnede beplantingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPABDIJWG1AWEER-0401_0009.png"

Kort samengevat zal met het beplantingsplan, de volgende landschappelijke ingrepen worden uitgevoerd (verwijzend naar nummers 1 t/m3 op de tekening):

Bomenrij (1)

Aan de zuidoost zijde van het erf, op de locatie waar de kuilvoerplaten gelegen zijn, zal een nieuwe bomenrij worden gerealiseerd. Deze bomenrij zorgt ervoor dat het zicht vanaf de N343 op de kuilvoerplaten wordt ontnomen.

Bomenrij (2)

Aan de noordwestzijde van het erf, aan de achterzijde van de uit te breiden ligboxenstal en langs de kuilvoerplaten wordt eveneens een nieuwe bomenrij gerealiseerd. Hier wordt gebruik gemaakt van inlandse eiken aansluitend op de eikenrij die al aanwezig is aan de noord/noordoostzijde van het erf. Bij deze eikenrij zal een ondergroei worden toegepast van rhododendrons. Rhododendrons zijn ook aanwezig bij de erfentree en zijn eveneens veel te vinden op ’t Stift.

Afrastering en Twents Landhek (3)

De nieuwe bomenrijen ten noorden en zuiden van het erf worden voorzien van een afrastering met gekloofde eikenpalen en draad. Deze afrastering wordt ook geplaatst aan de westzijde van het erf. Naast de nieuwe afrastering wordt er op het achtererf een Twents Landhek geplaatst.

Al met al zal er door de uitvoering van het beplantingsplan sprake zijn van een verantwoorde en adequate inpassing van bedrijf in het landschap.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening van Nederland is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitvoering van dit rijksbeleid wordt gewaarborgd in de AMvB Ruimte, waarin met juridisch bindende regels de nationale belangen uit de SVIR zijn vastgelegd, die moeten doorwerken in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is een strategische nota op hoofdlijnen waarin de ambitie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid van Nederland in 2040 zijn opgenomen. Hoofddoel is het scheppen van ruimte voor de ruimte vragende functies. Het Rijk mengt zich niet in kwesties op microniveau maar stuurt op hoofdlijnen. Het motto is, “Decentraal wat kan, centraal wat moet”.

Een belangrijk element in de visie vormt de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur (RHS). In de RHS zijn de gebieden en netwerken opgenomen die in belangrijke mate ruimtelijk structurerend zijn voor Nederland. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de Ecologische hoofdstructuur, de Nationale Landschappen en de mainports Schiphol en Rotterdam.

Het rijk heeft voor de RHS een grotere verantwoordelijkheid dan daarbuiten. Buiten de RHS stelt het rijk zich terughoudend en selectief op. Hier is het beleid gericht op het waarborgen en zo mogelijk vergroten van de basiskwaliteit. De primaire verantwoordelijkheid voor deze kwaliteit ligt bij de provincies.

Noordoost Twente, waar het plangebied onderdeel van is, maakt deel uit van de Ruimtelijke Hoofdstructuur vanwege de ligging in het Nationaal Landschap Noordoost Twente. Nationale Landschappen zijn gebieden met internationaal unieke landschappelijke kwaliteiten en in samenhang daarmee, bijzondere natuurlijke en recreatieve activiteiten. In Nederland zijn in totaal 20 gebieden aangewezen als Nationaal Landschap. Landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van nationale landschappen moeten behouden blijven duurzaam beheerd en waar mogelijk worden versterkt. In samenhang hiermee zal de toeristisch-recreatieve betekenis toenemen. Uitgangspunt voor het ruimtelijk beleid is "behoud door ontwikkeling". Ruimtelijke ontwikkelingen zijn dus mogelijk, mits de kern kwaliteiten van het landschap behouden blijven of worden versterkt ('ja, mits'-regime).

In de AMvB Ruimte is dit "ja, mits'-principe ook juridisch vastgelegd. Daarbij zijn de kern kwaliteiten van het Nationaal Landschap Noordoost Twente concreet benoemd:

  1. 1. de grote mate van kleinschaligheid;
  2. 2. het groene karakter;
  3. 3. samenhangend complex van essen, beken, kampen en moderne ontginningen.

Onderhavige ruimtelijke ontwikkeling heeft vanwege de relatief kleinschalige aard en omvang geen gevolgen voor de nationale belangen binnen het Nationaal landschap Noordoost Twente. Conform het motto decentraal wat kan, zal de verantwoordelijkheid voor de inrichting van het ruimtelijk gebied binnen het nationale landschap Noordoost Twente wordt neergelegd bij decentrale overheden. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal Beleid

Het provinciaal beleid van Overijssel is vastgelegd in een integraal document namelijk de Omgevingsvisie Overijssel. Om het provinciaal beleid juridisch te borgen heeft de provincie Overijssel de Omgevingsverordening Overijssel vastgesteld. In deze paragraaf is het initiatief getoetst aan beide documenten.

Omgevingsvisie Overijssel

In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van onze provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren. Provinciale Staten heeft de Omgevingsvisie op 1 juli 2009 en op 3 juli 2013 de actualisatie van de Omgevingsvisie vastgesteld.

De hoofd ambitie van de Omgevingsvisie is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus. Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De drie niveaus komen hieronder aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPABDIJWG1AWEER-0401_0010.png"

1. Generieke beleidskeuzes (of)
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

De keuze voor het uitbreiden van de ligboxenstal, kan worden gezien als het meest efficiënte en zuinige manier om de groei van het bedrijf op te vangen. Door de bestaande bedrijfsgebouwen uit te breiden wordt de extra verstening die het bedrijf nodig heeft om te kunnen groeien tot een minimum beperkt. Met onderhavige ontwikkeling wordt daarom voldaan aan het beleid tot zuinig ruimte gebruik, zoals dit door de provincie met de SER-ladder wordt nagestreefd.

In de kaarten behorende bij de generieke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie is het plangebied aangewezen als verwevingsgebied, Nationaal Landschap Noord Oost Twente, Donkerte, uitsluitingsgebied voor windmolens vanwege de ligging in het nationaal landschap en als matig geschikte locatie voor warmte/ koude opslag in de bodem. Voor het realiseren van de uitbreiding is enkel het nationale landschap van belang.

In een Nationaal Landschap wordt in tegenstelling tot een nationaal park gewoond, gewerkt en gerecreëerd. Behoud door ontwikkeling is het motto. Nationale Landschappen zijn geen musea. Zo moet de uitbreiding van een fabriek mogelijk blijven, al zal de aanbouw wel moeten passen in de omgeving. Dit vergt kennis van de omgeving, creativiteit en soms een iets grotere financiële investering. Er is geen sprake van een plan dat een aantasting vormt voor de karakteristieken van het landschap waar het plangebied onderdeel van uitmaakt.

Voor het overige zijn er ten aanzien van de generieke beleidskeuzes geen vermeldenswaardige aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Van belemmeringen is niet gebleken.

2. Ontwikkelingsperspectieven (waar)
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

De ter plaatse van toepassing zijnde ontwikkelingsperspectieven zijn:

  • buitengebied accent productie: Schoonheid van de moderne landbouw

Deze gebieden zijn primair gebieden voor de landbouw die bijdragen aan de kwaliteit van de open cultuurlandschappen. Het omvat de gebieden waar het ruimtelijk raamwerk van lanen, waterlopen, bebouwingslinten en bosstroken optimaal in harmonie is met de schaalvergroting van de landbouw. De beleidsambitie is gericht op het behoud van de herkenbaarheid van deze verschillende landschappen ten opzichte van elkaar en het accentueren van de verschillen en contrasten binnen deze landschappen. Voorliggende ontwikkeling past goed in dit ontwikkelingsperspectief.

afbeelding: ontwikkelingsperspectieven uit Omgevingsvisie Overijssel

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPABDIJWG1AWEER-0401_0011.png"

3. Gebiedskenmerken (hoe)
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De nieuwe ontwikkeling moet zoveel mogelijk aansluiten bij de gebiedskenmerken. De voor onderhavige locatie geldende lagen met bijbehorende gebiedskenmerken zijn:

  1. 1. natuurlijke laag: dekzandvlakte en ruggen
  2. 2. laag van het agrarisch cultuurlandschap: essenlandschap
  3. 3. stedelijke laag: niet van toepassing
  4. 4. lust en leisurelaag: donkerte

De voorgenomen ontwikkeling vormt geen belemmering voor de gebiedskenmerken die aan het plangebied zijn gegeven. Mede doordat de ontwikkeling gepaard gaat met een beplantingsplan, waarmee de nieuwe bebouwing wordt ingepast in het essenlandschap op de dekzandvlakte, zorgt het initiatief voor een versterking van de gegeven gebiedkenmerken.

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling niet strijdig is met de uitgangspunten van het provinciale beleid. Het initiatief is hiermee in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde beleid.

Omgevingsverordening Overijssel
In de Omgevingsverordening heeft de provincie regels ter bescherming van het provinciaal belang vastgelegd. De genoemde beleidsonderwerpen uit de Omgevingsvisie is in de Omgevingsverordening vastgelegd in voor gemeenten bindende regels.

Voor onderhavige ontwikkeling zijn er geen regels uit de Omgevingsverordening van toepassing.

3.3 Gemeentelijke Beleid

Landschapsontwikkelingsplan Gemeente Dinkelland

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Dinkelland is een gemeentelijke uitwerking van het LOP Noordoost Twente en Twenterand. De doelstelling van het plan is richtlijnen te formuleren voor de inrichting van het landschap. Het LOP heeft ter inzage gelegen en is in september 2008 vastgesteld.

Meer concreet is het de bedoeling dat het LOP een bijdrage levert aan:

  • behoud, herstel , versterking en vernieuwing van landschappelijke kwaliteiten;
  • een vitaal en veerkrachtig landschap;
  • een gezamenlijke aanpak;
  • stellen van landschappelijke randvoorwaarden ten aanzien van ontwikkelingen, die mogelijk zijn binnen de kaders van het bestemmingsplan buitengebied. Deze ontwikkelingen moeten in balans zijn met de reeds bestaande agrarische functies in het gebied en geen beperking vormen voor deze agrarische functies.

In het LOP Noordoost Twente en Twenterand zijn 16 verschillende landschappelijke eenheden onderscheiden, die van elkaar verschillen in opbouw van de ondergrond en de ontwikkeling van het landschap. Binnen de gemeente Dinkelland zijn zes landschappelijke eenheden te onderscheiden. Per landschappelijke eenheid is de gewenste ontwikkeling benoemd.

De ontwikkelingsrichting in het LOP wordt bepaald door:

  • de verschillen tussen de landschapstypen,
  • de gaafheid, kenmerkendheid of potenties van de landschapstypen,
  • het reconstructiebeleid Noordoost Twente (streefbeeld 2015) en de zoneringen,
  • wel of geen onderdeel van de PEHS (inclusief ecologische verbindingszones),
  • de mate van verstedelijkingsdruk.

Relevant voor dit wijzigingsplan is de ligging van het plangebied in de landschappelijke eenheid Bekken van Hengelo en de gegeven ontwikkelingsrichting Essen en Kampenlandschap.

Afbeelding plangebied (omcirkelt) in LOP

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPABDIJWG1AWEER-0401_0012.png"

Bekken van Hengelo

Herstel van de beken, de beekdalen en de beekdalranden vragen speciale aandacht vanwege de hoge hydro-ecologische potenties, zoals kwelrijke situaties, sterke gradiënten, aangrenzende natuurgebieden en kleinschalige afwisseling van kwelgebieden (beken) en infiltratiegebieden. Het toekomstbeeld is een landschap met houtwallen, singels en extensieve graslanden langs de beken.

Dit vraagt om aangepast (agrarisch) gebruik van de gronden langs de beekdalen. Op de hogere dekzandruggen tussen de oostwestgerichte beekdalen is ruimte voor ontwikkeling van grondgebonden landbouw. De verschillen tussen dekzandruggen en beekdalen zijn versterkt en de lengterichting in het landschap is benadrukt.

Bij het oude cultuurlandschap rond Saasveld- Gammelke en Weerselo staat behoud en herstel van de landschapswaarden voorop, zoals de ensembles van grote open essen en kampen, de compositie van landschapselementen en de verspreide oude erven langs de randen van deze essen en kampen.

De ontwikkelingsrichting wordt bepaald door het landschapstype, in dit geval het essen- en kampenlandschap. De ontwikkelingsrichtingen zijn:

• Behoud landschapswaarden

Hieronder vallen essen- en kampenlandschappen met hoge landschappelijke en cultuurhistorische waarden en een hoge mate van gaafheid (deze gaafheid is bepaald op basis van enkele veldbezoeken). Behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten vormt het hoofdaccent, zoals behoud van karakteristieke steilranden, houtsingels- en wallen rond essen en kampen en erfbeplantingen.

De gebieden vallen grotendeels binnen de in het kader van de reconstructie aangegeven verwevingsgebieden, met een dubbelaccent op grondgebonden landbouw en landschap/cultuurhistorie (streefbeeld 2015).

• Herstel en versterking landschapswaarden

Herstel en versterking van landschappelijke en cultuurhistorische waarden is van toepassing in gebieden waar de gaafheid is verminderd en waar landschapsherstel wenselijk is om de herkenbaarheid van het gebied te vergroten.

Daarnaast vallen hieronder gebieden waar een stevige (ruimtelijke) landschapsstructuur noodzakelijk is, bijvoorbeeld in gebieden waar de verstedelijkingsdruk hoog is. Gestreefd wordt naar herstel en versterking van de fijnmazigheid en verwevenheid van het landschap door aanleg van groenblauwe structuren in een netwerk van o.a. houtwallen, singels bosjes, erfbeplantingen en paden.

De gebieden vallen grotendeels binnen de in het kader van de reconstructie aangegeven verwevingsgebieden, met een dubbelaccent op grondgebonden landbouw en landschap/cultuurhistorie (streefbeeld 2015).

• Boerenland

Het accent is gericht op grootschalige boeren in een kleinschalig landschap. Er is meer ruimte voor grootschalige (grondgebonden) landbouw, het creëren van grote huiskavels en verbeteren van de structuur dan in behoud en herstel gebieden, mits de karakteristieken van het kampen- en essenlandschap overeind blijven. Bijvoorbeeld minder waardevolle beplantingen die de bedrijfsvoering belemmeren kunnen worden verwijderd en elders gecompenseerd.

De gebieden komen grotendeels overeen met de in het kader van de reconstructie aangegeven verwevingsgebieden, met het hoofdaccent op grondgebonden landbouw (streefbeeld 2015).

De ontwikkelingsrichtingen voor het gebied is in onderstaande afbeelding samengevat.

afbeelding ontwikkelingsrichting Essenlandschap

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPABDIJWG1AWEER-0401_0013.png"

De ontwikkelingrichtingen zijn verwoord in het landschapsplan die als bijlage 1 en de beschrijving in hoofdstuk 2 van deze toelichting. Het landschapsplan geeft invulling aan bovengenoemde ontwikkelingsrichtingen uit het LOP. De uitbreiding wordt hiermee op een zorgvuldige manier in het landschap wordt ingepast en derhalve in overeenstemming is met het 'Landschapsontwikkelingsplan'.

Bestemmingsplan Buitengebied 2010

Het plangebied valt binnen de wijzigingsmogelijkheden van het voor het plangebied vigerend bestemmingsplan ´Buitengebied 2010´. Door toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid zal de bestemming ´agrarisch gebied 1´ zonder bouwblok veranderen in de bestemming ´Agrarisch gebied 1´ met bouwblok.

Om gebruik te mogen maken van de wijzigingsbevoegdheid dient voldaan te worden aan de volgende voorwaarden. Deze voorwaarden worden hierna behandeld.

1. de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste 2,50 hectare, waarbij de oppervlakte van het bouwvlak binnen de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel gemengd agrarisch bedrijf” ten hoogste 1,50 hectare zal bedragen en beide bouwvlakken zullen worden verbonden door middel van een koppelteken om aan te geven dat er sprake is van één agrarisch bedrijf, waarbij de vergroting niet plaats mag vinden op gronden die zijn voorzien van de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’;

Het bouwvlak aan de Abdijweg 1 bedraagt tussen de 6000 tot 7000 m2. De bouwblok vergroting bedraagt circa 400 m2, waarmee het nieuwe bouwblok onder de maximale grootte van 1,5 ha blijft. De vergroting van het bouwblok zal direct aansluitend op het bestaande bouwvlak plaatsvinden (waardoor het gebruik van een koppelteken niet noodzakelijk is) en bevat geen dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’.

2. er zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;

Het bedrijf heeft in de huidigde situatie 65 melkkoeien en ongeveer 60 jongvee op ruim 35 ha cultuurgrond. De koeien worden gemolken door een Lely melkrobot. De uitbreiding is noodzakelijk voor de huisvesting van 60 extra melkkoeien en het plaatsen van een extra melkrobot. Het hebben van extra melkkoeien is noodzakelijk om een duurzame en gezonde bedrijfsvoering te kunnen blijven garanderen. Het bedrijf zit in de bestaande situatie al ruim in het aantal stuks jongvee om de groei met eigen vee in te kunnen invullen. De productie gaat naar ruim 9.000 kg / koe zodat er uiteindelijk 1,1 milj. Kg melk kan worden geleverd.

Naast het landbouwbedrijf is initiatiefnemer partime werkzaam als ZZP-er, maar de wens is na de uitbreiding van de stal het inkomen volledig tehalen uit het melkveebedrijf. Om in de pas te lopen met de toenemende schaalvergroting is het noodzakelijk om te groeien naar twee melkrobots.

3. er binnen het bestaande bouwperceel geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;

De uitbreiding zal plaatsvinden door de bestaande stal te vergroten en te verlengen. Omdat de ligboxenstal tegen de grens van het bouwvlak is gelegen is er binnen het bestaande bouwblok geen ruimte meer aanwezig om deze vergroting te realiseren. Bij gebruik van de bouwmogelijkheden binnen het bouwblok zal initiatiefnemer gedwongen zijn een nieuw gebouw te realiseren, wat in strijd is met het uitgangspunt ten aanzien van zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik.

4. er ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpassing een erfbeplantingsplan, afgestemd op de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in bijlage 5 van de toelichting, is opgesteld;

Ter vervulling van deze voorwaarde is in bijlage 2 van dit wijzigingsplan een landschappelijk inpassingsplan gevoegd. De hier bedoelde bijlage 5 betreft een bijlage uit het bestemmingsplan buitengebied waarin de toetsingscriteria van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van Dinkelland is opgenomen. De toetst aan het LOP is in de volgende paragraaf onder gemeentelijk beleid opgenomen. Gebreken is dat het initiatief voldoet aan de kwaliteitscriteria die zijn opgenomen voor het Essen- en kampenlandschap zijn opgenomen.

5. er bij een oppervlakte groter dan 1,50 hectare geïnvesteerd wordt in het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving;

Na uitbreiding is de oppervlakte van het bouwperceel kleiner dan 7000 m2, waardoor voldaan is aan deze voorwaarde.

6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

Voor het initiatief is in hoofdstuk 3 van deze toelichting onderzoek gedaan naar alle voor het initiatief milieu ruimtelijke relevante aspecten. Uit dit hoofdstuk is o.a. gebleken dat het initiatief geen negatieve gevolgen heeft voor de milieusituatie ter plaatse. Er zijn binnen een afstand van 50 meter van de melkveehouderij geen geur gevoelige objecten aanwezig, waardoor voldaan wordt aan de Wet geurhinder en veehouderij. Hiermee wordt met het initiatief geen afbreuk gedaan aan de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. Op grond van het archeologisch beleid van gemeente Dinkelland is de omvang van de bodemverstoring kleiner dan de grenswaarde, wanneer archeologisch onderzoek wel is vereist. Op grond van dit archeologisch beleid wordt voor ontwikkelingen als onderhavige niet aannemelijk geacht dat archeologische waarden zullen worden verstoord en kan daarom een archeologisch onderzoek achterwege blijven.

7. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;

Voor het initiatief is het waterschap geïnformeerd door het invullen van de digitale watertoets.

Welstand

Het gemeentelijk welstandsbeleid is vastgelegd in de Welstandsnota gemeente Dinkelland (mei 2004). De welstandsnota bevat de basisvoorwaarden waaraan bouwaanvragen op welstandsaspecten getoetst zullen worden. Het legt voor bepaalde gebieden beoordelingskader vast. Dit is opgesteld vanuit een visie op de toekomst van het gebied en vanuit een beeld van aanwezige waarden. Er worden criteria benoemd die ertoe moeten bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. Afhankelijk van de waarde van het gebied en de ambitie van de gemeente, kan het kader meer of minder streng zijn.

De gemeente Dinkelland onderscheidt drie niveaus van welstandstoezicht:

  • BASIS niveau van welstand;
  • PLUS niveau van welstand;
  • BIJZONDER niveau van welstand.

Ligging plangebied in de welstandsnota

Het plangebied is gelegen in de welstandsniveau BASIS en het welstandgebied H4 Jong ontginngendorp. Een uitsnede van de kaart behorende bij de welstandsnota is weergegeven in onderstaande afbeelding.

Afbeelding plangebied in Welstandsbeleidskaart en Welstandstypologiekaart afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPABDIJWG1AWEER-0401_0014.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPABDIJWG1AWEER-0401_0015.png"

Voor het jonge ontginningslint (H4) gelden aparte criteria. In onderstaand schema zijn deze gebiedsgerichte criteria aangegeven. De criteria bestaan uit harde randvoorwaarden voor toekomstige bouwinitiatieven aangevuld met aanbevelingen. Deze zijn in het schema gescheiden en staan respectievelijk boven en onder de stippellijn. De gebiedsbeschrijving is bedoeld als inspiratie voor (ver)nieuwbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPABDIJWG1AWEER-0401_0016.png"

Het ontwerp voor de nieuwbouw dient te voldoen aan de relevante criteria uit de welstandsnota. Toetsing hieraan vindt plaats bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de verbouwing van de ligboxenstal.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden, Onderzoek En Verantwoording

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreide informatie wordt verwezen naar onderzoeksrapportages, welke als bijlage bij deze toelichting zijn gevoegd.

4.1 Bodem

Bij een bestemmingsplanherziening dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een verkennend bodemonderzoek te worden verricht. Dit gebeurt aan de hand van een actueel bodemonderzoek conform de richtlijnen NEN 5740.

In augustus en september 2013 is door Lycens Milieu en Ruimte het veldwerk voor het verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In de boven en ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan Barium en Xylenen aangetoond en een matig verhoogd gehalte aan koper. Dit matig verhoogde kopergehalte is tijdens de uitgevoerde herbemonstering niet bevestigd (streefwaardeoverschrijding). Gezien de langere standtijd tussen plaatsen van de peilbuis en de uitgevoerde herbemonstering wordt het laatst gemeten kopergehalte als representatief voor de lokale grondwaterkwaliteit beschouwd. De aangetoonde concentraties overschrijden de streefwaarden in geringe mate. De tussenwaarden worden niet benaderd.

Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er, milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen zijn voor de herontwikkeling en het gebruik van het terrein. Het verkennend onderzoek inclusief de resultaten van de herbemonstering zal als bijlage 2 van deze toelichting worden gevoegd.

4.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt.

Dit wijzigingsplan voorziet enkel in de vergroting van het agrarische bouwvlak en maakt geen extra geluidsgevoelige objecten mogelijk. Ook is er geen sprake van een nieuwe geluidsbron. Het aspect geluid vormt derhalve geen belemmering.

4.3 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.

In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Onder andere projecten met minder dan 1.500 nieuwe woningen vallen onder NIBM. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het toenmalige Ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.

Naast het besluit en regeling NIBM dient er getoetst te worden aan het besluit gevoelige bestemmingen.

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De mogelijkheden die het onderhavige wijzigingsplan biedt zijn niet van meetbare invloed op de luchtkwaliteit in de omgeving en op de luchtkwaliteit in het algemeen. Ook doen zich geen ontwikkelingen voor die tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leiden. Een verdere toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

4.4 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in milieuvergunningen en bestemmingsplannen zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.

Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  1. 1. het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  2. 2. de Regeling externe veiligheid (Revi)
  3. 3. het Registratiebesluit externe veiligheid;
  4. 4. het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo)
  5. 5. het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Structuurschema buisleidingen (SBUI) van toepassing. Overigens bevinden er zich in het plangebied geen buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het doel van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.

Afbeelding: risicokaart Overijssel met plangebied omcirkelt

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPABDIJWG1AWEER-0401_0017.png"

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  1. 1. zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  2. 2. niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  3. 3. niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.5 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Dit is een herziening van de Monumentenwet 1988. Met deze herziening zijn de belangrijkste bevoegdheden aangaande de archeologie bij de gemeente neergelegd. De gemeente dient er voor te zorgen dat de archeologische waarden en verwachtingen bekend zijn en in de ruimtelijke inrichting worden meegewogen.

Bij elke voorgenomen activiteit om de bodem te verstoren in een gebied met archeologische waarde of verwachting moet in een zo vroeg mogelijk stadium worden bepaald of een nader onderzoek noodzakelijk is.

De raad van de gemeente Dinkelland heeft op 27 mei 2008 het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Dit beleid regelt hoe omgegaan moet worden met archeologie bij ruimtelijke plannen. De archeologische verwachtingskaart maakt voor het gehele grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar zich archeologische resten (kunnen) bevinden. Op basis van de archeologische verwachtingswaarde voor een gebied is beschreven hoe omgegaan moet worden met archeologie / archeologisch onderzoek.

Bij de behandeling van de aanvragen om een omgevingsvergunning of een bestemmingsplan kan het gemeentebestuur aan de hand van die kaart bepalen of een archeologisch onderzoek verricht dient te worden. Een fragment van die kaart is hierna weergegeven.

Afbeelding: archeologische verwachtingskaart gemeente Dinkelland

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPABDIJWG1AWEER-0401_0018.png"

De locatie van de nieuw te bouwen woning ligt binnen de blauwe cirkel. Deze gronden zijn voor het grootste deel aangeduid als 'dekzandwelvingen en vlakten´ en 'bufferzone rond erf'. De verwachting voor archeologische resten uit alle perioden is middelmatig

Het beleidsadvies voor deze gronden luidt als volgt:

"archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 5000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5000 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek"

Het plangebied is kleiner dan 5000 m² waardoor een archeologisch onderzoek niet nodig is.

Verder zijn er geen cultuurhistorische waarden die met het initiatief worden aangetast, waardoor het aspect cultuurhistorie geen nadere aandacht behoeft.

4.6 Flora En Fauna

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

Natuurbeschermingswet

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's). Het plangebied bevindt zich niet in de nabije omgeving van SBZ.

Flora en Faunawet

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Voor het in beeld brengen van flora en fauna waarden is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Uit deze Quickscan is gebleken dat vervolgonderzoek of het aanvragen van een ontheffing niet noodzakelijk is. De quickscan is opgenomen als bijlage 3 van deze toelichting.

4.7 Bedrijven En Milieuzonering

Wanneer een bestemmingsplan wordt herzien of wordt afgeweken van bestemmingsplanregels dient volgens de Wro aangetoond te worden dat met het initiatief voldaan kan worden aan een zogenaamde goede ruimtelijke ordening. Een goede ruimtelijke ordening houdt onder andere het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten in. Functiescheiding en milieuzonering zijn hierbij leidende begrippen.

Op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) dient te worden beoordeeld of de in het plangebied te realiseren functies en activiteiten een belemmering betekent of van invloed zijn op wonen in of in de omgeving van het plangebied.

In de VNG-brochure worden richtafstanden (grootste aan te houden afstanden) aanbevolen tussen activiteiten en wonen, deze richtafstanden worden gerelateerd aan het omgevingstype waarbinnen het plan valt. Er wordt onderscheid gemaakt in het omgevingstypen 'gemengd gebied', 'rustige woonwijk en 'rustig buitengebied'. De VNG-brochure geeft de grootste aan te houden afstand tot aan een rustige woonwijk, een correctie naar een kortere afstand is acceptabel wanneer er een gebied geldt met een groter referentieniveau, zoals een gemengd gebied.

Doordat de functies in de nabije omgeving, uit elkaar liggen, met daartussen open agrarische gebieden en tegenover het plangebied een woonwijk, waar voonamelijk de woonfunctie aanwezig is, kan het plangebied worden gekenmerkt als het omgevingstype 'rustig buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPABDIJWG1AWEER-0401_0019.png"

Met voorliggende ontwikkeling wordt geen nieuwe functie toegevoegd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het voor bedrijven en milieuzonering van belang te beoordelen of er met de bouwblokvergroting hinder plaatsvindt voor omliggende gevoelige functies. De ontwikkeling betreft dus een uitbreiding van een bestaande situatie, waarbij het effect van de uitbereiding op gevoelige functies beoordeeld dient te worden. Een melkveehouderij wordt in de VNG brochure als volgt geclassificeerd.

Tabel 1 Richtafstanden uit VNG Brochure

Landbouw Milieucategorie Grootste afstand tot kwetsbare functies in rustig buitengebied
fokken en houden van overige dieren (namelijk rundvee) 2 30 meter

Aangezien het te vergroten bouwblok op ruim 100 meter is gelegen van de eerst volgende gevoelige functie zijn er in het kader van bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen. Het bestaande bedrijfsgedeelte is overigens op circa 50 meter aanwezig, wat voldoet aan de vereiste richtafstand voor dit type bedrijf.

Wet Geurhinder en veehouderij

Ten aanzien van het aspect geur is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van toepassing, deze wet beschermt de geurgevoelige objecten in de buurt van (intensieve) veehouderijbedrijven. De Wgv kent harde normen over de afstand en maximale geurbelasting die op geurgevoelige objecten aanwezig mag zijn. De normen hebben betrekking op:

  • Voorgrondbelasting (= individuele geurbelasting), gaat over met name varkens, pluimvee, vleesvee, schapen, geiten
  • Afstanden, gaat met name over melkrundvee (inclusief jongvee) en paarden
  • Achtergrondbelasting (= cumulatieve geurbelasting), gaat over met name varkens, pluimvee, vleesvee, schapen, geiten

Het initiatief betreft een melkveehouderij waar enkel vaste afstanden van toepassing zijn. Op basis van de Wgv dient er een afstand van 50 meter van geurgevoelige functies, zoals woningen in acht te worden genomen. De afstand wordt gemeten vanaf de rand van het bouwblok. Zoals gezegd in de vorige paragraaf betreft het een bestaande situatie. De uitbreiding is op circa 100 meter waardoor voldaan wordt aan de vereiste afstand van 50 meter uit de Wgv.

4.8 Water

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterschap Regge en Dinkel is door de gemeente Dinkelland geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde "korte procedure" is toegepast. Het Waterschap heeft voor het plan een standaard paragraaf van toepassing verklaard. Deze is hieronder weergegeven.

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Regge en Dinkel heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Regge en Dinkel een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Regge en Dinkel opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Wateraspecten plangebied

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via (de gekozen optie wordt hieronder

bevestigd met ja):

  • een gemengd stelsel
  • een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geïnfiltreerd
  • een gescheiden stelsel: hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater
  • hemelwater wordt afgevoerd naar een hemelwater riool van een verbeterd gescheiden stelsel

ja

In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het waterschap Regge en Dinkel geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Regge en Dinkel geeft een positief wateradvies.

4.9 Verkeer En Parkeren

De ontsluiting van het bedrijf wijzigt niet met het bouwvoornemen en blijft plaatsvinden op de Bisschopstraat en de Abdijweg. De vergroting van de ligboxenstal heeft ook geen toename van het aantal verkeersbewegingen tot gevolg. Ook het parkeren wijzigt niet ten opzichte van de huidige situatie. Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn er derhalve geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridisch Bestuurlijke Aspecten

In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

5.1 Opzet planregels

5.1.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit planregels en een bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken. Dit wijzigingsplan is gebaseerd op het moederplan 'Buitengebied 2010' van de gemeente Dinkelland.

Dit geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' kent in artikel 3.7 onder b. een wijzigingsbevoegdheid waarmee het bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarisch 1' kan worden vergroot . Dit wijzigingsplan voorziet hierin. Na vaststelling van dit wijzigingsplan is enkel het bouwvlak vergroot, zoals weergegeven op de verbeelding. De regels uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' zijn van toepassing op het perceel en worden in de regels van dit wijzigingsplan dan ook onverkort van toepassing verklaard. In het voorliggende geval is met name het artikel 'Agrarisch 1' uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van belang.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels (begrippen);

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels;

4. Slotregels.

5.1.2 Inleidende regels (begrippen)

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1) In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
  • Wijze van meten (Artikel 2) In dit artikel wordt de wijze van meten zoals opgenomen in het moederplan, het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010', onverkort van toepassing van toepassing verklaard.

5.1.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemming. In dit hoofdstuk en het daarin opgenomen artikel 'Wonen' worden de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010', vastgesteld op 18 februari 2010, onverkort van toepassing verklaard. Enkel de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' wordt gewijzigd door voorliggend wijzigingsplan.

5.1.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Ten aanzien van deze regels blijven de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van toepassing.

5.1..5 Overgangs - en slotregels

In dit hoofdstuk worden de regels ten aanzien het overgangsrecht zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' onverkort van toepassing verklaard. In de slotregel wordt aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt genoemd.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

In het voorliggende geval worden de gemeentelijke kosten, op basis van de legesverordening, verhaald op initiatiefnemer. Met initiatiefnemer wordt tevens een planschadeovereenkomst gesloten zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 7 Zienswijzen En Vooroverleg

Het ontwerpwijzigingsplan is, vanaf 27 december 2013 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend.

Het ontwerp plan is ter kennisgeving aan de provincie voorgelegd. De provincie heeft aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft een zienswijze op het plan in te dienen.

Het waterschap is op de hoogte gebracht door het invullen van de digitale watertoets.

Bijlagen

Bijlage 1 Beplantingsplan

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Flora En Fauna Quickscan