KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Agrarisch - 1
Artikel 3 Wonen
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 4 Overgangsrecht
Artikel 5 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.2 Bedrijven En Milieuzonering / Geur
4.3 Bodem
4.4 Geluid
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Water
4.8 Ecologie
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
4.10 Verkeer / Parkeren
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Verantwoording Bestemmingskeuze
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
7.2 Zienswijzen
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Watertoets
Bijlage 2 Reactienota Zienswijzen Ontwerp Wijzigingsplan 'Buitengebied, Vliegveldstraat 10 Deurningen'

Buitengebied, Vliegveldstraat 10 Deurningen

Wijzigingsplan - Gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 16-12-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

De regels deel uitmakende van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402 van de gemeente Dinkelland, vastgesteld op 18 februari 2010 zijn onverkort van toepassing.

Artikel 1 Begrippen

In de regels van dit plan wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het wijzigingsplan Buitengebied, Vliegveldstraat 10 Deurningen met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIWPVLIEGVLDSTR10-0401 van de gemeente Dinkelland;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 verbeelding:

de analoge en digitale voorstelling van de in het wijzigingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie (met tekeningnummer NL.IMRO.1774.BUIWPVLIEGVLDSTR10-0401).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 2 Agrarisch - 1

De regels ten aanzien van de bestemming 'Agrarisch - 1' opgenomen in artikel 3 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402 van de gemeente Dinkelland, vastgesteld in de raadsvergadering van 18 februari 2010, blijven onverkort van toepassing.

Artikel 3 Wonen

De regels ten aanzien van de bestemming 'Wonen' opgenomen in artikel 36 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402 van de gemeente Dinkelland, vastgesteld in de raadsvergadering van 18 februari 2010, blijven onverkort van toepassing, met dien verstande dat:

  1. a. voor zover de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen uitgesloten – geurgevoelige functie', het gebruik van gronden en bouwwerken voor geurgevoelige functies niet is toegestaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde onder a, indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels

Artikel 4 Overgangsrecht

Ten aanzien van het overgangsrecht blijven de regels behorende bij het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402 van de gemeente Dinkelland, vastgesteld op 18 februari 2010, onverkort van toepassing.

Artikel 5 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan 'Buitengebied, Vliegveldstraat 10 Deurningen'.

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van ......... .

de burgemeester, de secretaris,

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Vliegveldstraat 10 in Deurningen ligt een voormalig agrarisch erf. Op het perceel is al enige tijd geen agrarisch bedrijf meer gevestigd. De toekomstige eigenaren van het perceel willen het erf gaan gebruiken voor woondoeleinden. Dat gebruik past niet binnen de geldende agrarische bestemming, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend wijzigingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied bestaat uit het perceel aan de Vliegveldstraat 10 in Deurningen. De locatie ligt in het buitengebied van de gemeente Dinkelland, op korte afstand van Hengelo. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Weerselo, sectie N nummer 1887. In figuur 1.1 is het plangebied met een rode cirkel weergegeven. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPVLIEGVLDSTR10-0401_0001.jpg"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas Overijssel)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van de gemeente Dinkelland. Het bestemmingplan 'Buitengebied 2010' is door de gemeenteraad van Dinkelland op 18 februari 2010 gewijzigd vastgesteld en is op 26 juli 2010 in werking getreden. Op 20 april 2012 is het bestemmingsplan onherroepelijk geworden.

Aan het plangebied is de bestemming 'Agrarisch -1' toegekend met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf' en een bouwvlak. Zie figuur 1.2 voor een uitsnede van de geldende verbeelding.

De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor het agrarisch gebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Wonen is toegestaan ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering. Op dit moment is er echte geen sprake meer van een agrarische bedrijfsvoering en de toekomstige eigenaren wensen het perceel te gebruiken voor woondoeleinden. Dit plan past daarmee niet binnen de vigerende bestemming.

Het vigerende bestemmingsplan kent met artikel 3, lid 7, onder m wel een wijzigingsbevoegdheid waarmee burgemeester en wethouders de bestemming 'Agrarisch -1' kunnen wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Aan de toepassing van deze bevoegdheid is wel als voorwaarden gekoppeld dat:

  1. 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 36 (Wonen) van overeenkomstige toepassing zijn;
  2. 2. de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf” wordt verwijderd;
  3. 3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  4. 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Met voorliggend wijzigingsplan wordt van deze bevoegdheid gebruik gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPVLIEGVLDSTR10-0401_0002.jpg"

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' (bron: Ruimtelijke plannen)

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het onderhavige wijzigingsplan 'Buitengebied, Vliegveldstraat 10 Deurningen' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding, schaal 1:1000 (tek. nr. NL.IMRO.1774.BUIWPVLIEGVLDSTR10-0401)
  • Bijlagen bij de toelichting
  • Regels

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het wijzigingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het wijzigingsplan juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

In de huidige situatie is er in het plangebied sprake van een (voormalig) agrarisch erf. Het is een relatief oud erf dat al teruggevonden kan worden op de historische kaart uit 1900. De kenmerkende oprijlaan met bomen en de situering van de boerderij en enkele stallen zijn daarop al duidelijk herkenbaar.

Op het erf zijn nog verschillende agrarische (bedrijfs)gebouwen aanwezig. Afbeelding 2.1 bevat een luchtfoto (2011) waarop deze gebouwen zijn genummerd en waarbij de rode lijn de globale begrenzing van het plangebied weergeeft. De oude boerderij (1) is het hoofdgebouw op het erf en stamt uit ca. 1880. Ten noorden hiervan bevindt zich de varkensstal (2). Relatief dichtbij de boerderij bevindt zich een karakteristieke schuur (3). Voor de rest bevinden er zich nog een open kapschuur (4) en een bijgebouw (5) op het erf. Het geheel wordt omzoomd met bomen en erfbeplanting. Het erf heeft daarmee het aanzicht van een authentiek Twents erf.

Op onderstaande figuur zijn ook foto's opgenomen van de karakteristieke schuur, het aanzicht vanaf de Hasselose Esweg en de open kapschuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPVLIEGVLDSTR10-0401_0003.jpg"

Figuur 2.1: Luchtfoto 2011, Vliegveldstraat 10, Deurningen (bron: Atlas Overijssel)

2.2 Toekomstige Situatie

In de toekomstige situatie wordt het bestaande erf gebruikt voor woondoeleinden. Het woonerf wordt begrensd op de contouren van het bestaande erf, zodat de bestaande afstanden ten opzichte van omliggende percelen en agrarische bedrijven niet afnemen. Dit betekent concreet dat de graslanden die binnen het voormalige agrarische bouwperceel liggen een agrarische bestemming zonder bouwmogelijkheden krijgen.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Conclusie

Voorliggend wijzigingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.

In 2013 is de Omgevingsvisie op een aantal onderwerpen aangepast. Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld. Reden voor deze actualisatie is de evaluatie van de Omgevingsvisie en het Hoofdlijnenakkoord uit 2011. De actualisatie richt zich alleen op de volgende onderwerpen: de ecologische hoofdstructuur (EHS), het streefbeeld Wegencategorisering, windenergie (rol provincie), nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's), kantorenbeleid, definitie van lokaal gewortelde bedrijvigheid, ruimtelijke reservering gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. en tot slot de aanpassing van de verordening op basis van eerder uitgevoerde evaluatie. Wanneer hieronder wordt gesproken over de Omgevingsvisie, dan is dat de geactualiseerde versie.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  1. 1. generieke beleidskeuzes;
  2. 2. ontwikkelingsperspectieven;
  3. 3. gebiedskenmerken.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht en getoetst.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPVLIEGVLDSTR10-0401_0004.png"

Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Toets

Doordat een bestaand erf gebruikt wordt voor een nieuwe functie wordt extra ruimtebeslag in de groene ruimte voorkomen. Dit is geheel in lijn met het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zoals dat in de provinciale verordening is omschreven.

Het plangebied maakt deel uit van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente zijn: het samenhangende complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen; de grote mate van kleinschaligheid; en tot slot het groene karakter.

Voorliggend plan houdt enkel een functiewijziging van een bestaand agrarisch erf naar woondoeleinden in. Er is daarbij geen sprake van negatieve gevolgen voor het Nationaal Landschap Noordoost-Twente.

Voor het overige zijn er in het kader van de "generieke beleidskeuzes" geen aspecten die nadere onderbouwing behoeven.

Ontwikkelingsperspectieven.

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Toets

Het plangebied ligt in het ontwikkelingsperspectief voor de groene omgeving 'buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte; mixlandschap' (zie ook figuur 3.2). In het ontwikkelingsperspectief 'mixlandschap' is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De herontwikkeling van het voormalige agrarische erf voor woondoeleinden past binnen dit ontwikkelingsperspectief en draagt bij aan de diversiteit van functies binnen het perspectief.

De aanduiding 'beekdal of veenweidegebied' heeft alleen betrekking op eventueel agrarisch gebruik van de gronden. Ontwatering niet dieper dan nodig is voor gebruik als grasland. Dit heeft voor voorliggend plan geen gevolgen.

De aanduiding 'stadsrandgebied' heeft aan dat het plangebied ligt in een overgang tussen bebouwd gebied en groene omgeving, zowel entree van de stad als verbinding met het buitengebied. Dit biedt kansen voor recreatiemogelijkheden, nieuwe landgoederen en eventueel stedelijke uitbreiding volgens gebiedskenmerken, bijv. woon-/werklandschappen. De herontwikkeling van het voormalige agrarische erf voor woondoeleinden past binnen deze overgang.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPVLIEGVLDSTR10-0401_0005.jpg"

Figuur 3.2 Ontwikkelingsperspectievenkaart (Bron: Atlas Overijssel)

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. De Vliegveldstraat 10 is op de gebiedskenmerkenkaart bij de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstype 'dekzandvlakte en ruggen'. In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandgebieden voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Dit geldt ook voor het plangebied. Dit plan bestaat uit het hergebruik van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op het aanwezige reliëf. Geconcludeerd wordt dat dit plan geen afbreuk doet aan de natuurlijke laag.

De 'Laag van het agrarisch cultuur landschap'

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen. Hierdoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Het plangebied is in de 'laag van het agrarisch cultuur landschap' aangeduid als 'oude hoevenlandschap'. De ambitie is gericht op kwaliteitsverbetering van het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap.

Voorliggend plan vindt echter plaats op een bestaand erf met gebruik van de bestaande bebouwing. Dit plan leidt niet tot negatieve gevolgen voor het essenlandschap.

De 'stedelijke laag'

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' geen bijzondere eigenschappen. Het gebiedskenmerk kan buiten beschouwing worden gelaten.

De 'lust- en leisurelaag'

Een groot gedeelte van het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart voor de 'lust- en leisurelaag' de aanduiding 'stads- en dorpsranden'. In de stads- en dorpsranden komen stad en land elkaar tegen. De randen zijn bepalend voor de identiteit voor zowel de steden en dorpen als het landschap daarom heen. In de stads- en dorpsranden sluiten recreatieve en utilitaire routes van buiten de stad/het dorp aan op de binnenstedelijke/dorpsstructuur. In deze gebieden komen veel opgaven en belangen samen zoals dorps- en stadsuitbreidingen, infrastructuur, landbouw, landschapsontwikkeling, water en natuur.

Bij voorliggend plan is sprake van een functiewijziging van agrarisch naar wonen. De nieuwe functie past binnen een stads- of dorpsrand. Derhalve wordt geconstateerd dat dit plan geen afbreuk doet aan de 'lust- en leisurelaag' .

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'

De Vliegveldstraat 10 in Deurningen is een agrarisch erf. Aan het erf is daarom in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' de bestemming 'Agrarisch - 1' toegekend. Zoals al is aangegeven in §1.3 biedt deze bestemming geen mogelijkheid om het erf enkel voor woondoeleinden te gebruiken. Wel is in de bestemming 'Agrarisch - 1' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee deze bestemming veranderd kan worden in de bestemming 'Wonen'. Hieraan zijn de volgende voorwaarden gekoppeld:

  1. 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 36 (Wonen) van overeenkomstige toepassing zijn;
  2. 2. de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf” wordt verwijderd;
  3. 3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  4. 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Met dit plan wordt aan deze voorwaarden voldaan. Aan het erf wordt de bestemming 'Wonen' met de regels uit artikel 36 toegekend. De aangrenzende graslanden die binnen het voormalige agrarische bouwperceel liggen behouden de bestemming 'Agrarisch - 1' maar dan zonder bouwperceel. Binnen het gehele plangebied wordt de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf' verwijderd. De woning behoudt dezelfde bescherming (Wet geurhinder veehouderijen) als de voormalige agrarische bedrijfswoning, zodat dit plan niet leidt tot nieuwe beperkingen zijn de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven. Bovendien wordt de woonbestemming begrensd op basis van de bestaande erfcontouren, zodat de afstanden ten opzichte van omliggende agrarische bedrijven niet kunnen afnemen. Tot slot is in deze toelichting onderbouwd dat er met dit plan geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden (zie ook hoofdstuk 4). Dit plan voldoet daarmee aan alle voorwaarden die de gemeenteraad aan de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid heeft gesteld.

3.3.2 Structuurvisie Dinkelland

De gemeente Dinkelland heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (10 september 2013). De visie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid.

Op de structuurvisiekaart voor het buitengebied ligt de Vliegveldstraat 10 in deelgebied 'Zuid'. Voor dit deelgebied gelden de volgende uitgangspunten:

  • Ontwikkeling groene bufferzone;
  • Ontwikkeling A1-zone en omgeving;
  • Versterken waterparel;
  • Aanwijzing Natura 2000 gebied in procedure “Lonnekermeer”;
  • Ontwikkeling vliegveld Twente / Area Development Twente

Geen van deze uitgangspunten is echter op voorliggend plangebied van toepassing.

In de structuurvisie wordt ook een visie gegeven op de transformatie van vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen. In de visie wordt onderkent dat veel boeren ermee stoppen en het platteland veranderd. Gemeentelijk beleid moet bijdragen aan het realiseren van nieuwe economische dragers en ruimte bieden voor een verbreding van bestaande economische dragers in het landelijk gebied. Eén van de mogelijkheden voor transformatie is het gebruik van voormalige agrarische erven voor woondoeleinden.

Met voorliggend plan wordt de mogelijkheid geboden om het bestaande erf aan de Vliegveldstraat 10 te gebruiken voor woondoeleinden. Hiermee wordt het verval en de verkrotting van het karakteristieke erf voorkomen. Daarnaast wordt er met de nieuwe woonfunctie op een positieve wijze bijgedragen aan de leefbaarheid van het buitengebied. Dit is in lijn met de structuurvisie. Geconcludeerd wordt dat voorliggend wijzigingsplan niet in strijd is met het beleid uit de structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het wijzigingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een wijzigingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst is niet toereikend. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:

  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of;
  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten.

In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.

Toets

Het plan betreft de functieverandering van een agrarisch erf naar een woonerf. Daarbij worden geen extra woningen mogelijk gemaakt. Deze activiteit wordt niet gezien als een m.e.r.-plichtige activiteit, omdat deze plicht pas geldt bij een stedelijke ontwikkeling met een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2.000 woningen of meer en bij een ontwikkeling met een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m² of meer.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit wijzigingplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

4.2 Bedrijven En Milieuzonering / Geur

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het wijzigingsplan mogelijk is.

Omdat het in de directe omgeving van het plangebied enkel om agrarische bedrijven gaat geldt voor het aspect 'geur' de grootste richtafstand. Voor dit aspect bestaat met de Wet geurhinder en veehouderijen (Wgv) en het Activiteitenbesluit specifieke regelgeving. In de Wgv wordt een (bedrijfs-)woning gezien als een geurgevoelig object. Verder bepaalt artikel 3 in de Wgv dat:

  1. 1. Een omgevingsvergunning met betrekking tot een veehouderij wordt geweigerd indien de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object, gelegen:
    1. a. binnen een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom meer bedraagt dan 3,0 odour units per kubieke meter lucht;
    2. b. binnen een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom meer bedraagt dan 14,0 odour units per kubieke meter lucht;
    3. c. buiten een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom meer bedraagt dan 2,0 odour units per kubieke meter lucht;
    4. d. buiten een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom meer bedraagt dan 8,0 odour units per kubieke meter lucht;
  2. 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij:
    1. a. ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
    2. b. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Het Activiteitenbesluit bevat nadere regels voor het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een dierenverblijf met dieren met geuremissiefactor. Daarin is o.a. bepaald dat binnen een straal van 50 meter van een geurgevoelig object dat deel uitmaakt van een andere veehouderij (andere agrarische bedrijfswoning), of een geurgevoelig object dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij (voormalige agrarische bedrijfswoning) geen dierenverblijven mogen worden opgericht of uitgebreid.

Toets

Het perceel aan de Vliegveldstraat 10 is een voormalig agrarisch erf. De agrarische activiteiten van het bedrijf aan de Vliegveldstraat 10 zijn na 19 maart 2000 beëindigd. Wanneer de bestemming van het erf wordt gewijzigd van ' Agrarisch - 1' naar 'Wonen' dan behoudt de woning op basis van het Activiteitenbesluit en de Wgv dezelfde bescherming als een agrarische bedrijfswoning.

Aan de Hasselose Esweg 1 is een intensieve veehouderij gevestigd. Zoals ook uit figuur 4.1 blijkt ligt het bouwvlak van het bedrijf aan de Hasselose Esweg 1 op circa 30 meter afstand van de woning. Uitgaande van de bovengenoemde wetgeving betekent dit, dat ook in de bestaande situatie en ondanks de aanwezigheid van een bouwvlak, het deel van dat bouwvlak dat binnen een zone van 50 meter van de (bedrijfs)woning aan de Vliegveldstraat 10 ligt niet gebruikt en bebouwd mag worden voor dierenverblijven. Hierbinnen mogen bijvoorbeeld wel gebouwen worden opgericht voor de opslag van materieel e.d. In de huidige situatie is de afstand tussen de (bedrijfs)woning aan de Vliegveldstraat 10 en de meest nabijgelegen emissiepunten van een dierenverblijf van het agrarische bedrijf aan de Hasselose Esweg 1 circa 53 meter. Dat is uitgaande van het Activiteitenbesluit voldoende. Het omzetten van de agrarische bestemming naar een woonbestemming levert geen nieuwe belemmeringen op voor het agrarische bedrijf aan de Hasselose Esweg 1.

Aan de Bollenweg 2 in Hengelo ligt eveneens een intenieve veehouderij. Het huidige bouwvlak van dit bedrijf ligt in de bestaande situatie al op een afstand groter dan 50 meter van de (bedrijfs)woning aan de Vliegveldstraat 10. Met dit wijzigingsplan wordt de grens van het woonerf op een afstand groter dan 50 meter van dit bedrijf gelegd. Het bedrijf wordt dan ook geenszins belemmerd door dit plan.

Voor de woning aan de Vliegveldstraat 10 zelf verbetert het woon- en leefklimaat nu de agrarische bedrijfsactiviteiten worden beëindigd en niet langer mogelijk zijn. De geurbelasting neemt daardoor af.

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect 'bedrijven en milieuzonering' en ' geur' sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de nieuwe woning. Omgekeerd levert dit plan geen extra belemmeringen op voor de agrarische bedrijven in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPVLIEGVLDSTR10-0401_0006.jpg"

Figuur 4.1: Bestaande agrarische bedrijven in de omgeving (bron: Ruimtelijke plannen)

4.3 Bodem

Het besluit bodemkwaliteit streeft naar een duurzaam bodembeheer. Om deze duurzaamheid te waarborgen dient er een balans te zijn tussen de bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu en het gebruik van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen. Bij een wijzigingsplan dient daarom bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit geschikt is voor het gewenste gebruik.

In het onderhavige plan wordt de bestemming van een bestaande agrarische bedrijfswoning omgezet in een woonbestemming, waarbij de bebouwing ongewijzigd blijft. Er is geen sprake van nieuwbouw en de grond wordt niet geroerd. Een bodemonderzoek in het kader van dit wijzigingsplan wordt niet nodig geacht.

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een wijzigingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van nieuwe woningen, voor zover deze woningen zijn gelegen binnen het onderzoeksgebied van een weg. Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  1. a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  2. b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  1. a. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  2. b. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  3. c. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau
    vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnota 'Gebiedsgericht geluidbeleid gemeente Dinkelland' vastgesteld. Daarin is voor verschillende gebiedstypen voor de thema's verkeer en bedrijven een passende geluidskwaliteit opgenomen.

Toets

De Vliegveldstraat 10 ligt in het gemeentelijke gebiedsgerichte geluidbeleid binnen het gebiedstype 'buitengebied'. In het buitengebied geldt de geluidsambitie 'redelijk rustig' (max. 48 dB) en als bovengrens 'onrustig' (max. 53 dB). Op circa 82 meter ten noordoosten van de woning ligt de provinciale weg 'Vliegveldstraat', bestaande uit een rijstrook. Voor deze weg geldt een zone van 250 meter, waarbinnen de woning ligt.

Met voorliggend plan wordt geen nieuwe geluidsgevoelige functie mogelijk gemaakt. De bestaande agrarische bedrijfswoning wordt bestemd als burgerwoning. In het kader van dit wijzigingsplan is een akoestisch onderzoek daarom niet noodzakelijk. Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor dit plan.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Met voorliggend plan is geen sprake van extra verkeersbewegingen, doordat eventuele verkeersbewegingen ten behoeve van het agrarische bedrijf komen te vervallen. Dit plan draagt daardoor niet bij aan luchtverontreiniging. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.6 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

Risicokaart Overijssel

Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Ten aanzien het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg is de Vliegveldstraat volgens de Risicokaart Overijssel niet aangewezen als een onderdeel van een route waarover gevaarlijke stoffen vervoerd kunnen worden.

Toets

Op een afstand van circa 220 meter ten zuiden van het plangebied ligt een buisleiding van de Gasunie. De grootste kans op een beschadiging aan een buisleiding ontstaat door graafwerkzaamheden. De risicokaart toont alle aardgasleidingen vanaf een diameter van 50 mm en een druk van 16 bar, alle buisleidingen voor brandbare vloeistoffen vanaf een diameter van 100 mm en alle overige buisleidingen waarvan geldt dat er een overschrijding van de wettelijke norm is op 5 meter afstand van de buis. Deze wettelijke norm is het plaatsgebonden risico 10-6. Het plangebied ligt op een aanzienlijk grotere afstand van de buisleiding, ruimschoots buiten de plaatsgebonden risicocontour.

Uit de inventarisatie blijkt verder dat binnen een straal van 1 kilometer van het plangebied dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van overige buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPVLIEGVLDSTR10-0401_0007.jpg"

Figuur 4.2: Kaart externe veiligheid (bron: http://nederland.risicokaart.nl/risicokaart.html )

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Toets

Op 14 augustus 2014 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie bijlage 1. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat er geen waterschapsbelang is. Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet, Barro) en provinciale regelgeving (EHS in provinciale verordening).

4.8.1 Ecologische Hoofdstructuur

Het plangebied ligt niet in de Ecologische hoofdstructuur (bron: Provincie Overijssel, 2014). De meest nabijgelegen EHS bevindt zich op ca. 1.250 meter van het plangebied. De functieverandering van agrarisch erf naar woonerf met behoud van de bestaande bebouwing heeft een positieve invloed op de EHS. Met het verdwijnen van de agrarische activiteiten neemt de uitstoot van voor de EHS schadelijke stoffen af. Het plan heeft geen negatief effect heeft op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS.

4.8.2 Beschermde gebieden

Het plangebied ligt niet in- of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Lonnekermeer, ligt ca. 1450 meter ten zuidoosten van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is door de beperkte omvang lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het plangebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.

4.8.3 Beschermde soorten

Op de locatie vinden geen sloop en nieuwbouw plaats waardoor eventuele verblijfplaatsen van beschermde soorten niet worden verstoord. Het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch - 1' naar 'Wonen', waardoor het voormalige agrarische erf voor woondoeleinden gebruikt mag worden, heeft geen nadelige invloed op het soortenrijkdom van flora en fauna en er worden ook geen leefgebieden verstoord door het plan. Omdat het plan geen invloed heeft op flora en fauna, hoeft er geen aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd en hoeven er geen maatregelen te worden genomen.

Ongeacht welke activiteiten ondernomen worden, dient de hierna vermelde algemene zorgplicht in acht te worden genomen.

In artikel 2 lid 1 van de Flora- en faunawet is de zorgplicht beschreven. Hieruit volgt dat eenieder voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Dit houdt in ieder geval in dat eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

4.9 Archeologie En Cultuurhistorie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging van de wet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Het plangebied is volgens de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Dinkelland gelegen in de gebieden aangemerkt als 'beekdalen en overige laagten' en 'dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek'. Daarnaast ligt het plangebied in een bufferzone rond een erf, waarbij het erf zich in het plangebied zelf bevindt. In figuur 4.3 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIWPVLIEGVLDSTR10-0401_0008.jpg"

Figuur 4.3: Archeologische verwachtings- en advieskaart

Voor gebieden met de aanduiding 'beekdalen en overige laagten' geldt een lage verwachtingswaarde voor archeologische resten uit alle perioden. Het bijbehorende beleidsadvies is "vrijstelling voor archeologisch onderzoek bij bodemingrepen dieper dan 40 cm m.u.v. gebieden met een lage verwachting binnen plangebieden met meerdere verwachtingszones, en plangebieden met een lage verwachting die grenzen aan terreinen met waardevolle archeologische resten".

Voor gebieden met de aanduiding 'dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek' geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde voor resten uit alle perioden. Het bijbehorende beleidsadvies luidt "archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 2500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2500 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek".

Binnen een bufferzone rond een erf, adellijk huis of watermolen geldt een hoge verwachtingswaarde voor archeologische resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Het beleidsadvies voor dergelijke zones is "archeologisch onderzoek is noodzakelijk in plangebieden groter dan 2500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2500 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek".

Toets

Met voorliggend plan wordt de agrarische functie van een bestaand erf gewijzigd in een woonfunctie. Voor de nieuwe functie wordt gebruik gemaakt van bestaande gebouwen. De grond wordt daardoor niet geroerd. Derhalve geldt conform het beleid voor het aspect 'archeologie' een vrijstelling van verder archeologisch onderzoek.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Uit Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er binnen het plangebied geen monumenten gelegen zijn. Op historische kaarten (o.a. kaart 1900) is te zien dat het plangebied en de directe omgeving reeds lange tijd bebouwd zijn. De bestaande bebouwing blijft met voorliggend plan behouden en wordt voorzien van een nieuwe functie. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.10 Verkeer / Parkeren

De woning wordt ontsloten via de Vliegveldstraat. De Vliegveldstraat is een provinciale weg. Voorliggend plan leidt niet tot een toename van verkeersbewegingen. Het verkeer ten behoeve van de woonfunctie kan eenvoudig via de huidige weg en inrit worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Algemeen

In dit onderdeel van de toelichting wordt nader ingegaan op de wijze waarop de voor het plangebied gewenste ontwikkeling juridisch is vastgelegd. Daarbij is het van belang dat wijzigingsplannen goed leesbaar zijn voor zowel de gemeente als voor burgers. Dit is extra belangrijk omdat wijzigingsplannen digitaal beschikbaar worden gesteld. De in het wijzigingsplan opgenomen regels sluiten aan bij de nieuwe eisen conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen (SVBP 2012) welke per 1 juli 2013 verplicht zijn gesteld. De SVBP 2012 maakt het mogelijk om wijzigingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare plannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen en aanduidingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012 De SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het wijzigingsplan, zowel analoog als digitaal.

5.2 Verantwoording Bestemmingskeuze

Bij het opstellen van dit wijzigingsplan is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het moederplan, bestemmingsplan "Buitengebied 2010". Met dit plan wordt het gebruik van het plangebied voor woondoeleinden mogelijk gemaakt. Aan het erf is de bestemming 'Wonen' (artikel 36) toegekend. In de regels wordt daarvoor verwezen naar het moederplan. Aan de resterende gronden die geen deel uitmaken van het erf is de bestemming 'Agrarisch - 1' (artikel 3) zonder bouwperceel toegekend.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpwijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad, dan wel het college van burgemeester en wethouders, gelijktijdig met de vaststelling van het wijzigingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk wijzigingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad of het college van burgemeester en wethouders verklaart dat met betrekking tot een wijzigingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.

Rijkswaterstaat
Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.

Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.

Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen c.q. wijzigingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het onderhavige wijzigingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.

Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën plannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 14 augustus 2014 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap Vechtstromen een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van 10 oktober 2014 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit wijzigingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging is één zienswijze ingediend.

De zienswijze geeft aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan voor wat betreft de toelichting, verbeelding en regels, zoals beschreven in de 'Reactienota zienswijzen ontwerp wijzigingsplan buitengebied, Vliegveldstraat 10 Deurningen' (Bijlage 2).

Bijlagen Bij Toelichting

Bijlage 1 Watertoets

Bijlage 2 Reactienota Zienswijzen Ontwerp Wijzigingsplan 'Buitengebied, Vliegveldstraat 10 Deurningen'