KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
Artikel 4 Bos
Artikel 5 Waarde - Ecologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.2 Milieuzonering
4.3 Bodem
4.4 Geluid
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Water
4.8 Ecologie
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
4.10 Verkeer / Parkeren
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
5.2 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
7.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Landschappelijk Inrichtingsplan
Bijlage 3 Bomen Effect Analyse
Bijlage 1 Bomen Effect Analyse
Bijlage 2 Aanmeldnotitie
Bijlage 3 Besluit Aanmeldnotitie
Bijlage 4 Compensatie Bos
Bijlage 5 Bodemonderzoek
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 7 Watertoets
Bijlage 8 Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 9 Aerius

Hoek Parallelweg en Hanzeweg, Denekamp

Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland

Ontwerp op 19-12-2023 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan "Hoek Parallelweg en Hanzeweg, Denekamp" met identificatienummer NL.IMRO.1774.DENBPHOEKPARAWHANW-OW01 van de gemeente Hanzeweg Denekamp.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.6 bedrijf

een onderneming gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;

1.7 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.8 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.9 Bevi-inrichting

een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.10 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.11 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.12 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.13 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.14 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.15 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.16 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.17 dak

iedere vorm van bovenbeëindiging van een gebouw;

1.18 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.19 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.20 groothandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

1.21 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.22 kantoor

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve, dienstverlenende werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, architectenbureau en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

1.23 kelder

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij 'bebouwing in geaccidenteerd terrein' gelegen beneden peil;

1.24 landschappelijke waarden

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;

1.25 niet-zelfstandig kantoor

een onderdeel van een bedrijf, dat andere bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron heeft en waarvoor het kantoor uitsluitend een ondersteunende functie heeft;

1.26 opslag

handelingen waarbij een stof of product voor een korte of langere tijd in een zekere ruimte min of meer statisch wordt gehouden;

1.27 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.28 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.29 peil

voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang plus 0,25 m;

voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

1.30 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het productieproces, alsmede detailhandel in goederen welke in rechtstreekse relatie staan tot het productieproces waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het productieproces;

1.31 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

1.32 risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.33 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.34 zelfstandig kantoor

een kantoor dat op zichzelf het bedrijf vormt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de hoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven genoemd in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' uitsluitend een bedrijf tot en met categorie 3.2 is toegestaan;
  2. b. productiegebonden detailhandel;

met daaraan onderschikt:

  1. c. openbare nutsvoorzieningen;
  2. d. niet-zelfstandige kantoren;
  3. e. groenvoorzieningen;
  4. f. evenementen;
  5. g. voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijk) berging en infiltratie van hemelwater;
  6. h. parkeervoorzieningen;
  7. i. wegen en paden;
  8. j. tuinen, erven en terreinen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Bos

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bos;
  2. b. het uitvoeren van landschapsplannen zoals opgenomen in Bijlage 2;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. de aanleg, instandhouding en ontwikkeling van bosplanting ten behoeve van de houtproductie;
  2. d. groenvoorzieningen;
  3. e. wegen, voet- en fietspaden;
  4. f. parkeervoorzieningen;
  5. g. voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijk) berging en infiltratie van hemelwater;
  6. h. het extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik;

met de daarbijbehorende:

  1. i. kunstobjecten;
  2. j. nutsvoorzieningen;
  3. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Waarde - Ecologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Ecologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

- het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de gronden ten behoeve van de instandhouding en realisatie van het Natuur Netwerk Nederland (NNN).

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Bestaande en afwijkende maatvoering

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maatvoering en situering van gebouwen gelden de bouwregels, zoals die onder de bestemming zijn voorgeschreven, dan wel de bestaande overschrijding daarvan, zoals deze bestond ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, en destijds in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet is gerealiseerd.

7.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,20 meter bedraagt.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in elk geval verstaan:

  1. a. het gebruik van (een deel van) een bedrijfsgebouw als woning;
  2. b. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, waarbij in ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt: brand- en explosiegevaarlijke opslag, waaronder opslagruimte voor vuurwerk, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  4. d. het plaatsen en/of geplaatst houden van onderkomens;
  5. e. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

8.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 8.1 is niet van toepassing:

  1. a. op (tijdelijk) gebruik voor de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken;
  2. b. op de opslag voor de normale bedrijfsvoering van de in het plan toegelaten bedrijven.

8.3 Strafbepaling

Overtreding van het verbod gesteld in lid 8.1 wordt hierbij aangemerkt als een strafbaar feit en daarmee als een economisch delict als bedoeld in artikel 1a, onder 2° van de Wet op de economische delicten.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Afwijkingsbevoegdheid

  1. a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    1. 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m3 bedraagt;
    2. 2. in afwijking van het bepaalde onder 1 de inhoud van een gasdruk-, regel- en meetstation ten hoogste 15 m3 bedraagt;
    3. 3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3,50 m bedraagt;
  4. d. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot ten hoogste 40,00 m, mits:
    1. 1. de noodzaak tot plaatsing wordt aangetoond;
    2. 2. de te plaatsen mast (deels) door bomen gecamoufleerd wordt dan wel dat bij de plaatsing wordt aangesloten bij bestaande gebouwen en andere verticale elementen;
    3. 3. door middel van een landschapsplan aansluiting wordt gezocht bij de omliggende omgeving en/of landschapselementen;
    4. 4. het principe van site-sharing wordt toegepast;
    5. 5. door de plaatsing de beeldkwaliteit van de omgeving niet wordt verstoord;
    6. 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing;
    7. 7. er afstemming plaatsvindt met de Nota antennebeleid gemeente Dinkelland (2008).
  5. e. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van reclame-uitingen en kunstwerken wordt vergroot tot ten hoogste 8,50 m.

9.2 Afwegingskader

De onder 9.1 bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  5. e. de verschijningsvorm van de gebouwen.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Parkeren

10.2 Aanvullende werking archeologiebeleid

Op dit bestemmingsplan is de aanvullende werking van het archeologiebeleid (mei 2008) van de gemeente Dinkelland van toepassing (Raap-rapport).

10.3 Voorrangsregels

In geval van strijdigheid met bepalingen uit andere bestemmingen, gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge de andere bestemmingen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 11.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het 11.1 sub a met maximaal 10%.
  3. c. 11.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 11.2 sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in 11.2 sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. 11.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan: Hoek Parallelweg en Hanzeweg, Denekamp.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie op de hoek van de Parallelweg met de Hanzeweg op het bedrijventerrein te Denekamp is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemers hebben de wens om een bedrijfspand voor een metaalbedrijf tot categorie 3.2 te ontwikkelen op de kavel. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Ligging

Het plangebied is gelegen aan de noordoostzijde van Denekamp. Het plangebied bestaat uit het perceel op de hoek van de Parallelweg met de Hanzeweg op het bedrijventerrein Denekamp. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Denekamp, sectie O, perceelsnummer 3. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPHOEKPARAWHANW-OW01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: atlasvanoverijssel.nl)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (blauw omkaderd). In dit figuur is een topografische kaart met kadastrale lijnen weergegeven waarop de begrenzing van het plangebied te zien is. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPHOEKPARAWHANW-OW01_0002.png"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: atlasvanoverijssel.nl)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt voor het zuidelijke gedeelte het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Denekamp' vastgesteld 17 december 2013, het parapluplan 'Staat van bedrijfsactiviteiten' vastgesteld 19 april 2016 en het paraplubestemmingsplan 'kernen gemeente Dinkelland' vastgesteld 5 juli 2021. Voor het noordelijke gedeelte geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' vastgesteld 18 februari 2010 en het facetbestemmingsplan 'parkeren Dinkelland' vastgesteld op 29 mei 2018. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPHOEKPARAWHANW-OW01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' en 'Bedrijventerrein Denekamp' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het plangebied is de bestemming 'Bos en Natuur' voor het noordelijke deel en de bestemming 'Bos' voor het zuidelijke deel toegekend. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor bos, dan wel bos in combinatie met natuur.

Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om een bedrijfspand voor maximaal een categorie 3.2 bedrijf te ontwikkelen. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Hoek Parallelweg en Hanzeweg, Denekamp' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1774.DENBPHOEKPARAWHANW-OW01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het Plan

2.1 Huidige Situatie

In de huidige situatie is er op de hoek van de Parallelweg en de Hanzeweg sprake van een bosperceel. Het perceel grenst aan het bedrijventerrein Kloppendijk, een bedrijventerrein met een omvang van ruim 19 hectare en is het oudste bedrijventerrein binnen de kern Denekamp. Het aangrenzende bedrijventerrein de Kloppendijk is een gemengd bedrijventerrein met bedrijven in milieucategorie I t/m IV.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPHOEKPARAWHANW-OW01_0004.png"

Figuur 2.1: Huidige situatie plangebied (bron: atlasvanoverijssel.nl)

In de omgeving van het plangebied bevinden zich diverse bedrijven, bedrijfswoningen en op verdere afstand burgerwoningen. De Hanzeweg gaat in noordelijke richting over in het zandpad langs het Kanaal Almelo-Nordhorn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPHOEKPARAWHANW-OW01_0005.png"

Figuur 2.2: Huidige situatie plangebied (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPHOEKPARAWHANW-OW01_0006.png"

Figuur 2.3: Huidige situatie plangebied (bron: Google Maps)

2.2 Toekomstige Situatie

Aan de Kloppendijk 48 is momenteel het bedrijf Hogeling Metaal gevestigd. Een gedeelte van een bestaand gebouw wordt gebruikt door het genoemde metaalbedrijf waar metalen onderdelen worden vervaardigd voor onder andere industrieel gebruik. Het bedrijf loopt momenteel aan tegen de maximale mogelijkheden van het bestaande bedrijfslocatie en het bedrijfspand. Het bedrijf kampt al geruime tijd met problemen met betrekking tot ruimte tekort voor zowel productie als opslag mogelijkheden.

De initiatiefnemer wenst het bosperceel om te zetten in bedrijventerrein voor de ontwikkeling van een bedrijfshal voor een bedrijf tot en met milieucategorie 3.2. Op het terrein zal een bedrijfshal voor opslag en werkplaats ontwikkeld worden. Tevens een kantoor voor de administratie. Om de panden heen is men voornemens een klinkerverharding aan te leggen voor de benodigde parkeerplaatsen en manouvreruimte. In het noordoostelijke gedeelte van de bedrijfskavel zal een wadi zorgen voor waterberging. Men heeft zich als doel gesteld de bosopstand aan de westzijde waar mogelijk te handhaven en aan de zijde van de Hanzeweg een verhoogde liggende houtwal in stand te houden. De bomen op deze houtwal zijn onderzocht, zie Bijlage 1.

De kavel met de bestemming bedrijventerrein heeft een oppervlakte van ca. 3.615 m2. Er zal ca. 1.980 m2 aan bedrijfsbebouwing worden toegevoegd. In figuur 2.4 is een situatieschets opgenomen van de beoogde situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPHOEKPARAWHANW-OW01_0007.png"

Figuur 2.4: Toekomstige situatie plangebied (bron: Leferink Architecten)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een kleinschalige uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein te Denekamp en draagt bij aan de verbetering van de concurrentiekracht van de regio Twente. Voorliggende ontwikkeling draagt bij aan het toekomstbestendig ontwikkelen van het landelijk gebied en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is van toepassing op bestemmingsplannen, uitwerkings- en wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c in samenhang met artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3 van de Wabo.

Of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van bedrijfskavel van circa 3.615 m² en wordt extra bebouwing ter grootte van ca. 2000 m2 toegestaan. Gelet op de aard en omvang van de uitbreiding dient het plan te worden beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling en daarom onderbouwd te worden aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

Behoefte

Dit bestemmingsplan voorziet in een uitbreiding van het bedrijventerrein Kloppendijk ten behoeve van het vormen van een bedrijfsperceel gesitueerd op de hoek van de Parallelweg en de Hanzeweg te Denekamp. De ontwikkeling betreft een concrete behoefte van metaalbedrijf Hogeling Metaal. Hogeling Metaal is gevestigd aan de Kloppendijk 48 te Denekamp en bestaat sinds 2013. Het bedrijf bestaat overigens reeds 50 jaar in het dorp Denekamp. Het metaalbedrijf Hogeling beschikt op deze locatie over een gedeelte van een bestaand bedrijfsgebouw (ongeveer 1800 m2). Het bedrijf doet aan metaalbewerking en beschikt daartoe over draaibanken, zaagmachines en andere noodzakelijke metaalbewerkingmachines. Ook worden metaalproducten gelast, gedraaid, gezaagd en gefreest. Op deze locatie zijn de planologische mogelijkheden voor de totale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen geheel ingevuld. De huidige bedrijfsbebouwing bestaat uit lage en voor de betreffende bedrijfsactiviteiten onpraktische ruimten die gelet op de groei van het bedrijf ongeschikt zijn voor de machines, routing en opslag. Om op de huidige bedrijfslocatie de bedrijfsbebouwing te gaan slopen en te vervangen door nieuwbouw heeft geen zin want de bebouwing staat “strak” tussen andere bedrijfsbebouwing waardoor uitbreiding niet mogelijk is. Nieuwe bebouwing op de huidige kavel kan derhalve niet zorgen voor een efficiënte indeling en routing van het bedrijf waardoor er nu veel oppervlakte verloren gaat aan loze ruimte. Bovendien betreft het verouderde bebouwing en gelet op voorgaande heeft investeren door het metaalverwerkingsbedrijf op deze plek geen zin. De huidige bedrijfshallen lenen zich wel voor andere kleinere bedrijfjes, daar is op het moment veel vraag naar.

Hiervoor is aangegeven waarom uitbreiding noodzakelijk is en waarom dat niet kan op de huidige locatie. Ook is bestaande ontsluiting niet meer passend voor de huidige werkzaamheden gezien de ingesloten ligging. Na verplaatsing komt de huidige locatie weer beschikbaar als bedrijfslocatie (categorie 3.1/3.2). Er is veel behoefte aan bedrijfsruimte dus deze locatie zal snel weer ingevuld worden. Zoals aangegeven kan het metaalbewerkingsbedrijf op deze locatie niet meer uitbreiden, is de bestaande ontsluiting niet passend bij de uitgevoerde bedrijfsactiviteiten en kan er geenszins meer een duurzame en toekomstbestendige werklocatie gevormd worden. In de toekomstige situatie vindt er bedrijfsverplaatsing plaats zodat de gewenste duurzame en toekomstbestendige ruimte gerealiseerd kan worden. Er wordt een nieuw kantoor gerealiseerd en nieuwe hallen voor opslag en metaalbewerking. Op de nieuwe locatie wordt de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen met 1.980 m² vergroot. Bijkomend hieraan is een uitbreiding van de verharding met circa 1.000 m².

Rapport: Behoefte raming bedrijventerreinen provincie Overijssel (januari 2023)

- Periodiek stellen provincie en gemeenten een nieuwe programmeringsafspraken op

De provincie Overijssel laat periodiek een raming opstellen van de toekomstige vraag naar bedrijventerreinen. Deze raming vormt de basis voor programmeringsafspraken voor de regio’s Twente en West-Overijssel, waarin afspraken worden gemaakt over ontwikkeling en herontwikkeling van bedrijventerreinen in de komende jaren. Deze programmeringsafspraken zijn enerzijds een concretisering van het ruimtelijk uitvoering geven aan de economische ambities van de regio’s: waar willen we groeiende bedrijven de ruimte bieden en onder welke voorwaarden? Anderzijds zijn de programmeringsafspraken een middel om vraag en aanbod regionaal in balans te houden en daarmee voor nieuwe ontwikkelingen te voldoen aan de vereisten van de Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals deze wettelijk is vastgesteld in het Besluit ruimtelijke ordening (en straks in dezelfde vorm wordt overgenomen in de Omgevingswet).

- De markt heeft de afgelopen jaren een hoger dan verwachte groei laten zien

De meest recente behoefteraming is opgesteld in 2018 en de meest recente regionale programmeringsafspraken zijn vastgesteld medio 2019. In de tussentijd heeft de markt een periode van historisch forse groei doorgemaakt. De economische groeicijfers op de bedrijventerreinen in Overijssel overtroffen de initiële verwachtingen van gerenommeerde rekeninstituten als het Centraal Planbureau en het Economische Instituut voor de Bouw fors. Dat heeft, aangevuld met de historisch lage kapitaalrentes, geleid tot een groter dan verwachte vraag naar nieuwbouwkavels. De groei kwam voor een groot deel van de grootschalige logistiek en industrie, maar ook het lokale MKB, dat een aanzienlijk deel van de Overijsselse economie bedraagt. Als gevolg van de toegenomen vraag naar nieuwbouwkavels lopen veel gemeenten tegen de grenzen van het beschikbare aanbod aan. Er wordt in verschillende gemeenten dan ook al nagedacht over nieuwe plannen.

- Recente ontwikkelingen hebben geleid tot behoefte aan een geactualiseerd marktbeeld

Bovenstaande ontwikkelingen hebben geleid tot de wens om de huidige programmeringsafspraken (uit 2019) te herzien. In de bestaande afspraken was bovendien al afgesproken dat een dergelijke herziening uiterlijk in 2022 plaats moet vinden. Het fundament voor deze herziening is een (geactualiseerd) beeld van de ruimtevraag naar bedrijventerreinen in de komende jaren. Daarom heeft de provincie aan Stec Groep, opdracht verstrekt om een nieuwe raming op te stellen. Deze raming is uitgewerkt het rapport “Behoefteramingen Bedrijventerreinen Overijssel (januari 2023). Uitgangspunt is dat de raming geen doel op zichzelf is, maar een middel om te komen tot goede regionale afspraken tussen de provincie en de gemeenten in Overijssel. De behoefteraming moet inzicht geven om op provinciaal, regionaal en lokaal schaalniveau te streven naar een kwantitatief en kwalitatief evenwicht in vraag en aanbod op middellange en lange termijn.

- Kwantitatieve confrontatie vraag-aanbod

In het rapport is de totale ruimtevraag t/m 2030 geconfronteerd met het aanbod. Kijkend naar het aanbod dat binnen de reguliere afspraken uit 2019 valt, is er in het lage scenario in deze periode in Twente sprake van een behoefte aan ongeveer 65 hectare. In het hoge scenario is sprake van een behoefte aan ongeveer 185 hectare. Mogelijke vervangings- en additionele vraag is hierin niet meegerekend. Daar staan regionaal circa 30 hectare aan zachte plannen (plannen in structuurvisie) tegenover. De behoefte kan worden ingevuld door het ontwikkelen van nieuwe plannen, het intensiveren van bestaande bedrijventerreinen en/of het alsnog benutten van aanbod dat nu buiten de afspraken valt. Ook kan ervoor worden gekozen om de behoefte niet volledig te faciliteren, bijvoorbeeld door selectiever te zijn.

- Kwalitatieve confrontatie vraag-aanbod

Ook vindt in het rapport een confrontatie plaats van de vraag per type werkmilieu met de kwalitatieve beoordeling van het aanbod . Daarbij is de ruimtevraag in de twee scenario’s per werkmilieu afgezet tegen het aanbod dat als geschikt beoordeeld is voor dat werkmilieu. Hierbij is vaak sprake van een dubbeltelling van het aanbod; een terrein kan bijvoorbeeld voor zowel het reguliere werkmilieu als voor grootschalige productie en distributie geschikt zijn.

Programmeringsafspraken Bedrijventerreinen Regio Twente 2023 t/m 2026

Hieronder is de programmering van nieuwe plannen opgenomen voor de komende jaren, specifiek voor de gemeente Dinkelland. Het is een dynamisch overzicht, dat halfjaarlijks bij het regionaal bestuurlijk overleg wordt geactualiseerd. Op die manier is er een doorlopend overzicht van plannen die in de pijplijn zitten. Het overzicht bevat alle plannen die op ‘geel’, ‘oranje’ of 'groen' staan. Wanneer het bestemmings-/omgevingsplan voor deze ontwikkeling nog niet onherroepelijk is, staat een plan op 'groen'. Op het moment dat het bestemmings-/omgevingsplan voor deze ontwikkeling onherroepelijk is, wordt een ‘groen’ plan overgeheveld naar de lijst van harde plannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPHOEKPARAWHANW-OW01_0008.png"

Groen: het plan heeft kwantitatief en kwalitatief bestuurlijke instemming verkregen conform de programmeringsafspraken, de betreffende gemeente voldoet daarmee aan het onderdeel programmering binnen de ruimtelijk en juridisch planologische procedures.

Toets rapport t.a.v. uitbreiding bedrijventerrein voor metaalbewerkingsbedrijf

Het bestemmingsplan maakt de realisatie mogelijk van de uitbreiding van het bedrijventerrein Denekamp. Het betreft de toevoeging van 3615 m2 bedrijfsbestemming. Binnen deze bestemming zal ongeveer 1980 m2 bedrijfsbebouwing worden gerealiseerd en daarnaast zal voorzien worden in parkeerplaatsen. Op basis van het rapport kan de uitbreiding gezien worden als “regulier bedrijventerrein”. In het Rapport wordt het aanbod vanuit de profielen beoordeeld per werkmilieu. Dat geldt voor alle bedrijventerreinen met een harde planstatus, en minimaal 1 hectare uitgeefbaar. De voorliggende planherziening betreft een uitbreiding van 3615 m2 bedrijventerrein waarvan ongeveer 50% bebouwd gaat worden. In het kader van de uitgangspunten van het Rapport kan deze uitbreiding (ruim minder dan 1 hectare) niet direct aan de daarin opgenomen uitgangspunten worden getoetst. Uiteraard is bij de voorgenomen uitbreiding van het bedrijventerrein wel degelijk rekening gehouden met factoren als: bereikbaarheid, milieucategorie (i.v.m. omliggende functies) en kavelomvang. Dus op dat punt rekening gehouden met het Rapport. In de gemeente Dinkelland is 0-10 ha vraag naar bedrijventerreinen. De ontwikkeling past binnen de kaders van de programmeringsafspraken Bedrijventerreinen Regio Twente.

Bestaand stedelijk gebied

Zoals blijkt uit het voorgaande voorziet dit bestemmingsplan in een specifieke behoefte van het bedrijf Hogeling Metaal. Daarbij kan geconstateerd worden dat er in de directe omgeving van het bedrijf geen leegstaande bedrijfspanden aanwezig zijn die kunnen voorzien in deze behoefte. Uitwijken naar een andere gemeente is niet gewenst daar het bedrijf lokaal gebonden is. Personeel, de klanten en de toeleveranciers zijn gebonden aan Denekamp. De bedrijfspercelen van de meest recente uitbreiding van het bedrijventerrein in Denekamp (Sombeek IV) zijn niet meer beschikbaar en er zijn geen bedrijfspercelen te koop of te huur die geschikt zijn voor het metaalbedrijf. Derhalve wordt geconcludeerd dat de behoefte van het bedrijf Hogeling Metaal niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

De bedrijfskavel ligt aangrenzend aan bestaand stedelijk gebied, het bedrijventerrein aan de Kloppendijk. De kavel kan goed worden ontsloten door aan te sluiten op de bestaande infrastructuur van het bedrijventerrein.

Conclusie

Op basis van vorenstaande, en voorzover mogelijk rekening houdend met het rapport "Behoefteraming bedrijventerrein Overijssel"(provincie Overijssel januari 2023), wordt geconcludeerd dat het plan voldoet aan de uitgangspunten voor de Ladder van Duurzame Verstedelijking. Het voorliggende plan geeft invulling aan een concrete kwantitatieve en kwalitatieve behoefte die ingevuld kan worden binnen het bestaand stedelijk gebied.

3.2 Provinciaal Beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPHOEKPARAWHANW-OW01_0009.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes.

Artikel 2.1.2 Principe van concentratie

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Doorwerking voor voorliggend plan:

In voorliggend plan wordt de mogelijkheid geboden om een bedrijfskavel aansluitend aan bestaand stedelijk gebied te ontwikkelen. Er bestaat een concrete behoefte voor de bedrijfskavel vanuit een lokaal geworteld bedrijf. Het plan voldoet daarmee aan de eis van principe van concentratie.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Het plangebied is gelegen in het bestaand stedelijk gebied, zodat artikel 2.1.3 niet van toepassing is. Volledigheidshalve wordt voor het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik wel aangesloten bij de artikel 2.1.3.

In Hoofdstuk 2 is al aangegeven dat in huidige situatie problemen ondervonden worden in de bedrijfsvoering. Geruime tijd is er ruimte tekort voor de productie en opslag van materiaal en producten. Een vergroting van het bedrijfsperceel is daarom noodzakelijk, maar niet mogelijk op de plek waar het bedrijf nu gevestigd is. Het lokaal gewortelde bedrijf heeft tot dusver geen andere bedrijfslocatie kunnen vinden binnen de bestaande grenzen van de bedrijventerreinen in Denekamp en omstreken. In het bestaande stedelijk gebied van de kern Denekamp zijn redelijkerwijs geen geschikte locaties met benodigde omvang aanwezig of geschikt te maken voor de ontwikkeling van een bedrijventerrein. Er wordt opgemerkt dat de realisatie van de uitbreiding van een bedrijventerrein binnen bestaand bebouwd gebied van Denekamp niet mogelijk is. In de toetsing aan de ladder is hier reeds op ingegaan.

Daarnaast is het vanuit milieukundig oogpunt niet wenselijk om nieuwe bedrijfslocaties te realiseren in het bestaand stedelijk gebied nabij andere functies zoals wonen. Dit omdat enerzijds een dergelijke ontwikkeling mogelijk overlast voor nabijgelegen gevoelige functies (zoals woningen) met zich meebrengt, en anderzijds levert de nabijheid van gevoelige functies belemmeringen op voor de bedrijfsvoering van bedrijven. Derhalve kan in redelijkheid worden gesteld dat er geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaand bebouwd gebied.

In onderhavige ontwikkeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het bestaande bedrijventerrein. Bovendien wordt de ontwikkeling landschappelijk verantwoord ingepast door de houtwal en een bosstrook om het bedrijfsperceel te behouden. Voorliggend plan staat weliswaar een 'rode' ontwikkeling toe, maar deze ontwikkeling wordt ruimschoots vergoed/gecompenseerd door te compenseren en te investeren in de ruimtelijke kwaliteit aan de Kampstieweg te Denekamp.

2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Doorwerking voor voorliggend plan:

In de uitwerking van het uitvoeringsmodel worden de perspectieven en gebiedskenmerken relavant voor onderhavige ontwikkeling inzichtelijk gemaakt. Onderhavige ontwikkeling wordt ingepast en de oppervlakte aan bos wordt gecompenseerd.

Artikel 2.3.2 Realisatie nieuw bedrijventerrein

Het provinciale beleid voor werklocaties ligt vast in de Omgevingsvisie Overijssel. Als ambitie streeft de provincie naar een vitale en zichzelf vernieuwende regionale economie. Een belangrijk randvoorwaarde daarbij is dat er in Overijssel vitale werklocaties beschikbaar moeten zijn die zowel kwantitatief als kwalitatief aansluiten op de vraag van het bedrijfsleven. Aan de andere kant geldt dat wij ook streven naar zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Een belangrijke duurzaamheidsambitie is het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur. Onnodig ruimtebeslag moet worden tegengegaan.

Doorwerking voorliggend plan:

Er is een concrete vraag vanuit een lokale ondernemer om het bedrijf te voeren op de beoogde locatie. De huidige locatie voldoet niet meer aan de vereisten voor de bedrijfsvoering van het bedrijf. De routing op het terrein is niet meer toereikend voor de bedrijf, het huidige pand is gedateerd en omvat veel inefficiente ruimtes die daardoor niet gebruikt kunnen worden. De wens is een pand wat voor de toekomst klaar is, voor de klanten, personeel en voor het aantrekken van jonger personeel. Daarnaast is door de ligging aansluitend aan bestaand stedelijk gebied, sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Het plan voldoet aan de eis van de realisatie van nieuw bedrijventerrein.

Tevens wordt verwezen naar paragraaf 3.1.2 "Ladder voor duurzame verstedelijking" waar aandacht wordt besteed aan het rapport: "Behoefte raming bedrijventerreinen provincie Overijssel (januari 2023). Daar wordt ingegaan hoe voor deze uitbreiding, voor zover mogelijk, rekening is gehouden met dat rapport en de gemeentelijke programmering.

Artikel 2.8.2 Bos en natuurgebieden buiten het NNN

lid 1

Bestemmingsplannen die betrekking hebben op bestaande natuur voorzien in een specifieke, daarop toegesneden bestemming die gericht is op behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden.

lid 2

Bestemmingsplannen als bedoeld in lid 1 voorzien niet in ontwikkelingen waardoor de aanwezige en te ontwikkelen natuur- en landschapswaarden worden aangetast.

lid 3

In afwijking van het gestelde onder 2 kunnen ontwikkelingen die uit een oogpunt van zwaarwegende maatschappelijke belangen noodzakelijk zijn worden toegestaan als:

  1. a. er geen reële alternatieven zijn,
  2. b. de negatieve effecten van de ontwikkeling zo beperkt mogelijk worden gehouden
  3. c. de overblijvende negatieve effecten in voldoende mate worden gecompenseerd.
  4. d. een heldere onderbouwing wordt aangeleverd van het bepaalde in lid a, b en c.

lid 4

In afwijking van het gestelde onder 2 kunnen kleinschalige ontwikkelingen worden toegestaan als:

  1. a. daardoor de waarde van een bos- of natuurgebied slechts in beperkte mate wordt aangetast en
  2. b. er per saldo sprake is van een versterking van de waarden van het gebied en/of vergroting van het oppervlakte daarvan en
  3. c. is aangetoond dat er in redelijkheid geen alternatieven voor de ingreep mogelijk zijn.

Doorwerking voorliggend plan:

Lid 4 is van toepassing daar het bedrijventerrein een relatief kleine aanvulling is op het bestaande bedrijventerrein te Denekamp. De inrichting van het terrein behoud de randstructuren zodat het terrein landschappelijk ingepast is. De oppervlakte dat wordt verwijderd wordt aan de Kampstieweg te Denekamp, passend in het landschapstype, ruimschoots gecompenseerd. De landschappelijke structuren ter plaatse van de Kampstieweg te Denekamp worden versterkt.

Het omzetten van de bestemming bos naar bedrijventerrein faciliteert de vraag naar oppervlakte bedriifsruimte in Denekamp. De locatie sluit aan op het bestaande bedrijventerrein en de bestaande ontsluitingen. Momenteel zijn er geen locaties beschikbaar waar het desbetreffende bedrijf zich duurzaam kan vestigen. De huidige locatie biedt geen mogelijkheden in de toekomst. Tevens wordt verwezen naar paragraaf 3.1.2 "Ladder voor duurzame verstedelijking" waar aandacht wordt besteed aan de behoefte en er wordt aangetoond dat er in redelijkheid geen alternatieven zijn voor de ingreep.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijk (aangrenzend aan stedelijke omgeving) van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPHOEKPARAWHANW-OW01_0010.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Het plangebied ligt in het ontwikkelingsperspectief voor de groene omgeving 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' (zie ook figuur 3.2). In het ontwikkelingsperspectief 'mixlandschap' is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De ontwikkeling van het bedrijfsperceel aangrenzend aan bestaand bedrijventerrein past binnen dit ontwikkelingsperspectief en draagt bij aan de diversiteit van functies binnen het perspectief.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakten en ruggen ' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPHOEKPARAWHANW-OW01_0011.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel(bron: provincie Overijssel)

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijdert. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Ter plaatse van de gronden die ontwikkeld gaan worden is niet of nauwelijks nog iets waarneembaar van de oorspronkelijke natuurlijke laag. Dit heeft met name te maken met aangrenzende ontwikkelingen uit het verleden zoals de aanleg van de Kanaal Almelo-Nordhorn en de ontwikkeling van het bedrijventerrein aan de Kloppendijk. De overgang van het nieuwe bedrijfsperceel naar het buitengebied wordt verzacht door behoud van de bestaande houtwal aan de Hanzeweg en een bosstrook aan de Parallelweg. De beplanting van deze wal zal bestaan uit streekeigen ‘natuurlijke soorten’. Gezien de aard van de omgeving en de toekomstige functie is het niet reëel verschillen tussen hoog en laag en droog en nat meer zichtbaar te maken. Bij de inrichting van het gebied wordt wel bewust rekening gehouden met het aspect ‘water’ in het gebied.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de ‘Laag van het agrarisch cultuurlandschap’ aangeduid met het gebiedstype ‘Oude hoevenlandschap’. I In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPHOEKPARAWHANW-OW01_0012.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Het Oude Hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.

Het plangebied ligt in de overgang van het oude hoevenlandschap naar het jonge heide- en broekontginningslandschap. Het stuk grond was een incourant stuk land dat bebost is gebleven gedurende diverse ontwikkelingen in de omgeving. Gezien de rationele inrichting van het perceel en de ontwikkelingen kijkend naar de historische topografische kaarten, heeft de locatie meer kenmerken van een heideontginning. Vanuit ruimtelijk oogpunt is sprake van een logische uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein. De gewenste uitbreiding vindt plaats binnen de bebouwde kom en er zijn voldoende mogelijkheden voor landschappelijke inpassing door behoud van de houtwal aan de landschapszijde. De ontwikkeling vindt plaats binnen het stramien van de landschappelijke structuren ter plaatse. Ter compensatie van het te vellen bos wordt elders bos aangeplant, passend in het landschapstype ter plaatse. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan de landschappelijke kenmerken ter plaatse.

Stedelijke laag

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart van de ‘stedelijke laag’ geen bijzondere eigenschappen anders dan dat het plangebied grenst aan het bedrijventerrein van Denekamp. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.

Laag van de beleving

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart van de ‘Laag van de beleving’ geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Dinkelland

De gemeenteraad van de gemeente Dinkelland heeft op 31 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Dinkelland, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Dinkelland en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.

De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:

  1. 1. We doen het samen;
  2. 2. We geven het goed voorbeeld;
  3. 3. We wentelen niet af op volgende generaties;
  4. 4. We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.

De gemeente wil kernen waar het lekker wonen is. Waar bedrijvigheid is en waar mensen werk kunnen vinden. Maar vooral ook kernen waar ruimte is om elkaar te ontmoeten en om samen te komen.

De inwoners zien hun leefomgeving veranderen. Het wordt moeilijker om voorzieningen in stand te houden. Dit geldt voor winkels, horeca, kerken, kultuurhuizen, sportvoorzieningen en scholen. Aan de andere kant zien we ook nieuwe plannen en combinaties van functies van onderop die kernen juist krachtiger maken.

Van oudsher zijn inwoners van de kernen gewend om de leefbaarheid van hun omgeving in eigen hand te nemen en te zorgen dat het er goed toeven is. Het versterken van de leefbaarheid van onze kernen wordt door inwoners en gemeente via MijnDinkelland al langer samen opgepakt.

De speerpunten voor de kernen zijn als volgt:

  • voldoende voorzieningen;
  • aantrekkelijk wonen;
  • ruimte voor ondernemen;
  • leefbare openbare ruimte.

Voor onderhavige ontwikkeling is 'ruimte voor ondernemen' van belang. De gemeente gaat voor goede vestigings- en ontwikkelingsmogelijkheden voor het bedrijfsleven en het faciliteren van ondernemers met als principe “ja- tenzij”.

Goede vestigings- en ontwikkelingsmogelijkheden:

Goede vestigingsmogelijkheden voor het bedrijfsleven betekent dat de gemeente inzet op voldoende en passende bedrijventerreinen. En op een goede bereikbaarheid. Leegstand willen ze daarbij zoveel mogelijk voorkomen. Meer uitgebreid gaat het om het volgende:

Het doel is om het aanbod aan bedrijfsgrond aan te laten sluiten bij de vraag. In principe moeten ondernemers en/of bedrijven met een ruimtebehoefte binnen de gemeente een plek kunnen vinden. Of dit lukt is mede afhankelijk van de aard en omvang van het bedrijf. Als er veel vraag is kijken we of uitbreiding van bedrijfsterreinen nodig is. We kijken daarbij ook naar vraag en aanbod in de regio.

Ook buiten de bedrijventerreinen zet de gemeente zich in voor voldoende, duurzame en passende ruimte (huisvesting) voor ontwikkelingen. Dit is maatwerk. De gemeente weegt de specifieke behoefte van onze ondernemers en bedrijven af en adviseren over de haalbaarheid van initiatieven.

Er wordt gestreefd naar kwalitatieve verbeteringen. Dit gaat bijvoorbeeld over het voorkomen van leegstand, een goede ontsluiting en een goede fysieke en digitale bereikbaarheid.

Het faciliteren van ondernemerschap

De gemeente geeft ondernemers de ruimte door in te zetten op maatwerk en door flexibiliteit te bieden. De gemeente vindt het belangrijk dat de juiste functies op de juiste plek terecht komen. Het slim combineren van functies vanuit een duidelijke visie biedt kansen. De ondernemers, de bedrijfsconsulent en het OndernemerServiceTeam zijn hierbij de spil, verbinden partijen aan elkaar en helpen met de juiste routes.

Toets

Het plangebied is volgens de Waardenkaart gelegen binnen het perspectief 'Kernen met woon- en centrumfunctie'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPHOEKPARAWHANW-OW01_0013.png"

Figuur 3.5: Uitsnede waardenkaart Omgevingsvisie Dinkelland (bron: gemeente Dinkelland)

De kleinschalige uitbreiding van het bedrijventerrein aan de Kloppendijk met één bedrijfskavel past binnen het maatwerk dat de gemeente biedt. Er is een concrete behoefte voor een lokaal gebonden bedrijf. De ontwikkeling sluit aan op de bestaande structuur van het bedrijventerrein. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland'.

3.3.2 Programmeringsafspraken Bedrijventerreinen Regio Twente

Op basis van de bestaande samenwerking van de Twentse gemeenten en de provincie in het Bestuurlijk Overleg Programmeringsafspraken Bedrijventerreinen Twente zijn er programmeringsafspraken gemaakt voor de bedrijventerreinen voor de regio Twente voor de periode 2023 tot en met 2026. De doelstelling betreft het streven naar een balans in vraag en aanbod van bedrijventerreinen (bestaand en nieuw) en te voorzien in de (boven)regionale en de lokale vraag naar ruimte voor nieuwvestiging en/of uitbreiding. Daarmee dragen we namelijk bij aan waarde behoud van bedrijventerreinen en een zuinig en zorgvuldig gebruik van de kostbare ruimte in onze regio. Omdat dit bij uitstek om een gezamenlijke inspanning vraagt – de economische dynamiek gaat immers over gemeentegrenzen heen – maken de gemeenten en de provincie periodiek regionale programmeringsafspraken over de ontwikkeling van bedrijventerreinen en de kaders die daarbij gelden.

Door snel en sterk veranderde marktomstandigheden – o.a. economische groei, toenemende vraag naar grotere kavels en schaarste in het midden en westen van het land – zijn er zorgen over de beschikbaarheid van bedrijventerreinen in alle segmenten: klein- en grootschalig, lokaal en regionaal. We zien dat economische groei en de ontwikkeling van een lineaire economie naar een circulaire economie leidt tot een nieuwe ruimtevraag, nieuwe businessmodellen en andere locatiekeuzes en -eisen van bedrijven. Tegelijkertijd staan we voor grote maatschappelijke opgaven die hun weerslag hebben op de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen, zoals de klimaatopgave en de opgaven rondom bodem en water.

De provincie Overijssel heeft de uitgangspunten en beleidsprincipes voor de grote opgaven vastgelegd in het Fundament van de Provinciale Omgevingsvisie, dat als voorgenomen beleid is vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Voor de (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen zijn hierin de volgende principes opgenomen:

  • Maximaal benutten van bestaande locaties (inbreiding);
  • Sturen op het verbeteren van het bodem- en watersysteem;
  • Sturen op duurzaamheid en een gezonde leefomgeving;
  • Sturen op het clusteren van grootschalige bedrijvigheid op goed bereikbare, multimodale locaties.

Hierbij staat voorop dat er ruimte is voor economische ontwikkeling op duurzame en toekomstbestendige werklocaties als basis voor een optimaal economisch vestigingsklimaat. Meer specifiek zijn in het Fundament van de Provinciale Omgevingsvisie de volgende beleidskeuzes opgenomen die richtinggevend zijn voor deze nieuwe programmeringsafspraken:

  • We werken mee aan grootschalige nieuwe bedrijventerreinen voor kavelgrootte > 5 ha als de sociaaleconomische regionale meerwaarde is aangetoond (ja, mits);
  • We werken niet mee aan nieuwe bedrijventerreinen voor datacentra > 5 ha, tenzij de sociaaleconomische regionale meerwaarde is aangetoond (nee, tenzij);
  • We hanteren ‘clustering’ als uitgangspunt voor nieuwe terreinen voor grootschalige kavels >5 ha op de regionale (multimodaal bereikbare) bedrijventerreinen in stedelijk gebied gelegen aan de corridors A1/A35 en A28;
  • We werken mee aan nieuwe bedrijventerreinen voor regionale en lokale ruimtevraag voor kavelgrootte < 5 ha als de actuele marktvraag is aangetoond en herontwikkeling van bestaande locaties is uitgesloten;
  • We maken regionale afspraken over de kwaliteitseisen aan de fysiek-ruimtelijke inpassing om en op nieuwe bedrijventerreinen zodat de ruimtelijke impact zo klein mogelijk is;
  • We maken regionale afspraken over vergelijkbare ontwikkel- en uitgiftevoorwaarden op het vlak van energie, klimaat, groen, circulariteit, duurzame brandstof, voorzieningen (o.a. parkeren, huisvesting arbeidsmigranten), verplicht lidmaatschap parkmanagement en koppeling tussen oude en nieuwe locaties.

Toets

In onderhavige ontwikkeling is sprake van de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein op basis van lokale ruimtevraag. De actuele marktvraag is aangetoond daar het bedrijf op de bestaande locatie geen mogelijkheden kent voor een duurzame en toekomstbestendige werklocatie. De programmering geeft voor de gemeente Dinkelland een indicatieve vraag tot 2040 van 0 - 10 ha waarbij het harde aanbod 0.79 ha is. Voor Denekamp is een uitbreiding voorzien van 0.5 ha met de kleur groen. De ontwikkeling van ca. 0.35 ha bedrijventerrein in aanlsuiting op het bestaande bedrijventerrein is passend binnen de vraag.

3.3.3 Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016

De Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 bevat het welstandsbeleid voor de beide gemeenten. In de nota is het grondgebied opgedeeld in deelgebieden voor de kernen en het buitengebied. Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveaus van omgevingskwaliteit:

  1. 1. Basis omgeving
  2. 2. Midden omgeving
  3. 3. Bijzondere omgeving

Het niveau dat van toepassing is geldt voor de algemeen heersende karakteristiek van een gebied. De waarde is dus door de bestaande omgeving bepaald. Het komt voor dat binnen een gebied een gebouw of complex ligt dat zich door de bijzondere kwaliteit onderscheidt. Deze wordt apart genoemd. De welstandsbeoordeling in deze gebieden is gericht op het behouden en versterken van de basiskwaliteiten van de gebieden. Bij de welstandsbeoordeling wordt vooral gekeken of het bouwplan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (van hoofdvorm tot materiaal en detail). Afhankelijk van het soort
bouwwerk komen de volgende beoordelingsmodellen voor:

  • ‘Ambtelijk’: alleen kleine bouwwerken van- en voor de voorgevel worden getoetst. Deze toets vindt ambtelijk plaats. Bouwplannen achter de voorgevel zijn toetsvrij.
  • 'Stadsbouwmeester’: de stadsbouwmeester toetst.
  • ‘Q-team’: het Q-team beoordeelt en kan daarbij in overleg treden met de initiatiefnemer en/of ontwerper.

Toets

Het plangebied valt binnen de 'overige bebouwing' binnen de kern Denekamp en ligt in een gebied dat het niveau 'basis omgeving' heeft. De bedrijventerreinen en de gebieden met een woonfunctie, vaak aan of tussen de invalswegen, zijn minder bepalend voor de karakteristiek van Denekamp. De kwaliteit van de bebouwing in woongebieden en bedrijventerreinen varieert en vormt een doorsnee van de stedenbouwkundige stromingen en de Nederlandse architectuur van de periode 1940 tot heden.

Op voorhand worden er geen belemmeringen verwacht vanuit de Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016. Toetsing op welstand vindt uiteindelijk plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor bedrijfsgebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPHOEKPARAWHANW-OW01_0014.png"

Figuur 3.6: Fragment Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016

3.3.4 Kapverordening Dinkelland 2021

In de kapverordening van de gemeente Dinkelland zijn regels opgesteld omtrent het kappen en vellen van houtopstanden, zowel binnen als buiten de bebouwde kom. Aan een omgevingsvergunning kan de verplichting worden verbonden om elders in de gemeente in compenserende beplanting te voorzien.

Burgemeester en wethouders kunnen toestaan dat in deze compenserende beplanting wordt voorzien buiten het grondgebied van de eigen gemeente, mits binnen het gebied van de gemeenten Dinkelland, Losser, Oldenzaal en Tubbergen.

Op de cascokaart zijn de landschapstypen binnen de gemeente aangegeven, waarop ook is aangegeven welke landschapselementen typerend en welke landschapselementen minder typerend zijn voor het ter plaatse aanwezige landschap, en waarop staat waar compenserende beplanting kan worden gerealiseerd ter versterking van het ter plaatse aanwezige landschapstype.

Toets

De te vellen houtopstand is gelegen binnen de grenzen van de bebouwde kom. Ter compensatie van de te vellen bomen op een oppervlakte van ca. 3.615 m2 zal er aan de Kampstieweg te Denekamp 3800 m2 bos aangeplant worden. In onderhavige afbeelding is locatie weergegeven.

3.3.5 Nota 'De casco benadering in Noordoost-Twente'

De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.

Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.4) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPHOEKPARAWHANW-OW01_0015.png"

Figuur 3.7: Fragment casco-kaart met het plangebied blauw omkaderd (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)

Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:

  1. 1. Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de cascokaart.
  2. 2. Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de cascokaart.
  3. 3. Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de cascokaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).

Toets

De voorgenomen ontwikkeling heeft tot gevolg dat een deel van een Casco element, een oppervlakte van ca. 3.615 m2, verwijderd zal worden. Onderhavige ontwikkeling vindt plaats binnen de grenzen van de bebouwde kom. Vanwege deze ligging zijn de regels van de casco-benadering niet van toepassing. Voor het verwijderen van de houtopstanden zal echter wel compensatie moeten plaatsvinden.

Aan de Kampstieweg, ongeveer ter hoogte van nummer 11, is een locatie voor compensatie gevonden. Ter plaatse zullen de bestaande structuren versterkt worden. Een oppervlakte van 3800 m2 aan bos zal aangeplant worden. De herplantlocatie is gelegen in het matig dynamische kampenlandschap en sluit aan op een bestaand casco element.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPHOEKPARAWHANW-OW01_0016.png"

Figuur 3.8: Fragment casco-kaart met het plangebied rood omkaderd (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)

Het kampenland is een kleinschalig landschap met een ordening vanuit verspreid liggende erven waar de wegen de 'organische'vormen van het landschap volgen. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.

Op historische kaarten is de kleinschaligheid van dit landschap gevormd door de diverse landschapselementen zoals houtwallen, perceelrandbegroeiingen en erfbeplantingen terug te vinden. Door de tijd heen zijn veel van deze elementen en begoeiingen verdwenen door schaalvergroting en ruilverkaveling. In deze omgeving is het landschap nog vrij kleinschalig gebleven. De herplant sluit aan op de gebiedskenmerken door het toevoegen van bos op de plek waar vroeger ook beplantingen aanwezig waren en de bestaande structuur wordt versterkt door de aanplant van een organische gevormde boszoom in aanvulling op het bestaande bos langs het kanaal. In Bijlage 4 is het inrichtingsplan met beplantingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPHOEKPARAWHANW-OW01_0017.png"

Figuur 3.8: Fragment historische topografische kaart rond 1900 met het plangebied rood omcirkeld (bron: www.topotijdreis.nl)

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Er zijn enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van belangrijke gevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.

Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.

Gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) lijken de volgende aspecten relevant voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject:

  • de aard en omvang van de ontwikkeling;
  • de vormgeving en opzet;
  • de schaalgrootte;
  • de ligging;
  • de voorgenomen functie(wijziging), en;
  • de vraag of sprake is van een bestaand of van een te realiseren bouwwerk.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Voor de beoogde ontwikkelingen is onderstaande activiteit uit de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage relevant, namelijk 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 100 ha of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer). Dit betekent dat er geen sprake is van een directe m.e.r. plicht.

Gelet op de toename van de bebouwing, de verkeersgeneratie van het plan en het feit dat er sprake is van een functiewijziging dient de voorgenomen ontwikkeling aangemerkt te worden als een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Derhalve dient beoordeeld te worden of het plan negatieve milieugevolgen tot gevolg heeft. Derhalve is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld. De aanmeldnotitie m.e.r. is vormvrij en is als Bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dinkelland heeft besloten dat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan, voor de locatie aan de Hanzeweg/Parallelweg ong. te Denekamp, vanwege het ontbreken van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld.

Het Besluit vormvrije m.e.r.-beoordeling is als Bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Uit het besluit blijkt dat er als gevolg van het bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden, waardoor het niet noodzakelijk is om een milieueffectrapport op te stellen.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPHOEKPARAWHANW-OW01_0018.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Onderhavig plan voorziet in het toevoegen van een bedrijfskavel voor een bedrijf tot en met milieucategorie 3.2. De locatie heeft momenteel een bos en natuur bestemming.

Bij de realisatie van een nieuwe functie/bestemming dient te worden gekeken naar de omgeving waarin de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd wordt. Daarbij gaat het om de externe werking en de interne werking:

  • past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden onevenredig wordt aangetast.

Als gevolg van onderhavig plan wordt de realisatie van een bedrijfskavel tot milieucategorie 3.2 mogelijk gemaakt. Uitgaande van omgevingstype ‘rustige woonwijk’ geldt voor bedrijven tot categorie 3.2 met een richtafstand van 100 meter. Conform de gemeentelijke 'Staat van bedrijfsactivieiten' valt het metaalbedrijf onder 'VERVAARD. EN REPARATIE VAN PRODUKTEN VAN METAAL (EXCL. MACH./TRANSPORTMIDD.)', welke bij een constructiegebouw met een gesloten gebouw een grootste richtafstand van 100 meter kent voor het aspect geluid. Daarnaast bestaat er een richtafstand van 30 meter voor geur en stof.

Ten zuidwesten en zuidoosten van de planlocatie zijn (bedrijfs)woningen gelegen. Deze zijn beschermd tegen eventuele ontwikkelingen. De woningen zijn gelegen op een bedrijventerrein’, dit sluit aan bij een ‘gemengd gebied’ conform de VNG. In de directe omgeving rondom plangebied liggen verschillende functies. Het betreft onder andere bedrijfspercelen, bedrijfswoningen, kantoren en diverse wegen op korte afstand. Het is hierdoor gerechtvaardigd om uit te gaan van het omgevingstype ‘gemengd gebied’. Om een goed woon- en leefklimaat voor de naastgelegen woningen te waarborgen zal ten minste een richtafstand van 50 meter worden aangehouden voor het aspect geluid en 10 meter voor de aspecten geur en stof.

Aan deze richtafstand (gemeten vanaf de aanduiding bedrijfswoningen tot het bouwvlak van de nieuwe ontwikkeling) wordt niet voldaan voor het aspect geluid. Het bouwvlak van de dichtstbijzijnde bedrijfswoning bevindt zich aan de Parallelweg, op een afstand van circa 22 meter. Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd die aantoont dat met de vestiging van het Hogeling Metaal BV op het betreffende bedrijfsperceel ten opzichte van woningen, sprake blijft van aanvaardbaar woon en leefklimaat. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 6. Er wordt voldaan aan de waarden.

Het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt derhalve niet aangetast door de voorgenomen ontwikkeling. Voor wat betreft bedrijven en milieuzonering geldt op basis van het vorenstaande dat sprake blijft van een aanvaardbare situatie in lijn met het geldende bestemmingsplan.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de functie hinder ondervindt van bestaande milieubelastende functies in de omgeving. Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.

De bedrijven zelf worden niet aangemerkt als een milieugevoelige functie. W Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.3 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Door Kruse Milieu is een verkennend bodemonderzoek (rapport met kenmerk 22031110 , d.d. juni 2022) uitgevoerd om de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen, zie Bijlage 5. In een verkennend bodemonderzoek de bodem onderzocht op een terrein ter grootte van circa 3.615 m2 aan de Hanzeweg (nabij nummer 56) in Denekamp. De onderzoekslocatie is onbebouwd, onverhard en in gebruik als bos. De aanleiding van dit onderzoek is een bestemmingsplanwijziging en de aanvraag van een omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van een nieuw bedrijfspand.

In totaal zijn er 13 boringen verricht, waarvan er 3 zijn doorgezet in de diepere ondergrond. Er is 1 diepe boring afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit matig fijn, zwak siltig, zwak humeus zand. In de boven- en ondergrond zijn oer- en roesthoudende lagen aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen op het maaiveld of in de bodem waargenomen. Het freatische grondwater in peilbuis 1 is aangetroffen op gemiddeld 1.95 m-mv.

Resultaten chemische analyses

Op basis van de resultaten van de analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond (BG I en BG II) is niet verontreinigd;
  • de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;
  • het grondwater (PB 1) is (zeer) licht verontreinigd met barium en zink;

Conclusies en aanbevelingen

In het grondwater (PB 1) zijn enkele (zeer) licht verhoogde gehalten gemeten. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het bodemonderzoek. In de boven- en ondergrond (BG I, BG II en OG) zijn geen verontreinigingen gemeten. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (bedrijf).

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  1. a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  2. b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  1. c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  2. d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  3. e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Het plangebied ligt aan de Hanzeweg en de Parallelweg, wegen met twee rijstroken waar een maximum snelheid geldt van 50 km/h. De beoogde bedrijfsfunctie op basis van de Wet geluidhinder niet aangeduid als geluidsgevoelige functie. Er wordt met voorliggend plan dan ook geen geluidsgevoelig object toegevoegd. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai kan dan ook achterwege blijven.

Railverkeerslawaai

Binnen de begrenzing van het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten gerealiseerd. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek railverkeerslawaai kan dan ook achterwege blijven.

Industrielawaai

In voorliggend plan worden een bedrijfsfunctie tot en met milieucategorie 3.2 mogelijk gemaakt. Hiervoor geldt, op basis van de VNG-uitgave, een richtafstand van 100 meter. Voor een metaalbedrijf geldt de grootste richtafstand van 100 meter voor het aspect geluid. Er is sprake van gemengd gebied waardoor de richtafstand met één trede verlaagd mag worden naar 50 meter. Middels onderzoek is aangetoond dat met de vestiging van het bedrijf op het betreffende bedrijfsperceel ten opzichte van woningen sprake blijft van aanvaardbaar woon en leefklimaat, zie Bijlage 6. De ontwikkeling voldoet daarmee aan een goede ruimtelijke ordening.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

De ontwikkeling van een bedrijfskavel zorgt voor een toename van de verkeersgeneratie. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario en een bvo van 2000 m2 kan het aantal verkeersbewegingen op maximaal 114 per dag gesteld worden (bron: CROW, kencijfers parkeren en verkeersgeneratie; uitgaande van 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief, niet stedelijke, rest bebouwde kom). Er zal sprake zijn van vrachtverkeer, waarbij het percentage vrachtverkeer op 10% gezet kan worden. In onderstaand figuur is de worst-case berekening weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPHOEKPARAWHANW-OW01_0019.png"

Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.6 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit;

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:

  • Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
  • Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.
  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
  • Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Deze beleidsregels geven een overzicht van de over de weg vervoerde gevaarlijke stoffen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPHOEKPARAWHANW-OW01_0020.png"

Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Toets

Uit de inventarisatie blijkt dat

  • in de nabijheid (Nordhornsestraat 136) van het plangebied, op ongeveer 335 meter afstand een Beviinrichting is gelegen, te weten een verkooppunt motorbrandstoffen met LPG. Deze inrichting betreft benzineservicestation Roeleveld Rolink BV aan de Nordhornsestraat 136. Naast een verkooppunt motorbrandstoffen heeft het bedrijf tevens een LPG-installatie. Het plangebied valt buiten de plaatsgebonden risicocontouren van de LPG-installatie. De GR-contour bedraagt 150 meter. Het plangebied is daarmee buiten het invloedsgebied voor het groepsrisico gelegen.
  • aan de Nijverheidstraat 14 een Bevi-inrichting aanwezig is, te weten een groothandel voor chemische grondstoffen en chemicaliën voor industriële toepassingen. De inrichting kent een invloedsgebied van 67 meter en een plaatsgebonden risicocontour.

Binnen een straal van 335 meter van het plangebied zijn geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.

In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.

Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.

Watervisie 2050

Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.

De drie belangrijkste opgaves zijn:

  • de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
  • de waterkwaliteit die onder druk staat:
  • de transitie naar een duurzame ontwikkeling.

De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.

Waterbeheerprogramma 2022-2027

Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.

Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.

Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:

  • Als gevolg van de klimaatverandering wil het waterschap zorgen voor meer balans tussen 'droge voeten' en het beperken van wateroverlast. Dat betekent dat water het leidende principe is voor het inrichten van de leefomgeving in plaats van andersom: water volgend aan de inrichting.
  • Er wordt meer aandacht gegeven aan het vasthouden van water in de bodem.
  • Regenwater wordt niet als afvalwater beschouwd, maar als bouwsteen in de ontwikkeling van een robuust watersysteem.

Waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied

In de bestaande situatie is er geen verharding aanwezig in het plangebied. In de toekomstige situatie betreft de oppervlakte van de gebouwen ca. 2000 m2 met daarnaast wat erfverharding en parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen worden uitgevoerd in waterdoorlatende verharding. Een deel van ca. 200 m2 zal verhard worden als toegang tot de hallen. Het hemelwater dat op een verhard oppervlak valt dient geborgd/geïnfiltreerd te worden. Het hemelwater wordt in een wadi's geborgen. Vanuit het waterschap bestaat de bergingseis van 55 mm per m2 verhard oppervlak dat toegevoegd wordt aan het plangebied. Voor de toevoeging van 2200 m² dient er 121 m3 water te worden opgeslagen in een waterhuishoudkundige voorziening. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om te kunnen voorzien in een waterbergingsvoorziening zoals een wadi van ca. 350 m2 en circa 35 cm diep aangelegd waarin ca. 121 m3 water geborgen kan worden.

Watertoetsproces

Op 21 juli 2022 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 7. De normale procedure is van toepassing en er is contact opgenomen met het waterschap in afwachting op hun reactie. Het waterschap heeft aangeven dat de plannen akkoord zijn indien voldaan kan worden aan de 55 mm bergingseis. Sinds 2019 hanteren we de een benodigde waterberging van 55 mm in voorzieningen zoals een wadi, vijver of waterdak. We gaan er dan praktisch van uit dat in het hele plangebied tenminste 91 mm wordt geborgen, bijvoorbeeld op parkeervakken, op straat, in groenvoorzieningen. Het plan kan hieraan voldoen en daarmee staat het waterschap positief ten opzichte van de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden (Natuurbank Overijssel, projectnummer 4525, versie 1. d.d. 21 juli 2022), zie ook Bijlage 8 Quickscan natuuronderzoek. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.

Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde gebieden

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied.Het plangebied ligt op minimaal 1,51 kilometer afstand van gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland behoren. Het plangebied ligt op minimaal 2,47 kilometer afstand van Natura 2000-gebied. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, is Dinkelland. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft het initiatief niet getoetst te worden aan de provinciale beleidsregels ten aanzien van de bescherming van het NNN (geen externe werking). Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de emissie van stikstofoxiden, kan niet op voorhand uitgesloten worden.

Om te onderzoeken of uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied, dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden voor de gebruiksfase. Overige negatieve effecten op Natura 2000-gebied kunnen worden uitgesloten.

Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rustof verblijfplaats in het plangebied maar benutten het wel als foerageergebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet verstoord, beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het verstoren, beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de beplanting verwijderd en de bouwwerkzaamheden uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Voor de meeste beschermde grondgebonden zoogdieren, die een vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling van het `beschadigen/vernielen van vaste rust- en voorplantingsplaatsen’. Dit geldt echter niet voor de wezel. Voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt geen vrijstelling. De vaste rust- en voorplantingsplaats van de wezel is beschermd. Om de vaste rust- en voorplantingsplaats van wezels te mogen vernielen dient een ontheffing verkregen te worden, of dient gewerkt te worden volgens een toepasbare en goedgekeurde gedragscode. Onderdeel van het werken volgens een gedragscode is het opstellen van een ecologisch werkprotocol.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor verschillende foeragerende diersoorten af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

Stikstof

Daarnaast is in het kader van stikstof- en ammoniakdepositie een AERIUS-berekening gemaakt om te laten zien dat voorliggend plan voor dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden niet tot onevenredige nadelige gevolgen leidt. Te veel stikstof is slecht voor planten die leven op voedselarme grond. Als deze planten verdwijnen, kan dat ook slecht zijn voor dieren die in dat gebied leven. Daarnaast leidt stikstof tot verzuring van de bodem. In sommige delen van de Natura 2000-gebieden is de hoeveelheid stikstof te hoog.

De overheid wil de hoeveelheid stikstof in de natuur (stikstofdepositie) terugdringen. Daarvoor introduceerde zij in 2015 het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Dit programma was ook gericht op het versterken van de natuur en het maakte tegelijkertijd economische ontwikkeling mogelijk. Op 29 mei 2019 heeft het hoogste bestuursorgaan van ons land, de Raad van State, de vergunningen op basis van het PAS ongeldig verklaard omdat dit in strijd is met de Europese natuurwetgeving. De overheid werkt nu aan een nieuwe aanpak stikstof. De depositie van stikstof vindt plaats in de vorm van NOx (stikstofoxide) en NH3 (ammoniak). De depositie van NOx vindt onder meer plaats bij de verbranding van fossiele brandstoffen. De depositie van NH3 is voor het overgrote deel afkomstig van de landbouw.

Om de emissie/depositie van NOx, als gevolg van de beoogde situatie te berekenen wordt een onderscheid gemaakt in de aanleg- en gebruiksfase.

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling komt er zowel NOx als NH3 vrij. Door uitvoering van de voorliggende AERIUS berekening, zie is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx of NH3 in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof en ammoniak. In de aanleg- en gebruiksfase ligt de emissie dan ook niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de aanleg- en gebruiksfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx of NH3 plaats in Natura 2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

De AERIUS Calculator 2023.0.1 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura-2000-gebieden voor het aspect stikstof en ammoniak. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen. De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof en ammoniak geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling

4.9 Archeologie En Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Het plangebied ligt deels in de 'beekdalen en overige laagten' laag. Voor deze laag geldt een lage verwachting voor archeologische resten uit alle perioden. Hoofdzakelijk archeologische resten die in verband staan met beekdalgebonden activiteiten, zoals bruggen, voordes, watermolens etc. en mogelijk archeologische resten, bijvoorbeeld afvaldumps, die in verband staan met bewoning op nabij gelegen, hoge gronden. Verder diverse categorieën losse vondsten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPHOEKPARAWHANW-OW01_0021.png"

Figuur 4.4: uitsnede archeologische verwachtingenkaart met het plangebied blauw omkaderd (bron: gemeente Dinkelland)

Het beleidsadvies is vrijstelling voor archeologisch onderzoek bij bodemingrepen dieper dan 40 cm m.u.v. gebieden met een lage verwachting binnen plangebieden met meerdere verwachtingszones, en plangebieden met een lage verwachting die grenzen aan terreinen met waardevolle archeologische resten.

Toets

Ongeacht de oppervlakte van de bodemgrepen bestaat er vrijstelling voor archeologisch onderzoek.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er geen monumenten en andere cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.10 Verkeer / Parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Hanzeweg en de Parallelweg te Denekamp die aansluiten op de hoofdontsluiting tot de rotonde Nordhornsestraat – Scandinaviëroute. De Hanzeweg en de Parallelweg zijn ontsluitingswegen (50 km/u) . Een (beperkte) toename van verkeersbewegingen kan eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Parkeren

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het perceel meet circa 3.615 m². In het voorlopige ontwerp zal de bedrijfshal voor productie circa 1500 m² meten, voor opslag zal 350 m2 gebruikt worden en er wordt een kantoor van 100 m2 geraliseerd. Voor het berekenen van het aantal parkeerplaatsen, zijn de parkeernormen van de gemeente Dinkelland aangehouden.

In de parkeernormen van de gemeente Dinkelland wordt een metaalbedrijf niet specifieke benoemd. Er wordt aangesloten bij 'werkplaats, lab, industrie' voor het productie gedeelte. Voor een locatie in de rest van de bebouwde kom geldt hiervoor een parkeerbehoefte van 2,35 parkeerplaatsen per 100 m². Uitgaande van 1500 m² komt dat neer op afgerond 35 parkeerplaatsen. Het bedrijf is arbeidsextensief waardoor deze parkeerbehoefte zeer hoog is. Verwacht wordt dat er maximaal 8 parkeerplaatsen benodigd zijn.

Het gedeelte voor de opslag van goederen in de bedrijfshal kan geschaard worden onder de categorie 'loods, opslag, bergplaats'. Voor een locatie in de rest van de bebouwde kom geldt hiervoor een parkeerbehoefte van 1,05 parkeerplaatsen per 100 m². Uitgaande van 350 m² komt dat neer op afgerond 4 parkeerplaatsen.

Het kantoor kan geschaard worden onder 'kantoor zonder baliefunctie'. Voor een locatie in de rest van de bebouwde kom geldt hiervoor een parkeerbehoefte van 2,55 parkeerplaatsen per 100 m². Uitgaande van 100 m² komt dat neer op afgerond 3 parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DENBPHOEKPARAWHANW-OW01_0022.png"

Figuur 4.5: Parkeergelegenheid bij bedrijf indicatief (bron: Leferink architecten)

Het perceel zal niet helemaal volgebebouwd worden, waardoor rondom het te bouwen bedrijfspand nog voldoende ruimte overblijft voor het realiseren van parkeerplaatsen. Met de mogeljke realisatie van 42 parkeerplaatsen voldoet de ontwikkeling aan de gemeentelijke parkeernormen. In de werkelijke situatie zullen er geen 42 parkeerplaatsen benodigd zijn, daar het een arbeidsextensief bedrijf betreft. Naar verwachting zullen er maximaal 15 parkeerplaatsen benodigd zijn voor personeel en bezoekers. Het laden en lossen zal plaatsvinden in de hal of op eigen terrein. Gezien het feit dat er slechts 15 parkeerplaatsen benodigd zijn, is er voldoende ruimte om indien gewenst ook buiten op eigen terrein te laden en lossen. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Planopzet En Systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting Op De Regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel:

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

Bedrijventerrein

De voor ‘Bedrijventerrein’ bestemde gronden zijn bestemd voor bedrijven genoemd in de bij de regels opgenomen ‘Staat van bedrijfsactiviteiten. De toegestane milieucategorie is vastgelegd op de verbeelding. Verder zijn de tot ‘Bedrijventerrein’ bestemde gronden bedoeld voor openbare nutsvoorzieningen, niet-zelfstandige kantoren, groenvoorzieningen, evenementen, voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijk) berging en infiltratie van hemelwater, parkeervoorzieningen, wegen en paden, tuinen, erven en terreinen.

Bos

De tot ‘Bos’ bestemde gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor bos, met daaraan ondergeschikt de aanleg, instandhouding en ontwikkeling van bosplanting ten behoeve van de houtproductie, groenvoorzieningen, wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijk) berging en infiltratie van hemelwater, het extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik met de daarbijbehorende kunstobjecten, nutsvoorzieningen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie. De provincie heeft in haar reactie van 9 november 2022 aangegeven geen bezwaar te hebben op de voorgenomen ontwikkeling.

Waterschap Vechtstromen
Op 21 juli 2022 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat de normale procedure van toepassing is. Het waterschap heeft aangegeven akkoord te gaan met de plannen indien de bergingseis van 55 mm waterberging per m2 verhard oppervlak geprojecteerd kan worden in watervoorzieningen. Op eigen terrein is voldoende ruimte om, bijvoorbeeld middels een wadi, te kunnen voorzien in deze voorziening.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Landschappelijk Inrichtingsplan

Bijlage 2 Landschappelijk inrichtingsplan

Bijlage 3 Bomen Effect Analyse

Bijlage 3 Bomen effect analyse

Bijlage 1 Bomen Effect Analyse

Bijlage 1 Bomen effect analyse

Bijlage 2 Aanmeldnotitie

Bijlage 2 Aanmeldnotitie

Bijlage 3 Besluit Aanmeldnotitie

Bijlage 3 Besluit aanmeldnotitie

Bijlage 4 Compensatie Bos

Bijlage 4 Compensatie bos

Bijlage 5 Bodemonderzoek

Bijlage 5 Bodemonderzoek

Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 6 Akoestisch onderzoek

Bijlage 7 Watertoets

Bijlage 7 Watertoets

Bijlage 8 Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 8 Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 9 Aerius

Bijlage 9 Aerius