Buitengebied, Haarstraat 45 Rossum
Wijzigingsplan - gemeente Dinkelland
Vastgesteld op 20-04-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het wijzigingsplan "Buitengebied, Haarstraat 45 Rossum" met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIWPHAARSTRAAT45-VG01 van de gemeente Dinkelland.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'
het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402 van de gemeente Dinkelland, vastgesteld op 18 februari 2010 en onherroepelijk geworden op 20 april 2012.
1.4 parkeren
een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen.
1.5 stallen
in een garage of andere bewaarplaats zetten.
1.6 verbeelding
de verbeelding van het wijzigingsplan "Buitengebied, Haarstraat 45 Rossum" met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIWPHAARSTRAAT45-VG01 van de gemeente Dinkelland.
1.7 voertuig
vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren.
Voor het overige blijven de in het bestemmingsplan"Buitengebied 2010" opgenomen begrippen onverkort van toepassing op dit plan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
De wijze van meten zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" blijft onverkort van toepassing op dit plan.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
De bestemming "Bedrijf" (Artikel 8) van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" is onverkort van toepassing op dit plan, met dien verstande dat:
- a. artikel 8.1 onder a van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" is gewijzigd in: bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van:
- 1. bedrijven die werkzaamheden verrichten in de bouw en landbouwsector tot maximaal de milieucategorie 3.1;
- 2. chaufeursdiensten waarbij sprake is van de verhuur van chaufeurs voor voertuigen benodigd voor de bouw- en landbouwsector tot maximaal de milieucategorie 3.1;
- 3. een groothandel in diverse goederen benodigd voor de bouw- en landbouwsector tot maximaal de milieucategorie 3.1;
niet zijnde geluidszoneringsplichtige, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
- b. artikel 8.3 wordt als volgt aangevuld: Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel en een groothandel in afval en schroot (sloopbedrijf/-werkzaamheden);
- c. artikel 8.3 wordt als volgt wordt aangevuld: tot een met de bestemming 'Bedrijf' strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen landschapsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
- d. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder c indien in plaats van de landschapelijke inpassing zoals opgenomen in het in Bijlage 1 opgenomen "Landschapsplan" andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:
- 1. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in het "landschapsplan" opgenomen landschapsmaatregelen;
- 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.
Voor het overige blijven de bestemmingsregels behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" onverkort van toepassing.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
De algemene regels behorende bij het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' zijn onverkort van toepassing op dit plan, met dien verstande dat op dit plan ook de volgende regels van toepassing zijn.
Artikel 4 Parkeren
4.1 Specifieke parkeerregels bouwen en gebruik
Bij de uitoefening van de bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of voor het gebruik van en gebouw dan wel het wijzigen van het gebruik van een onbebouwd terrein geldt de regel dat de inrichting van de bij het bouwplan behorende en daartoe bestemde gronden zodanig moet plaatsvinden dat er voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van het parkeren of stallen van voertuigen wordt gerealiseerd.
4.2 Gemeentelijk parkeerbeleid
Voor lid 4.1 geldt dat voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' en dat indien deze beleidsregel gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging.
4.3 Afmetingen parkeerplaatsen
De in lid 4.1 bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan als de afmetingen voor parkeren in de lengterichting van de weg en voor parkeren in de dwarsrichting van de weg voldoen aan de afmetingen die zijn neergelegd in bijlage V van de 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging.
4.4 Afwijken
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 4.1. Het bevoegd gezag neemt hierbij, conform het beleid als bedoeld in lid 4.2 in overweging of er op andere wijze in de benodigde parkeer- of stallingruimte, wordt voorzien, zoals omschreven in het de 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' en dat indien deze beleidsregel gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging;
- b. de afmetingen in lid 4.3 indien de feitelijke inrichting daartoe aanleiding geeft.
4.5 Voorwaarden afwijken
De in lid 4.4 genoemde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de openbare ruimte;
- het woon- en leefklimaat;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
4.6 Specifieke gebruiksregel
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming zonder de aanleg en instandhouding van de gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in dit artikel.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 5 Overgangsrecht
Het overgangsrecht zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" blijft onverkort van toepassing op dit plan.
Artikel 6 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan: Buitengebied, Haarstraat 45 Rossum.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Dit wijzigingsplan omvat de planologische regeling van een perceel gelegen aan de Haarstraat 45 te Weerselo. Op het perceel is al enige tijd geen aannemersbedrijf meer gevestigd. De initiatiefnemers zijn voornemens de bestaande bedrijfsgebouwen in gebruik te nemen ten behoeve van hun bedrijf. Dit bedrijf verricht werkzaamheden die gekoppeld zijn aan werkzaamheden in de bouw- en landbouwsector. Met voorliggend wijzigingsplan wordt het bedrijfsperceel voorzien van een passende bestemming.
Het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' voorziet in een wijzigingsbevoegdheid voor de vestiging van een ander bedrijf die naar de aard en de invloed op de omgeving vergelijkbaar is met het aannemersbedrijf. Voorliggend wijzigingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken en er zal worden aangetoond dat het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid in overeenstemming is met een ‘goede ruimtelijke ordening’ en vanuit planologisch oogpunt verantwoord is.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Ligging
Het plangebied bestaat uit een bedrijfsperceel aan de Haarstraat 45 te Rossum. Het bedrijfsperceel ligt op ca. 1,9kilometer ten westen van Rossum. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Weerselo, sectie Q, perceelsnummers 386, 401 en gedeeltelijk 474. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven (rode markering).
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: atlasvanoverijssel.nl)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omlijnd). In dit figuur is een kadastrale kaart weergegeven waarop het plangebied te zien is. De begrenzing komt overeen met de gronden in eigendom. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: kadastralekaart.com)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van de gemeente Dinkelland. Het bestemmingplan 'Buitengebied 2010' is door de gemeenteraad van Dinkelland op 18 februari 2010 gewijzigd vastgesteld en is op 26 juli 2010 in werking getreden. Op 20 april 2012 is het bestemmingsplan onherroepelijk geworden.
Het perceel kent de enkelbestemming 'Bedrijf'. De voor 'Bedrijf' bestemde gronden zijn bestemd voor bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen ten behoeve van het bedrijf ter plaatse, conform bijlage 4 van het geldende bestemmingsplan. Ter plaatse van de Haarstraat 45 is een aannemersbedrijf categorie 3.1 toegestaan. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het vigerende bestemmingsplan kent met artikel 8 (Bedrijf), lid 5, onder a een wijzigingsbevoegdheid. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor bedrijven, en die naar de aard en de invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met een aannemersbedrijf. Aan de toepassing van deze bevoegdheid zijn de volgende voorwaarden gekoppeld:
- het geen detailhandelsbedrijven, geluidzoneringsplichtige, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;
- de aanwezige woonfunctie bij het bedrijf wordt gehandhaafd;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de ruimtelijke uitstraling, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Met voorliggend wijzigingsplan wordt van deze bevoegdheid gebruik gemaakt.
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het onderhavige wijzigingsplan 'Buitengebied, Haarstraat 45 Rossum' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
- Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1774.BUIWPHAARSTRAAT45-VG01);
- Bijlagen bij de toelichting;
- Regels;
- Bijlagen bij de regels.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van het wijzigingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de in dit kader relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt het wijzigingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Rossum, tussen het dorp Rossum en het dorp Weerselo. Het plangebied is gelegen tussen meerdere agrarische bedrijven in het buitengebied van de gemeente Dinkelland.
Figuur 2.1: Huidige situatie planlocatie (bron: funda.nl)
Het plangebied aan de Haarstraat 45 kent meerdere bedrijfsgebouwen met een bedrijfswoning. Deze gebouwen werden in het verleden gebruikt door een aannemersbedrijf. Op het erf is een kantoor, productiehal, opslagloods, opslagruimte met werkplaats en een kapberg met berging aanwezig. Deze bedrijfsgebouwen zijn vanaf de weg gezien gelegen achter de bedrijfswoning. Ten westen van de bedrijfswoning is een weiland aanwezig.
2.2 Toekomstige Situatie
In de toekomstige situatie zal de bestaande bedrijfslocatie met bedrijfgebouwen en bedrijfswoning worden gehandhaafd waarbij het geheel in gebruik wordt genomen door het bedrijf van de initiatiefnemer. In figuur 2.2 is het erfinrichtingsplan opgenomen en zijn de opstallen zichtbaar. De initiatiefnemer exploiteert een bedrijf dat werkzaamheden verricht die gekoppeld zijn aan werkzaamheden in de bouw- en landbouwsector. Het gaat hierbij om:
- Specialistische dienstverlening zoals loonwerkzaamheden, straatwerkzaamheden, rioleringswerkzaamheden, sloopwerkzaamheden etc.,
- Chauffeursdiensten, de initiatiefnemer verhuurt zichzelf als chauffeur van voertuigen benodigd voor de bouw- en landbouwsector;
- Handel in diverse goederen (o.m. handel in apparaten en voertuigen voor de landbouwsector), geen verkoop aan particulieren dus geen detailhandel;
De werkzaamheden die het bedrijf verricht vinden voornamelijk elders plaats. Ter plaatse van de locatie Haarstraat 45 zal met name sprake zijn van opslag en het gebruik van de reeds bestaande werkplaats
De bedrijfsactiviteiten zijn vergelijkbaar met het aannemersbedrijf en zullen derhalve geen zwaardere belastende functie hebben dan het aannemersbedrijf, welke conform de handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG behoort tot milieucategorie 3.1. De motivering wordt nader besproken in 3.3.1.
Figuur 2.2: Toekomstige situatie plangebied (bron: Ad Fontem)
Het erfinrichtingsplan (Bijlage 1) laat de bestaande opstallen zien welke in de toekomstige situatie gehandhaafd blijven. Er zullen landschappelijke maatregelen genomen worden om het bestaande erf landschappelijk in te passen. De bestaande situatie neemt echter met zich mee dat er naast de bestaande schuren vrijwel geen ruimte is om landschappelijk maatregelen te nemen. Daar waar ruimte is, is gekeken naar mogelijkheden voor landschappelijke inpassingsmaatregelen. De straatzijde van het bedrijfsperceel en het weiland zullen worden begrenst door een beukenhaag. De bestaande beplanting aan de voorzijde van de tuin zal worden vervangen door de beukenhaag om het erf te verfraaien. Tevens zullen de coniferen aan de oostzijde van de tuin worden vervangen door inheemse beplanting in de vorm van een houtwal waarbij deels ook groenblijvende heesters worden gebruikt ten behoeve van de privacy. Ten noorden van het weiland wordt tevens een houtwal aangelegd om het zicht op het boomkwekerijbedrijf te ontnemen. Deze begroeiing zal lager blijven dan de houtwal ten oosten van de tuin in verband met het wegnemen van zonlicht op het kweekgoed van de buren.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
- Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
- Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
- Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (inmiddels NNN), inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
- Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
- Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
- Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Het bedrijf beschikt op deze locatie reeds over bestaande bedrijfsgebouwen. Het maximaal bebouwd oppervlak in m2 zal gelijk blijven. Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Uit jurisprudentie blijkt dat een bestemmingsplan dat ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan geen uitbreiding van de maximaal toegelaten oppervlakte aan bedrijfsbebouwing mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, voorziet in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, tenzij die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De aard en omvang van het bedrijf van de initiatiefnemer vergelijkbaar met een aannemersbedrijf, zie 3.3.1 voor nadere uiteenzetting. Daarmee is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling ter plaatse van de Haarstraat 45 en toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan achterwege blijven.
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- generieke beleidskeuzes;
- ontwikkelingsperspectieven;
- gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.
Een bestaand bedrijfsperceel wordt gebruikt voor een andere functie, waarbij de wijziging slechts bestaat uit de vestiging van een ander bedrijf welke naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met de huidige toegestane situatie. Er is geen sprake van extra ruimtebeslag op de Groene Omgeving. Dit is geheel in lijn met het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zoals dat in de provinciale verordening is omschreven.
In de toelichting bij bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaiteit conform de geldende gebiedskenmerken (artikel 2.1.5), past binnen het ontwikkelingsperspectief, inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze toepassing wordt gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering). Zie onderstaande paragraven met de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken voor een nadere uiteenzetting. Het bedrijfsperceel aan de Haarstraat 45 zal landschappelijk worden ingepast waarbij landschappelijke maatregelen zullen bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Deze wordt later in deze paragraaf afzonderlijk behandeld. Hiermee wordt voldaan aan artikel 2.1.5.
Voor het overige zijn er in het kader van de "generieke beleidskeuzes" geen aspecten die nadere onderbouwing behoeven.
Ontwikkelingsperspectieven
Het plangebied ligt in het ontwikkelingsperspectief voor de groene omgeving 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Het behoud van de bedrijfslocatie waarbij er opnieuw gebruik wordt gemaakt van de bestaande bebouwing past binnen dit ontwikkelingsperspectief en draagt bij aan de diversiteit van functies binnen het perspectief.
De plannen van van de initiatiefnemers doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor agrarische bedrijven en andere functies in de omgeving.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.2).
Figuur 3.2: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel(bron: provincie Overijssel)
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.
De ontwikkeling betreft een functiewijziging die geen afbreuk doet aan de, voor zover deze nog voorkomen, kenmerken van de 'Natuurlijke laag'.
Geconcludeerd wordt dat dit plan geen afbreuk doet aan de natuurlijke laag.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'jong heide- en broekontginningslandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.3 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.3: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met rommelige driehoekstructuren als resultaat. Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Het bestaande erf is gesitueerd aan de Haarstraat. De erfopzet sluit aan bij de omliggende erven en de bovengenoemde gebiedskenmerken. In de opvolgende jaren is aanvullende bebouwing rondom de bestaande woningen ontstaan. Opvallend is de hoeveelheid bebouwing en (agrarische) bedrijvigheid nabij het plangebied en het ontbreken van beplantingsstructuren in en om het plangebied. Door middel van voorliggend plan wordt een verbetering in de ruimtelijke kwaliteit beoogd door de uitvoering en instandhouding van het landschapsplan, bijgevoegd in Bijlage 1.
Stedelijke laag
De planlocatie ligt aan een gebiedsontsluitings- en erftoegangsweg. De regionale gebiedsontsluitingswegen ontsluiten gebieden en verbinden dorpen en kernen met de hoofdinfrastructuur. De functieverandering van het erf heeft geen invloed op de stedelijke laag.
Laag van de beleving
De planlocatie heeft de aanduiding 'donkerte'. De donkere gebieden geven een indicatie van de ‘buitengebieden’ van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het ‘s nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief ‘luwe’ dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk. Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige ‘donkere’ gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. De functieverandering van het erf zal geen nadelige gevolgen hebben voor de donkerte ter plaatse.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'
De Haarstraat 45 in Rossum is een bedrijfsperceel. Aan het erf is in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' de bestemming 'Bedrijf' toegekend met bedrijfsmogelijkheden voor een aannemersbedrijf. Zoals al is aangegeven in §1.3, biedt deze bestemming de mogelijkheid om het erf enkel te laten gebruiken door een aannemersbedrijf. Wel is in de bestemming 'Bedrijf' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee een andere bedrijf, welke in aard en invloed op de omgeving gelijk is aan het aannemersbedrijf, zich hier kan vestigen. Hieraan zijn de volgende voorwaarden gekoppeld:
- 1. het geen detailhandelsbedrijven, geluidzoneringsplichtige, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;
- 2. de aanwezige woonfunctie bij het bedrijf wordt gehandhaafd;
- 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de ruimtelijke uitstraling, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
Hierna volgt een nadere toetsing aan de hiervoor genoemde voorwaarden. Onder het kopje 'milieukundige aanvaardbaarheid' wordt getoetst of sprake is van een bedrijf dat naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met een aannemersbedrijf. Hieruit volgt dat m.u.v. sloopwerkzaamheden sprake is van een bedrijf dat naar aard en invloed vergelijkbaar is met een aannemersbedrijf.
Voorwaarde 1: De werkzaamheden van het bedrijf bestaat uit handel in diverse goederen waarbij geen verkoop plaatsvindt aan particulieren. Hiervan uitgaande wordt geconcludeerd dat geen sprake is van detailhandel. Daarnaast is geen sprake van een geluidszoneringsplichtige of risicovolle inrichting of een vuurwerkbedrijf. De genoemde activiteiten zijn expliciet uitgesloten in de regels van het wijzigingsplan.
Voorwaarde 2: Initiatiefnemer en tevens de eigenaar van het bedrijf zal samen met zijn gezin de bedrijfswoning ter plaats gaan bewonen.
Voorwaarde 3: Voor de vestiging van het bedrijf wordt gebruik gemaakt van de bestaande bedrijfsgebouwen en -woning en wordt het erf landschappelijk ingepast. Er wordt dan ook geen afbreuk gedaan aan de ruimtelijke uitstraling of landschappelijke waarden. Daarnaast wordt er geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden omdat het bedrijf van de initiatiefnemer vergelijkbaar is met het aannemersbedrijf. De milieukundige aanvaardbaarheid wordt in onderstaande alinea's uiteengezet.
Om te bepalen of sprake is van een milieukundig aanvaardbaar plan wordt op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' een vergelijking gemaakt tussen de huidige planologisch toegestane situatie en de nieuwe gewenste situatie. Hierbij wordt de bedrijfswoning buiten beschouwing gelaten omdat de functie van deze woning niet wijzigt door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid.
In de huidige situatie is sprake van een aannemersbedrijf met een bij recht toegestaan bedrijfsvloeroppervlak van 2.695 m2. Een dergelijk bedrijf wordt expliciet genoemd in de VNG-uitgave. De voorgenomen bedrijfsactiviteiten worden niet expliciet genoemd en zijn te vergelijken met de volgende functies:
Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. > 1000 m²;
Dienstverlening ten behoeve van de landbouw, algemeen (o.a. loonbedrijf): > 500 m2;
Groothandel in machines en apparaten: overige
Overige groothandel;
De voorgenomen werkzaamheden zouden in eerste instantie ook bestaan uit specialistische dienstverlening zoals sloopwerkzaamheden. Dergelijke sloopwerkzaamheden zijn, indien deze plaatsvinden op de locatie Haarstraat 45, te vergelijken met een 'Overige groothandel in afval en schroot', gelet op de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen is daarbij uitgegaan van een bedrijfsoppervlak groter dan 1.000 m2.
In de onderstaande tabel wordt de toegestane functie vergeleken met de hiervoor genoemde vergelijkbare functies. Indien een tabel groen is ingekleurd is sprake van een situatie die naar aard in invloed zondermeer vergelijkbaar is met de huidige situatie. Is een tabel oranje ingekleurd dan is sprake van een situatie die een nadere toelichting behoeft. Is sprake van een rode kleur dan is sprake van een situatie die naar aard en invloed niet vergelijkbaar is met de planologisch toegestane situatie.
Figuur 3.4: tabel vergelijking milieuzonering (bron: gemeente Dinkelland)
Zoals uit de bovenstaande tabel blijkt zijn de sloopwerkzaamheden, voor zover sprake is van deze werkzaamheden op de locatie Haarstraat 45, niet vergelijkbaar met een aannemersbedrijf. Deze activiteit wordt dan ook niet toegestaan aan de Haarstraat 45 en is expliciet uitgesloten in de regels van het wijzigingsplan.
Verder is er op één onderdeel sprake van een situatie die een nadere toelichting behoeft (oranje tabel), voor het overige is sprake van een vergelijkbare situatie of een situatie met minder milieuhinder dan een aannemersbedrijf. De situatie die een nadere toelichting behoeft, betreft de vergelijking met de functie 'Dienstverlening ten behoeve van de landbouw' en dan specifiek het onderdeel 'geur'. Ten aanzien hiervan wordt opgemerkt dat de initiatiefnemer zich wat betreft de dienstverlening voor de landbouw laat inhuren als chauffeur om van voertuigen om diensten in de bouw- en landbouwsector op een locatie elders te verrichten. Hierbij is geen sprake van activiteiten die leiden tot enige geurhinder, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn bij de tijdelijke opslag van mest. Gelet hierop is ook op dit onderdeel sprake van een naar aard en invloed met een aannemersbedrijf vergelijkbare situatie.
Toets
Dit plan voldoet aan alle voorwaarden die de gemeenteraad aan de toepassing van deze wijziging heeft gesteld.
3.3.2 Structuurvisie Dinkelland
De gemeente Dinkelland heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (10 september 2013). De visie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid.
De gemeente Dinkelland profileert zich als een agrarische en toeristische gemeente. Kenmerkend voor de gemeente Dinkelland is het unieke landschap dat is aan te merken als een kleinschalig samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen. De gemeente heeft een gezonde economie die ten dele drijft op de agrarische en toeristische sector maar waarin ook zeker andere bedrijvigheid, die zowel in de kernen als het buitengebied is gevestigd, een belangrijke rol speelt. Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van deze unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde weerbare economie. Voor de ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied betekent dit dat Dinkelland staat voor:
- een evenwichtige en duurzame ontwikkeling van het grondgebied, met respect voor het natuurlijke en culturele erfgoed;
- goede condities voor een goed functionerende economische sector, passend bij het karakter van Dinkelland, met bijzondere aandacht voor de agrarische sector en de toeristisch recreatieve sector.
Toets
Met voorliggend plan wordt de mogelijkheid geboden om het bestaande bedrijfsperceel aan de Haarstraat te gebruiken voor bedrijfsdoeleinden anders dan een aannemersbedrijf. Dit past binnen het beleidsuitgangspunt om ruimte te bieden aan andere economische in het buitengebied. Daarnaast wordt het verval en de verkrotting van het erf voorkomen. Bovendien wordt er met de nieuwe bezetting van de bedrijfslocatie op een positieve wijze bijgedragen aan de leefbaarheid van het buitengebied. Gelet op de hoofdkeuze maar ook gelet op het provinciale beleid ten aanzien van het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied, wordt het erf landschappelijke ingepast. Dit is in lijn met de structuurvisie van de gemeente Dinkelland. Geconcludeerd wordt dat voorliggend wijzigingsplan niet in strijd is met het beleid uit de structuurvisie.
3.3.3 Nota 'De casco benadering in Noordoost-Twente'
De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.5) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Figuur 3.5: Fragment casco-kaart (bron: www.atlasvanoverijssel.nl)
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
- 1. Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de cascokaart.
- 2. Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de cascokaart.
- 3. Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de cascokaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).
Toets
Het plangebied aan de Haarstraat 45 in Rossum is niet direct gelegen aan landschapselementen welke behoren tot het casco. De landschapselementen die onderdeel zijn van het casco liggen aan de overzijde van de Haarstraat. In het erfinrichtingsplan is rekening gehouden met de aanwezige casco-elementen in de nabijheid van het plangebied. De tot het casco behorende elementen blijven behouden en worden niet beschadigd. Het planvoornemen doet geen afbreuk aan de casco-structuur.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Er wordt middels dit bestemmingsplan een bedrijfsvestiging mogelijk gemaakt ter plaatse van de Haarstraat 45 te Rossum. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Ter plaatse is reeds een bedrijfsbestemming aanwezig, echter specifiek voor een aannemersbedrijf bedoeld.
Het begrip 'industrieterrein' is beperkter dan het begrip 'bedrijventerrein' dat voor de wijziging van het Besluit m.e.r. in 2011 in deze categorie was opgenomen. Haarstraat 45 betreft geen industrieterrein waardoor categorie D11.3 niet van toepassing is. Voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject (categorie D 11.2) kan volgens de voorzieningenrechter van de Afdeling (Vzr. ABRvS, ECLI:NL:RVS:2016:3279, d.d. 7 december 2016) aansluiting worden gezocht bij de definitie van het begrip 'stedelijke ontwikkeling' in art. 1.1.1, eerste lid onder i. van het Besluit ruimtelijke ordening. Deze definitie luidt als volgt: "stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Daarnaast blijkt uit jurisprudentie dat als een project voorziet in een gedeeltelijke functiewijziging, maar de bebouwde oppervlakte hetzelfde blijft, geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Echter kan van een stedelijk ontwikkelingsproject wel sprake zijn indien geen nieuwe voorzieningen en andere bebouwing mogelijk worden gemaakt, maar het toegestane gebruik zodanig wijzigt dat het nieuwe plan voorziet in een gewijzigde activiteit die wezenlijk andere en aanzienlijke milieueffecten kan hebben ten opzichte van de huidige situatie (ABRvS 201503801/1/R2, d.d. 1 juni 2016).
Gezien de functiewijziging van een categorie 3.1 bedrijf naar een ander 3.1 bedrijf waarbij de beschikbare buiten ruimte met name wordt gebruikt voor opslag en de werkzaamheden in de werkplaats, zal de nieuwe functie geen aanzienlijke milieueffecten hebben ten opzichte van het gebruik door een aannemersbedrijf. Dit is reeds gemotiveerd in paragraaf 3.3.1. Dit wordt ook onderbouwd door de onderzochte omgevingsaspecten in de onderstaande paragrafen. Op basis van het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling aan de Haarstraat 45 niet aan te merken is als een stedelijk ontwikkelingsproject en dus is beoordeling niet aan de orde.
4.2 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Externe werking
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats in het omgevingstype 'buitengebied'. De gewenste bedrijfsactiviteiten worden niet expliciet genoemd in de Handreiking Bedrijven en milieuzonering van VNG. De bedrijfsactiviteiten zijn te vergelijken met de volgende functies:
Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. > 1000 m²;
Dienstverlening ten behoeve van de landbouw, algemeen (o.a. loonbedrijf): > 500 m2;
Groothandel in machines en apparaten: overige
Overige groothandel;
Het bedrijf van de initiatiefnemer heeft geen zwaardere milieubelastende functie dan de bestaande mogelijke bedrijvigheid, een aannemersbedrijf met categorie 3.1. Dergelijke bedrijven hebben een grootste richtafstand van 50 meter voor geluid. Verder is er op één onderdeel sprake van een situatie die een nadere toelichting behoeft (oranje tabel), voor het overige is sprake van een vergelijkbare situatie of een situatie met minder milieuhinder dan een aannemersbedrijf. De situatie die een nadere toelichting behoeft, betreft de vergelijking met de functie 'Dienstverlening ten behoeve van de landbouw' en dan specifiek het onderdeel 'geur'. Ten aanzien hiervan wordt opgemerkt dat de initiatiefnemer zich wat betreft de dienstverlening voor de landbouw laat inhuren als chauffeur om van voertuigen om diensten in de bouw- en landbouwsector op een locatie elders te verrichten. Hierbij is geen sprake van activiteiten die leiden tot enige geurhinder, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn bij de tijdelijke opslag van mest. Gelet hierop is ook op dit onderdeel sprake van een naar aard en invloed met een aannemersbedrijf vergelijkbare situatie. De afstand tot gevoelige objecten wordt middels dit wijzigingsplan niet verkleind, waardoor sprake blijft van een aanvaardbare situatie.
Interne werking
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt geen gevoelige functie gerealiseerd welke belemmerd wordt door naastgelegen functies. De bestaande gevoelige functie, de bedrijfswoning blijft behouden. De naastgelegen bedrijven betreffen een boomkwekerij en twee varkenshouderijen. Voor wat betreft bedrijven en milieuzonering blijft er dan ook sprake van een aanvaardbare situatie.
4.3 Bodem
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
De bestaande bestemming wijzigt in principe niet en blijft de enkelbestemming 'Bedrijf' houden. De bestaande bebouwing zal worden benut door een bedrijf welke in aard en omvang vergelijkbaar is met een aannemersbedrijf, daarmee maximaal mileucategorie 3.1. Er worden middels dit wijzigingsplan geen nieuwe bouwmogelijkheden geboden. Op basis van het vorenstaande is geen sprake van noodzaak voor bodemonderzoek. Er blijft sprake van een goede ruimtelijke ordening.
4.4 Geluid
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
- Woningen.
- Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
- Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Er liggen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan geen spoorwegen of gezoneerde bedrijventerreinen. In het kader van dit plan is daarmee alleen het wegverkeerslawaai van belang. Er wordt geen gevoelige functie toegevoegd aan de bestaande situatie. Op basis van deze gegevens kan toetsing aan Wet geluidhinder achterwege blijven.
4.5 Luchtkwaliteit
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
De verkeersaantrekkende werking zal (planologisch gezien) niet toenemen ten opzichte van de bestaande planologische situatie, maar eerder afnemen door de omzetting van een bedrijf met personeel naar een eenmanszaak. Daardoor zal het plan naar verwachting juist leiden tot een verbetering van de luchtkwaliteit. Dit betekent dat er geen nader onderzoek en toetsing aan de in de Wet luchtkwaliteit gestelde grenswaarden noodzakelijk is. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
4.6 Externe Veiligheid
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
- Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
- Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.2: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 720 m van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Het voorliggende wijzigingsplan voorziet niet in het toevoegen van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten. Bovendien is tevens geen sprake van een toename van het aantal personen binnen het plangebied als gevolg van de planvorming. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
4.7 Water
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 19 augustus 2019 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 2. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat het waterschap aangeeft dat er geen waterschapsbelang is.
4.8 Ecologie
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 415 meter afstand van het plangebied.
Natura 2000-gebied
Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, de Lemselermaten, ligt op minimaal 1.08 km afstand.
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied dat beschermd is onder de Wnb. Aangezien er geen nieuwbouw, verandering van de bestaande bebouwing aan de orde is en het verkeer niet zal toenemen, zijn geen negatieve effecten te verwachten op instandhoudingsdoelen van het genoemde en andere natuurgebieden die zijn beschermd onder de Wnb. Het nemen van vervolgstappen in het kader van de Wnb is in deze situatie dan ook niet nodig.
Soortenbescherming
De gronden in het plangebied zijn reeds in gebruik en ingericht ten behoeve van bedrijfsmatig gebruik. Dit blijft met onderhavig plan ongewijzigd. De bestaande bedrijfsgebouwen en het bestaande bedrijfsperceel worden hergebruikt voor de nieuwe functie en hiermee zijn geen ruimtelijke ingrepen gemoeid die gevolgen kunnen hebben voor eventueel aanwezige beschermde flora en/of fauna. Daarnaast is de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling lokaal. Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht.
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Het plangebied is volgens de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Dinkelland voornamelijk gelegen in de gebieden aangemerkt als 'dekzandhoogten en - ruggen. In figuur 4.2 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart opgenomen.
Figuur 4.3: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Dinkelland)
Toets
Voor gebieden met deze aanduiding geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde voor archeologische resten uit alle perioden. Archeologische resten liggen veelal vlak onder
het maaiveld en zijn daardoor kwetsbaar voor bodemingrepen. Archeologische resten zijn hierdoor vaak minder goed geconserveerd. Het beleidsadvies bij dergelijke gebieden luidt: "archeologisch onderzoek is noodzakelijk in plangebieden groter dan 2500 m² en bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2500m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek".
De planlocatie is tevens gedeeltelijk geomorfologisch aangewezen als "dekzandwelvingen- en vlakten" en deels als 'beekdalen en overige laagten', zie bovenstaande afbeelding. Archeologisch onderzoek in "dekzandwelvingen- en vlakten" gebieden, die een middelmatige archeologische verwachtingswaarde scoren voor archeologische resten uit alle perioden, is noodzakelijk voor plangebieden groter dan 5.000 m² en bij bodemingrepen dieper dan 40 cm.
Voor de 'beekdalen en overige laagten' geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek bij bodemingrepen dieper dan 40 cm m.u.v. gebieden met een lage verwachting binnen plangebieden met meerdere verwachtingszones, en plangebieden met een lage verwachting die grenzen aan terreinen met waardevolle archeologische resten. Voorliggend plan omvat geen bodemingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 cm en daarmee geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat het erf in zijn huidige hoedanigheid voor het eerst te zien is op de topografische kaart uit omstreeks 1960. Binnen of direct grenzend aan het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en/of elementen gelegen. Met voorliggend plan wordt enkel een functieverandering van de bestaande gebouwen mogelijk gemaakt. Voorliggend plan heeft geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
4.10 Verkeer En Parkeren
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Haarstraat, een erftoegangsweg met een maximale snelheid van 60 km/h tussen Weerselo en Rossum. Het betreft een weg waarbij het verkeer dat zich op de Haarstraat bevindt, hoofdzakelijk bestaat uit bestemmingsverkeer naar de omliggende agrarische bedrijven en woningen en doorgaand verkeer tussen Rossum en Weerselo.
Door de planologisch wijziging van een bedrijfsbestemming met de mogelijkheid van exploitatie van een aannemersbedrijf naar een bedrijfsbestemming met een bedrijf met een vergelijkbare milieucategorie, gericht op werkzaamheden in de bouw- en landbouw sector, neemt het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied af.
Bij een aannemersbedrijf met personeel vinden de verkeersbewegingen, het type verkeer betreft een bedrijfsbus/ -auto met aanhanger, hoofdzakelijk in de ochtend bij vertrek en aan het einde van de middag bij terugkomst plaats. Initiatiefnemer exploiteert een kleinschalig bedrijf en heeft geen vast personeel in dienst. Verkeersbewegingen vanuit het bedrijf zullen met name voortkomen uit de werkzaamheden van de zelfstandige. De werkzaamheden van het nieuwe bedrijf, zoals de specialistische werkzaamheden en chauffeursdiensten die door de zelfstandige worden vaak op een andere locatie uitgevoerd. In dit geval zal er met name sprake zijn van verkeer van en naar de bedrijfswoning. De werkzaamheden omtrent handel zullen voornamelijk incidenteel verkeer met zich meebrengen en de verkeersbewegingen als gevolg hiervan zijn dan ook zeer beperkt. Als er sprake is van personeel, dan is er sprake van inhuurkrachten (ZZP-ers) en zij vertrekken vaak vanuit de eigen woning, incidenteel komen zij eerst naar het bedrijf voordat zij richting werklocatie gaan. De verkeersbewegingen ten behoeve van het bedrijf zijn dan ook zeer beperkt.
In zijn totaliteit is het aannemenlijk dat initiatiefnemer met zijn kleinschalige bedrijf minder verkeersbewegingen teweeg brengt dan de voormalige bezetting door het aannemersbedrijf met personeel. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Parkeren
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. De voertuigen ten behoeve van het bedrijf zullen overwegend inpandig worden geparkeerd. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken. Dit wijzigingsplan is gebaseerd op het moederplan “Buitengebied 2010”.
De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
5.2 Toelichting Op De Regels
5.2.1 Opbouw
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
- Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het wijzigingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. De begrippen van het bestemmingsplan “Buitengebied 2010 ” zijn van toepassing verklaard.
- Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. De wijze van meten van het bestemmingsplan “Buitengebied 2010 ” zijn van toepassing verklaard.
Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. In dit hoofdstuk en het daarin opgenomen artikel 'Bedrijf' worden de bestemmingsregels van het bestemmingsplan “Buitengebied 2010 ” van toepassing verklaard. In de regels worden enkele wijzigingen doorgevoerd. De wijzigingen worden in paragraaf 5.2.2 toegelicht.
Algemene regels
De algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" worden onverkort van toepassing verklaard op dit plan.
Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk worden de regels ten aanzien van het overgangsrecht zoals opgenomen in het bestemmingsplan “Buitengebied 2010 ” onverkort van toepassing verklaard. De slotregel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.2.2 Bestemmingen
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels en de overgangs- en slotregels, is de volgende bestemming in dit plan opgenomen:
Enkelbestemming
Bedrijf
Middels dit wijzigingsplan wijzigt de bestemming 'Bedrijf' waarbij de mogelijkheid van exploitatie van een aannemersbedrijf wordt vervangen door een bedrijf met werkzaamheden in de bouw- en landbouwsector. Zodoende wordt het mogelijk dat de initiatiefnemer zich met zijn bedrijf kan vestigen aan de Haarstraat 45 te Rossum. Daarnaast is aanvullend ook een zogenoemde voorwaardelijke verplichting opgenomen binnen deze bestemming. Op basis hiervan is het gebruik van de gronden ten behoeve van het bedrijf zoals beschreven in het artikel uitsluitend toegestaan indien het landschapsplan wordt uitgevoerd en vervolgens in stand wordt gehouden.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het wijzigingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan wordt geschaard onder categorie B onder 5, waardoor vooroverleg niet nodig is. Het betreft hier echter geen uitbreiding van een niet-agrarisch bedrijf, maar wel een vergelijkbare ontwikkeling waarbij vestiging van een in aard en omvang vergelijkbaar bedrijf in de bestaande bebouwing op het bestaande bedrijfsperceel plaatsvindt. De ontwikkeling is passend binnen de gebiedskenmerken en er vindt een versterking plaats van de ruimtelijke kwaliteit.
Waterschap Vechtstromen
Op 19 augustus 2019 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 6 maart 2020 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.