Buitengebied, Vollenhoekweg 12 Tilligte
Wijzigingsplan - Gemeente Dinkelland
Vastgesteld op 17-08-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan "Buitengebied, Vollenhoekweg 12 Tilligte" met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIWPVOLLENHKWEG12-VG01 van de gemeente Dinkelland;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1774.BUIWPVOLLENHKWEG12-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 wijzigingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1774.BUIWPVOLLENHKWEG12-VG01 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 bedrijfsgebouw
een gebouw, geen bedrijfswoning zijnde, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.8 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van h
et gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.9 bestaand
legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.10 bestaand bouwwerk
een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de bouwwerken die niet legaal gebouwd zijn;
1.11 bestaand gebouw
een gebouw dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de gebouwen die niet legaal gebouwd zijn;
1.12 bestaand gebruik
het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling(en) van dat plan;
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bijgebouw
een gebouw, dat in bouwkundig en/of visueel opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw;
1.16 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.17 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.23 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.24 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.25 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.26 huishouden
een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;
1.27 kap
een dak met een zekere helling;
1.28 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, culturele, sociaal-maatschappelijke, medische, sociaal-medische, religieuze en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van opvang van mensen en dieren én voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.29 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aardeis verbonden;
1.30 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
1.31 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.32 parkeren
een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen;
1.33 peil
- a. indien op het land wordt gebouwd:
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- b. indien over of in het water wordt gebouwd:
- het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.34 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie en waarvoor geen winkelruimtes worden ingericht;
1.35 risicovolle inrichting
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.36 stallen
in een garage of andere bewaarplaats zetten;
1.37 veldschuur
een vrij in het open veld staande schuur, die wordt of werd gebruikt voor het stallen of het melken van vee, dan wel de opslag van agrarische producten of agrarische werktuigen;
1.38 verspaningsbedrijf
een bedrijf dat is gespecialiseerd in verspaning;
1.39 verspaning
het toepassen van een van een aantal vormgevingstechnieken waarbij door middel van een beitel materiaal wordt verwijderd totdat de gewenste vorm is ontstaan, ook wel het bewerken van metalen;
1.40 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw, als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.41 vuurwerkbedrijf
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage of de handel in vuurwerk c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
1.42 voertuig
vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren;
1.43 zorginstelling
instelling waar zorg wordt geleverd aan ouderen met een zorgvraag waarbij de zorg 24 uur per dag op afroep beschikbaar is;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Voormalig Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf - Voormalig agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van bedrijven voor:;
- 1. een verspaningsbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de Vollenhoekweg 12;
- b. bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
met daaraan ondergeschikt:
- c. wegen en paden;
- d. water;
met de daarbijbehorende:
- e. tuinen, erven en terreinen;
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:
- a. het bepaalde in lid 16.2.1. onder c en toestaan dat de gezamenlijke inhoud van de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, wordt vergroot, mits:
- 1. het een vervanging betreft van bestaande bedrijfsgebouwen en/of overkappingen boven de aanwezige 2000 m³;
- 2. er sprake is van een eenmalige sanering van alle bestaande bebouwing boven de aanwezige 2000 m³;
- 3. de vervanging bijdraagt aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
- 4. bij de vervangende nieuwbouw ten hoogste 25% van de gesaneerde oppervlakte aan gebouwen en overkappingen boven de 2000 m³ wordt teruggebouwd;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het bepaalde in lid 16.2.1. onder e en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot, mits:
- 1. deze ontheffing uitsluitend wordt toegepast in relatie tot het verwijderen van een bestaande veldschuur uit het agrarisch gebied, waarbij de veldschuur wordt verplaatst binnen de grenzen van het bestemmingsvlak;
- 2. voor de bestaande veldschuur de wijzigingsbevoegdheid van 3.7. onder j of 4.7. onder g van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010', vastgesteld op 18 februari 2010 met identificatienummer NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402 is toegepast;
- 3. de oppervlakte van het bijgebouw ten hoogste 50 m² zal bedragen, tenzij de bestaande, te verplaatsen veldschuur groter is dan 50 m², in welk geval het bijgebouw 50 m² zal bedragen, vermeerderd met een kwart van het aantal m² dat de te verplaatsen veldschuur groter is dan 50 m²;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:
- a. het bepaalde in lid 16.4. onder e en toestaan dat een bedrijfswoning wordt gebruikt voor meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning, mits:
- 1. deze ontheffing uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of een derde (huishouden van een) persoon;
- 2. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;
- 3. er sprake blijft van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft;
- 4. er sprake blijft van één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;
- 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het bepaalde in lid 16.4. onder h en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen het bouwperceel, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
- 1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
- 2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
- 3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
- 4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m bedragen.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:
- a. de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor bedrijven, die passen binnen het beleid voor vrijkomende agrarische bedrijven zoals beschreven in paragraaf 6.4. van de toelichting, en die naar de aard en de invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de in lid 16.1. onder a genoemde bedrijven, mits:
- 1. het geen detailhandelsbedrijven, geluidzoneringsplichtige, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;
- 2. de aanwezige woonfunctie bij het bedrijf wordt gehandhaafd;
- 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de ruimtelijke uitstraling, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. de bestemming ‘Bedrijf - Voormalig agrarisch’, behoudens de gronden waar op basis van bijlage 4 geen bedrijfswoning aanwezig is, wordt gewijzigd in de bestemming ‘Wonen’ en/of ‘Agrarisch - 1’ of ‘Agrarisch - 2’, mits:
- 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 36 en/of artikel 3 of 4 van overeenkomstige toepassing zijn;
- 2. de bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd;
- 3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog uitvoering kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
- a. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels zullen, wanneer op gronden grenzend aan de bestemming “Verkeer” gebouwen en overkappingen worden opgericht, de afstand van de gebouwen en overkappingen tot de as van de weg ten minste 15,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welke geval de afstand tot de as van de weg ten minste de bestaande afstand zal bedragen.
- b. Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van lid a en toestaan dat gebouwen dichter op de weg worden gebouwd, mits:
- 1. instemming is verkregen van de wegbeheerder vanuit een oogpunt van wegbeheer en/of verkeersveiligheid;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
- c. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- d. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
- e. het storten van puin en afvalstoffen;
- f. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
- g. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
- b. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen en toestaan dat vóór een voorgevel wordt gebouwd op de wijze van:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- 3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits de afstand vanuit de voorgevel niet meer dan 1,50 m zal bedragen;
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat enige bestemming wordt gewijzigd voor wat betreft de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten voor de telecommunicatie, mits:
- a. de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand hoog bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen hoog bouwwerk;
- b. de antenne niet geplaatst kan worden op een bedrijventerrein;
- c. de antenne vervolgens geplaatst moet worden in aansluiting op grote infrastructuurlijnen;
- d. de mast radiografisch noodzakelijk is;
- e. de hoogte van een mast ten hoogste 45,00 m zal bedragen;
- f. het aantal masten binnen de gemeente niet meer mag bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit;
- g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Parkeren
9.2 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.
9.3 Bebouwingsgrenzen wegverkeerslawaai
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
- c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het wijziginsplan Buitengebied, Vollenhoekweg 12 Tilligte'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Dit wijzigingsplan omvat de planologische regeling van een perceel gelegen aan de Vollenhoekweg 12 te Tilligte. Het perceel kent de bestemming 'Wonen'. Bij de woning in een bijgebouw is het bedrijf Bora Veerspaning gevestigd, een verspaningsbedrijf ten behoeve van metaalbewerking. Dit bedrijf was voor een lange tijd een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, ondergeschikt aan de woonfunctie. Sinds enkele jaren zijn de bedrijfsactiviteiten echter zodanig uitgebreid, waardoor de bouw van een nieuw bedrijfsgebouw van circa 234 m² noodzakelijk werd. Met de realisatie van dit nieuwe bedrijfsgebouw is de grens voor 'kleinschalige bedrijfsmatige activiteit' van een maximum oppervlakte van 50 m² bij een woning overschreden en dus in strijd met de gebruiksregels uit het geldende bestemmingsplan. Dit gebouw is dus reeds gerealiseerd, maar de juiste gebruiksregels voor de betreffende bedrijfsactiviteiten moet echter nog planologisch geregeld worden. Met voorliggend wijzigingsplan wordt het perceel voorzien van een passende bestemming met de daarbij horende juridische en planologische kaders.
Het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' voorziet in een wijzigingsbevoegdheid waarbij de bestemming 'Wonen' kan omgezet worden naar de bestemming 'Bedrijf - Voormalig agrarisch'. Voorliggend wijzigingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken en er zal worden aangetoond dat het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid in overeenstemming is met een ‘goede ruimtelijke ordening’ en dus vanuit planologisch oogpunt verantwoord is.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Ligging
Het plangebied bestaat uit een perceel aan de Vollenhoekweg 12 te Tilligte. Het perceel ligt op ca. 950 meter ten noorden van Tilligte. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Denekamp, sectie K, perceelnummers 690 en 747. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: atlasvanoverijssel.nl)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in onderstaande figuur weergegeven (rood omlijnd). In dit figuur is een kadastrale kaart weergegeven waarop het plangebied te zien is. De begrenzing komt overeen met de grenzen van het bestaande erf en de kadastrale perceelgrenzen. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: kadastralekaart.com)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de grenzen van de bestemmingsplannen 'Buitengebied 2010' en 'Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland' van de gemeente Dinkelland. Deze bestemmingsplannen zijn door de gemeenteraad van Dinkelland op respectievelijk 18 februari 2010 en 29 mei 2018 vastgesteld. Deze Bestemmingsplannen zijn beide onheroeppelijk.
Het plangebied kent de enkelbestemming 'Wonen'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn in eerste instantie bestemd voor woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huisverbonen beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit en mantelzorg. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het vigerende bestemmingsplan biedt geen mogelijkheid om bedrijfsactiviteiten in een bijgebouw met een oppervlakte van circa 234 m² uit te voeren. In artikel 36 (Wonen), lid 6, onder d is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen, in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor bedrijven. Aan de toepassing van deze bevoegdheid zijn de volgende voorwaarden gekoppeld:
- 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 16 van overeenkomstige toepassing zijn;
- 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 3. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning;
- 4. de bedrijfsfunctie ondergebracht wordt in de bestaande, voormalig agrarisch gebruikte gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Met voorliggend wijzigingsplan wordt van deze bevoegdheid gebruik gemaakt.
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het onderhavige wijzigingsplan 'Buitengebied, Vollenhoekweg 12 Tilligte' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
- Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1774.BUIWPVOLLENHKWEG12-VG01);
- Bijlagen bij de toelichting;
- Regels;
- Bijlagen bij de regels.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van het wijzigingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de in dit kader relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt het wijzigingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
Op het perceel Vollenhoekweg 12 is een woonerf gelegen. Het erf bestaat uit één woning met daarbij enkele bijgebouwen. Enkele jaren geleden is initiatiefnemer in één van de bijgebouwen het bedrijf Bora verspaning BV begonnen, een kleinschalig aan-huis-verbonden bedrijf in materiaalbewerking (met name metaal). Verder is het erf voorzien van diverse erfbeplanting en een bomen. De inrit wordt ontsloten door de Vollenhoekweg, waar de westzijde van het erf aan grenst. De noordzijde van het erf grenst aan de Kerspelweg. Het erf wordt aan de zuid- en oostzijde begrensd door landbouwgronden. Verder bevinden zich in de directe omgeving diverse agrarische bedrijven en enkele woonerven met burgerwoningen. Zie figuur 2.1 en 2.2 voor een impressie van de bestaande situatie.
Figuur 2.1: Luchtfoto huidige situatie uit 2018 (bron: Atlasvanoverijssel)
Figuur 2.2: Straataanzicht erf Vollenhoekweg 12 (bron: Google Maps Street View)
2.2 Toekomstige Situatie
Vanwege een groeiende productieomvang van het bedrijf Bora Verspaning BV was een vergroting van de bedrijfsbebouwing wenselijk. Derhalve is in 2020 het meest zuidelijk gelegen bijgebouw gesloopt en daarvoor in de plaats is een nieuw bijgebouw gerealiseerd. In dit nieuwe bijgebouw is er voldoende ruimte om de bedrijfsactiviteiten uit te voeren en materialen op te slaan. Derhalve kan buitenopslag voorkomen worden, wat bovendien ook geregeld wordt in de gebruiksregels van de toekomstige bestemming 'Bedrijf - Voormalig agrarisch'. Aangezien de bedrijfsacitviteiten een dermate grote omvang hebben gekregen en uitgevoerd worden in het bijgebouw met een oppervlakte van 234 m², kan dit niet meer aangeduid worden als aan-huis-gebonden-bedrijf conform de regels van de bestemming 'Wonen'. Derhalve zal de locatie een passende bestemming moeten krijgen. Onderhavig wijzigingsplan voorziet in de juiste juridische en planologische kaders om de bedrijfsfunctie op deze locatie mogelijk te maken.
Ten behoeve de voorgenomen ontwikkeling is er een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Dit landschappelijk inpassingsplan is opgenomen in in figuur 2.3 en is tevens als Bijlage 3 in deze toelichting opgenomen.
Figuur 2.3: Toekomstige situatie, landschappelijke inpassing (bron: Borgerink Groendesign)
In bovenstaand landschapsplan zijn de voorgenomen landschapsmaatregelen weergegeven die moeten zorgen voor een verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit op het erf en in de directe omgeving van het erf. Allereerst blijft het bestaand groen behouden. Bovendien blijft de doorkijk richting de aanbrenzende es vrij gehouden van beplanting. Daarnaast wordt nieuwe beplanting aangebracht (1) en worden bestaande uitheemse fijnsparren verwijderd die niet passend zijn binnen het plaatselijke landschap. De bestaande bedrijfswoning en bijgebouwen zijn ook weergegeven in de landschappelijke inpassing, evenals het recent gebouwde bedrijfsgebouw.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- Duurzaam economisch groeipotentieel;
- Sterke en gezonde steden en regio's;
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de planologische regeling van een vestiging van een bedrijf in het buitengebied van Tilligte. Deze vestiging draagt bij aan het duurzaam economisch groeipotentioeel en zorgt met de landschappelijke inpassing voor een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. De ontwikkeling past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag, dan is de Afdelingslijn dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zo overweegt de Afdeling in haar uitspraak van 10 december 2014 (zaak nr. 201310814/1/R1):
Deze bewoording wordt enigszins bijgesteld door een recente uitspraak door de Raad van State van 18 februari 2015 (zaak nr. 201311211/1/R3). Daarin is sprake van een uitbreiding van de planologische gebruiksmogelijkheden van feitelijk bestaande units in een bedrijfsverzamelgebouw.
De afdeling suggereert hiermee dat er functiewijzigingen - zonder enige toename van bebouwing - kunnen zijn die wel 'zodanig' zijn, dat zij kunnen worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met zodanig wordt in dit geval een ontwikkeling met zodanige impact/invloed bedoeld. Hierbij kan gedacht worden aan een functiewijziging "sec" die van invloed is op het woon-, leef- en ondernemersklimaat elders, en door die invloed kan kwalificeren als "zodanige functiewijziging", zodat sprake is van een Ladderplichtige stedelijke ontwikkeling.
Gelet op het feit dat in het onderhavige plan:
- er geen sprake is van nieuw beslag op de ruimte;
- er sprake is van een relatief kleinschalige ontwikkeling, gelieerd aan het buitengebied;
- er sprake is van een aanvaardbare ontwikkeling, die in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' aanvaardbaar is;
kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
Op 13 november 2019 is door de Provinciale Staten van Overijssel de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 vastgesteld. De aanpassingen van de Omgevingsvisie die met de Actualisatie 2018/2019 zijn doorgevoerd zijn op 1 december 2019 in werking getreden. Met de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsvisie weer bij de tijd gebracht.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 van de provincie Overijssel. De Provinciale Staten van Overijssel hebben de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 op 13 november 2019 vastgesteld en is op 1 december 2019 in werking getreden. Met de vaststelling van de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsverordening weer bij de tijd gebracht.
De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- generieke beleidskeuzes;
- ontwikkelingsperspectieven;
- gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
- dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
- dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
Bij voorliggend plan is sprake van het planologisch regelen van de functie 'bedrijf' in het buitengebied van Tilligte, waarbij de bedrijvigheid gevestigd is in een bestaand bijgebouw. Met dit plan wordt geen extra bebouwing toegestaan. Derhalve wordt geen extra ruimtebeslag op de groene omgeving gedaan.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Bij voorliggend plan is middels het landschapsplan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende landschapskenmerken ter plaatse beoogd. Voor een uitgebreidere beschrijving hiervan wordt verwezen naar paragraaf 2.2 van dit plan.
Artikel 2.6.4 Nieuwe ontwikkelingen
Bestemmingsplannen voorzien alleen in nieuwe ontwikkelingen binnen gebieden die in artikel 2.6.2 begrensd zijn als Nationaal Landschap als die bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap 'Noordoost-Twente zijn:
- het samenhangende complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen;
- de grote mate van kleinschaligheid;
- het groene karakter.
Voorliggend plan voorziet in een ontwikkeling in het Nationaal Landschap 'Noordoost-Twente'. Het plan voorziet in het behoud van ruimtelijke kwaliteit van het erf en de directe omgeving en zorgt waar nodig voor een versterking. De bestaande erfindeling blijft behouden, evenals het open groene karakter en het zicht richting de naastgelegen es. Het voorgenoemde gebruik is op ruimtelijke aspecten nagenoeg gelijk aan het voorgaande gebruik. Geconcludeerd kan worden dat met dit plan geen afbreuk gedaan wordt aan de kenmerken van het ter plaatse geldende Nationaal Landschap 'Noordoost-Twente'.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De planlocatie is gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'. In het ontwikkelingsperspectief voor 'mixlandschap' wordt ruimte geboden aan een mix/verweving van verschillende functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Het plangebied is gelegen in een gebied waarin sprake is van een verweving van functies. Agrarisch gebruik, wonen, recreatie en bedrijvigheid zijn functies die in de omgeving aanwezig zijn.
De herontwikkeling van het erf voor woon- en (kleinschalige) werkdoeleinden, zijnde een verspaningsbedrijf, past binnen dit ontwikkelingsperspectief en draagt bij aan de diversiteit van functies binnen dit perspectief en de omgeving.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
Het plangebied is gelegen binnen de kenmerken van de natuurlijke lagen 'Beekdalen en natte laagtes' en 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel(bron: provincie Overijssel)
De gebieden met beekdalen en natte laagtes kenmerken zich zomers als kleine stroom met droge geulen en ’s winters bredere stroomdraad met meestromende geulen. De dynamiek (water, wind) bepaalt de verschijningsvorm; de gedaante wisselt. Het is een dynamisch landschap met een open karakter met hogere randen.
De gebieden met dekzandvlakten en -ruggen kenmerken zich met een afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen. De daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. In het geval dat er ontwikkelingen plaats vinden, dan moeten deze bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem.
Het plan betreft een planologische regeling van een bedrijfsfunctie op het erf aan de Vollenhoekweg 12. Het bedrijf is gevestigd in een bijgebouw op het erf. Daarnaast vindt een landschappelijke inpassing plaats. Met de kleinschaligheid van het plan, het niet voorzien in extra ruimtebeslag en de landschappelijke inpassing doet onderhavig plan geen afbreuk aan de kenmerken van de natuurlijke laag ter plaatse.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
Het plangebied is gelegen binnen de kenmerken van de laag van het agrarische cultuurlandschap 'Oude hoevenlandschap' en 'Essenlandschap' (zie figuur 3.4).
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het Oude hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.
Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es. Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Eeuwenlange bemesting - met heideplaggen en stalmest - heeft geleidt tot een karakteristiek reliëf met soms hoge stijlranden. Onder en in de es heeft zich op deze wijze een waardevol archeologisch archief opgebouwd. De dorpen en erven lagen op de flanken van de es, op overgang naar het lager gelegen maten- en flierenlanden. Zo lagen ze droog en werden tegelijkertijd de werklijnen zo kort mogelijk gehouden.
Onderhavig plan betreft het planologisch regelen van een bedrijfsfunctie in een bestaand bijgebouw ter plaatse van de Vollenhoekweg 12 te Tilligte. Het huidige erf met bebouwing is reeds gelegen aan de flanken van de es en de openheid richting de es blijft behouden. Het erf wordt bovendien niet opnieuw ingedeeld. Op basis van voorenstaande kan geconcludeerd worden dat onderhavig plan geen afbreuk doet aan de kenmerken van het agrarisch cultuurlandschap ter plaatse.
Laag van de beleving
De 'laag van de beleving' kent het kenmerk 'donkerte' aan het gebied toe. Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de ‘buitengebieden’ van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het ‘s nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief ‘luwe’ dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk. De ontwikkeling is niet in strijd met het behoud van het rustige en onthaaste karakter van de ‘donkere’ gebieden.
De 'stedelijke laag' heeft binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijft daarom verder buiten beschouwing.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Dinkelland
De gemeenteraad van de gemeente Dinkelland heeft op 31 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Dinkelland, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Dinkelland en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.
De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:
- 1. We doen het samen;
- 2. We geven het goed voorbeeld;
- 3. We wentelen niet af op volgende generaties;
- 4. We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.
De gemeente Dinkelland wil een economische sterk buitengebied met veel verschillende functies, waarin alle bewoners en gebruikers aan hun trekken komen. Het Twentse landschap van Dinkelland is een uniek coulisselandschap met houtwallen, singels, essen, ontginningen, natuurgebieden en landgoederen. Dit landschap draagt in grote mate bij aan de identiteit van de streek. De houtwallen en singels vormen verbindingen van natuurgebied naar natuurgebied die voor veel planten en dieren belangrijk zijn. Kortom zowel mensen als dieren voelen zich hier thuis. Het is voor iedereen belangrijk om een sterk en mooi buitengebied te behouden.
In het buitengebied van Dinkelland komen veel verschillende functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. Zoals landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en ook wonen. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Dit zijn bijvoorbeeld de hernieuwbare opwekking van energie en de vraag naar voldoende waterberging.
Al deze functies leggen samen veel druk op het buitengebied. Daarom het uitgangspunt: de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente Dinkelland streeft naar een buitengebied met een mooie balans tussen het landgebruik, de leefbaarheid en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dat maakt het buitengebied sterker en is gunstig voor de leefbaarheid. Dit wordt gedaan samen met de inwoners, partners en de gebruikers.
De speerpunten voor het buitengebied zijn:
- toekomstgerichte agrarische sector waarbij duurzamere landbouw wordt gestimuleerd;
- goede staat van landschap en biodiversiteit waarbij we samenwerking zoeken met de landbouw;
- kwalitatief toerisme waarbij groei mogelijk is met respect voor landschap en natuur.
Toets
Onderhavig wijzigingsplan voorziet in het planologisch regelen van een economische drager in bestaande bebouwing in het landelijk gebied van de gemeente Dinkelland. Er wordt geen nieuwe bebouwing opgericht. Daarbij wordt het plan goed ingepast in de omgeving en wordt geen afbreuk gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Hiermee haakt het plan aan bij het principe 'buitengebied in balans' en is het daarmee passend binnen de Omgevingsvisie Dinkelland.
3.3.2 Bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'
Ter plaatse van de Vollenhoekweg 12 in Tilligte is een erf gelegen dat al jaren in gebruik is voor woondoeleinden. Aan het erf is in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' de bestemming 'Wonen' toegekend. Bij de bestemming 'Wonen' is een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit in bijgebouwen toegestaan, mits dit maximaal 50 m² bedraagt. Een bedrijf aan huis met een in een gebouw met een oppervlakte van 234 m² is binnen het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. Op basis van artikel 36.6 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' is het mogelijk dat burgermeester en wethouders het plan wijzigen in die zin dat:
bestemming ‘Wonen’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf - Voormalig agrarisch’, mits:
- 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 16 van overeenkomstige toepassing zijn;
- 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 3. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning;
- 4. de bedrijfsfunctie ondergebracht wordt in de bestaande, voormalig agrarisch gebruikte gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Toets
Met onderhavig plan wordt aan deze voorwaarden voldaan. Aan het erf wordt de bestemming 'Bedrijf - Voormalig Agrarisch' met toepassing van de regels uit artikel 16 van bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' toegekend. Dit plan leidt niet tot onevenredige schade en beperking tot ontwikkelingsmogelijkheden voor aangrenzende (agrarische) bedrijven. Verderop aan de Vollenhoekweg 16 ligt het meest nabijgelegen agrarische bedrijf, op ruim voldoende afstand van de woning en het toekomstige bedrijfsgebouw. Voor een uitgebreide toets ten opzichte van de ligging van agrarische bedrijven wordt verwezen naar Hoofdstuk 4.
De huidige woning blijft in gebruik voor woonfunctie. De bedrijfsfunctie wordt ondergebracht in het bestaande, recent gerealiseerde gebouw aan de zuidzijde van het perceel. Doordat de feitelijke omvang van de bedrijfsactiviteiten op het erf zelf niet vergroten en de afstand tot omliggende percelen behouden blijft, vindt er geen onevenredige afbreuk plaats aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. Dit wordt ook nader uitgewerkt in Hoofdstuk 4.
3.3.3 Nota 'De casco benadering in Noordoost-Twente'
De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.5) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Figuur 3.5: Fragment casco-kaart (bron: Gemeente Dinkelland)
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
- 1. Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de cascokaart.
- 2. Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de cascokaart.
- 3. Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de cascokaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).
Toets
Binnen het plangebied zijn enkele casco-elementen aanwezig, welke gehandhaafd blijven. Ten zuiden van het plangebied zal circa 350 m2 aan houtopstanden (fijnsparren), niet zijnde casco-element worden geveld. Daarmee wordt voldaan aan het cascobeleid van de gemeente Dinkelland.
3.3.4 VAB+ beleid
Het VAB+ beleid heeft een sociaal-economisch hoofddoel. Het beleid moet bijdragen aan het realiseren van nieuwe economische dragers en ruimte bieden voor verbreding van bestaande economische dragers ofwel het benutten van de resterende economische waarde van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen voor andere functies. Een uitgangspunt hierbij is dat de uitstraling van het erf en het landelijk gebied niet wijzigt. De bedrijvigheid die onderdak heeft gevonden binnen het VAB beleid is onder te verdelen in twee categorieën. Bedrijvigheid & activiteiten gelieerd aan het buitengebied (bijvoorbeeld recreatie) en bedrijvigheid die geen binding heeft met het landelijk gebied (bijvoorbeeld een timmerbedrijf). Niet aan het buitengebied gebonden activiteiten horen primair thuis in de kernen. Uitgangspunt hierbij is dat deze activiteiten in het landelijk gebied kleinschalig van aard zijn. Gelet hierop is 500 m² de maximale oppervlakte. Bij groei van het bedrijf boven deze maximale oppervlakte moet het bedrijf ruimte op een bedrijventerrein zoeken.
Zonerings-, voorwaarden- en kwaliteitstoets
Voor activiteiten die gelieerd zijn aan het landelijk gebied en die in het buitengebied een plek verdienen zijn de kwantitatieve normen niet meer leidend. De gemeente Dinkelland heeft criteria geformuleerd, waaraan nieuwe ontwikkelingen in vrijkomende agrarische bebouwing kunnen worden getoetst. Deze toetsing bestaat uit een drietal stappen:
- 1. Zoneringstoets
In de zoneringstoets wordt gekeken naar welke locatie de aanvrager op het oog heeft en welke gebiedsdoelstelling geldt hier. Daarbij wordt gekeken naar de ontwikkelingsperspectieven uit de omgevingsvisie en daarnaast naar het gemeentelijke beleid. Aan de hand van deze zoneringtoets moet beoordeeld worden of het type bedrijvigheid niet bij voorbaat strijdig is met de gebiedsdoelstelling ongeacht de voorwaarden.
- a. Groen-blauwe hoofdsstructuur
Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden met als hoofdaccent de ontwikkeling van natuur en de versterking van het watersysteem. De gebieden bevatten het in de Omgevingsvisie vastgelegde “Natuurnetwerk Nederland”. Met nieuwe functies in en rondom de bestaande gebieden dient terughoudend te worden omgegaan, vanwege de kwetsbaarheid van deze gebieden. In het bestemmingsplan Buitengebied zijn deze gebieden bestemd als “waarde ecologie” en daar waar de natuur al gerealiseerd is tot “Bos en natuur”. In deze gebieden moet terughoudend worden omgesprongen met publiektrekkende activiteiten en activiteiten met grote milieu effecten (geluid, stank, meer dan 50 voertuigbewegingen per dag). Een woonfunctie met activiteiten gericht op natuur, landschapsbeheer en –educatie, dagbesteding en kleinschalige verblijfsrecreatie zouden mogelijk kunnen zijn. Vooral in deze zone is maatwerk nodig om enerzijds een economische vervolgfunctie mogelijk te maken en anderzijds de natuur in die gebieden te beschermen.
- b. Buitengebied, accent productie
In dit ontwikkelingsperspectief zijn open gebieden opgenomen, waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw de ruimte krijgt en de landbouwontwikkelingsgebieden. Verzoeken voor VAB activeiten dienen hier afgewogen te worden tegen de agrarische functie. Aan het agrarisch bedrijf gelieerde activiteiten (het be- en of verwerken van agrarische producten) dienen hier voorrang te krijgen ten opzichte van geurgevoelige functies als zorg en verblijfsrecreatie. Nieuwe functies op het gebied van recreatie en zorg dienen op een minimale afstand van deze gebieden te worden gesitueerd. Bij het toestaan van nieuwe functies dient ook rekening gehouden te worden met mogelijke groei van de agrarische bedrijvigheid. De verkeersaantrekkende werking in deze zones dient beperkt te blijven tot maximaal 100 voertuigbewegingen per dag.
- c. Buitengebied, accent veelzijdige gebruiksruimte
In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. In dit perspectief zijn de meeste mogelijkheden voor andere functies. Dit ontwikkelingsperspectief beslaat het grootste deel van het grondgebied van Dinkelland. In de zoneringtoets dient dit ontwikkelingsperspectief onderverdeeld te worden in kernrandzone, hoofdwegen en overig.
3a) Kernrandzone
Deze gebiedsaanduiding heeft in het bestemmingsplan Buitengebied en in de Omgevingsvisie geen specifieke bestemming. Onder kernrandzone wordt verstaan een zone rondom een kern waar sprake is van een menging van tot de kern horende functies en meer aan het landelijk gebied gebonden functies. Over het algemeen gaat het hier om een zone van rond 500 meter vanaf een kern. In deze zone zijn meer mogelijkheden voor andere functies dan in andere zones. Voor de agrarische sector is de kernrandzone veelal van weinig betekenis; de gronden zijn te versnipperd en bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn in verband met milieu-eisen gering. Functies die economisch aan de kern zijn gebonden en door hun binding aan bewoners van de kern niet op een industrieterrein thuis horen, kunnen een plaats kunnen vinden in deze kernrandzones.
3b) Hoofdwegen
Activiteiten met een verkeersaantrekkende werking meer dan 100 voertuigbewegingen gemiddeld per dag dienen aan de gebiedsontsluitingswegen te zijn gesitueerd.
3c) Overig
In de overige gebieden geldt dat het aantal verkeersbewegingen beperkt dient te blijven tot 100 voertuigbewegingen per dag.
- 2. Voorwaardentoets
Indien een activiteit in principe op de voorgestelde locatie mogelijk is, dient de vraag beantwoord te worden of die activiteit op korte en lange termijn aan de navolgende voorwaarden kan voldoen. Hierbij wordt opgemerkt dat de voorwaarden zo objectief mogelijk zijn vastgesteld, teneinde op voorhand duidelijk te stellen wat wel en wat niet mogelijk is.
In het kader van onderhavig plan zijn de volgende voorwaarden relevant:
Aard en omvang
- a. De aard en de omvang van het bedrijf moeten passen binnen de bestaande bebouwing. Buitenopslag is niet toegestaan. Ook als voor de aard van de activiteit buitenopslag nodig is is dit niet toegestaan. Een uitzondering hierop is een kleinschalig terras.
- b. De omvang van een activiteit dient beperkt te zijn tot 500 m2, in de overige gebouwen mag wel opslag plaatsvinden. Dit geldt niet voor activiteiten gericht op het be- en of verwerken van agrarische producten, dag en verblijfsrecreatie.
- c. Vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen die in aanmerking komen voor een andere functie zijn gebouwen behorend bij een erf. Er zal dan ook altijd sprake moeten zijn van bij het gebouw behorende woning. De gebouwen dienen daarnaast minimaal 3 jaar aantoonbaar voor de agrarische functie in gebruik te zijn geweest.
- d. De inrichting, verkeersaantrekkende werking en de uitstraling moet in overeenstemming zijn met de gebiedsperspectieven en de bebouwing moet kwaliteit uitstralen. De verkeersveiligheid voor overige weggebruikers zal betrokken moeten worden bij de beoordeling.
- e. Voor zorg geldt dat dagbesteding voor een deel passend is binnen de hoofd agrarische bestemming, waardoor hier geen bestemmingsplanwijziging voor nodig is. Dagbesteding op een vrijgekomen erf dient via een bestemmingsplanwijziging uitgegeven te worden.
Milieukundige randvoorwaarden
- a. De nieuwe activiteit mag geen beperking opleveren voor omliggende agrarische bedrijven.
- b. Voor gebieden binnen het ontwikkelingsperspectief “Buitengebied, accent productie” moet er ook beoordeeld worden of er sprake is voor toekomstige uitbreidingsmogelijkheden van de agrarische bedrijven.
- c. Het Vrijkomende Agrarisch Bedrijfsgebouw (VAB) moet op minimaal 50 meter afstand staan van de grens van het bouwperceel van het naburige perceel.
- 3. Kwaliteitstoets
- a. De nieuwe functie moet leiden tot behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en mag geen toename van verstedelijking of aantasting van het landschap tot gevolg hebben.
- b. Landschapsontsierende gebouwen moeten zoveel mogelijk worden gesloopt.
- c. Vervangende nieuwbouw ten behoeve van de nieuwe functie is alleen toegestaan onder strikte kwaliteitscriteria voorwaarden. Tot 2000m³ mag 2000m³ worden teruggebouwd. Indien het gewenst is meer terug te bouwen dan 2000m³ dan is daarvoor een zogenaamde saneringsregeling van toepassing. Boven de 2000m³ sloop van ontsierende bedrijfsgebouwen mag 25% van de gesloopte inhoud worden teruggebouwd
- d. Ten aanzien van de aard van deze nieuwe bebouwing zal de welstandsnota leidend zijn.
- e. Er mag geen buitenopslag plaatsvinden; (behoudens een ondergeschikt terras)
- f. Er mogen geen reclame-uitingen plaatsvinden (vergunningvrij is overigens wel een reclameuiting van een halve m² toegestaan);
- g. Het erf moet worden voorzien van een adequate landschappelijke inpassing. Een plan voor de landschappelijke inpassing van het erf dient betrokken te worden bij de aanvraag. Vooral op het erf te realiseren parkeerplaatsen dienen goed te worden ingepast.
- h. In de omgevingsvisie is opgenomen dat grootschalige ontwikkelingen moet bijdragen in het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Om ook de VAB activiteiten hieraan te laten voldoen zal er in plannen groter dan 500 m2 aandacht moeten worden besteed aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit (naast de reguliere landschappelijke inpassing).
Vervangende nieuwbouw
Vervangende nieuwbouw ten behoeve van de nieuwe functie is alleen toegestaan onder voorwaarden. Tot 2000 m³ mag 2000 m³ worden teruggebouwd. Indien het gewenst is meer terug te bouwen dan 2000 m³ dan is daarvoor een zogenaamde saneringsregeling van toepassing. Boven de 2000 m3 sloop van ontsierende bedrijfsgebouwen mag 25% van de gesloopte inhoud worden teruggebouwd.
Toetsing aan VAB+ beleid
Zoneringstoets
Het plangebied is gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied, accent veelzijdige gebruiksruimte: mixlandschap'. In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Er zijn daar dan ook meer mogelijkheden met betrekking tot andere functies dan in de andere ontwikkelingsperspectieven. In de zoneringstoets dient dit ontwikkelingsperspectief onderverdeeld te worden in kernrandzone, hoofdwegen en overig. De Vollenhoekweg 12 ligt niet in een kernrandzone of langs een hoofdweg. Het plangebied valt daarom binnen de categorie overig. In de overige gebieden geldt dat het aantal verkeersbewegingen beperkt dient te blijven tot 100 voertuigbewegingen per dag. De verkeersbewegingen ten behoeve het verspaningsbedrijf blijven hier ruimschoots onder (zie ook paragraaf 4.11. Met voorliggend plan wordt daarmee aan de zoneringstoets voldaan.
Voorwaardentoets
De aard en omvang van het bedrijf passen binnen de erfstructuur en de bestaande bebouwing. In de toekomstige situatie zal er sprake zijn van circa 234 m2 aan bebouwing waarin het verspaningsbedrijf in gevestigd is. Er is recentelijk sprake geweest van vervangende nieuwbouw. Deze nieuwbouw is inmiddels gerealiseerd.
In het VAB+ beleid is - zoals reeds benoemd - bepaald dat vervangende nieuwbouw ten behoeve van de nieuwe functie alleen is toegestaan onder voorwaarden. Tot 2.000 m³ aan bedrijfsbebouwing mag 2.000 m³ worden teruggebouwd. Indien het gewenst is meer terug te bouwen dan 2.000 m³ dan is daarvoor een zogenaamde saneringsregeling van toepassing. In onderhavig plan is recentelijk het bedrijfsgebouw met een oppervlakte van 234 m² herbouwd. Uitgaande van een bouwhoogte van maximaal 6 meter - en grofweg een inhoud van 1.410 m³ (6 x 235) - blijft dit nog ruim binnen de maximaal toegestane 2.000 m³. De saneringsregeling is in dit geval niet van toepassing.
De inrichting, verkeersaantrekkende werking en de uitstraling zijn in overeenstemming zijn met de gebiedsperspectieven. Onderhavig plan zal slechts beperkt verkeersaantrekkende werking met zich meebrengen. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is er een landschappelijk inpassingsplan opgesteld dat in overeenstemming is met de gebiedsperspectieven ter plaatse (zie Bijlage 3). Het bouwplan is bij de aanvraag voor de vergunning reeds getoetst aan de Nota Omgevingskwaliteit.
Onderhavig plan levert geen beperking op voor omliggende agrarische bedrijven, dit wordt nader onderbouwd in Hoofdstuk 4.
Kwaliteitstoets
Onderhavig plan gaat gepaard met een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Er is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (zie Bijlage 3). Er is geen sprake van landschapsontsierende bebouwing die gesloopt dient te worden. Het bouwplan is bij de vergunningsaanvraag getoetst aan de welstandsnota en inmiddels al gerealiseerd. In de gebruiksregels uit voorliggend plan wordt geborgd dat als gevolg van onderhavig plan geen sprake zal zijn van buitenopslag en grootschalige reclame-uitingen.
Conclusie
Gelet op vorenstaande moet geconcludeerd worden dat onderhavig plan voldoet aan in de VAB+ beleid opgenomen zonerings-, voorwaarden- en kwaliteitstoets en de voorwaarden voor vervangende nieuwbouw.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Er wordt middels dit bestemmingsplan een verspaningsbedrijf c.q. metaalbewerkingsbedrijf mogelijk gemaakt ter plaatse van de Vollenhoekweg 12 te Tilligte. De ontwikkeling is concreet beschreven in Hoofdstuk 2. De locatie kent momenteel een woonbestemming, waar een bedrijf-aan-huis in bebouwing tot 50 m² toegestaan is. In de huidige situatie echter sprake van een bedrijvigheid.
In beginsel kan de ontwikkeling die met dit wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt aangemerkt worden als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. In de nota van toelichting op het Besluit milieueffectrapportage wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:
“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook dorpen hieronder vallen. Wat stedelijke ontwikkeling inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”
Uit voorgaande volgt dat de vestiging van een metaalbewerkingsbedrijf in een herbouwd bijgebouw in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. en derhalve niet binnen een kolom uit onderdeel C of D uit de bijlage van het Besluit m.e.r. vallen. De gevolgen voor het milieu zijn als nihil aan te merken. Deze kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld. De ontwikkeling wordt bovendien op passende wijze in het landschap opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt.
Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.
4.2 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Tilligte. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich voornamelijk agrarische gronden, agrarische bedrijven en woonpercelen. Op grond hiervan geldt het omgevingstype 'rustig buitengebied' voor het plangebied.
Bij de realisatie van een nieuwe functie/bestemming dient te worden gekeken naar de omgeving waarin de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd wordt. Daarbij gaat het om de
externe werking en de interne werking:
- 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
- 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden onevenredig wordt aangetast.
Onderhavig plan voorziet in de mogelijkheid tot het in gebruik nemen van een recent gebouwd bijgebouw voor een verspaningsbedrijf. Dit bedrijf vindt aansluiting bij de categorie 'Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven: algemeen'. Voor deze functie geldt voor het aspect 'geluid' een grootste richtafstand 100 m tot een gevoelig object. Voor de aspecten 'stof', 'geur' en 'gevaar' geldt een richtafstand van 50 meter. In de directe omgeving zijn diverse agrarische bedrijfswoningen en burgerwoningen gelegen. Dit betreffen dus allemaal geluidsgevoelige objecten. De dichtstbijzijnde woning is gelegen aan de Vollenhoekweg 16 op circa 90 meter gemeten van de rand van het agrarisch bouwvlak tot de rand van bestemmingsvlak aan de Vollenhoekweg 12. De feitelijke afstand tussen het bedrijfsgebouw aan de Vollenhoekweg 12 en de gevel van de woning aan de Vollenhoekweg 16 is echter een groter, namelijk 180 meter.
Voor alle overige (bedrijfs-)woningen in de directe omgeving - Huttenweg 1, Huttenweg 4, Vollenhoekweg 15, Vollenhoekweg 8A en Kerspelweg 5 - geldt dat deze buiten de richtafstand van 100 meter vallen, gemeten van de randen van de bestemmingsvlakken.
Het plan voorziet derhalve niet in hinder voor het woon- en leefklimaat van omwonenden in de directe omgeving.
Interne werking
Bij interne werking gaat het om de vraag of de functie hinder ondervindt van bestaande milieubelastende functies in de omgeving. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt geen nieuwe gevoelige functie gerealiseerd welke belemmerd wordt door naastgelegen functies, met uitzondering van het aspect 'geur'. De bestaande functie, de (bedrijfs-)woning blijft behouden. De naastgelegen bedrijven betreffen melkveehouderijen. Voor melkveehouderijen gelden vaste afstanden tot geurgevoelige objecten. Voor deze toets wordt verwezen naar paragraaf 4.3. Hieruit volgt de conclusie dat voldaan wordt aan de wettelijke afstanden en dat de bedrijven niet gehinderd worden in eventuele ontwikkeling. Anderszijds worden de toekomstige bedrijfswoning en het bedrijfsgebouw niet gehinderd door deze berijven. Voor wat betreft bedrijven en milieuzonering blijft er dan ook sprake van een aanvaardbare situatie.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
4.3 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
- ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
- ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich diverse agrarische bedrijven. Op circa 100 meter ter plaatse van de Huttenweg 1 is een paardenhouderij gevestigd. Voor paardenhouderijen geldt geen vaste afstand tot een geurgevoelig object. Voor agrarische bedrijven waar geen vaste afstanden gelden kunnen de richtafstand uit de VNG-uitgave als toetsingskader worden gezien. Voor de categorie 'paardenfokkerij' geldt een richtafstand van 50 meter tot een gevoelig object. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.
Ter plaatse van de Huttenweg 4 bevindt zich een melkveehouderij. De afstand tussen het agrarische bouwvlak en het bestemmingsvlak ter plaatse van de Vollenhoekweg 12 is circa 180 meter. Er wordt derhalve ruimschoots voldaan aan de wettelijke afstand van 50 meter.
Ter plaatse van de Vollenhoekweg 16 bevindt zich een melkveehouderij. De afstand tussen het agrarische bouwvlak en het bestemmingsvlak ter plaatse van de Vollenhoekweg 12 is circa 65 meter. Er wordt derhalve voldaan aan de wettelijke afstand van 50 meter.
Ter plaatse van de Vollenhoekweg 19 bevindt zich een varkenshouderij. Voor varkenshouderijen gelden geen vaste wettelijke afstanden, maar wettelijke afstanden in combinatie met de geuremissie per dier. Daarnaast kunnen de richtafstanden uit de VNG-uitgave leidend zijn. Voor de categorie 'fokken en houden van varkens' geldt voor het aspect 'geur' een richtafstand van 200 meter tot een gevoelig object. De onderlinge afstand tussen het agrarisch bouwvlak en het bestemmingsvlak ter plaatse van de Vollenhoekweg 12 is circa 220 meter. Aan de richtafstand wordt derhalve voldaan.
Planologisch gezien is aan de Kerspelweg 5 een grondgebonden agrarisch bedrijf toegestaan, gelegen op circa 160 m vanaf het plangebied. Ter plaatse van de Kerspelweg 5 vindt in de huidige situatie echter geen agrarische bedrijvigheid meer plaats. Indien in de toekomst hier toch weer een nieuw agrarisch bedrijf wordt opgericht, wordt voldaan aan de wettelijke afstand van 50 meter.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'geur' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
4.4 Bodem
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Ten behoeve van onderhavig wijzigingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek (kenmerk: 21010610) om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen (zie Bijlage 1). Onderstaand volgen een beknopte samenvatting en de conclusies van het onderzoek.
Het pand op de onderzoekslocatie is voorzien van inpandig beton. Uitpandig zijn er klinkers en recent aangebracht puingranulaat aanwezig. Het overige deel van het terrein ligt braak.
De aanleiding van dit onderzoek is de wijziging van het bestemmingsplan op de onderzoekslocatie.
Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een vooronderzoek plaatsgevonden op basisvan norm NEN 5725 “Aanleiding A: Opstellen hypothese over de bodemkwaliteit ten behoeve van uit te voeren bodemonderzoek”. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat de onderzoekslocatie als onverdacht kan worden beschouwd.
Resultaten veldwerk
In totaal zijn er 4 boringen verricht, waarvan er 1 is doorgezet tot 2.8 meter diepte. Deze boring is afgewerkt met een peilbuis. Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit matig fijn siltig zand. Er zijn zintuiglijk geen bodemvreemde materialen waargenomen. Door de veldwerkers zijn visueel geen asbestverdachte materialen op het maaiveld, in de bodem of in het puingranulaat waargenomen. Het freatische grondwater in de peilbuis is aangetroffen op 1.2 meter min maaiveld.
Resultaten chemische analyses
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
- de bovengrond (BG) is niet verontreinigd;
- de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;
- het grondwater (PB 1) is zeer licht verontreinigd met barium, cadmium en zink.
Hypothese
De hypothese "onverdachte locatie" dient te worden verworpen, aangezien plaatselijk overschrijdingen van de streefwaarden zijn aangetoond.
Conclusies en aanbevelingen
In het grondwater zijn (zeer) lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 uit Bijlage 1. In de bovengrond (BG) en ondergrond (OG) zijn geen verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.
Slotconclusie
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
4.5 Geluid
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
- Woningen.
- Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
- Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Er liggen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan geen spoorwegen of gezoneerde bedrijventerreinen. In het kader van dit plan is daarmee alleen het wegverkeerslawaai van belang. Er wordt echter geen gevoelige functie in het kader van de Wet geluidhinder toegevoegd aan de bestaande situatie. Op basis van deze gegevens kan toetsing aan Wet geluidhinder achterwege blijven. Voor een toets aan de geluidsbelasting en de richtafstanden van het verspaningsbedrijf wordt verwezen naar 4.2. Derhalve kan geconcludeerd worden dat aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
4.6 Luchtkwaliteit
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
De verkeersaantrekkende werking zal planologisch gezien toenemen ten opzichte van de bestaande planologische situatie, in verband met de planologische vestiging van een metaalbedrijf.
Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen voor het bedrijf op 26 per dag gesteld worden. Voor de woning geldt een verkeersgeneratie van 9 per dag. De totale verkeersgeneratie per dag komt in dat geval neer op 35. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 35 extra voertuigbewegingen.
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig. Derhalve kan geconcludeerd worden dat aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
4.7 Externe Veiligheid
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
- Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
- Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart, plangebied rood omcirkeld (bron: risicokaart.nl).
Op circa 2,9 km van het plangebied is een buisleiding van de Gasunie gelegen. Het plangebied valt ruim buiten de risicocontour van deze leiding. Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 2,9 km van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Het voorliggende wijzigingsplan voorziet niet in het toevoegen van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten. Bovendien is geen sprake van een toename van het aantal personen binnen het plangebied als gevolg van de planvorming. Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid. Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.8 Water
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 25 maart 2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 2 . De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat het waterschap aangeeft dat er geen waterschapsbelang is.
4.9 Ecologie
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 760 meter afstand van het plangebied.
Natura 2000-gebied
Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, 'Springendal & Dal van de Mosbeek', ligt op minimaal 2,6 km afstand.
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied dat beschermd is onder de Wnb. Aangezien er geen nieuwbouw, maar enkel een functieverandering van de bestaande bebouwing aan de orde is en verkeerstoename nihil is, zijn geen negatieve effecten te verwachten op instandhoudingsdoelen van het genoemde en andere natuurgebieden die zijn beschermd onder de Wnb. Het nemen van vervolgstappen in het kader van de Wnb is in deze situatie dan ook niet nodig.
Soortenbescherming
De gronden in het plangebied zijn reeds in gebruik en ingericht ten behoeve van wonen en bedrijfsmatig gebruik. Dit blijft met onderhavig plan ongewijzigd. Het bestaande bedrijfsgebouw en het bestaande bedrijfsperceel worden hergebruikt voor de nieuwe functie en hiermee zijn geen ruimtelijke ingrepen gemoeid die gevolgen kunnen hebben voor eventueel aanwezige beschermde flora en/of fauna. Daarnaast is de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling lokaal. Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht.
Derhalve kan geconcludeerd worden dat aspect 'ecologie' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Het plangebied is volgens de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Dinkelland voornamelijk gelegen in de gebieden aangemerkt als 'dekzandhoogten en - ruggen' en 'beekdalen en overige laagten'. In figuur 4.2 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart opgenomen.
Figuur 4.3: Uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Dinkelland)
Toets
Voor gebieden met aanduiding 'dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek' geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde voor archeologische resten uit alle perioden. Archeologische resten liggen veelal vlak onder
het maaiveld en zijn daardoor kwetsbaar voor bodemingrepen. Archeologische resten zijn hierdoor vaak minder goed geconserveerd. Het beleidsadvies bij dergelijke gebieden luidt: "archeologisch onderzoek is noodzakelijk in plangebieden groter dan 2500 m² en bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2500m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek".
Voor gebieden met aanduiding 'beekdalen en overige laagten' geldt een lage archeologische verwachtingswaarde voor archeologische resten uit alle perioden. Archeologische resten staan hoofdzakelijk in verband staan met beekdalgebonden activiteiten, zoals bruggen, voordes, watermolens etc. en mogelijk archeologische resten, bijvoorbeeld afvaldumps, die in verband staan met bewoning op nabij gelegen, hoge gronden. Verder diverse categorieën losse vondsten. Het beleidsadvies bij dergelijke gebieden luidt: "vrijstelling voor archeologisch onderzoek bij bodemingrepen dieper dan 40 cm m.u.v. gebieden met een lage verwachting binnen plangebieden met meerdere verwachtingszones, en plangebieden met een lage verwachting die grenzen aan terreinen met waardevolle archeologische resten."
Voorliggend plan omvat geen bodemingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 cm en daarmee geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek. Derhalve kan geconcludeerd worden dat aspect 'archeologie' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat binnen of direct grenzend aan het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en/of elementen zijn gelegen. Met voorliggend plan wordt enkel een functieverandering van de bestaande gebouwen mogelijk gemaakt. Derhalve kan geconcludeerd worden dat aspect 'cultuurhistorie' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
4.11 Verkeer En Parkeren
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Vollenhoekweg, een erftoegangsweg met een maximale snelheid van 60 km/h in het buitengebied van Tilligte. Het plangebied is gelegen in een niet stedelijke omgeving. Het betreft een weg waarbij het verkeer hoofdzakelijk bestaat uit bestemmingsverkeer naar de omliggende agrarische bedrijven en woningen.
Voorliggend plan voorziet in de planologische wijziging van een woonbestemming naar een bedrijfsbestemming met de mogelijkheid van exploitatie van een verspaningsbedrijf. Dit bedrijf kan aan de hand van de 381e CROW-uitgave 'Toekomstbestendig parkeren' geclasificeerd worden als 'bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief'. Het aantal verkeersbewegingen per 100 m² bvo in een niet stedelijk gebied en het gebiedstype 'buitengebied' bedraagt maximaal 10,9 per dag. De toename van het totaal aantal verkeersbewegingen per dag komt in dat geval neer op afgerond 26 (2,35 x 10,9). Deze (beperkte) toename van verkeersbewegingen kan eenvoudig via de Vollenhoekweg worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
Parkeren
Volgens de parkeernormen uit de 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' van de gemeente Dinkelland heeft een werkplaats in gebiedstype 'rest bebouwde kom' een parkeernorm van 2,35 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Het bedrijfsgebouw in voorliggend plan kent een oppervlakte van 234 m². De totale parkeerbehoefte komt in dat geval neer op afgerond 6 parkeerplaaten (2,35 x 2,34 = 5,5). Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
5.2 Toelichting Op De Regels
5.2.1 Opbouw
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
- Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
- Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
- bestemmingsomschrijving:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
- bouwregels:
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
- afwijken van de bouwregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
- specifieke gebruiksregels:
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
- afwijken van de gebruiksregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
- wijzigingsregels
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
- Anti-dubbeltelregel:
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
- Algemene bouwregels:
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
- Algemene gebruiksregels:
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
- Algemene aanduidingsregels:
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
- Algemene afwijkingsregels:
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
- Algemene wijzigingsregels:
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
- Overige regels:
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
- Overgangsrecht:
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
- Slotregel:
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.2.2 Bestemmingen
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemming
Bedrijf - Voormalig Agrarisch
De bestemming 'Bedrijf - Voormalig Agrarisch', geregeld in artikel 16 van de van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' is nagenoeg geheel overgenomen in de regels behorend bij dit plan. De bestemming is in hoofdlijnen van toepassing, maar in de regels voor deze concrete situatie gespecificeerd. Deze bestemming maakt nieuwe bedrijvigheid op voormalige agrarische erven in het buitengebied mogelijk. Binnen de regels is de toegestane bedrijvigheid aangegeven. Voor dit plan geldt dat ter plaatse van het plangebied een verspaningsbedrijf is toegestaan. Daarnaast wordt conform de geldende regels uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' geborgd dat buitenopslag verboden is.
De bestemming bevat voor het bevoegd gezag de mogelijkheid om onder voorwaarden af te wijken van de gebruiksregels en bedrijven toe te staan die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 5, waardoor vooroverleg niet nodig is. Het betreft hier echter geen uitbreiding van een niet-agrarisch bedrijf, maar wel een vergelijkbare ontwikkeling waarbij vestiging van een in aard en omvang vergelijkbaar bedrijf in de bestaande bebouwing op het bestaande bedrijfsperceel plaatsvindt. De ontwikkeling is passend binnen de gebiedskenmerken en er vindt een versterking plaats van de ruimtelijke kwaliteit.
Waterschap Vechtstromen
Op 25 maart 2021 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap geen belang heeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van 25 juni 2021 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit wijziginsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 1 Landschappelijke inpassing