Buitengebied, Deurningerstraat 25 in Deurningen
Wijzigingsplan - gemeente Dinkelland
Vastgesteld op 21-02-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 het plan:
het wijzigingsplan "Buitengebied, Deurningerstraat 25 in Deurningen", met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIWPDEURNINGSTR25-VG01 van de gemeente Dinkelland.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1774.BUIWPDEURNINGSTR25-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 bestemmingsplan "Buitengebied 2010"
het bestemmingsplan "Buitengebied 2010", met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402 van de gemeente Dinkelland;
1.4 bestemmingsplan "facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland"
het bestemmingsplan "facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland", met identificatienummer NL.IMRO.1774.BPFACETPARKEREN-VG01 van de gemeente Dinkelland;
1.5 verbeelding:
de verbeelding van het wijzigingsplan "Buitengebied, Deurningerstraat 25 in Deurningen" met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIWPDEURNINGSTR25-VG01 van de gemeente Dinkelland.
Voor het overige blijven de begrippen behorende bij het
- bestemmingsplan "Buitengebied 2010"
- bestemmingsplan "facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland"
onverkort van toepassing.
Artikel 2 Wijze Van Meten
De meetvoorschrifen behorende bij het
- bestemmingsplan "Buitengebied 2010"
- bestemmingsplan "facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland"
blijven onverkort van toepassing.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - 1
De verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010", is gewijzigd in die zin dat de bestemming van het plangebied is gewijzigd in 'Agrarisch - 1'. Een en ander zoals weergegeven op de verbeelding van dit wijzigingsplan.
De bestemmingsregels van de bestemming 'Agrarisch - 1' behorende bij het bestemmingsplan"Buitengebied 2010" blijven onverkort van toepassing, met dien verstande dat van bestemmingsplan"Buitengebied 2010":
- a. artikel 3.1 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" wordt aangevuld met:
- 1. het stallen van caravans binnen bestaande bebouwing, met een oppervlakte van maximaal 500 m²;
- b. artikel 3.4 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" wordt aangevuld met:
- 1. tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in 'Agrarisch - 1' opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform de letters G en H zoals aangeduid in het in Bijlage 1 opgenomen Erfinrichtingsplan teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
- 2. in afwijking van het bepaalde onder 1 mogen bouwwerken overeenkomstig de in 'Agrarisch - 1' opgenomen bestemmingsomschrijving, worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 24 maanden na het onherroepelijk worden van dit wijzigingsplan, uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform de letters G en H zoals aangeduid in het in Bijlage 1 opgenomen Erfinrichtingsplan teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
- c. artikel 3.5 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" wordt aangevuld met:
- 1. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder b sub 1 indien in plaats van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in het Erfinrichtingsplan andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:
- de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in het in Bijlage 1 opgemomen Erfinrichtingsplan opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in het genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;
- er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.
- 1. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder b sub 1 indien in plaats van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in het Erfinrichtingsplan andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
De algemene regels behorende bij het:
- bestemmingsplan "Buitengebied 2010"
- bestemmingsplan "facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland"
blijven onverkort van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 5 Overgangsrecht
5.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
- c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
5.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 6 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel:
Regels deel uitmakende van het wijzigingsplan "Buitengebied, Deurningerstraat 25 in Deurningen" van de gemeente Dinkelland.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Dit wijzigingsplan heeft betrekking op het agrarische bedrijfsperceel aan de Deurningerstraat 25 in Deurningen. De locatie ligt in het buitengebied van de gemeente Dinkelland.
De eigenaar van het perceel (hierna: initiatiefnemer) exploiteert ter plaatse een agrarisch bedrijf in de vorm van een aardappelteeltbedrijf. De werkzaamheden zien toe op het bewerken van de gronden, het poten en het oogsten van aardappelen, de opslag van aardappelen en het sorteren en verpakken van de aardappelen. In één van de ter plaatse aanwezige schuren worden daarnaast caravans gestald.
De locatie aan de Deurningerstraat 25 heeft in het verleden altijd een agrarische bedrijfsbestemming gehad. Bij de herziening van het bestemmingsplan voor het buitengebied, namelijk middels het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied 2010", heeft de locatie abusievelijk een woonbestemming gekregen. Naast dat deze bestemming niet passend is bij de huidige activiteiten, zorgt dit er ook voor dat het bedrijf wordt beperkt in de bedrijfsvoering.
In voorliggend geval is het wenselijk dat de locatie weer wordt voorzien van een agrarische bedrijfsbestemming en de daarbijbehorende gebruiks- en bouwmogelijkheden. In het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid (art. 36.6 onder c) opgenomen waarmee de ter plaatse geldende bestemming 'Wonen' kan worden gewijzigd naar 'Agrarisch - 1'.
Voorliggend wijzigingsplan geeft invulling aan de voorgenoemde wijzigingsbevoegdheid en toont aan dat aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheden wordt voldaan. Tevens wordt aangetoond dat ter plaatse sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied ligt ten oosten van de kern Deurningen en staat kadastraal bekend als gemeente Weerselo, sectie N, nummer 987.
In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Deurningen en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven.
![]() |
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied ten opzichte van Deurningen en de directe omgeving (Bron: PDOK) |
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het wijzigingsplan "Buitengebied, Deurningerstraat 25 in Deurningen" bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1774.BUIWPDEURNINGSTR25-VG01) en een renvooi;
- regels (met bijbehorende bijlagen).
Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan, maar maakt geen onderdeel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
1.4 Geldend Bestemmingsplan
1.4.1 Algemeen
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010". Dit bestemmingsplan is op 18 februari 2010 door de gemeenteraad van de gemeente Dinkelland vastgesteld. Daarnaast ligt het plangebied binnen de begrenzing van het facetbestemmingsplan "Parkeren Dinkelland", vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Dinkelland op 29 mei 2018. In dit geval is hoofdzakelijk het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" van belang. Ten aanzien van de regels omtrent parkeren wordt in voorliggend wijzigingsplan aangesloten bij het facetbestemmingsplan "Parkeren Dinkelland".
In afbeelding 1.2 is uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2010" weergegeven. Het plangebied is hierop aangeduid met een rode omlijning.
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
1.4.2 Bestemmingen
Het plangebied heeft op basis van het geldende bestemmingsplan de enkelbestemming 'Wonen'.
'Wonen'
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep en mantelzorg.
In de bouwregels is bepaald dat per bestemmingsvlak één woning is toegestaan. Qua situering en maatvoering geldt dat de bestaande situering en maatvoeringen zijn toegestaan.
1.4.3 Strijdigheid
Zoals in paragraaf 1.1 aangegeven is het plangebied abusievelijk voorzien van een woonbestemming. Hiermee is de uitvoering van het bestaande agrarische bedrijf niet in overeenstemming met het planologisch regime.
In artikel 36.6 onder c van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2010" is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee de woonbestemming kan worden omgezet naar een agrarische bestemming. Aan de voorgenoemde wijzigingsbevoegdheid zijn een aantal voorwaarden verbonden. Waaronder het gegeven dat na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 3 'Agrarisch - 1' uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" van overeenkomstige toepassing zijn.
In paragraaf 4.3.2 wordt voorliggend plan aan de betreffende voorwaarden getoetst. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de gestelde criteria.
1.5 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in en rondom het plangebied. Vervolgens gaat hoofdstuk 3 in op de gewenste situatie, waarna in hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het relevante beleid. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 6 worden de wateraspecten belicht. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de juridische aspecten en de planverantwoording. In hoofdstuk 8 wordt de economische uitvoerbaarheid van het voornemen weergegeven. Hoofdstuk 9 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
De locatie ligt in het buitengebied van de gemeente Dinkelland, ten oosten van de kern Deurningen. In de huidige situatie is de locatie ingericht ten behoeve van het aardappelteeltbedrijf. Op het perceel staat dan ook agrarische bedrijfsbebouwing ten behoeve van het bedrijf. Hierbij gaat het om opslagruimte, gekoelde opslagruimte en een ruimte waar de aardappelen worden gewassen en geschild. Tevens staat ter plaatse een bedrijfswoning, een voormalige bedrijfswoning (voorhuis dat nu wordt gebruikt als kantoor-/kantineruimte) en een voormalige varkensstal dat nu wordt gebruikt ten behoeve van stalling van caravans en opslagruimte voor werktuigen van het bedrijf. Voor het overige is het perceel ingericht als tuin en erf.
In afbeelding 2.1 is de huidige situatie ter plaatse weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.1 Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: Provincie Overijssel, bewerkt door BJZ.nu) |
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Gewenste Ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling ziet toe op de planologische functiewijziging van het woonperceel naar een agrarisch bedrijfsperceel. Zodoende dient de planologische situatie weer in overeenstemming te worden gebracht met de feitelijke situatie.
Alle bebouwing in het plangebied blijft behouden. Hierbij wordt opgemerkt dat in voorliggend bestemmingsplan de bestaande caravanstalling eveneens planologisch wordt vastgelegd. Hierbij mag, in lijn met de in de bestemming 'Agrarisch - 1' opgenomen afwijkingsbevoegdheid (artikel 3.5 onder b), 500 m² van de bestaande bebouwing worden gebruikt voor de stalling van caravans. Deze afwijkingsbevoegdheid wordt in dit wijzigingsplan direct toegepast.
Met het toekennen van de bestemming 'Agrarisch - 1' aan het plangebied, ontstaan er in lijn met deze bestemming tevens bouwmogelijkheden. In verband met het toekomstperspectief van het aardappelbedrijf is reeds nagedacht over toekomstige uitbreidingsplannen. Hierbij gaat het hoofdzakelijk om de uitbreiding van opslagmogelijkheden.
Ten behoeve van de voorgenomen functiewijziging is door N+L landschapsontwerpers een erfinrichtingsplan opgesteld. In het erfinrichtingsplan zijn de uitbreidingsplannen alsmede de landschappelijke inpassing van het perceel weergegeven. Het erfinrichtingsplan is in afbeelding 3.1 weergegeven en tevens opgenomen in bijlage 1 bij deze toelichting.
Afbeelding 3.1 Erfinrichtingsplan (Bron: N+L landschapsontwerpers)
Zoals zichtbaar in afbeelding 3.1 wordt de voormalige woonboerderij (A) gebruikt als kantoorruimte, kantine en verkooppunt van aardappelen. De bestaande woning (B) wordt als gevolg van voorliggen wijzigingsplan gewijzigd naar een bedrijfswoning. De bestaande opstallen (C) worden gehandhaafd. De in het oosten staande schuur wordt onder andere gebruikt als caravanstalling. De toekomstige uitbreidingsplannen zijn met 'D' aangeduid. Benadrukt wordt dat dit potentiële uitbreidingsplannen zijn die (in de toekomst) uitgewerkt moeten worden.
Het plangebied is daarnaast tevens reeds voorzien van (opgaande) beplanting waarmee de landschappelijke inpassing van het geheel is gegarandeerd. Ten behoeve van het garanderen van de instandhouding van de groenelementen, wordt het erfinrichtingsplan als voorwaardelijke verplichting opgenomen in voorliggend wijzigingsplan.
3.2 Verkeer En Parkeren
3.2.1 Algemeen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die daardoor ontstaat. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)’ van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren’ opgesteld. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.
Binnen de gemeente Dinkelland is de 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' van toepassing, die is gebaseerd op de reeds beschreven publicatie van het CROW.
3.2.2 Situatie plangebied
De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in een feitelijke toename van de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie. Voorliggend bestemmingsplan ziet immers toe op het terugbrengen van een abusievelijk wegbestemde agrarische bestemming.
Het voornemens ziet eveneens niet toe op het wijzigen danwel toevoegen van een nieuwe ontsluiting. De bestaande verkeersveilige en overzichtelijke in- en uitritten op de Deurningerstraat alsmede de Wiefferweg blijven gehandhaafd.
Gelet op het vorenstaande vormen de aspecten 'verkeer en parkeren' geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.2.3 Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
4.1.3 Conclusie toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
4.2 Provinciaal Beleid
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening.
4.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 is de Omgevingsvisie en –verordening 2017 vastgesteld. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of ‘rode draden’ bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- 1. Of - generieke beleidskeuzes
- 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven
- 3. Hoe - gebiedskenmerken
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid
Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 MijnOmgevingsvisie Dinkelland
4.3.2 Bestemmingsplan "Buitengebied 2010"
4.3.3 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling goed past binnen de gemeentelijke beleidskaders.
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit milieueffectrapportage.
5.1 Geluid
5.1.1 Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
5.1.2 Situatie plangebied
De voorgenomen ontwikkeling ziet niet toe op het toevoegen van een geluidsgevoelig object, danwel het toevoegen van een grote geluidsmaker. Een akoestisch onderzoek wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai is daarom niet noodzakelijk.
5.1.3 Conclusie
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.
5.2 Bodem
5.2.1 Algemeen
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, is een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740 en de NEN 5707.
5.2.2 Situatie plangebied
De voorgenomen ontwikkeling ziet toe op de functiewijziging van een woonperceel naar een agrarisch bedrijfsperceel. Tevens wordt extra bedrijfsbebouwing gerealiseerd. Dit betreffen echter potentiële uitbreidingsplannen die in de toekomst uitgewerkt moeten worden. De te realiseren bedrijfsbebouwing betreft echter geen bebouwing waar sprake is van nagenoeg voortdurend menselijk verblijf. Op basis van het vorenstaande wordt een bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht.
5.2.3 Conclusie
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.
5.3 Luchtkwaliteit
5.3.1 Beoordelingskader
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.2 Situatie plangebied
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een functiewijziging van een woonperceel naar een agrarisch bedrijfsperceel. Het gaat hierbij om het herstellen van het abusievelijk wegbestemmen van de agrarische bestemming die voorheen ter plaatse van het plangebied gold.
Door ter plaatse van het plangebied weer een agrarische bestemming op te nemen, is het planologisch eveneens toegestaan om een veehouderij te exploiteren. Een dergelijke functie kan invloed hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse. Om ter plaatse echter een veehouderij te kunnen exploiteren, dient tevens een milieuvergunning te worden aangevraagd. In voorliggend geval is geen sprake van een dergelijke milieuvergunning, waardoor de uitstoot van fijnstof van een veehouderij slechts theoretisch is. Hierbij wordt opgemerkt dat, indien ter plaatse van het plangebied zich wel een veehouderij wil vestigen, hiervoor milieuvergunningen benodigd zijn. Bij dergelijke milieuvergunningen dient vervolgens te worden aangetoond of er al dan niet sprake is van een activiteit dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
In de praktijk wordt ter plaatse van het plangebied een aardappelbedrijf geëxploiteerd. Indien de aard en omvang van het aardappelbedrijf wordt vergeleken met de in paragraaf 5.3.1.1 genoemde voorbeelden, kan op voorhand worden gesteld dat het voornemen niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Tevens wordt opgemerkt dat de functie niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
5.3.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
5.4 Externe Veiligheid
5.4.1 Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen en moet worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
- het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
- de Regeling basisnet;
- de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).
Voor buisleidingen geldt het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb) die op 1 januari 2011 in werking is getreden.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
5.4.2 Situatie plangebied
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven. Het plangebied is met de blauwe cirkel aangegeven.
Afbeelding 5.1 Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart)
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Opgemerkt wordt dat de in afbeelding 5.1 zichtbare buisleidingen op zeer ruime afstand (ten minste 800 meter) van het plangebied liggen. Een nadere verantwoording is hierdoor niet noodzakelijk.
5.4.3 Conclusie
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.
5.5 Bedrijven En Milieuzonering
5.5.1 Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
5.5.2 Gebiedstypen
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een 'gemengd gebied'. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Ter plaatse van het plangebied, in het buitengebied van Dinkelland, is in de nabijheid geen sprake van een matige of sterke functiemenging. In dit geval wordt uitgegaan van het omgevingstype "rustige woonwijk". De volgende tabel geeft de richtafstanden voor de verschillende omgevingstypes weer.
5.5.3 Situatie plangebied
5.5.4 Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
5.6 Geur
5.6.1 Wet geurhinder en veehouderij & Activiteitenbesluit
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
- ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
- ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Dit wordt ‘de omgekeerde werking’ genoemd.
Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd:'gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruik'.
5.6.2 Situatie plangebied
Ter plaatse van het plangebied wordt geen nieuw geurgevoelig object gerealiseerd. Wel wordt voorzien in een bestemming dat een geurbelastend object (veehouderij) toestaat. Hoewel het voornemen niet toeziet op het vestigen van een veehouderij, wordt hierna volledigheidshalve wel ingegaan op een theoretisch scenario dat ter plaatse van het plangebied een veehouderij geëxploiteerd.
Binnen de bestemming die ter plaatse van het plangebied wordt opgenomen (Agrarisch - 1) is enkel de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf toegestaan. Een intensieve veehouderij behoort niet tot de mogelijkheden. In dit geval kan dan ook worden uitgegaan van de aan te houden vaste afstand van 50 meter.
Binnen 50 meter rondom het plangebied bevinden zich geen geurgevoelige objecten. Hierdoor wordt geconcludeerd dat ook in een theoretisch scenario, geen sprake is van een ontwikkeling dat resulteert in een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
5.6.3 Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor dit plan.
5.7 Ecologie
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Nederlands Natuurnetwerk. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
5.7.1 Gebiedsbescherming
5.7.2 Soortenbescherming
5.7.3 Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.8 Archeologie & Cultuurhistorie
5.8.1 Archeologie
5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
5.9 Besluit Milieueffectrapportage
5.9.1 Algemeen
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een wijzigingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
- Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is; - Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan/wijzigingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen). - Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan/wijzigingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het wijzigingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan/wijzigingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het wijzigingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven.
5.9.2 Beoordeling
5.9.3 Conclusie
Dit wijzigingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit plan.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Vigerend Beleid
6.1.1 Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
6.1.2 Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
6.1.3 Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
6.1.4 Waterschap Vechtstromen
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vier stroomgebieden: Maas, Rijn, Schelde en Eems. Binnen het stroomgebied Rijn zijn er drie deelstroomgebieden: Rijn-Noord, Rijn-Oost en Rijn-West. Het stroomgebied Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen en Drents Overijsselse Delta. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:
- 1. voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
- 2. beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem.
- 3. het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties
6.2 Waterparagraaf
6.2.1 Watertoets
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
6.2.2 Watertoetsproces
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de 'korte procedure' van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies. Voor het volledige watertoetsresultaat wordt verwezen naar bijlage 2 bij deze toelichting.
Afvalwater
In voorliggend geval wordt afvalwater afgevoerd conform de bestaande situatie, middels drukriolering.
Hemelwater
Hemelwater wordt niet via het rioolstelsel afgevoerd, maar wordt in en om het plangebied in de bodem geïnfiltreerd.
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording
7.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het wijzigingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
7.2 Opzet Van De Regels
7.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd. De begrippen behorende bij de bestemmingsplannen "Buitengebied 2010" en "facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland" zijn onverkort van toepassing verklaard.
- Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden. De meetvoorschriften behorende bij de bestemmingsplannen "Buitengebied 2010" en "facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland" zijn onverkort van toepassing verklaard.
7.2.3 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
- Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
- Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
- Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
- Specifieke gebruiksregels: in dit artikel is het strijdig gebruik geregeld evenals de voorwaardelijke verplichtingen;
- Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven gebruiksmogelijkheden;
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: omgevingsvergunningenstelsel;
In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
7.2.4 Algemene regels
In dit wijzigingsplan zijn de algemene regels zoals opgenomen in de bestemmingsplannen "Buitengebied 2010" en "facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland" onverkort van toepassing verklaard.
7.2.5 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
7.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het wijzigingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
'Agrarisch - 1' (Artikel 3)
Het gehele plangebied is voorzien van de bestemming 'Agrarisch - 1' met bouwvlak en de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf'.
De regels voor de bestemming 'Agrarisch - 1' afkomstig uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" zijn in voorliggend geval onverkort van toepassing verklaard.
Omwille van het planologisch vastleggen van de bestaande caravanstalling, is de bestemming aangevuld. Tevens is de bestemming aangevuld omwille van het opnemen van een voorwaardelijke verplichting met betrekking tot de te treffen en in stand te houden landschapsmaatregelen.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het wijzigingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk wijzigingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een wijzigingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen de initiatiefnemers en de gemeente Dinkelland. Hierin wordt onder meer opgenomen dat het risico van planschade bij de initiatiefnemers ligt zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Hoofdstuk 9 Vooroverleg
9.1 Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
9.1.1 Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke wijzigingsplannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkelingen geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
9.1.2 Provincie Overijssel
In het kader van het wettelijke vooroverleg wordt voorliggend plan voorgelegd aan de provincie Overijssel.
9.1.3 Waterschap Vechtstromen
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de 'korte procedure' van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies
9.1.4 Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan heeft voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Het wijzigingsplan is ongewijzigd vastgesteld.