KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Erfinrichtingsplan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.2 Milieuzonering
4.3 Geur
4.4 Bodem
4.5 Geluid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Water
4.9 Ecologie
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
4.11 Verkeer / Parkeren
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
5.2 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
7.2 Zienswijzen
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Erfinrichtingsplan
Bijlage 2 Watertoets

Buitengebied, Korenmorsweg 6 Denekamp

Wijzigingsplan - Gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 08-02-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het wijzigingsplan "Buitengebied, Korenmorsweg 6 Denekamp" met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIWPKORENMORS6-VW01 van de gemeente gemeente Dinkelland.

1.2 wijzigingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan- en uitbouw

Een aan een (hoofd)gebouw aanwezig bouwwerk, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uit maakt van dat (hoofd)gebouw).

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 agrarisch bedrijf

Een bedrijf, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.6 archeologische waarden

Waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden. Bij toetsing aan de archeologische waarden zal telkens de archeologische verwachtings- en advieskaart zoals opgenomen in bijlage 9 van de toelichting toetsingskader zijn.

1.7 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bedrijf

Het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, verhandelen, in­stalleren en/of herstellen van goederen.

1.9 bedrijfsgebouw

Een gebouw, geen bedrijfswoning zijnde, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.10 bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

  • agrarische bedrijfswoning: een bedrijfswoning waarin te­vens (naast de agrariër) de rustende boer en familieleden tot de 2e graad woonachtig mogen zijn

1.11 bestaand

Ten aanzien van de vóór 1998 aanwezige bouwwerken, de na 1998 bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken, en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:

  • bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan.

1.12 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bijgebouw

Een gebouw, dat in bouwkundig en/of visueel opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw.

1.15 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.16 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.18 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.19 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goede­ren aan personen die die goederen kopen voor gebruik, ver­bruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een be­roeps- of bedrijfsactiviteit.

1.20 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.21 hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.22 huishouden

Een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, sani­taire voorzieningen en de entree.

1.23 kampeermiddel

Een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de Woningwet een bouwvergunning is vereist.

1.24 kas

Een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen, bomen, struiken of planten.

1.25 landschappelijke waarden

Waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied (bij de afweging van het begrip landschappelijke waarden zal de landschaps- en beheersvisie uit het Landschaps­ontwikkelingsplan, zoals opgenomen in bijlage 5 van de toelichting, steeds onderdeel van het toetsingskader zijn.

1.26 mantelzorg

Het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.27 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand.

1.28 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.29 parkeren

Een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen.

1.30 peil

a. indien op het land wordt gebouwd:

  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofd­toegang direct aan de weg grenst:

- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoe­gang;

  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofd­toegang niet direct aan de weg grenst:

- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofd­toegang bij voltooiing van de bouw;

b. indien over of in het water wordt gebouwd:

- het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);

1.31 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding.

1.32 stallen

In een garage of andere bewaarplaats zetten.

1.33 veldschuur

Een vrij in het open veld staande schuur, die wordt of werd gebruikt voor het stallen of het melken van vee, dan wel de opslag van agrarische producten of agrarische werktuigen.

1.34 voertuig

Vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren.

1.35 voorgevel

De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw, als voorgevel moet wor­den aangemerkt.

1.36 woning

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huis­vesting van één afzonderlijk huishouden.

1.37 woonhuis

Een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimten voor:
    1. 1. een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
    2. 2. mantelzorg;

met de daarbijbehorende:

  1. b. tuinen, erven en terreinen;
  2. c. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.2.1. onder c en toestaan dat een hoofdgebouw wordt gebouwd in afwijking van de situering van het bestaande hoofdgebouw, mits:
    1. 1. de huidige situering van het hoofdgebouw belemmeringen oplevert voor de omgeving dan wel voor de bewoners zelf en er met een gewijzigde situering een verbetering kan worden bewerkstelligd ten gunste van een goed woon- en leefklimaat, al dan niet vanwege stedenbouwkundige redenen;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. b. het bepaalde in lid 3.2.1. onder d en toestaan dat, in geval van gehele sloop van het hoofdgebouw met een bestaande inhoud van meer dan 2.000 m³, een nieuw hoofdgebouw wordt gebouwd met een inhoud van ten hoogste 2.000 m³, mits:
    1. 1. het nieuwe hoofdgebouw wordt gebouwd overeenkomstig de bestaande karakteristieke hoofdvorm;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. c. het bepaalde in lid 3.2.1. onder e en toestaan dat de inhoud van een woning wordt vergroot, mits:
    1. 1. de inhoud van de woning ten hoogste de inhoud van het hoofdgebouw zal bedragen;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  4. d. het bepaalde in lid 3.2.2. onder c en d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 200 m², mits:
    1. 1. deze afwijkingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van stalruimte voor dieren en/of de opslag van materieel dat gebruikt wordt voor het onderhoud van eigen gronden dan wel in situaties waar al 100 m² aan stalruimte voor dieren en/of de opslag van materieel aanwezig is;
    2. 2. er sprake is van eigendom van gronden buiten het erf met een omvang van ten minste 5.000 m²;
    3. 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. e. het bepaalde in lid 3.2.2. onder c en d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot, mits:
    1. 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast in relatie tot het verwijderen van een bestaande veldschuur uit het agrarisch gebied, waarbij de veldschuur wordt verplaatst binnen de grenzen van het bestemmingsvlak;
    2. 2. voor de bestaande veldschuur de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.7. onder j of artikel 4.7. onder g van het 'Bestemmingsplan Buitengebied 2010' is toegepast;
    3. 3. de oppervlakte van het bijgebouw ten hoogste 50 m² zal bedragen, tenzij de bestaande, te verplaatsen veldschuur groter is dan 50 m², in welk geval het bijgebouw 50 m² zal bedragen vermeerderd met een kwart van het aantal m²’s dat de te verplaatsen veldschuur groter is dan 50 m²;
    4. 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. f. het bepaalde in lid 3.2.2. onder g en toestaan dat aan- en uitbouwen tot ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw worden voorzien van een plat dak, mits:
  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van woonhuizen in combinatie met bedrijfsdoeleinden, anders dan een aan-huis-verbonden beroep of een caravanstalling;
  2. b. het gebruik van gedeelten van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij het hoofdgebouw voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
    1. 1. het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van het woonhuis, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
    2. 2. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in een hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw;
    3. 3. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 50 m² bedraagt;
    4. 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
    5. 5. detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
  3. c. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente bewoning;
  4. d. het gebruik van een hoofdgebouw voor meer dan één woning;
  5. e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  6. f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel;
  7. g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecadoeleinden;
  8. h. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten;
  9. i. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.4. onder e en toestaan dat een hoofdgebouw wordt gebruikt door meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning, mits:
    1. 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of een derde (huishouden van een) persoon;
    2. 2. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;
    3. 3. er sprake blijft van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft;
    4. 4. er sprake blijft van één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;
    5. 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    6. 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. b. het bepaalde in lid 3.4. onder e en toestaan dat in een hoofdgebouw meer dan één woning mag worden gebouwd, mits:
    1. 1. het aantal woningen ten hoogste twee zal bedragen, in geval de inhoud van het hoofdgebouw ten minste 1.000 m³ bedraagt;
    2. 2. het aantal woningen ten hoogste drie zal bedragen, in geval de inhoud van het hoofdgebouw ten minste 1.500 m³ bedraagt;
    3. 3. de bestaande bouwmassa van het hoofdgebouw niet wordt vergroot;
    4. 4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    5. 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. c. het bepaalde in lid 3.4. onder f en toestaan dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning in de vorm van bed and breakfast, mits:
    1. 1. de logiesverstrekking plaatsvindt binnen het bestaande hoofdgebouw. Er wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);
    2. 2. er maximaal twee kamers gerealiseerd worden en er maximaal 5 personen aanwezig mogen zijn;
    3. 3. er geen keukenblok in de wooneenheden wordt gemaakt;
    4. 4. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
    5. 5. er geen extra inrit wordt aangelegd in verband met de vestiging;
    6. 6. de vestiging alleen is toegestaan aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
    7. 7. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    8. 8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  4. d. het bepaalde in lid 3.4. onder k en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    1. 1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
    2. 2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
    3. 3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
    4. 4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m bedragen;
    5. 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden van de historische buitenplaatsen.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:

  1. a. de bestemming ‘Wonen’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Agrarisch - 1’, mits:
    1. 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 3 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010', vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Dinkelland op 18 februari 2010, van overeenkomstige toepassing zijn;
    2. 2. de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf” wordt aangebracht;
    3. 3. vestiging op een bestaand agrarisch bouwvlak niet mogelijk is;
    4. 4. deze wijziging niet wordt toegepast op gronden die zijn voorzien van de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’, ‘Waarde - Essen’, ‘Waarde - Archeologie 2’ en “reconstructiewetzone - extensiveringsgebied”;
    5. 5. er ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpassing een erfbeplantingsplan, afgestemd op de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan, zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels, is opgesteld;
    6. 6. er een zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als zelfstandig bedrijf, één en ander aangetoond met een bedrijfsplan;
    7. 7. de omvang van het bouwperceel maximaal 2,50 hectare zal bedragen;
    8. 8. de mest- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
    9. 9. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    10. 10. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

  1. a. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels zullen, wanneer op gronden grenzend aan de bestemming “Verkeer” gebouwen en overkappingen worden opgericht, de afstand van de gebouwen en overkappingen tot de as van de weg ten minste 15,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welke geval de afstand tot de as van de weg ten minste de bestaande afstand zal bedragen.
  2. b. Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van lid a en toestaan dat gebouwen dichter op de weg worden gebouwd, mits:
    1. 1. instemming is verkregen van de wegbeheerder vanuit een oogpunt van wegbeheer en/of verkeersveiligheid;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het gronden betreft waar een kampeerterrein voor klein kamperen is toegestaan;
  2. b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf, tenzij de gronden zijn voorzien van de bestemming “Bedrijf - Prostitutie”;
  3. c. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. d. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
  5. e. het storten van puin en afvalstoffen;
  6. f. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik ont­trokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  7. g. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
  2. b. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen en toestaan dat vóór een voorgevel wordt gebouwd op de wijze van:
    1. 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    3. 3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;

mits de afstand vanuit de voorgevel niet meer dan 1,50 m zal bedragen;

  1. c. de bestemmingsregels ten aanzien van het bouwen van gebouwen, waaronder overkappingen, en toestaan dat ten be­hoeve van het kleinschalig kamperen, gebouwtjes, waaronder overkappingen, ten behoeve van sanitaire voorzieningen wor­den gebouwd, mits:
    1. 1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen, waaronder overkappingen, per kampeerterrein ten hoogste 50 m² zal bedragen;
    2. 2. de goothoogte van een gebouw of een overkapping ten hoogste 3,00 m zal bedragen;
    3. 3. de dakhelling van een gebouw of een overkapping ten min­ste 18º zal bedragen;
    4. 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur­lijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:

  1. a. de bestemmingen ‘Agrarisch - 1’ of ‘Agrarisch - 2’, uitsluitend voorzover voorzien van een bouwperceel, of ‘Bedrijf’ worden gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf - Prostitutie’, mits:
    1. 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid ten minste de regels van de bestemming ‘Bedrijf - Prostitutie’, zoals opgenomen in bijlage 6 van het 'Bestemmingsplan Buitengebied 2010' van toepassing zijn;
    2. 2. de wijziging met betrekking tot agrarische bedrijven slechts toepasbaar is indien de agrarische functie wordt beëindigd;
    3. 3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    4. 4. de functie ondergebracht wordt in de bestaande gebouwen die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging;
    5. 5. de activiteiten uitsluitend plaatsvinden binnen de bestaande gebouwen;
    6. 6. voldoende parkeercapaciteit op het bijbehorende erf aanwezig is;
    7. 7. afschermende beplanting wordt aangebracht;
    8. 8. in het betreffende hoofdgebouw tevens wordt gewoond;
    9. 9. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. b. de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ wordt aangebracht en ten minste de regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2', zoals opgenomen in het 'Bestemmingsplan Buitengebied 2010' van toepassing zijn, mits:
  • door aanvullend historisch en/of archeologisch onderzoek archeologische waarden van terreinen naar voren komen, waarbij de aanwezigheid van archeologische resten is aangetoond;
  1. c. de dubbelbestemming ‘Waarde - Landschap’ wordt aangebracht en ten minste de regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap', zoals opgenomen in het 'Bestemmingsplan Buitengebied 2010' van toepassing zijn, mits:
    1. 1. door herstel- en/of ontwikkelingswerkzaamheden of door middel van natuurlijke aanwas, de waarde van een landschapselement in omvang en natuurlijke en/of landschappelijke waarden toeneemt, dan wel de wijziging wordt toegepast als gevolg van verplaatsing van een bestaand waardevol landschapselement;
    2. 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende agrarische bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    3. 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden van het waardevol landschapselement;

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Regels parkeren

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 10.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het 10.1 sub a met maximaal 10%.
  3. c. 10.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 10.2 sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in 10.2 sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. 10.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan: Buitengebied, Korenmorsweg 6 Denekamp.

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Erfinrichtingsplan

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie Korenmorsweg 6in Denekampis een plan ontwikkeld. De initiatiefnemer wil het bestemmingsvlak 'Wonen' van zijn perceel vergroten, zodat de ontwikkeling van een bijgebouw op de gewenste locatie mogelijk wordt. Momenteel zijn de gronden waar initiatiefnemer een bijgebouw wil bouwen bestemd voor agrarische doeleinden. Op grond van artikel 3.7 onder o is het mogelijk om de agrarische gronden te wijzigen naar een woonbestemming ten behoeve van het vergroten van bestemmingsvlakken. Initiatiefnemer wenst gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid.

Voorliggend wijzigingsplan voorziet daarin.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Ligging

Het perceel aan de Korenmorsweg 6 is gelegen in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Het betreffende perceel ligt op ca. 500 meter ten noordwesten van Noord-Deurningen en ca. 2 km ten noorden van de kern 'Denekamp'. Het perceel staat kadastraal bekend als gemeente Denekamp, sectie N, perceelsnummer 120 en heeft een perceeloppervlakte van 1.960 m². In figuur 1.1 is de ligging van Korenmorsweg 6 globaal weergegeven (rood omlijnd).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPKORENMORS6-VW01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging van het perceel aan de Korenmorsweg 6 (Bron: PDOK Viewer).

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop Korenmorsweg 6 te zien is. Het plangebied bestaat uit het bestaande bestemmingsvlak voor het wonen, met daaraan toegevoegd de agrarische gronden die middels dit plan tot wonen bestemd zullen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPKORENMORS6-VW01_0002.png"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (Bron: Ruimtelijke plannen).

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor de Korenmorsweg 6 in Denekamp geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'. Dit plan is op 18 februari 2010 vastgesteld door de Dinkellands gemeenteraad en is onherroepelijk in werking. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPKORENMORS6-VW01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' (Bron: Ruimtelijke plannen).

Zoals hierboven afgebeeld heeft het perceel aan de Korenmorsweg 6 in Denekamp een woonbestemming. De gronden, die gebruikt zullen worden voor het vergroten van het bestemmingsvlak van de bestemming wonen, hebben een agrarische bestemming. Zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPKORENMORS6-VW01_0004.png"

Figuur 1.4: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' (Bron: Ruimtelijke plannen).

De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn in eerste instantie bestemd voor het agrarisch gebruik. Het is niet toegestaan om op deze gronden gebouwen te bouwen die niet bedoeld zijn voor agrarische doeleinden. De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met de regels van het geldende bestemmingsplan.

Echter bestaat op grond van artikel 3.7 onder o de mogelijkheid om het geldende bestemmingsplan te laten wijzigen door het college van burgemeester en wethouders (wijzigingsbevoegdheid). Daarbij dient te worden voldaan aan de volgende vijf voorwaarden:

  1. 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 36 van overeenkomstige toepassing zijn;
  2. 2. de oppervlakte van het betreffende bestemmingsvlak voor het wonen na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ten hoogste 2.000 m² zal bedragen;
  3. 3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  4. 4. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing van de gronden ten behoeve van het wonen en de gronden als één aaneengesloten geheel worden ingericht;
  5. 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Initiatiefnemer wilt graag gebruik maken van de benoemde wijzigingsbevoegdheid, zodoende het bestemmingsvlak van de bestemming van zijn perceel te vergroten. Bij een dergelijk verzoek dient er een wijzigingsplan te worden aangeleverd om de wijzigingsprocedure te kunnen starten. Voorliggend wijzigingsplan is om deze reden opgesteld. In de navolgende hoofdstukken wordt aannemelijk gemaakt dat er aan alle eisen van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan.

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, Korenmorsweg 6 Denekamp' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1774.BUIWPKORENMORS6-VW01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het Plan

2.1 Huidige Situatie

In de huidige situatie bevindt zich op het plangebied een woning met een bijgebouw, waarbij parkeren op eigen terrein mogelijk is. Het plangebied wordt ontsloten door de Korenmorsweg, een weg buiten stedelijk gebied met één rijstrook, waarbij een maximumsnelheidsregime geldt van 60 km/u. Het dichtsbijzijnde verbindingsweg is gelegen op een afstand van circa 2 km ten oosten van het plangebied en betreft de provinciale weg (N342) die Hengelo met de Duitse stad Nordhorn verbindt. Verder zijn in de nabije omgeving van het plangebied voornamelijk agrarische functies/bedrijven aanwezig. In figuur 2.1 wordt een luchtfoto van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPKORENMORS6-VW01_0005.png"

Figuur 2.1: Luchtfoto plangebied (Bron: PDOK Viewer).

2.2 Toekomstige Situatie

In de toekomstige situatie zal het bestemmingsvlak van de bestemming wonen die voor het plangebied geldt vergroot worden. Dit wordt gedaan ten koste van de naastgelegen agrarische gronden. Hierdoor wordt het mogelijk om ten noordwesten van de woning een bijgebouw te bouwen. De afstand tussen de woning en het bijgebouw bedraagt circa 11 meter, waarmee voldaan wordt aan de vereiste dat een bijgebouw niet op een afstand van groter dan 25 meter van het hoofdgebouw gelegen mag zijn.

Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken dient er te worden voldaan aan bepaalde voorwaarden, zoals bedoeld in artikel 3.7 onder o van het geldende bestemmingsplan. De voorwaarden zijn:

  1. 1. De oppervlakte van het betreffende bestemmingsvlak voor het wonen zal na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ten hoogste 2.000 m² bedragen. Hier wordt aan voldaan, aangezien de oppervlakte van het betreffende bestemmingsvlak voor het wonen na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid circa 1.987 m² bedraagt.
  2. 2. Er is geen sprake van een onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt. Op voorhand wordt geacht dat hieraan wordt voldaan. De onderbouwing wordt nader beschreven in Hoofdstuk 4.
  3. 3. Er is sprake van een goede landschappelijke inpassing van de gronden ten behoeve van het wonen en de gronden worden als één aaneengesloten geheel ingericht. Hier wordt aan voldaan, gelet erop een erfinrichtingsplan is opgesteld dat als Bijlage 1 is bijgevoegd bij dit wijzigingsplan. In het erfinrichtingsplan worden de gronden op een passende wijze ingericht en worden er landschapsmaatregelen toegevoegd. In figuur 2.2 is een fragment opgenomen van het erfinrichtingsplan.
  4. 4. Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de waarden van de historische buitenplaatsen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Hier wordt aan voldaan. Zoals in ad 3 beschreven, is er een erfinrichtingsplan opgesteld ten behoeve van de ontwikkeling. Bij het maken van dit plan is rekening gehouden met het oude hoeven landschap en het jonge heideontginningslandschap, zoals aanwezig bij het plangebied. Door het toevoegen van passende landschapsmaatregelen wordt de ruimtelijke kwaliteit van beide landschappen fors verbeterd en zijn deze beter zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPKORENMORS6-VW01_0006.png"

Figuur 2.2: Fragment van het erfinrichtingsplan (Bron: Ad Fontem Ruimtelijk Advies).

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

Voorliggende ontwikkeling heeft betrekking op het vergroten van het bestemmingsvlak 'Wonen', waarvoor het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' een wijzigingsbevoegdheid bevat. Als gevolg van de ontwikkeling wordt het mogelijk om een bijgebouw te bouwen op een gewenste locatie. Het initiatief sluit aan bij een verbetering van het woonmilieu ter plaatse, waardoor niet enkel de initiatiefnemer maar ook de toekomstige generatie profijt aan zal hebben.

Geacht wordt dat voorliggend wijzigigsplan in overeenstemming is met de Nationale Omgevingsvisie.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Voorliggend wijzigingsplan heeft betrekking op het vergroten van het bestemmingsvlak wonen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de naastgelegen agrarische gronden. Omdat er sprake is van een functiewijziging waarbij beslag wordt gelegd op ruimte in het buitengebied, dient te worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging, dat desalniettemin gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Als gevolg van voorliggend wijzigingsplan wordt het bestaande bestemmingsvlak wonen vergroot, zodoende de mogelijkheid wordt gecreëerd om ten noordwesten van de woning een bijgebouw (schuur) te bouwen. Op basis van jurisprudentie is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als:

  • er meer dan 11 woningen worden gerealiseerd (ABRvS 16 september 2015/ABRvS 25 maart 2015);
  • bij bedrijvigheid/kantoor uitbreidingen groter dan 540 m² (ABRvS 24 augustus 2016).

Geacht wordt dat de voorliggende ontwikkeling - gezien zijn aard en de kleinschalige toename van bebouwing in het buitengebied - niet ladder plichtig is. Het toetsen van de ontwikkeling aan de ladder kan hierdoor achterwege blijven.

Ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, dient gemotiveerd te worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Op voorhand kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. In de navolgende hoofdstukken wordt dit nader gemotiveerd.

3.2 Provinciaal Beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPKORENMORS6-VW01_0007.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel).

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes.

artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

lid 2

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:

In de huidige situatie van het erf aan de Korenmorsweg 6 te Denekamp is het woonperceel te klein om een nieuwe bijgebouw op een gewenste plek te bouwen. Het is daarom de wens van initiatiefnemer om het woonperceel te vergroten. Hiervoor biedt het huidige geldende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied 2010' een wijzigingdbevoegdheid waarbij het bestaande woonperceel ten koste van de naastgelegen agrarische gronden tot een oppervlakte van ten hoogste 2.000 m² vergroot kan worden. Met deze vergroting kan het beoogde bijgebouw gebouwd worden op de gewenste locatie, net zoals dat mogelijk is voor iedere andere woning in het buitengebied van de gemeente Dinkelland.

Geconcludeerd kan worden dat er voldaan wordt aan artikel 2.1.3 Zuinig en zorvuldig ruimtegebruik.

artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een erfinrichtingsplan opgesteld. De landschappelijke inpassing is gebaseerd op de kenmerken van het gebied. De keuzes in het erfinrichtingsplan zijn tevens hierop gebaseerd. Als gevolg van de ontwikkeling wordt er fors geïnvesteerd in het landschap, onder andere door het toevoegen van gebiedseigen landschapsmaatregelen. Geacht wordt dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt versterkt.

Geconcludeerd kan worden dat er wordt voldaan aan artikel 2.1.5 van de omgevingsverordening van provincie Overijssel.

artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Op grond van artikel 2.1.6 dient bij een nieuwe functie of grootschalige uitbreiding van een bestaande functie in de Groene Omgeving aangetoond worden dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate gecompenseerd wordt door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Er is geen sprake van een nieuwe functie dan wel een grootschalige uitbreiding van een bestaande functie in de Groene Omgeving. Voorliggend wijzigingsplan voorziet enkel in het vergroten van het bestemmingsvlak voor het wonen, zodat het mogelijk wordt om een bijgebouw - dat al wordt toegelaten - op een andere locatie te bouwen. De ontwikkeling zorgt niet voor een verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden.

Geconcludeerd kan worden dat er wordt voldaan aan artikel 2.1.6 van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang, gelet op het feit dat het plangebied zich in het buitengebied van de gemeente Dinkelland bevindt. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPKORENMORS6-VW01_0008.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is aangegeven met een rode markering (Bron: provincie Overijssel).

Zoals blijkt uit figuur 3.2 behoort het plangebied zich tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

De plannen van van de initiatiefnemers doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor agrarische bedrijven en andere functies in de omgeving.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPKORENMORS6-VW01_0009.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is aangegeven met een rode markering(Bron: provincie Overijssel).

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk door de wind gevormd zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.

Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

De natuurlijke laag is binnen het plangebied niet meer zichtbaar, omdat de gronden reeds bewerkt zijn. Ter plaatse van de beoogde uitbreidingslocatie is eveneens de natuurlijke laag niet zichtbaar. Er zijn immers geen zichtbare hoogteverschillen te zien of een watersysteem. Geacht wordt dat voorliggende wijzigingsplan geen invloed heeft op de natuurlijke laag.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Oude hoevenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPKORENMORS6-VW01_0010.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is aangegeven met een rode markering (Bron: provincie Overijssel)

De kenmerken van deze aanduiding zijn landschappen met verspreide erven, contrastrijke landschappen met veel variatie op de korte afstand: open es, kleinschalige flank met erf, kleinschalige natte laagtes met veel houtwallen, open heidevelden en -ontginningen. Daartussen: kleinere (boven)lopen van beken.

Als er ontwikkelingen plaatsvinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan het behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting, open es(je), beekdal, vormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.

Voorliggend wijzigingsplan is ontwikkeld voor de vergroting van het bestemmingsvlak wonen, zodat mogelijk wordt om een bijgebouw te realiseren. Als gevolg van het plan is een erfinrichtingsplan opgesteld, wat als Bijlage 1 is bijgevoegd bij dit wijzigingsplan. In het erfinrichtingsplan is te lezen dat er binnen het plangebied landschapsmaatregelen zijn toegevoegd om het landschap te versterken en beter zichtbaar te maken. Geacht wordt dat er voldaan wordt aan de ambities van het oude hoevenlandschap.

Laag van de beleving

De laag van de beleving kent het kenmerk 'Donkerte' aan het gebied toe. In figuur 3.5 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPKORENMORS6-VW01_0011.png"

Figuur 3.5: Laag van de beleving, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is aangegeven met een rode markering (Bron: provincie Overijssel).

De donkere gebieden zijn de gebieden waar het ‘s nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief ‘luwe’ dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.

Als er ontwikkelingen plaatsvinden in donkere gebieden, dan dragen deze bij aan het behoud van het rustige en onthaaste karakter van de 'donkere' gebieden. In de donkere gebieden wordt enkel de minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht wenselijk geacht. Ook is veel aandacht voor het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen in het buitengebied.

Als gevolg van de beoogde ontwikkeling wordt het bestemmingsvlak wonen vergroot, zodat het bouwen van een bijgebouw op de gewenste plek mogelijk wordt. Voor het bijgebouw zullen er minimale noodzakelijke lichtbronnen gerealiseerd worden, hoofdzakelijk één lichtbron om het bijgebouw te kunnen waarnemen vanaf de woning en één lichtbron in het bijgebouw. Geacht wordt dat er in het voorliggend wijzigingsplan voldoende rekening wordt gehouden met de laag van de beleving.

De 'Stedelijke laag' heeft binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijft daarom verder buiten beschouwing. Dit omdat het plangebied in het buitengebied van de gemeente Dinkelland is gelegen.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Dinkelland

De gemeenteraad van de gemeente Dinkelland heeft op 31 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Dinkelland, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Dinkelland en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.

De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:

  1. 1. We doen het samen.
  2. 2. We geven het goed voorbeeld.
  3. 3. We wentelen niet af op volgende generaties.
  4. 4. We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.

De gemeente Dinkelland wil een economische sterk buitengebied met veel verschillende functies, waarin alle bewoners en gebruikers aan hun trekken komen. Het Twentse landschap van Dinkelland is een uniek coulisselandschap met houtwallen, singels, essen, ontginningen, natuurgebieden en landgoederen. Dit landschap draagt in grote mate bij aan de identiteit van de streek. De houtwallen en singels vormen verbindingen van natuurgebied naar natuurgebied die voor veel planten en dieren belangrijk zijn. Kortom zowel mensen als dieren voelen zich hier thuis. Het is voor iedereen belangrijk om een sterk en mooi buitengebied te behouden.

In het buitengebied van Dinkelland komen veel verschillende functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. Zoals landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en ook wonen. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Dit zijn bijvoorbeeld de hernieuwbare opwekking van energie en de vraag naar voldoende waterberging.

Al deze functies leggen samen veel druk op het buitengebied. Daarom het uitgangspunt: de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente Dinkelland streeft naar een buitengebied met een mooie balans tussen het landgebruik, de leefbaarheid en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dat maakt het buitengebied sterker en is gunstig voor de leefbaarheid. Dit wordt gedaan samen met de inwoners, partners en de gebruikers.

De speerpunten voor het buitengebied zijn:

  • toekomstgerichte agrarische sector waarbij duurzamere landbouw wordt
  • gestimuleerd;
  • goede staat van landschap en biodiversiteit waarbij we samenwerking zoeken
  • met de landbouw;
  • kwalitatief toerisme waarbij groei mogelijk is met respect voor landschap en
  • natuur.

Daarnaast bevat de Omgevingsvisie van de gemeente Dinkelland een waardenkaart waarop de gebiedswaarden ter plaatse is aangegeven. In figuur 3.6 is daar een fragment van weergegeven. Het plangebied is globaal rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPKORENMORS6-VW01_0012.png"

Figuur 3.6: fragment waardenkaart (Bron: Waardenkaart Dinkelland).

Zoals in figuur 3.6 te zien is kent het plangebied een lage gebiedswaarde en een hoge dynamiek. De bijbehorende waarden zijn o.a: openheid; efficiënt agrarisch landschap; kavelsloten; wegen met bomenrijen en moderne erfopzet. Bij ontwikkelingen wordt geadviseerd om in te spelen op: de schaal van het landschap ter plaatse; het agrarische karakter; gemengde functie; bouwwijze en inrichting die in de directe omgeving gebruikelijk is; opgeruimd landschap; geclusterde bebouwing; heldere structuren; verbeteren van de biodiversiteit en vasthouden van water.

Toets en conclusie

Naar aanleiding van het plan wordt het bestemmingsvlak voor het wonen aan de Korenmorsweg 6 in Denekamp vergroot, zodat mogelijk wordt om een bijgebouw op een gewenste locatie te bouwen. Voor een goede landschappelijke inpassing is er een erfinrichtingsplan opgesteld, waarin diverse landschapsmaatregelen zijn opgenomen. Het landschap ter plaatse van het plangebied wordt daarmee gerespecteerd en waar nodig versterkt. Daarnaast wordt middels de herinrichting van het woonperceel gezorgd voor een betere erfopzet.

Verder heeft het vergroten van het bestemmingsvlak voor het wonen en het realiseren van een bijgebouw geen onevenredige nadelige gevolgen voor de naastgelegen agrarische bedrijven, omdat bij de vergroting rekening wordt gehouden met zowel de wettelijke gestelde richtafstanden als richtafstanden vanuit de VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'. Hierdoor worden agrarische bedrijven in de omgeving niet belemmerd.

Geacht wordt dat voorliggende wijzigingsplan volledig in overeenstemming is met de Omgevingsvisie van de gemeente Dinkelland.

3.3.2 Woonvisie 2016+ gemeente Dinkelland

Op 11 juli 2016 is de Woonvisie 2016+ vastgesteld. De centrale ambitie van de woonvisie is dat het voor alle doelgroepen, jong en oud, het aantrekkelijk wonen blijft in Dinkelland. Hiervoor dient het woningaanbod gevarieerd en comfortabel en toekomstbestendig te zijn, zodat men ook op latere leeftijd thuis kan blijven wonen. Hierbij hoort een passend voorzieningenniveau en betrokkenheid van inwoners tot elkaar, waardoor de leefbaarheid in de negen kernen wordt versterkt.

De visie is vertaald in drie ambities:

  • kwaliteitsslag maken: in stand houden kwaliteit centrumgebied/kernwinkelgebieden, verduurzamen en toekomstbestendig maken van de woningvoorraad, gerichte aanpak in buurten door renovatie van woningen en woonomgeving
  • beschikbaarheid: voor iedere doelgroep een woning. Het nieuwbouwprogramma wordt afgestemd met regiogemeenten, nieuwe plancapaciteit wordt getoetst aan afwegingskader, flexibele woningdifferentiatie in bestemmingsplannen en nieuwbouwaccenten op sociale huur en voor middeninkomens.
  • betaalbaarheid: passende prijs met bijbehorende kwaliteit. Beperkte vermindering van de kernvoorraad sociale huurwoningen is mogelijk, voortzetten starterslening, onderzoek naar blijverslening, in huurprijsbeleid corporatie wordt huurprijs beter afgestemd op inkomen.

Dinkelland krijgt de komende jaren te maken met enige bevolkingskrimp. Tot 2035 blijft het aantal huishoudens nog wel toenemen, waarvoor nog aanvullende nieuwbouw nodig is. De gemeente vindt het belangrijk dat er in alle kernen woningen worden gebouwd om te kunnen voorzien in de lokale woonbehoefte. Consumenten en ontwikkelaars vragen om meer ‘ontwikkel-vrijheid’, meer maatwerk en mogelijkheden om eigen ideeën te kunnen vormgeven. Een nieuwbouwprogramma moet flexibel zijn naar type woning, prijsklassen, eigendomsvormen en woonconcepten. De gemeente volstaat in de Woonvisie met een prioritering voor welke doelgroepen het bestemmingsplan geschikt is.

Voor de kleine kernen wordt de woningdifferentiatie op andere wijze bepaald, omdat het erg moeilijk is om inzicht te krijgen in de woonwensen van verschillende doelgroepen. Daarom worden er bestemmingsplannen gerealiseerd met een flexibele woningdifferentiatie. Verder wordt aan marktpartijen en corporatie gevraagd om concrete bouwplannen te ontwikkelen. Bij het niet voldoende op gang komen van de bouwproductie in een bepaalde kern worden de verschillende doelgroepen die actief zijn op de woningmarkt betrokken en worden concrete woonwensen geïnventariseerd.

Toets en conclusie

Naar aanleiding van het plan wordt het bestemmingsvlak voor het wonen vergroot, waardoor mogelijk wordt om een bijgebouw op een gewenste locatie te realiseren. Er worden geen nieuwe woningen gerealiseerd, waardoor een toetsing aan de woonvisie achterwege kan blijven.

3.3.3 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving gemeente Dinkelland

Zoals reeds aan bod is gekomen in paragraaf 3.2.1 zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel op 3 juli 2013 vastgesteld. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving maakt hier onderdeel van uit. Op basis van het provinciaal beleid ten aanzien van dit instrument is het mogelijk om op gemeentelijk niveau beleidskaders vast te stellen. De gemeenten Dinkelland heeft op 8 oktober 2013 het beleidskader 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' vastgesteld. Het beleidskader dient als toetsingskader voor de gemeente om aangevraagde ontwikkelingen in het landelijke gebied te kunnen beoordelen op basis van de kwaliteitsimpuls. Tegelijkertijd biedt het beleidskader aanvragers handvatten om hun aanvraag vorm te geven in combinatie met de kwaliteitsimpuls. Het kader streeft na om dit nieuwe instrument zoveel mogelijk te objectiveren en eenduidig toe te passen.

In het beleid Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van de gemeente Dinkelland wordt onderscheid gemaakt tussen grootschalige en kleinschalige ontwikkelingen. Bij grootschalige ontwikkelingen wordt naast een investering in de ontwikkeling zelf, tegelijkertijd geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit. Bij elke ontwikkeling op een bestaand bouwblok waarbij meer dan 500m3 bebouwing wordt toegevoegd, geldt op basis van de regels van het bestemmingsplan Buitengebied en het gemeentelijk beleid, de noodzaak tot landschappelijke inpassing.

Zodra sprake is van een grootschalige ontwikkeling, geldt een meer gebiedsgerichte benadering. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is dan van toepassing, náást de basisinspanning. Dat geldt voor nieuwe functies en grootschalige uitbreiding van bestaande functies in het buitengebied. Belangrijk voor het gemeentelijk beleidskader is om te bepalen wanneer sprake is van een grootschalige of kleinschalige ontwikkeling.

Kleinschalige ontwikkelingen: ontwikkelingen met een kleinschalige impact

In de gevallen waarbij medewerking kan worden verleend aan een ontwikkeling welke in het bestemmingsplan zijn geregeld, hetzij bij recht, hetzij met toepassing van een afwijking, dan geldt deze ontwikkeling in principe als een ontwikkeling met een kleinschalige impact en hoeft er geen kwaliteitsimpuls in de groene omgeving te worden geleverd en kan worden volstaan met de basisinspanning.

Grootschalige ontwikkelingen: ontwikkelingen met een grootschalige impact

Is er wél een bestemmingsplanprocedure nodig (bijv. ten behoeve van een verruiming van een bestemmingsvlak) dan is er sprake van een ontwikkeling met een grootschalige impact. Dit geldt ook voor een partiële herziening in de vorm van een verandering van de bestemming of een aanduiding. Op dat moment moet er naast de basisinspanning een kwaliteitsimpuls van de groene omgeving plaatsvinden.

Partiële wijzigingen zijn evenwel dusdanig beperkt qua impact dat het reëel is deze niet onder de reikwijdte van de kwaliteitsimpuls te laten vallen. Hierop dient een uitzondering gemaakt te worden indien hogere regelgeving expliciet aangeeft dat het gaat om een grootschalige ontwikkeling en voorschrijft dat hierop KGO van toepassing is.

Vb. In de toelichting op de omgevingsverordening is bijvoorbeeld opgenomen dat bij uitbreiding van agrarische bedrijven boven de 1,5 hectare de kwaliteitsimpuls moet worden toegepast.

Toets en conclusie

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het vergroten van het bestemmingsvlak voor het wonen en het realiseren van een bijgebouw op een gewenste locatie ten behoeve van de woning aan de Korenmorsweg 6 in Denekamp. De ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt via het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid in het geldende bestemmingsplan. Gesproken kan worden van een kleinschalige ontwikkeling met een kleinschalige impact op het buitengebied. Een basisinspanning is voldoende. De ontwikkeling dient landschappelijk ingepast te worden.

Zoals reeds beschreven is ten behoeve van de ontwikkeling een erfinrichtingsplan gemaakt, waarin de ontwikkeling landschappelijk is ingepast. Het erfinrichtingsplan is als Bijlage 1 bijgevoegd bij dit wijzigingsplan. Geacht wordt hiermee dat er voldaan is aan de basisinspanning.

Geconcludeerd kan worden dat voorliggend wijzigingsplan in overeenstemming is met het beleid Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van de gemeente Dinkelland.

3.3.4 Nota 'De casco benadering in Noordoost-Twente'

De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.

Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.7) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco. Het plangebied is rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPKORENMORS6-VW01_0013.png"

Figuur 3.7: Fragment casco-kaart (Bron: Cascokaart Overijssel).

Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:

  1. 1. Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de cascokaart.
  2. 2. Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de cascokaart.
  3. 3. Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de cascokaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).

Toets en conclusie

Op basis van de casco-kaart blijkt dat de landschapselementen bij het plangebied onderdeel zijn van de Casco. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling worden er echter geen landschapselementen verwijderd.

Geconcludeerd kan worden dat voorliggende wijzigingsplan volledig in overeenstemming is met de nota 'De casco benadering in Noordoost Twente'.

3.3.5 Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016

De Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 bevat het welstandsbeleid voor de beide gemeenten. In de nota is het grondgebied opgedeeld in deelgebieden voor de kernen en het buitengebied. Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveaus van omgevingskwaliteit:

  1. 1. Basis omgeving
  2. 2. Midden omgeving
  3. 3. Bijzondere omgeving

Het niveau dat van toepassing is geldt voor de algemeen heersende karakteristiek van een gebied. De waarde is dus door de bestaande omgeving bepaald. Het komt voor dat binnen een gebied een gebouw of complex ligt dat zich door de bijzondere kwaliteit onderscheidt. Deze wordt apart genoemd. De welstandsbeoordeling in deze gebieden is gericht op het behouden en versterken van de basiskwaliteiten van de gebieden. Bij de welstandsbeoordeling wordt vooral gekeken of het bouwplan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (van hoofdvorm tot materiaal en detail). Afhankelijk van het soort
bouwwerk komen de volgende beoordelingsmodellen voor:

  • ‘Ambtelijk’: alleen kleine bouwwerken van- en voor de voorgevel worden getoetst. Deze toets vindt ambtelijk plaats. Bouwplannen achter de voorgevel zijn toetsvrij.
  • 'Stadsbouwmeester’: de stadsbouwmeester toetst.
  • ‘Q-team’: het Q-team beoordeelt en kan daarbij in overleg treden met de initiatiefnemer en/of ontwerper.

Toets en conclusie

Het plangebied ligt in een gebied dat het niveau 'Midden' heeft. De amitie bij dit niveau is het behouden en respecteren voor de afwisseling tussen open- en besloten landschappen en hoogteverschillen. Ook belangrijk: het behoud van de losse strooiing van compacte erven rondom de essen en kampen (soms landschapsgekeerd: met de achterzijde naar de weg). Bij het bouwen van gebouwen geldt een enkelvoudige bouwmasse met eenduidige kapvorm, sturing op behoud en stimulering van de agrarische architectuur (voor-/achterhuisprincipe) met bijbehorende detaillering en materiaalgebruik, sturing op nieuw- en verbouw passend bij bebeouwingskarakteristieken met overwegend traditioneel materiaalgebruik. Dit geldt op alle gevels van de te bouwen gebouwen.

Op voorhand worden er geen belemmeringen verwacht vanuit de Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016. Toetsing op welstand vindt uiteindelijk plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen van het bijgebouw bij de woning.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets en conclusie

Er wordt middels dit wijzigingsplan de vergroting van het bestemmingsvlak voor het wonen en het bouwen van een bijgebouw mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is concreet beschreven in Hoofdstuk 2. Het huidige gebruik van het plangebied ter hoogte van de woning is wonen. Ter hoogte van de gronden die onder de woonbestemming worden gebracht is er sprake van een agrarische bestemming.

Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:

“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.

Als een project voorziet in een (gedeeltelijke) functiewijziging, maar de bebouwde oppervlakte hetzelfde blijft, lijkt gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) geen sprake te zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Op basis van deze uitspraak lijken de volgende aspecten voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject relevant: (een uitbreiding) van de bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling. Ten aanzien van de relevante aspecten kan tevens een verwijzing worden gemaakt naar de uitspraak van de Raad van State van 29 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1832).

Voorliggend plan heeft betrekking heeft op de vergroting van het bestemmingsvlak voor het wonen, zodat het mogelijk wordt om een bijgebouw - dat al toegelaten is in het geldende bestemmingsplan - op een gewenste locatie te bouwen. Er is dus geen sprake van een toename in de bebouwde oppervlakte. Hierdoor kan niet gesproken worden van een stedelijk ontwikkelingsproject.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' geen belemmering vormt voor onderhaving wijzigingsplan.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPKORENMORS6-VW01_0014.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets en conclusie

In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk' (buitengebied). Als gevolg van de ontwikkeling wordt het bestemmingsvlak voor het wonen vergroot, zodat het mogelijk wordt om een bijgebouw op een andere locatie te bouwen. Een bijgebouw of een woning zijn geen milieubelastende objecten, waardoor op voorhand geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden (externe werking).

De vergroting van het bestemmingsvlak van de bestemming wonen kan echter wel de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten (interne werking). Dit kan het geval zijn wanneer het bestemmingsvlak van een gevoelige functie wordt vergroot, waardoor de onderlinge afstand tussen een bedrijf en de gevoelige functie zodanig verkleind wordt dat de gestelde richtafstanden niet behaald kunnen worden en daardoor de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van een bedrijf worden aangetast. De aantasting komt vanwege de bescherming van een gevoelige functie, in dit geval wonen, die uitgebreid wordt.

In de nabije omgeving van het plangebied zijn twee agrarische bedrijven gelegen. Voor wat betreft het bedrijf ten zuiden van het plangebied dat zich bezighoudt met het fokken en houden van melkvee gelden op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' de volgende richtafstanden: geur 100 meter; stof 30 meter; geluid 30 meter; en gevaar 0 meter. De grootste richtafstand geldt voor geur die 100 meter bedraagt. Ten aanzien van het agrarisch bedrijf ten noorden van het plangebied dat zich bezighoudt met fokken en houden van runderen, niet zijnde intensieve veehouderij, geldt precies dezelfde richtafstanden.

Wanneer sprake is van een agrarisch bedrijf in het buitengebied, dan dient er in plaats van de richtafstanden voor wat betreft het aspect geur gekeken te worden naar de wettelijke afstanden die in de Wet geurhinder en veehouderij zijn bepaald. Dit wordt dan ook nader behandeld in paragraaf 4.3. Voor de aspecten geluid, stof en gevaar wordt hieronder gemotiveerd waarom sprake is/blijft van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Voor wat betreft het agrarisch bedrijf ten zuiden van het plangebied bedraagt de onderlinge afstand met het plangebied circa 38 meter. Daarbij is gemeten vanaf het agrarisch bouwperceel tot aan de gevel van de woning. Geconcludeerd kan worden dat de geadviseerde richtafstanden van 30 meter voor stof en geluid worden gehaald. De afstand betreft een bestaande situatie en de uitbreiding van het bestemmingsvlak wonen vindt voornamelijk aan de andere zijde plaats. De bestaande afstand wordt daardoor niet kleiner. Geacht wordt dat er ten aanzien van dit bedrijf sprake is/blijft van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De onderlinge afstand met het bedrijf ten noorden van het plangebied bedraagt circa 80 meter. Daarbij is wederom gemeten van het agrarisch bouwperceel tot aan de gevel van de woning. De geadviseerde richtafstanden, met uitzondering van de richtafstanden voor het aspect geur, worden ruimschoots behaald. Geacht wordt dat er ten aanzien van dit bedrijf sprake is/blijft van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Resumerend kan geconcludeerd worden dat er vanuit het aspect milieuzonering geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig wijzigingsplan, voor zover de richtafstanden voor het aspect geur buiten beschouwing worden gelaten.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wgv dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets en conclusie

Zoals eerder beschreven in paragraaf 4.2 dient er bij agrarische bedrijven in het buitengebied gekeken te worden naar de bepalingen van de Wgv. Voor sommige dieren is er geen geuremissie vastgesteld, waardoor de wettelijke afstanden van de Wgv aangehouden moeten worden.

In onderhavig geval is er sprake van twee agrarische bedrijven. Ten noorden van het plangebied bevindt zich een agrarisch bedrijf dat zich bezighoudt met het fokken en houden van rundvee en ten zuiden van het plangebied is een agrarisch bedrijf gelegen dat zich bezig houdt met het fokken en houden van melkvee. Op basis van Wgv zijn er voor dit soort dieren geen geuremissies vastgesteld. Hierdoor dient er gekeken te worden naar de wettelijke richtafstanden.

Voor het buitengebied geldt op basis van de Wgv dat de afstand tussen een geurbelastend object en een geurgevoelig object minimaal 50 meter moet bedragen. Als er gemeten wordt vanaf het agrarisch bouwperceel van de agrarische bedrijven tot het dichtsbijzijnde gevel van het geurgevoelig object (woning), dan bedraagt de onderlinge afstand tussen het plangebied en het agrarisch bedrijf ten zuiden van het plangebied circa 38 meter en voor het bedrijf ten noorden van het plangebied circa 80 meter. De wettelijke afstand van 50 meter wordt voor het agrarisch bedrijf ten zuiden van het plangebied niet behaald. Dit betreft echter een bestaande situatie, de afstand wordt niet kleiner. Voor wat betreft het agrarisch bedrijf ten noorden van het plangebied wordt de wettelijke afstand van 50 meter ruimschoots gehaald. Nader geuronderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect geur geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig wijzigingsplan.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets en conclusie

Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:

als het gaat om bouwwerken die de grond niet raken of het bestaande, niet wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd;

het bouwwerk een te verwezenlijken bebouwingsoppervlakte heeft van ten hoogste 50 m²;

  • als het gaat om het bouwen van bouwwerken waarin niet (nagenoeg) voortdurend mensen zullen verblijven (Woningwet, artikel 8, derde lid). Hierbij wordt een verblijftijd van minder dan 2 uur gehanteerd;
  • als B&W vrijstelling verlenen omdat er al voldoende gegevens met betrekking tot de bodemkwaliteit bekend zijn, bijvoorbeeld op basis van een reeds eerder uitgevoerd bodemonderzoek (maximaal 5 jaar oud en waarbij het gebruik sindsdien niet is gewijzigd).
  • Het voorliggende plan maakt geen bouwwerken mogelijk waarin mensen langer dan 2 uur zullen verblijven. Derhalve geldt dat het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk is. Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets en conclusie

Het geldende bestemmingsplan laat één geluidsgevoelige functie toe. Dit is de bestaande woning aan de Korenmorsweg 6 te Denekamp. Als gevolg van het plan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies opgericht. Een toetsing aan het aspect geluid kan daarom achterwege worden gelaten.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor onderhavig wijzigingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets en conclusie

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling zal het bestemmingsvlak voor het wonen aan de Korenmorsweg 6 in Denekamp vergroot worden, waardoor het mogelijk wordt om een bijgebouw - dat al wordt toegestaan volgens het geldende bestemmingsplan - op een andere gewenste locatie te bouwen.

Het plangebied bevindt zich aan één ontsluitingsweg. Gelet erop dat het bouwen van 1.500 woningen met een enkele ontsluitingsweg niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, wordt geacht dat bij het bouwen van één bijgebouw eveneens sprake is van een plan dat niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Daarnaast dient gekeken te worden of de voorgenomen ontwikkeling zorgt voor extra verkeersbewegingen, waardoor de luchtkwaliteit verontreinigt kan worden. Dit is zoals eerder beschreven bedoeld om extra gevoelige mensen voor matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Het bouwen van een bijgebouw op een andere locatie zal echter niet zorgen voor extra verkeersbewegingen. Het bijgebouw wordt immers al toegelaten en is ondergeschikt aan de woning. De verkeersbewegingen die teweeg komen zijn hoofdzakelijk bedoeld om de woning aan de Korenmorsweg 6 te bereiken.

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het bouwen van een bijgebouw niet bijdraagt aan de luchtverontreining en daardoor de luchtkwaliteit ter plaatse niet zal verslechteren.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor onderhavig wijzigingsplan.

4.7 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Toets en conslusie

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling worden er geen gevoelige functies opgericht. Een toetsing aan externe veiligheid is dan ook niet noodzakelijk. Volledigheidshalve is er wel aan hand van de Risicokaart een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 4.2 is een uitsnede opgenomen van de Risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPKORENMORS6-VW01_0015.png"

Figuur 4.2: Risicokaart Nederland 'Korenmorsweg 6' (Bron: Arcgis Risicokaart Nederland).

Uit de inventarisatie blijkt dat er geen risicobronnen gelegen zijn in de nabije omgeving van het plangebied. Wel zijn ten zuidoosten van het plangebied een publieksgebouw en een hotel/pension gelegen. Het bouwen van een bijgebouw leidt echter niet tot gevaarlijke situaties voor deze bestemmingen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'Externe veiligheid' geen belemmering vormt voor onderhavig wijzigingsplan.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid Waterschap Vechtstromen

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 21 april 2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 2. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

Het aspect 'Water' vormt geen belemmering voor onderhavig wijzigingsplan.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren (Bergvennen) liggen op minimaal 1,6 km afstand van het plangebied.

Natura 2000-gebied

Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minimaal 1,9 km afstand (Bergvennen & Brecklenkampse Veld).

Vanwege de lokale invloedssfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze Natura 2000- of Natuurnetwerk Nederland gebieden. Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de omgevingsverordening Overijssel of Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.

Soortenbescherming

De gronden in het plangebied zijn te omschrijven als grasland waar op dit moment niets staat (o.a. bebouwing, bomen, planten etc.). Gelet op de terreingesteldheid van de gronden is de locatie dan ook ongeschikt voor beschermde flora en/of fauna. Op basis hiervan lijkt van aantasting van leefgebied voor beschermde flora en fauna geen sprake, daarnaast is de invloedssfeer van de voorgenomen ontwikkeling lokaal. Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'Ecologie' geen belemmering vormt voor onderhavig wijzigingsplan.

4.10 Archeologie En Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

De gemeente Dinkelland heeft een archeologische verwachtingskaart die is opgesteld door het archeologisch adviesbureau RAAP, waarin voor het gehele grondgebied van de gemeente Dinkelland inzichtelijk is gemaakt waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Dinkelland. In figuur 4.3 is een uitsnede opgenomen van de betreffende kaart en is het plangebied globaal rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPKORENMORS6-VW01_0016.png"

Figuur 4.3: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (Bron: Archelogische verwachtings- en advieskaart gemeente Dinkelland).

Toets

Zoals blijkt uit figuur 4.3 bevindt het plangebied zich binnen dekzandwelvingen en -vlakten. Volgens het beleidsadvies is er een archeologisch onderzoek nodig in plangebieden groter dan 5.000 m² bij bodemingrepen dieper dan 0,40 meter. Voor plannen met een plangebied kleiner dan 5.000 m² geldt een vrijstelling voor archeologisch onderzoek.

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt het bestemmingsvlak voor het wonen van het perceel aan de Korenmorsweg 6 vergroot, zodat er een bijgebouw gebouwd kan worden. Het nieuwe bestemmingsvlak voor het wonen mag maximaal een oppervlakte hebben van 2.000 m². Gelet hierop kan geconcludeerd worden dat het plangebied een oppervlakte heeft kleiner dan 5.000 m² en een archeologisch onderzoek daarom achterwege gelaten kan worden.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

De archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Dinkelland toont ook of er in een gebied cultuurhistorische elementen te vinden zijn, o.a. monumenten en andere bebouwing. Binnen het plangebied komen geen monumenten voor.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'Archeologie / Cultuurhistorie' geen belemmering vormt voor onderhavig wijzigingsplan.

4.11 Verkeer / Parkeren

Het plangebied (Korenmorsweg 6) wordt ontsloten via de Korenmorsweg. Dit betreft een verbindingsweg buiten stedelijk gebied met een enkele rijstrook. De weg kent een maximumsnelheidsregime van 60 km/u. Als gevolg van de ontwikkeling wordt er een bijgebouw gebouwd. De realisering van een bijgebouw leidt niet tot een toename van verkeersbewegingen. Ook al is er een (beperkte) toename van verkeersbewegingen, dan kan deze eenvoudig opgelost worden via de huidige weg.

Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Het parkeren vindt momenteel plaats op eigen terrein en zal ook zo geschieden in de toekomst. Op eigen terrein is er voldoende ruimte om in parkeerplaatsen te voorzien. Daarnaast wordt niet geacht dat er een toename zal plaatsvinden in de behoefte naar meer parkeerplaatsen als gevolg van de ontwikkeling.

Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Planopzet En Systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting Op De Regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing. Ook zijn hier de parkeerregels opgenomen.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel:

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

Wonen

De bestemming 'Wonen' is opgenomen conform de gebruikelijke bepalingen die voor het wonen gelden in het buitengebied van de gemeente Dinkelland. Deze bestemming is toegekend aan voor een groot deel van het plangebied waarin de woning Korenmorsweg 6 is gesitueerd en waar het bijgebouw gebouwd zal worden.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 21 april 2021 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 10 december 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Erfinrichtingsplan

Bijlage 2 Watertoets