KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Locatie Aveskamp Door De Jaren Heen
2.2 Huidige Situatie
2.3 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Milieuzonering
4.2 Bodem
4.3 Geluid
4.4 Lichtuitstraling
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Water
4.8 Ecologie
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
4.10 Verkeer / Parkeren
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
5.2 Opbouw Van De Regels
5.3 Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
7.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Waterstructuurplan
Bijlage 4 Beleidsnotitie Bouwen En Parkeren
Bijlage 5 Quickscan Flora Fauna
Bijlage 6 Beeldkwaliteitplan
Bijlage 7 Reactienota Zienswijzen

Denekamp, Aveskamp

Bestemmingsplan - gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 07-11-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan Denekamp, Aveskamp met identificatienummer NL.IMRO.1774.DENBPAVESKAMP-VG01 van de gemeente Dinkelland.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan-huis-verbonden beroep

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan particulieren.

1.4 aan-huis-verbonden bedrijf

Het uitoefenen van kleinschalige bedrijvigheid dat door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 achtererfgebied

Erf aan de achterkant en aan de niet naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.8 agrarisch bedrijf

Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.9 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bed-and-breakfast

Het bieden van, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.11 bedrijf

Een onderneming gericht op het bedrijfsmatige voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten.

1.12 bestaand

  1. a. Ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken en werkzaamheden:
    1. 1. bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van dit plan;
    2. 2. aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende bouwvergunning.
  2. b. Ten aanzien van het overige gebruik:
    1. 1. bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan.

1.13 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.16 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.18 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder, zolder en vliering.

1.19 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 carport

Staanplaats, stalling voor een motorvoertuig onder een vrijstaand dak of afdak aan het huis.

1.24 cultuurhistorische waarden

Waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van de geschiedenis.

1.25 dak

Iedere vorm van bovenbeëindiging van een gebouw.

1.26 detailhandel

Het bedrijfsmatige te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.27 dienstverlening

Dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksgerichte functie zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, telefoon-/telegraaf-/ telexdienst, makelaarskantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, reparatiebedrijf voor muziekinstrumenten, cateringbedrijf, alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven.

1.28 eerste bouwlaag

De bouwlaag op de begane grond.

1.29 erf

Een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van de hoofdgebouw.

1.30 evenement

Elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak zoals beschreven in de Algemene Plaatselijke Verordening. Onder een evenement wordt mede verstaan: een herdenkingsplechtigheid.

1.31 geaccidenteerd terrein

Een perceel of een gedeelte van een perceel met een helling van tenminste 1:10 gemeten over een afstand van minimaal 5 m (glooiend landschap).

1.32 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 geluidszoneringsplichtige inrichting

Een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld.

1.34 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

Een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf.

1.35 (hoek)erker

Een uitbouw met beperkte omvang, gerealiseerd voor een naar de weg of openbaar groen gekeerde gevel van het hoofdgebouw.

1.36 hoofdgebouw

Een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.37 huishouding

Een zelfstandig dan wel samenwonende persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals keuken, sanitaire voorzieningen en entree.

1.38 inwoning

Wonen in een (ondergeschikt) deel van een woning als medegebruiker van het pand.

1.39 kampeermiddel

Een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.40 kap

Een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15o en ten hoogste 75o.

1.41 kas

Een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen of planten.

1.42 kelder

Een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, niet te gebruiken als woonruimte, beneden of tot ten hoogste 1 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij 'bebouwing in geaccidenteerd terrein' gelegen beneden peil.

1.43 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen vergunningplicht op grond van milieuwetgeving geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning uitgeoefend kunnen worden.

1.44 kunstobject

Voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.45 kunstwerk

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.46 landschappelijke waarden

Waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied.

1.47 logiesverstrekkend bedrijf

Een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies worden verstrekt, waarbij de logieswooneenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf; naast het verstrekken van logies worden accommodaties aangeboden voor dagverblijf en maaltijdbereiding.

1.48 mantelzorg

Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijk-verpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.49 natuurlijke waarden

De aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied.

1.50 niet - grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

Een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als zondanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel, zoals een intensief kwekerijbedrijf of een intensief veehouderijbedrijf.

1.51 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.

1.52 peil

  1. a. Voor bebouwing in geaccidenteerd terrein voor zover de bebouwing met de gevel is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt (de dijk) en is gesitueerd op of binnen een afstand van 3 m uit de grens met het openbare gebied: 35 cm boven de kruin van de dijk.
  2. b. Voor overige bebouwing in geaccidenteerd terrein: de bestaande gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar deze direct grenst aan de gevel welke is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt.
  3. c. Voor gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
  4. d. In andere gevallen bij gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein: de gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar dit direct grenst aan de gevel die is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt.
  5. e. Voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitende terrein.

1.53 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding.

1.54 prostitutiebedrijf

Een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie.

1.55 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij ook bedrijfsmatige was, seksuele handelingen wordt verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.56 standplaats

Een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

1.57 veldschuur

Een vrij in het open veld staande schuur, die wordt of werd gebruikt voor het stallen of het melken van vee, dan wel de opslag van agrarische producten of agrarische werktuigen.

1.58 verdieping(en)

De bouwlaag respectiefelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.

1.59 verkoopvloeroppervlak (v.v.o)

Binnenwerks met dien verstande dat de totale vloeroppervlakte van ruimten welke rechtstreeks ten dienste staan van de detailhandelsactiviteiten en voor publiek toegankelijk zijn (kantoren, magazijnen en overige dienstruimten worden hieronder niet begrepen), wordt opgeteld.

1.60 voorgevel

De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt.

1.61 voorgevel rooilijn

De begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevels van het hoofdgebouw zijn georiënteerd, of, voor zover op de kaart een gevellijn is aangeduid, de op de kaart aangeduide gevellijn, alsmede het verlengde daarvan.

1.62 vuurwerkbedrijf

Een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld de periodieke verkoop in consumentenvuurwerk c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen.

1.63 woning

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:

de afstand tussen de zijdelingse perceelgrenzen en het punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. cultuurgrond;
  3. c. voet- en fietspaden;
  4. d. ontsluitingswegen;
  5. e. speelvoorzieningen;
  6. f. parkeervoorzieningen;
  7. g. water;
  8. h. ondergeschikte educatieve voorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. i. verhardingen;
  2. j. nutsvoorzieningen;
  3. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen;
  2. b. bijbehorende bouwwerken bij woningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. wegen en paden;
  2. d. groenvoorzieningen;
  3. e. parkeervoorzieningen;
  4. f. speelvoorzieningen;
  5. g. water;
  6. h. nutsvoorzieningen;
  7. i. de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

met de daarbijbehorende:

  1. j. tuinen, erven en terreinen;
  2. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 4.4 sub a in die zin dat vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:
    1. 1. er aantoonbaar sprake is van een zorgbehoefte, welke tijdelijk van aard is;
    2. 2. er sprake blijft van één huishouden;
  2. b. het bepaalde in lid 4.4 sub d in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor logiesverstrekking in de vorm van bed-and-breakfast, mits:
    1. 1. de logiesverstrekking plaatsvindt binnen het bestaande hoofdgebouw. Er wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);
    2. 2. er maximaal twee kamers gerealiseerd worden voor maximaal 5 personen;
    3. 3. er geen keukenblok in de wooneenheden wordt gemaakt;
    4. 4. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
    5. 5. er geen extra inrit wordt aangelegd in verband met de vestiging;
    6. 6. de vestiging alleen is toegestaan aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
    7. 7. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  3. c. het bepaalde in lid 4.4 sub e in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor inwoning, mits:
    1. 1. de (hoofd)toegang tot de afzonderlijke wooneenheden plaatsvindt via één voordeur, die toegang verschaft tot de gemeenschappelijke hal. Een eigen achterdeur is wel toegestaan;
    2. 2. de gemeenschappelijke hal rechtstreeks toegang verschaft tot beide woonruimtes, zonder dat door een slaapkamer, badkamer, toilet of bergruimte behoeft te worden gegaan;
    3. 3. in geval van meerdere achterdeuren deze visueel te onderscheiden zijn van de hoofdtoegang;
    4. 4. in de centrale hal een trap aanwezig is voor het bereiken van de verdieping. Meerdere trappen zijn toegestaan, doch deze dienen uit te komen op één gezamenlijke overloop (zoldertrappen hierin niet meegerekend);
    5. 5. er sprake is van één aansluiting voor de verschillende nutsvoorzieningen (éénmeterkast);
    6. 6. de inwoning niet leidt tot een toename van het aantal ontsluitingswegen van het perceel;
    7. 7. er geen sprake is van het realiseren van extra bouwmogelijkheden, de bouwmogelijkheden zijn gekoppeld aan de woning.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
  2. b. de stalling en/of opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  3. c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutiebedrijf;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, de woonsituatie, het straat en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels in die zin dat het beloop of het profiel van de wegen of de aansluiting van de wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of de intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. d. de bestemmingsregels ten aanzien van bouwwerken geen gebouw zijnde voor kunstobjecten, speelvoorzieningen, informatiezuilen, minicontainers, papiercontainers, glasbakken en vlaggenmasten. Met dien verstande dat:
    1. 1. de hoogte van speelvoorzieningen bedraagt maximaal 5 meter;
    2. 2. de hoogte van minicontainers, papiercontainers, glasbakken bedraagt maximaal 3 meter;
    3. 3. de hoogte van informatiezuilen bedraagt maximaal 5 meter;
    4. 4. voor kunstobjecten geldt een maximale hoogte van 8 meter;
    5. 5. voor vlaggenmasten en lichtmasten (lichtmast t.b.v. verkeersveiligheid is vergunningsvrij) geldt een maximale hoogte van 10 meter;
    6. 6. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 meter.
    7. 7. het bruto-vloeroppervlak is niet groter dan 50 m2;
  5. e. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot ten hoogste 40,00 m, mits:
    1. 1. de noodzaak tot plaatsing wordt aangetoond;
    2. 2. de te plaatsen mast (deels) door bomen gecamoufleerd wordt dan wel dat bij de plaatsing wordt aangesloten bij bestaande gebouwen en andere verticale elementen;
    3. 3. door middel van een landschapsplan aansluiting wordt gezocht bij de omliggende omgeving en/of landschapselementen;
    4. 4. het principe van site-sharing wordt toegepast;
    5. 5. door de plaatsing de beeldkwaliteit van de omgeving niet wordt verstoord;
    6. 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing;
    7. 7. er afstemming plaatsvindt met de Nota antennebeleid gemeente Dinkelland (2008);
  6. f. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
    1. 1. deze vergroting niet meer dan 10 m² per plaatselijke verhoging bedraagt;
    2. 2. de vergroting leidt tot een hoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  7. g. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouwvlak in die zin dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde met meer dan één meter worden overschreden door:
    1. 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
  8. h. voor het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen, waarbij geldt:
    1. 1. een maximum van 3 evenementen per jaar;
    2. 2. de duur ten hoogste 15 dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Parkeren, laden/lossen

9.2 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard, blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  4. d. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  5. e. de ruimte tussen bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  3. c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Denekamp, Aveskamp van de gemeente Dinkelland.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In Denekamp, op een aantrekkelijke locatie in de kern aan de Meester Muldersstraat 34, ligt een kleine voormalige boerderij met enkele schuurtjes, omgeven door een weiland. In de omgeving liggen woningen, sportvoorzieningen, een vijver en groen. De boerderij, met een woonbestemming, wordt niet gebruikt. In principe zou de boerderij zo bewoond kunnen worden, maar vanwege de staat van onderhoud, het totale volume en de plattegrond met kleine ruimtes, is bewoning van het bestaande pand niet aantrekkelijk.

De gemeente Dinkelland is eigenaar van de grond en wil graag dat de locatie op een goede manier kan worden ingericht en gebruikt. De gemeente wil uitvoering geven aan een raadsbesluit van 2 oktober 2012. In de Notitie Vastgoed is bepaald welke gemeentelijke eigendommen verkocht moeten worden en hoeveel die moeten opbrengen. De locatie Aveskamp maakt hier deel van uit.

Het bijzondere karakter van de locatie in het dorp Denekamp, met haar ruime opzet, vraagt om een kwalitatief hoogwaardige inrichting met een beperkt aantal gebouwen op een goede manier ingepast in de omgeving. Er is een plan ontwikkeld om 3 kavels uit te geven voor woningbouw. Het plan maakt de bouw van 3 ruime woningen mogelijk met veel ruimte er om heen.

Het geldende bestemmingsplan maakt één Woonbestemming mogelijk en de woning mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de huidige boerderij. Om een ontwikkeling met drie woongebouwen mogelijk te maken, moet het bestemmingsplan worden herzien. Hierbij treft u het bestemmingsplan op basis waarvan er drie woningen kunnen worden gebouwd in een vastgelegd bouwvlak. De groene inkleding, met grasland om de woning heen, zal op basis van het bestemmingsplan in stand blijven.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

De locatie Aveskamp bevindt zich aan de Meester Muldersstraat 34 in Denekamp. De locatie ligt aan het einde van een groene wig die vanuit zuidelijke richting uitwaaiert richting het noorden. In de directe omgeving zijn er veel verschillende functies, namelijk woningen, een school, een gymzaal, diverse sportvoorzieningen (in directe nabijheid een tennisvereniging en een ijsclub), een vijver en groen.

Op de locatie staan een boerderijtje en enkele kippenhokken, beide niet meer in gebruik. Het erf is sober maar passend ingericht, met enkele waardevolle elementen, waaronder een beukenhaag, drie eikenbomen, een lindeboom en een waterput. De gebouwen liggen centraal op het erf, aan alle zijden worden ze omsloten door een weiland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPAVESKAMP-VG01_0001.png"

Figuur: Globale ligging plangebied (bron: Google Maps)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan voor locatie Aveskamp is "Denekamp Kern". Ter plaatse van de gebouwen geldt een Woonbestemming, de gele vlek. Ten zuiden en oosten van de bebouwing is de bestemming "Sport". Ten westen van de locatie is er een Groenbestemming en de vijver heeft bestemming "Water".

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPAVESKAMP-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: Huidige situatie: uitsnede bestemmingsplan 'Denekamp' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Denekamp, Aveskamp' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding, schaal 1:1000
  • Bijlagen bij de toelichting
  • Regels
  • Bijlagen bij de regels

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Locatie Aveskamp Door De Jaren Heen

De locatie Aveskamp is lang in gebruik geweest als boerderij. Tot 2005 werd de locatie bewoond en was er een agrarisch bedrijfje. Na het vertrek van de bewoner heeft de locatie een Woonbestemming gekregen. Ondanks enkele initiatieven sindsdien om de woning als zodanig in gebruik te nemen, heeft de locatie verder altijd leeg gestaan.

In 2008 hebben kinderen uit de omgeving met de burgemeester gesproken over het beginnen van een kinderboerderij. Voor een kinderboerderij was erg veel draagvlak, getuige ongeveer 300 handtekeningen uit de buurt, maar het plan was financieel onvoldoende onderbouwd. Ook een plan om de plaatselijke scouting hier te huisvesten bleek onhaalbaar.

De gemeenteraad van Dinkelland heeft besloten dat de locatie Aveskamp her ontwikkeld moet worden. Vanwege het bijzondere karakter van de locatie, is er veel aandacht voor ruimtelijke kwaliteit bij een nieuwe invulling van de locatie. Gezien de oppervlakte van het perceel zouden er een groot aantal woningen gebouwd kunnen worden maar dan zou er geen sprake meer zijn van een bijzondere locatie, omzoomd door grasvelden. Om het bijzondere karakter van de locatie te behouden, zullen er een klein aantal luxe woningen worden ontwikkeld, die goed moeten worden ingepast in de omgeving. Hieronder, bij 2.3, wordt het nieuwe plan voor de locatie beschreven.

2.2 Huidige Situatie

Op de luchtfoto hieronder is te zien dat de locatie Aveskamp midden in een gevarieerde omgeving ligt, met verschillende functies. Rondom de locatie bevinden zich groen, woningen, tennisbanen, een vijver, parkeerplaatsen en een school.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPAVESKAMP-VG01_0003.png"

Figuur: Luchtfoto 2014

Centraal op de locatie staat de boerderij met een paar bijgebouwen. Bij de boerderij staan enkele grote bomen. Rondom de gebouwen ligt een relatief omvangrijke weide. In de zuidoostelijke hoek staat een gebouwtje van de ijsclub. Naast de locatie ligt een grote tennisclub.

Het gebouw is in zoverre goed onderhouden dat er geen direct instortingsgevaar is. Het gebouw vormt geen gevaar voor de omgeving. De bouwkundige staat van de boerderij is echter slecht. Het erf en omliggende weilanden, waar pony's lopen, zijn steeds goed onderhouden geweest. Het aanzicht van de locatie is op dit moment aantrekkelijk.

2.3 Toekomstige Situatie

Er is een plan ontwikkeld voor de locatie Aveskamp, waarbij 3 luxe woningen kunnen worden gebouwd. De woningen kunnen worden gebouwd ter plaatse van de huidige gebouwen, of daar dicht bij in de buurt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPAVESKAMP-VG01_0004.png"

Figuur: Plankaart voor het projectgebied (bron: gemeente Dinkelland)

Hierboven is de voorlopige verbeelding van het plangebied weergegeven. Het plangebied is gekleurd en wordt begrensd door de zwarte lijn met stippen.

Het groene vlak aan de westkant, met daarin de letter G, wordt groen (de huidige bestemming is "Sport"). Aan de oostkant wordt een nieuwe groenstrook toegevoegd. In principe zal dit gebied bestaan uit gras c.q. weiland. Als er nieuwe bomen en heesters worden geplant binnen de bestemming Groen, dan kunnen dat alleen streekeigen soorten zijn. Het bestaande wandelpad blijft intact met de mogelijkheid om de ligging van het pad te optimaliseren.

Op het erf zijn een aantal waardevolle erf- en landschapselementen aanwezig. De volgende elementen worden behouden: beukenhaag, 3 eiken in noordwestelijk deel van het perceel, de lindeboom en de waterput.

Het gele vlak, met letter W, staat voor de woonbestemming. Binnen de woonbestemming zijn drie rechthoeken ingetekend, in ieder vlak van 10 bij 20 meter kan een woning worden gebouwd. Bij de woning kunnen (aangebouwde) bijgebouwen worden gebouwd. Hierbij zal een zekere ruimtelijke eenheid ontstaan. De bouw volumes hebben een duidelijke vorm en de bouw volumes vormen samen een ruimtelijke eenheid. Het volume dat het eerst gebouwd wordt, is daarom leidend voor de volgende twee volumes. In het beeldkwaliteitsplan (bijlage 6), dat geldt als toetsingskader voor bouwplannen, staat dit uitgebreid beschreven.

Iedere woning bestaat uit één volume van maximaal 1100 m³ bovengronds. De hoogte van de bouw volumes is afhankelijk van het ontwerp van het volume, de maximale hoogte blijft altijd onder de 10 meter. Als er ondergronds wordt gebouwd, dan kan de ondergrondse laag maximaal 1 meter boven maaiveld uitsteken, in het kader van dit plan is er dan sprake van "ondergronds" en dit ondergrondse volume hoeft niet in mindering te worden gebracht op de inhoud van 1100 m³ bovengronds. De maximum hoogte vanaf het maaiveld is 10 meter.Een bouwvolume met één ondergrondse en één bovengrondse bouwlaag is heel goed mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPAVESKAMP-VG01_0005.jpg"

figuur: conceptueel overzicht van hoofdbouw, bijgebouw, hoogtematen en volume

Ieder bouwvolume bestaat uit een woonhuis (hoofdgebouw), met bijgebouwen in hetzelfde volume (schuur, garage, werkplaats, tuinhuis). Vanuit de omgeving gezien, is lijken woongedeelte en bijgebouwen bij elkaar te horen. Hoofdgebouw en bijgebouwen vormen een eenheid. Stalling en opslag van auto's en losse elementen als afvalbakken zijn integraal onderdeel van het ontwerp. In principe zijn er geen losse elementen zichtbaar vanaf de openbare ruimte.

Iedere woning krijgt een eigen oprit en plaats om ten minste 3 auto's op eigen grond te parkeren. Volgens het parkeerbeleid van de gemeente moet het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein minstens 2,3 bedragen, waarbij niet iedere parkeerplaats op eigen grond telt als 1 parkeerplaats. Bijvoorbeeld twee parkeerplaatsen achter elkaar op eigen terrein telt als minder parkeerplaatsen dan 2 parkeerplaatsen naast elkaar op eigen terrein. Een bouwplan voor een woning zal voor het aspect parkeren getoetst worden aan de Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren, deze is toegevoegd als bijlage 4.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 3.1.6, tweede lid de verplichting opgenomen om in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Deze procesvereiste staat algemeen bekend als de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is daarbij gedefinieerd als een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Het plangebied in dit bestemmingsplan maakt echter deel uit van bestaand stedelijk gebied.

Conclusie
Gelet op het feit dat het plan slechts de realisatie van 2 woningen betreft, kan niet gesteld worden dat het plan voorziet in een woningbouwlocatie of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (zie hiervoor o.a. uitspraak RvSt 11 juni 2014, 201306888/1/R2).

De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing.

3.2 Provinciaal Beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.

In 2013 is de Omgevingsvisie op een aantal onderwerpen aangepast. Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld. Reden voor deze actualisatie is de evaluatie van de Omgevingsvisie en het Hoofdlijnenakkoord uit 2011. De actualisatie richt zich alleen op de volgende onderwerpen: de ecologische hoofdstructuur (EHS), het streefbeeld Wegencategorisering, windenergie (rol provincie), nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's), kantorenbeleid, definitie van lokaal gewortelde bedrijvigheid, ruimtelijke reservering gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. en tot slot de aanpassing van de verordening op basis van eerder uitgevoerde evaluatie. Wanneer hieronder wordt gesproken over de Omgevingsvisie, dan is dat de geactualiseerde versie.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2009. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  1. 1. generieke beleidskeuzes;
  2. 2. ontwikkelingsperspectieven;
  3. 3. gebiedskenmerken.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht en getoetst.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPAVESKAMP-VG01_0006.png"

Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Toets

In de omgevingsverordening verstaat de provincie onder bestaand bebouwd gebied: de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Het plan voldoet daarmee aan de generieke beleidskeuzes.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief 'Stedelijke omgeving: dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus, breed spectrum van woon-, werk- en mixmilieus: woonwijk'. Dorpen en kernen hebben een aantal eigen karakteristieken, waardoor ze de ambitie van een breed spectrum aan woon- en werk- en mixmilieus completeren. De eigenheid kan versterkt worden door de karakteristieke opbouw trouw te blijven en de verbinding met het omliggende landschap of historische structuren expliciet te maken, zoals esdorp, hoevenzwerm, wegdorp, ontginningslint en kanaaldorp. De nadruk komt steeds meer te liggen op het creëren van een breed spectrum aan gemengde milieus van woningen, werkruimtes, bedrijven, voorzieningen en recreatieve mogelijkheden die voortbouwen op de karakteristieke opbouw van dorp of kern. Hierbij kan het omliggende landschap beter bereikbaar worden gemaakt door open en zorgvuldig ingerichte dorpsranden.

De locatie Aveskamp is een binnenstedelijke locatie, waar naast de reeds bestaande woonbestemming, twee woonbestemmingen worden toegevoegd. Deze ontwikkeling past binnen de ontwikkelingsperspectieven uit de Omgevingsvisie.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart met de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype ‘dekzandvlakte- en ruggen’. De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

De 'Laag van het agrarisch cultuur landschap'

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen. Hierdoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan.

Het plangebied is in de 'laag van het agrarisch cultuur landschap' aangeduid als 'hoevenlandschap'. bij het hoevenlandschap gaat het om een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexenmet de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Het gaat om contrastrijke landschappen met veel variatie op de korte afstand: open es, kleinschalige flank met erf, kleinschalige natte laagtes met veel houtwallen, open heidevelden en -ontginningen, daartussen kleinere (boven)lopen van beken. De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven.

Omdat er sprake is van een bestaande stedelijk gebied, is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap slechts beperkt herkenbaar in- en rondom het plangebied. Voorliggend plan heeft geen negatieve invloed op dit gebiedstype.

De 'stedelijke laag'

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' het gebiedskenmerk 'woonwijk 1955 - nu en bedrijventerreinen'. De woonwijken zijn grotendeels planmatig ontworpen en gerealiseerd. Dit heeft geleid tot een per wijk kenmerkende hoofdstructuur met een eigen aard, maat en karakter van het grote geheel. Functies zijn daarbij meestal ruimtelijk gescheiden.

Met voorliggend plan is aansluiting gezocht bij het direct aangrenzend gebied, door de situering van de woningen en de opgenomen hoogtematen.

De 'lust- en leisurelaag'

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart voor de 'lust- en leisurelaag' geen bijzondere eigenschappen. Het gebiedskenmerk kan buiten beschouwing worden gelaten.

De in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling is in overeenstemming met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Dinkelland

De gemeente Dinkelland heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (10 september 2013). De visie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid.

De visie op hoofdlijnen voor de kern Denekamp is als volgt:

  • Woningbouw uitbreiding vindt plaats binnen de schil van de nieuwe randweg. De gebieden binnen de schil zijn aangewezen als zoekgebied voor uitbreiding woonbebouwing;
  • Extensieve woningbouw is voorzien in het gebied rondom de voormalige vuilstort bij ’t Diepengoor. De vuilstort zelf is in beeld als groenvoorziening;
  • Afronding van de wijk Pierik;
  • Zandkuil locatie voor twee landschappelijk ingepaste woningen;
  • Afronding herinrichting centrum;
  • Uitbreiding bedrijventerrein Sombeek IV. Essentieel voor inpassing van de uitbreiding van het bedrijventerrein is een goede presentatie aan de noordelijke entree van Denekamp;
  • Herstructurering bedrijventerrein Kloppendijk / Sombeek. De inrichting en presentatie van het bedrijventerrein vormt een groot aandachtspunt;
  • Mogelijke herbestemming sportterrein voormalige sportclub Denekamp tot woonlocatie.

Het plan is in lijn met de gemeentelijke structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie

De locatie Aveskamp ligt in Denekamp. hier worden 3 woningen gebouwd. Op dit moment is er één woonbestemming, er is dus een toename van twee woningen. Woningen die in Denekamp worden gebouwd, zijn van invloed op de mogelijkheden om elders woningen te bouwen, dit geldt in eerste instantie voor Denekamp, maar (in afnemende mate) voor de hele gemeente Dinkelland en voor omliggende gemeenten. Gemeente Dinkelland en de andere gemeenten in Twente hebben afspraken gemaakt over de hoeveelheid woningen die gebouwd kunnen of mogen worden, en de verdeling van deze aantallen over de verschillende gemeenten.

In december 2014 is de Regionale Woonvisie vastgesteld, dit is een visie op hoofdlijnen. Op basis hiervan zijn bestuursovereenkomsten en woningbouwafspraken gesloten door de deelnemende partijen, namelijk de Twentse gemeenten. Daarnaast is er een regionaal programmadocument vastgesteld op 29 januari 2016. Hiermee is duidelijk hoeveel woningen er in iedere gemeente kunnen worden gebouwd.

Op basis van de regionale woningbouwafspraken, heeft de gemeente Dinkelland een eigen Woonvisie ontwikkeld. Deze is vastgesteld op 11 juli 2016. In de Woonvisie is aangegeven hoe de woningen over de verschillende dorpen en buurtschappen verdeeld worden. In de Woonvisie is opgenomen dat er op de locatie Aveskamp in Denekamp twee extra woonbestemmingen gerealiseerd kunnen worden. De ontwikkeling van 3 woningen, door herontwikkeling van één bestaande woonbestemming en het toevoegen van twee nieuwe woonbestemmingen, past binnen de regionale en de gemeentelijke woonvisie.

3.3.3 Welstand

Bij de start van het project is samen met het kwaliteitsteam getracht een zo goed mogelijk en verkoopbare invulling te krijgen op locatie Aveskamp. Daar is uiteindelijk een voorstel uitgekomen met een positieve beoordeling van het kwaliteitsteam. Daarmee is het proces met het kwaliteitsteam afgerond. Bij de verdere uitwerking van het plan naar een (concept) bestemmingsplan is door Het Oversticht een beeldkwaliteitplan opgesteld dat, in nauw overleg met de gemeente, een nadere uitwerking is van het voorstel van het kwaliteitsteam.

In 2016 heeft de gemeente Dinkelland haar Welstandsbeleid vastgelegd in de Nota Omgevingskwaliteit 2016. Voor het gebied waar de locatie Aveskamp in ligt, gelden de omgevingscriteria voor Kernen en ten aanzien van de ambitie geldt het basisniveau. Omdat er een heel nieuw plan wordt gemaakt voor Aveskamp, en recht te doen aan het bijzondere karakter van de locatie en zicht te houden op het realiseren van de ambitie voor de omgevingskwaliteit, is er speciaal voor deze locatie een beeldkwaliteitsplan gemaakt. Het beeldkwaliteitsplan (bijlage 6) is een nadere uitwerking van de Nota Omgevingskwaliteit, waarbij het algemene idee, de benadering en de werkwijze van de nota in stand blijft. Het beeldkwaliteitsplan, opgenomen in de bijlagen van dit bestemmingsplan, is daarmee het toetsingskader voor bouwplannen voor woningen op deze locatie. Het proces dat beschreven is in de Nota Omgevingskwaliteit en zaken als excessenbeleid en hardheidsclausule blijven van toepassing.

Voordat er een omgevingsvergunning wordt afgegeven, moet er een positief advies over het bouwplan van de stadsbouwmeester zijn afgegeven. Er zijn mogelijkheden om voor een bouwplan overleg te voeren met de stadsbouwmeester om ideeën te bespreken of een nadere toelichting te ontvangen over het beeldkwaliteitsplan. De gemeente stimuleert het voeren van gesprekken om in een vroeg stadium te komen tot een voor gemeente en aspirant bouwer wenselijk bouwplan.

3.3.4 Beleidsnota inbreidingslocaties

De gemeente Dinkelland heeft in 2016 haar beleidsnota inbreidingslocaties bijgewerkt om meer duidelijkheid en zekerheid voor initiatiefnemers en omwonenden te scheppen. Aveskamp is een inbreidingslocatie en moet voldoen aan de eisen zoals gesteld in de beleidsnota. Als een aanvraag voor het bouwen op een inbreidingslocatie niet past binnen het bestemmingsplan en bijbehorende afwijkingsbevoegdheden zal een afweging moeten worden gemaakt over of er medewerking wordt verleend. In dat geval zijn de volgende criteria van toepassing:

Deze beleidsnota is van toepassing op aanvragen voor kleinschalige woningbouw in bestaand stedelijk gebied. Prioriteit wordt toegekend aan aanvragen die betrekking hebben op de benutting van locaties voor herstructurering of transformatie.

Herstructurering betreft het vernieuwen van verouderde of verloederde woongebieden, b.v. door sloop en nieuwbouw waardoor met een ander type woningen voorzien wordt in de actuele vraag naar woningen.In aanmerking komen plannen die betrekking hebben op een van de volgende situaties:

1. de sanering van een (milieuhinderlijk) bedrijf uit de woonomgeving;

2. het vervangen van een reeds langer leegstaande gebouw zoals een horecapand, winkelpand of schoolgebouw;

3. Het oplossen van een stedenbouwkundig ongewenste situatie;

4. Het bijdragen aan het realiseren van gemeentelijk beleid, zoals opgenomen in een structuurvisie, woonvisie of bestemmingsplan.

De oude boerderij op locatie Aveskamp is in staat van verval en omliggende gronden worden verder niet meer onderhouden. Als er geen actie wordt ondernomen zal de huidige situatie zich voortzetten en verslechteren, dit kan gezien worden als een stedenbouwkundig ongewenste situatie. Daarnaast is in de Woonvisie opgenomen dat er op de locatie Aveskamp in Denekamp twee extra woonbestemmingen gerealiseerd kunnen worden. De ontwikkeling van 3 woningen, door herontwikkeling van één bestaande woonbestemming en het toevoegen van twee nieuwe woonbestemmingen op locatie Aveskamp levert een bijdrage aan de realisatie van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven zodat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

In het plangebied worden milieugevoelige functies (woningen) gerealiseerd. In de directe omgeving van het plangebied zijn een aantal voorzieningen aanwezig, namelijk sportverenigingen en een basisschool. Vanuit de tennisclub en het ijsclubgebouw is er sprake van een geluidscontour, die zich uitstrekt tot het bouwvlak voor de te bouwen woningen. Bij de bouw van de woningen kunnen maatregelen worden genomen, op basis waarvan er in de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Tevens is er in een deel van het bouwvlak voor de te bouwen woningen geen sprake van een overschrijding van voorkeursgrenswaarden.

De nieuwe woningen worden gebouwd buiten de invloedssfeer van 30 meter van het ijsclubgebouw. Gemeten vanuit de grens van het tennisterrein is er een hindercirkel van 50 meter. De hindercirkels zijn gebaseerd op algemene richtafstanden, waarbij ruime afstanden worden gehanteerd. Als een hindercirkel op basis van een richtafstand buiten het plangebied blijft, hoeft er geen rekening mee gehouden te worden. Als een hindercirkel zich uitstrekt tot in het plangebied, dan dient een nader onderzoek of een aanvullende motivatie beschikbaar te zijn. Er is een akoestisch onderzoek verricht waarin is getoetst of de woningen gebouwd kunnen worden, rekening houdend met de werkelijke geluidsuitstraling van de tennisvereniging. De overige voorzieningen in de omgeving leveren geen beperkingen op binnen het bouwvlak van de locatie.

4.2 Bodem

Bij een ruimtelijk plan moet worden bepaald of de bodemkwaliteit van het plangebied geschikt is voor het beoogd gebruik. Om woningen te kunnen bouwen, moet zijn vastgesteld of er sprake is van bodemverontreiniging, of die kunnen leiden tot gezondheidsrisico's of ecologische risico's en welke mogelijkheden er zijn om de verontreiniging te saneren.

Er is een bodemonderzoek uitgevoerd voor de locatie Aveskamp. Het onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting aan het bestemmingsplan toegevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat er plaatselijk in de bovengrond verhoogde waarden met PAK zijn aangetroffen. Geadviseerd wordt om ter plaatse van de schuur de bovengrond te ontgraven. Deze grond moet afgevoerd worden naar een erkend verwerker. Tevens blijkt dat het aanwezige funderingsmateriaal niet meer toepasbaar is.

De bodem is, nadat de aanwezige PAK waarden zijn verlaagd en binnen de normen passen, geschikt voor woningbouw. Er moeten wel maatregelen genomen worden voordat de bodem geschikt is. Er zal een plan worden gemaakt en vervolgens zullen de maatregelen worden uitgevoerd.

4.3 Geluid

In een bestemmingsplan moet rekening gehouden worden met geluidhinder. Ten aanzien van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) bepalend. Deze onderscheidt drie vormen van geluidhinder: wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. De wet geeft (voorkeurs) grenswaarden voor de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige functies zoals woningen. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan dienen deze grenswaarden in acht te worden genomen. Alle bronnen in de omgeving van het plangebied zijn in beeld gebracht en beoordeeld. Hierbij is komen vast te staan dat de ontwikkeling van 3 woningen in het plangebied ten aanzien van het aspect geluid uitvoerbaar is. De bestaande voorzieningen worden niet beperkt door de bouw van nieuwe woningen.

Locatie Aveskamp ligt bij de Meester Muldersstraat. De Meester Muldersstraat is een 30 km/h weg. Dat betekent, dat de weg geen geluidszone heeft die beperkingen oplegt aan nieuw te bouwen woningen.

In de omgeving van het plangebied liggen nog een aantal verschillende geluidsbronnen, namelijk een basisschool (Meester Muldersstraat 45), een gymzaal/sporthal (Meester Muldersstraat 47) een gebouw van de schietvereniging met een inpandige schietbaan (Meester Muldersstraat 38B), het gebouw van de ijsclub en de tennisclub met een openbare parkeergelegenheid.

De afstand van de basisschool tot de te bouwen woningen is meer dan 50 meter en levert geen beperkingen op voor de ontwikkeling van het plangebied. De afstand van de gymzaal/sporthal dient ten minste 50 meter te zijn, , is er geen sprake van een beperking. De schietbanen van de schietvereniging, waar met lucht en klein kaliber wordt geschoten, zijn inpandig en ondergronds, hier treedt geen geluidsuitstraling naar de omgeving op. Het ijsclubgebouw beschikt over een cirkel van 30 meter waarbinnen beperkingen kunnen optreden, omdat de woningen verder dan 30 meter zijn gelegen, levert ook dit geen beperkingen op.

De geadviseerde afstanden om aan te houden vanaf de openbare parkeergelegenheid bij de tennisclub (30 meter) en de tennisbaan zelf (50 meter) worden niet gehaald. Om te onderzoeken of ten aanzien van de nieuw te bouwen woningen voldaan wordt aan de geluidsnormen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, het rapport is als bijlage 2 bij het bestemmingsplan opgenomen. Het geluidsonderzoek is een inhoudelijk en technisch verhaal. Er is gerekend vanuit de representatieve bedrijfssituatie, dat is een situatie die zich in een jaar regelmatig voordoet (ten minste 12 keer per jaar). Voor de tennisbanen is als representatieve bedrijfssituatie aangehouden dat alle 10 banen tussen 09.00 's morgens en 23.00 's avonds gebruikt worden. Over een heel jaar gezien (winter, kou, regen, wind) is de werkelijke bezetting vanzelfsprekend lager maar met deze lagere bezetting is niet gerekend. De resultaten van het onderzoek zijn als volgt. Overdag wordt ruimschoots voldaan aan de geluidsnormen. In de avond is er een beperkte overschrijding van de ambitiewaarde van het gemeeomdat deze afstand wordt gehaald ntelijk geluidsbeleid. Deze overschrijding wordt veroorzaakt door stemgeluid en ballen slaan, uitsluitend op de meest dichtbij gelegen tennisbaan. Maatregelen tegen de bron (stem, slaan van een bal) zijn niet mogelijk. Een scherm van circa 5 meter hoog en 40 meter lang zou wel een geluidswerend effect hebben maar dat is landschappelijk onwenselijk en niet realistisch. Omdat er geen maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting te realiseren en omdat de bovengrens van 45 dBa in de avond niet wordt overschreden, is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Grenswaarden voor piekgeluid ten gevolge van tennissen wordt niet overschreden.

Overeenkomstig art 2.18 lid 1 van het activiteitenbesluit blijft stemgeluid van personen binnen de inrichting buiten beschouwing. De relevante bron is dan slechts het slaan tegen de bal. De geluidsbelasting ligt dan nog lager en er wordt ruimschoots voldaan aan de normen van het Activiteitenbesluit.

Het sportcomplex voldoet in de huidige situatie aan de normen en wordt door de geplande woningen niet extra beperkt in haar bedrijfsvoering.

De kantine van de tennisclub is ook beschouwd, waarbij is gerekend met achtergrondmuziek, de kantine ligt echter op zodanige afstand (meer dan 90 meter) dat de nieuwe woningen in het plangebied hier niet door beïnvloed worden.

De geluidbelasting veroorzaakt door (activiteiten op) het parkeerterrein is gelijk of lager dan de voorkeursgrenswaarde. Piekgeluiden ten gevolge van het indirecte lawaai worden in principe niet getoetst maar kunnen in het kader van een goed woon- en leefklimaat worden meegewogen. De grenswaarde voor piekgeluiden wordt in de nacht met maximaal 5 dBA overschreden als gevolg van het vertrek van voertuigen en het sluiten van een portier. Bronmaatregelen zijn niet mogelijk. Voor voldoende effect is een ca 4 m hoog en 20 m lang scherm noodzakelijk hetgeen landschappelijk niet gewenst is en in redelijkheid niet uitvoerbaar. Maatregelen bij de bron en in de overdracht zijn niet realistisch/wenselijk. Omdat een normale gevel een geluidwering heeft van 20 dBA wordt de norm voor het binnenniveau van 45 dBA in de nachtperiode niet overschreden (65 - 20 = 45 dBA). De woningen liggen op voldoende afstand van het parkeerterrein.

4.4 Lichtuitstraling

Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit voorkomt degene die een inrichting drijft en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door het in werking zijn dan wel het al dan niet tijdelijk buiten werking stellen van de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels, die gevolgen of beperkt die voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder h, van dit artikel wordt onder het voorkomen of beperken van het ontstaan van nadelige gevolgen voor het milieu als bedoeld in het eerste lid verstaan het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van lichthinder.

Ingevolge artikel 4.113, eerste lid, van het Activiteitenbesluit is de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht uitgeschakeld tussen 23.00 uur en 07.00 uur en indien er geen sport beoefend wordt noch onderhoud plaatsvindt.

Gelet op de afstand van de geprojecteerde woningen tot de dichtstbijzijnde lichtmasten op het tennispark van ruim 30 meter, het feit dat de lichtmasten niet direct zijn gericht op de woningen en het feit dat het een stedelijk gebied betreft zal er van een situatie van onevenredige lichthinder geen sprake zijn.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Voorliggend plan heeft een geringe extra verkeersaantrekkende werking, er worden twee extra woningen toegevoegd. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.6 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

Risicokaart Overijssel

Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

In het plangebied worden kwetsbare objecten (woningen) mogelijk gemaakt. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Toets

Op 6 juni 2016 is de digitale watertoets verricht. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van toepassing is. Het bestemmingsplan is daarom in het kader van vooroverleg aan het waterschap voorgelegd. Naar aanleiding van de watertoets is op 6 juni 2016 gesproken met een medewerker van het waterschap Vechtstromen.

Er is een Waterstructuurplan (bijlage 3) gemaakt en goedgekeurd door het Waterschap.

Ten noorden van de te bouwen woningen ligt de Meester Muldersstraat, ten zuiden bevindt zich op meer dan 50 meter een vijver. Het plangebied loopt van iets hoger bij de weg naar wat lager richting de vijver. Bij het bouwrijp maken wordt rekening gehouden met deze eigenschap van het plangebied, de woningen worden zodanig gebouwd dat er in principe nooit wateroverlast zal zijn ten gevolge van een grote hoeveelheid neerslag met bijhorende overstromingen. Het hemelwater wordt niet samen met het afvalwater afgevoerd naar de riolering, het hemelwater wordt door middel van infiltratie en/of het geleiden naar oppervlaktewater verwerkt. De totale hoeveelheid verharding in het plangebied neemt toe, er worden namelijk 3 woningen gebouwd en een boerderij wordt gesloopt. Ondanks de extra verharding vanwege deze ontwikkeling resteert er nog veel onverhard oppervlakte, voor het grootste deel bestaande uit gras.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet, Barro) en provinciale regelgeving (EHS in provinciale verordening). De resultaten zijn in de volgende paragrafen opgenomen.

4.8.1 Ecologische Hoofdstructuur

Het plangebied ligt in bestaand bebouwd gebied in de kern Denekamp, op meer dan 1 kilometer afstand van de Ecologische hoofdstructuur (bron: Provincie Overijssel, 2015). Bij voorliggend plan is sprake van de herinrichting van bestaande stedelijk gebied. Vanwege de lokale invloedssfeer en de ligging van het plangebied buiten de EHS, wordt gesteld dat de voorgenomen activiteit geen negatief effect heeft op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS.

4.8.2 Beschermde gebieden

Het plangebied ligt in bestaand bebouwd gebied in de kern Denekamp. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Dinkelland, ligt buiten de invloedssfeer van het plangebied. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op een natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Gelet op de invloedssfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.

4.8.3 Beschermde soorten

De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van circa 500 plant- en diersoorten. Het gaat hierbij om alle inheemse zoogdieren (uitgezonderd bruine rat, zwarte rat en huismuis), alle inheemse vogelsoorten, alle amfibieën en reptielen, een aantal vissen en enkele bij AMvB (Stb. 523, 2000) speciaal aangewezen plant- en diersoorten. Uitgangspunt van de wet is het ‘nee, tenzij’- beginsel. Slechts voor een beperkt aantal handelingen kan op basis van artikel 75 van de Flora- en faunawet ontheffing worden verleend van de verboden uit artikel 8 t/m 18 van de wet (voor zover hiervoor niet reeds op basis van een ander artikel vrijstelling of ontheffing kan worden verleend). Voorwaarde daarbij is dat met de voorgenomen activiteit geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Kort gezegd worden de onder de Flora- en faunawet beschermde plant- en diersoorten in drie categorieën opgedeeld, met elk een ander regime wat betreft ontheffingen:

  • algemene soorten (FF1);
  • overige soorten (FF2);
  • streng beschermde soorten (FF3).

De categorie ‘algemene soorten’ –zoals mol en konijn - is voor de meeste activiteiten vrijgesteld voor een ontheffingsaanvraag. De categorie ‘overige soorten’ is eveneens voor de meeste activiteiten vrijgesteld voor een ontheffingsaanvraag, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) goedgekeurde gedragscode. In zo'n code geeft een sector zelf aan welke gedragslijnen men volgt om het schaden van beschermde soorten zo veel mogelijk te voorkomen, bijvoorbeeld: altijd eerst inventariseren waar de soorten precies voorkomen en daar met de werkzaamheden rekening mee houden, bijvoorbeeld door een hol af te schermen of de standplaats van planten aan te geven. Voor ingrepen waarvoor geen goedgekeurde gedragscode bestaat, moet ten aanzien van verblijfplaatsen van beschermde soorten uit de categorie ‘overige soorten’, een ontheffing worden aangevraagd. Daarbij kan worden volstaan met een zogenaamde lichte toetsing. Dat houdt in dat de voorgenomen maatregelen ‘geen afbreuk doen aan gunstige staat van instandhouding van de soort’. De categorie ‘streng beschermde soorten’ omvat de soorten die worden genoemd in bijlage 4 van de Habitatrichtlijn of bijlage 1 van AMvB artikel 75 van de Flora- en faunawet. Voor de categorie ‘streng beschermde soorten’ wordt slechts in een beperkt aantal situaties een vrijstelling verleend. Artikel 75 van de wet voorziet in aantal gevallen in een mogelijkheid tot ontheffing. Deze gevallen zijn verder uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten.

In het plangebied worden drie woningen gebouwd. In de huidige situatie zijn de betreffende gronden ingezaaid met gras, wat periodiek wordt gemaaid. Deze gronden maken geen deel uit van een essentieel broed- of foerageergebied voor beschermde soorten. Overigens geldt voor alle bouwactiviteiten dat er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden, waardoor er tijdens de werkzaamheden rekening gehouden moeten worden met het broedseizoen, welke ieder jaar loopt van 15 maart tot 15 juli. Hieruit volgt dat er voor het aspect 'ecologie' sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

4.8.4 Resultaten flora en fauna onderzoek

Er is een inventariserend onderzoek in het kader van de Flora en Fauna wet uitgevoerd, deze is als bijlage 5 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Het veldbezoek is uitgevoerd op 18 augustus 2016. De bevindingen van de quickscan zijn als volgt.

Er dient nader onderzoek te worden uitgevoerd naar huismus en steenuil. Afhankelijk van de uitkomsten van dit vervolgonderzoek kan worden vastgesteld of er een ontheffing moet worden afgevraagd. Bij de uitvoering van het onderzoek dient voldoende zorg in acht genomen te worden voor in het wild levende dieren in hun omgeving. Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ingrepen.

Er kan niet gebouwd worden voordat zeker is dat beschermde dieren niet worden bedreigd in hun voortbestaan. Tevens dient de geldende wetgeving voor niet-beschermde soorten te worden uitgevoerd. Verwacht wordt, dat de mogelijke aanwezigheid van beschermde fauna geen belemmering vormt voor de realisering van dit bestemmingsplan.

Ten aanzien van flora (bloemen, planten, heesters en bomen) geldt dat er geen beschermde soorten in het gebied voorkomen. De geldende wetgeving moet worden uitgevoerd maar dit brengt geen beperkingen voor de ontwikkeling van de locatie met zich mee.

4.9 Archeologie En Cultuurhistorie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging van de wet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPAVESKAMP-VG01_0007.png"

figuur 4.1: uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart gemeente Dinkelland

Het plangebied is volgens de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Dinkelland gelegen in de gebieden aangemerkt als 'dekzandwelvingen en -vlakten'. In figuur 4.1 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart opgenomen.

Voor gebieden met deze aanduiding geldt een middelmatige verwachtingswaarde voor archeologische resten uit alle periodes. Er is een verhoogde kans op archeologische resten uit de Steentijd op de hoogste delen van dekzandwelvingen en op resten uit de Late Middeleeuwen langs randen van dekzandhoogten en ruggen met een plaggendek. Archeologische resten liggen daarbij veelal vlak onder het maaiveld en zijn daardoor kwetsbaar voor bodemingrepen. Archeologische resten hierdoor vaak minder goed geconserveerd.

Als beleidsadvies geldt voor dergelijke gebieden dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is in plangebieden groter dan 5000 m² en bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5000 m² geldt een vrijstelling voor archeologisch onderzoek.

De oppervlakte van het te ontwikkelen plangebied is kleiner dan 5.000 m², waardoor er een vrijstelling geldt voor archeologisch onderzoek. Conform het gemeentelijk beleid is nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Bovendien zijn de gronden ten tijde van het bouwrijp maken reeds geroerd. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het aspect 'archeologie'.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Uit Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er binnen het plangebied geen monumenten gelegen zijn. Uit de toets aan de waardenkaart blijkt verder niets van andere bijzondere cultuurhistorische waarden waarvoor in het bestemmingsplan een beschermende regeling vereist is. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.10 Verkeer / Parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten middels één ontsluitingsweg, die aansluit op de Meester Muldersstraat. De Meester Muldersstraat is een erftoegangsweg met een maximum toegestane snelheid van 30 km/h. In het GVVP (gemeentelijk verkeers- en vervoersplan) staat dat voor een erftoegangsweg een voorkeursgrenswaarde van maximaal 3.000 tot 4.000 motorvoertuigen per etmaal geldt. De maximale capaciteit wordt lang niet gehaald. Ten opzichte van de huidige situatie (met één woonbestemming) komen er twee woonbestemmingen bij. Het aantal extra verkeersbewegingen ten opzichte van de huidige situatie is zodanig beperkt, dat het extra aanbod eenvoudig via de bestaande Meester Muldersstraat, zonder nadere maatregelen, kan worden verwerkt.

Parkeren

De gemeente Dinkelland hanteert voor het berekenen van de parkeerbehoefte de beleidsnotitie 'Bouwen & Parkeren' uit 2014 (bijlage 4). De parkeerbehoefte van een bouwplan wordt bepaald door het vermenigvuldigen van de parkeernorm met de bruto vloeroppervlakte of met een aantal. Dat kan op grond van de afzonderlijke ruimtes in een bouwwerk of op grond van het totale bouwwerk. Bij voorliggend bestemmingsplan worden 3 vrijstaande woningen mogelijk gemaakt in het gebiedstype 'rest bebouwde kom'. Voor de vrijstaande woningen geldt een parkeernorm van 2,3 parkeerplaats per woning. De parkeerbehoefte wordt ingevuld door te parkeren op eigen erf.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Planopzet En Systematiek

De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Opbouw Van De Regels

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelbepaling:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel:

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.3 Bestemmingen

Met voorliggend plan is aansluiting gezocht bij de systematiek van bestemmingsplan 'Denekamp' (2012).

Groen

Het plan kent de bestemming 'Groen'. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, ontsluitingswegen, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn onder voorwaarden wel toegestaan.

Wonen

Aan de woningbouwkavels is de bestemming 'Wonen' toegekend. Binnen deze bestemming zijn vrijstaande woningen en de bijbehorende aan- en uitbouwentoegestaan. Een hoofgebouwd (woning) dient te worden gebouwd binnen een bouwvlak. Binnen de zone met aanduiding "bijgebouw toegestaan" kunnen bijgebouwen gebouwd worden.

Binnen de woonbestemming wordt ruimte geboden voor een aan-huisverbonden-beroep, dan wel (middels een afwijking) kleinschalige bedrijfsmatige activiteit. Het gaat om kleinschalige beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten die in ruimtelijk en functioneel opzicht ondergeschikt zijn aan de woonfunctie en daardoor verantwoord zijn in woongebieden. Hierbij kan gedacht worden aan klassieke ‘vrije’ beroepen (arts, advocaat, notaris) maar ook aan beroepen als makelaar of accountant of bedrijfsmatige activiteiten als een kapper of een schoonheidsspecialist. Om de ruimtelijke en functionele ondergeschiktheid aan de woonfunctie te waarborgen gelden criteria ten aanzien van de aard en omvang van de activiteiten.

De woonbestemming biedt ook ruimte voor mantelzorg bij woningen. Ten eerste in de vorm van inwoning, daarnaast ook, via afwijking, in de vorm van (tijdelijke) bewoning van vrijstaande bijgebouwen. Bestaande bijgebouwen kunnen ook worden vergroot ten behoeve van mantelzorg. Voorwaarde is wel dat de noodzaak van de mantelzorg (op medische gronden) hierbij wordt aangetoond.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan.

Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gronden in voorliggend bestemmingsplan maken deel uit van de grondexploitatie voor Aveskamp. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.

Rijkswaterstaat
Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.

Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.

Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.

Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt niet onder deze lijst waardoor vooroverleg gevoerd dient te worden met de ambtelijke diensten van de provincie. Het plan is op 22 september 2016 besproken met de provincie in het kader van het vooroverleg. De provincie is akkoord met het plan en het vooroverleg is afgerond.

Waterschap Vechtstromen
Op 17 juli 2015 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. Er is een Waterstructuurplan gemaakt en goedgekeurd door het Waterschap. De conclusie van het overleg is dat het waterschap Vechstromen een positief advies geeft. Hiermee is het verplichte vooroverleg afgerond.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 14 april 2017 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn 487 zienswijzen binnengekomen, waarvan 4 unieke en 483 identieke zienswijzen. Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd in het bestemmingsplan.

Ten opzichte van het ontwerp-bestemmingsplan vervalt een deel van de groenstrook in het zuiden van het plangebied. De bestemming hier zal ongewijzigd blijven, namelijk sport. De inrichting van het gebied verandert niet ten opzichte van de huidige situatie.

Ten opzichte van het ontwerp-bestemmingsplan wordt in het oosten van het plangebied, grenzend aan het terrein van de tennisclub, een groenstrook toegevoegd. Deze zal beplant worden met 2 meter hoog, jaarrond groen van inheemse soorten. Dit is ook opgenomen als voorwaardelijke verplichting in de planregels.

Ten opzichte van het ontwerp-bestemmingsplan zijn de regels voor een beroep- aan huis aangepast, in die zin dat deze geen nadere afwegingsmomenten meer bevatten en daarmee in overeenstemming zijn met de laatste jurisprudentie van de Raad van State.

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 1 bodemonderzoek

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Waterstructuurplan

Bijlage 3 Waterstructuurplan

Bijlage 4 Beleidsnotitie Bouwen En Parkeren

Bijlage 4 Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren

Bijlage 5 Quickscan Flora Fauna

Bijlage 5 Quickscan Flora Fauna

Bijlage 6 Beeldkwaliteitplan

Bijlage 6 Beeldkwaliteitplan

Bijlage 7 Reactienota Zienswijzen

Bijlage 7 Reactienota Zienswijzen