Deurningen, Hoofdstraat 11-11a
Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland
Vastgesteld op 19-04-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan "Deurningen, Hoofdstraat 11-11a" met identificatienummer NL.IMRO.1774.DEUBPHOOFDSTRAAT11-VG01 van de gemeente Dinkelland.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan-huis-verbonden beroep
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan particulieren, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.4 aan-huis-verbonden bedrijf
Het uitoefenen van kleinschalige bedrijvigheid dat door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.5 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 ambulante handel
De verkoop en het te koop aanbieden alsmede de uitstraling daarvan van waren aan consumenten buiten vestingen. Onder ambulante handel wordt mede verstaan (week)markten, standplaatsen en het venten.
1.7 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 bebouwingspercentage
Een in de regels aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.9 bed-and-breakfast
Het bieden van, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.10 bedrijf
Een onderneming gericht op het bedrijfsmatige voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten.
1.11 bedrijfsmatige kamerverhuur
Een samenstel van verblijfsruimten, uitsluitend of mede bestemd of gebruikt om daarin aan anderen dan de rechthebbende en de personen behorende tot diens huishouden, woonverblijf, niet in de zin van zelfstandige woongelegenheid, te verschaffen, al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging; een en ander kan onder meer blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berekend en/of betaald en elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet sprake is van enkele gemeenschappelijke voorzieningen.
1.12 bedrijfswoning
Een gebouw met woning op een terrein, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die (dat) werkgerelateerd is met dat bedrijf. In geval de woning bij een gebouw of op een terrein wordt gebouwd, maken alle aangebouwde bijbehorende bouwwerken onderdeel uit van de bedrijfswoning.
1.13 bestaand
Legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.14 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is tevens bouwkundig ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is tevens functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw.
1.16 bijzondere woonvorm
Een woonvorm waar bewoners niet nagenoeg zelfstandig wonen, met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding).
1.17 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.18 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder, zolder en vliering.
1.19 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.20 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.22 carport
Staanplaats, stalling voor een motorvoertuig onder een vrijstaand dak of afdak aan het huis.
1.23 dak
Iedere vorm van bovenbeëindiging van een gebouw.
1.24 detailhandel
Het bedrijfsmatige te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.25 erf
Een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van de hoofdgebouw.
1.26 erotisch getinte vermaaksfunctie
Een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomaat.
1.27 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.28 (hoek)erker
Een bijbehorende bouwwerk met een beperkte omvang, gerealiseerd voor een naar de weg of openbaar groen gekeerde gevel van het hoofdgebouw.
1.29 hoofdgebouw
Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.30 hoofdverblijf
Het adres/de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene, waarbij betrokkene moet zijn ingeschreven in de Gemeente Basisadministratie Persoonsgegevens op dat adres en/of betrokkene het adres heeft opgegeven bij de Belastingdienst als hoofdadres en/of uit de feitelijke omstandigheden blijkt dat het adres als hoofdverblijf moet worden aangemerkt.
1.31 horeca-activiteit
Het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
1.32 huishouden
Een zelfstandig dan wel samenwonend persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals keuken, sanitaire voorzieningen en entree. Bedrijfsmatige kamerverhuur en bijzondere woonvormen wordt daaronder niet begrepen.
1.33 inwoning
Wonen in een (ondergeschikt) deel van een als medegebruiker van het pand.
1.34 kampeermiddel
Een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.35 kelder
Een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij 'bebouwing in geaccidenteerd terrein' gelegen beneden peil.
1.36 kunstobject
Voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.37 kunstwerk
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.38 mantelzorg
Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.39 meetverschil
Een door feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens.
1.40 nutsvoorziening
Voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, waterbeheer, afvalinzameling, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer, waaronder straatmeubilair, abri's, transformatorhuisjes, bergbezinkbassins en retentievoorzieningen.
1.41 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.42 parkeren
Een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen.
1.43 peil
Onder het peil wordt verstaan:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
1.44 permanente bewoning
Bewoning door een of meer personen die niet elders over een hoofdverblijf beschikken.
1.45 prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding.
1.46 prostitutiebedrijf
Een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie.
1.47 recreatiewoning
Een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief verblijf.
1.48 seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.49 stallen
In een garage of andere bewaarplaats zetten.
1.50 standplaats voor ambulante handel
De voor publiek toegankelijke en in de open lucht gelegen plaatsen waar met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel bedrijfsmatig goederen te koop worden aangeboden, goederen worden verstrekt of diensten worden verleend.
1.51 verdieping(en)
De bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
1.52 voertuig
Vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren.
1.53 voorgevel
De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt.
1.54 voorgevelrooilijn
De begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevel van het hoofdgebouw is georiënteerd, alsmede het verlengde daarvan.
1.55 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Voorzieningen ten behoeve en/of ten dienste van de waterhuishouding, waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, bruggen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers, voorzieningen voor infiltratie, buffering, berging en afvoer van water, voorzieningen ten behoeve van biologische waterzuivering en (secundaire en/of tertiaire) bluswatervoorzieningen.
1.56 winkel
Een gebouw dat een ruimte omvat welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor detailhandel.
1.57 wonen
Het gehuisvest zijn in een woning.
1.58 woning
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.
1.59 wooneenheid
Een tot bewoning bestemd gebouw of onderdeel van een gebouw dat, vanuit bouwtechnisch oogpunt gezien, blijvend is bestemd voor permanente bewoning, voldoet aan alle criteria die van toepassing zijn op woningen, behalve aan het hebben van een keuken en/of een toilet en/of een douche, waarbij de aan de wooneenheid ontbrekende voorzieningen wel als gemeenschappelijke voorzieningen ter compensatie moeten zijn gelegen in hetzelfde gebouw.
1.60 woonhuis
Een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden. Alle aangebouwde bijbehorende bouwwerken maken daarbij onderdeel uit van het woonhuis.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens
De afstand tussen de zijdelingse perceelgrenzen en het punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- c. speelvoorzieningen;
- d. wegen en paden;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
- g. groenvoorzieningen;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. tuinen, erven en terreinen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, liftkokers, lichtkappen, zonnepanelen, erkers, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
5.2 Bouwregels situering hoofdgebouw
Indien ter plaatse sprake is van een bouwvlak, mag een hoofdgebouw uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van delen van een hoofdgebouw die noodzakelijk zijn als gevolg van aanpassingen om het hoofdgebouw duurzaam te maken tot ten hoogste 10% van de oppervlakte van het binnen het (bouwperceel gelegen gedeelte van het) bouwvlak.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
- b. de stalling en/of opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutiebedrijf;
- d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- e. het gebruik van een woning voor bedrijfsmatige kamerverhuur.
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 Standplaatsen voor ambulante handel
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Afwijken maatvoering
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Parkeergelegenheid
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 10.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 10.1 sub a met maximaal 10%.
- c. Artikel 10.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 10.2 sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 10.2 sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Artikel 10.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan: Deurningen, Hoofdstraat 11-11a.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voor de locatie Hoofdstraat 11-11a in Deurningen is een bestemmingsplan ontwikkeld. Initiatiefnemer wil graag de bestaande gebouwen op het perceel transformeren naar appartementen waarbij deze rondom worden uitgebreid met erkers. Vanwege het ontbreken van de juiste bouw- en gebruiksmogelijkheden past de voorgenomen ontwikkeling niet bij recht in het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk is.
In het voorliggende bestemmingsplan wordt de ontwikkeling mogelijk gemaakt.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Ligging
Het plangebied is gelegen aan de Hoofdstraat 11-11A in Deurningen en bestaat uit de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Weerselo, sectie N, nummers 903 en 902. Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 125 meter ten westen van het Sint Plechelmusplein (centrum Deurningen). In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied middels een rode ster globaal weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (Bron: PDOK Viewer).
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop de betreffende percelen te zien zijn. Het plangebied wordt aan de noord- en westzijde begrenst door woonfuncties en aan de oost en zuid-zijde door winkels en horeca. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (Bron: PDOK Viewer).
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het plangebied zijn het bestemmingsplan 'Deurningen' en 'Paraplubestemmingsplan kernen gemeente Dinkelland' van kracht. Het bestemmingsplan 'Deurningen' is op 29 januari 2013 door de gemeenteraad van de gemeente Dinkelland vastgesteld en is onherroepelijk in werking. Het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan kernen gemeente Dinkelland' is op 5 juli 2021 vastgesteld en is onherroepelijk in werking.
Het bestemmingsplan 'Deurningen' heeft aan het plangebied de enkelbestemming 'Detailhandel' toegekend met een bouwvlak en een maatvoering, waarbij de bedrijfswoning is aangeduid met een functieaanduiding. De voor 'Detailhandel' bestemde gronden zijn derhalve bestemd voor detailhandel op de begane grond en ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning' tevens voor een bedrijfswoning. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor het wonen, voor zover het de tweede en/of hogere bouwlaag betreft. Met het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan kernen gemeente Dinkelland' heeft de gemeente Dinkelland de mogelijkheid voor het wonen op de verdieping beperkt tot het bestaande aantal woningen. Verder geldt op basis van het bestemmingsplan 'Deurningen' dat gebouwen binnen het bouwvlak gebouwd moeten worden en de maatvoering ten aanzien van de toegestane goot- en bouwhoogte in acht genomen moeten worden.
In figuur 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Deurningen' opgenomen. Het plangebied is globaal aangegeven middels een rode pijl.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Deurningen' (Bron: Ruimtelijke plannen).
Het voornemen bestaat om de bestaande bebouwing op het plangebied te transformeren naar vijf appartementen en om deze rondom te uitbreiden met erkers. Op basis van het geldende bestemmingsplan is het niet toegestaan om de voor 'detailhandel' bestemde gronden en de bouwwerken volledig te gebruiken voor het wonen. Voor het gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van het wonen dient de detailhandel bestemming omgezet te worden naar een woonbestemming. Aangezien het geldende bestemmingsplan geen relevante binnenplanse afwijkingsbevoegdheden dan wel wijzigingsbevoegdheden bevat, is een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het onderhavige bestemmingsplan 'Deurningen, Hoofdstraat 11-11a' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
- Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1774.DEUBPHOOFDSTRAAT11-VG01);
- Bijlagen bij de toelichting;
- Regels;
- Bijlagen bij de regels.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
In de huidige situatie is er aan de Hoofdstraat 11-11a Deurningen sprake van een voormalige bloemenwinkel en een bedrijfswoning. Het pand staat sinds medio 2020 leeg. Op de verdieping boven de winkel mag volgens het bestemmingsplan worden gewoond. De verdieping behoort tot de bedrijfswinkel en hiermee is het aanwezige woningsaantal één. Parkeren vindt plaats aan de voorzijde van het gebouw en eventueel aan de Wilthuisstraat. Daarnaast is er een privé parkeerplaats op eigen terrein.
Hoofdstraat 11-11a is gelegen in een betrekkelijk rustige buurt en is goed bereikbaar met veel voorzieningen in de buurt. In de directe omgeving zijn diverse functies gelegen, o.a. een eetcafé, een ijswinkel, een interieurwinkel, woonfuncties en een kerk. Gelet op de verscheidenheid van functies kan gesproken worden van een gemengd gebied. De ontsluiting vindt plaats door de Hoofdstraat en de Wilthuisstraat. De dichtstbijzijnde uitvalsweg in de nabije omgeving, de N737, is gelegen op slechts 4 minuten rijden.
In figuur 2.1 is een vogelaanzicht weergegeven van de Hoofdstraat 11-11a, in figuur 2.2 een vooraanzicht vanaf de Hoofdstraat en in figuur 2.3 een zijaanzicht vanaf de Wilthuisstraat.
Figuur 2.1: Vogelaanzicht van de Hoofdstraat 11-11a Deurningen (Bron: Cyclomedia).
Figuur 2.2: Vooraanzicht van de Hoofdstraat 11-11a Deurningen, vanaf de Hoofdstraat (Bron: Google Maps Streetview).
Figuur 2.3: Zijaanzicht van de Hoofdstraat 11-11a Deurningen, vanaf de Wilthuisstraat (Bron: Google Maps Streetview).
2.2 Toekomstige Situatie
In de toekomstige situatie wordt het plangebied Hoofdstraat 11-11a getransformeerd. Voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling heeft initiatiefnemer het stedenbouwkundig ontwerp voorgelegd aan het kwaliteitsteam van de gemeente Dinkelland. Het ontwerp is zeer positief ontvangen. Uit het overleg is naar voren gekomen dat het parkeren op eigen terrein vervallen kan worden, gelet erop dat de toename in de parkeerbehoefte ten opzichte van de bestaande parkeerbehoefte minimaal is en er geparkeerd kan worden in het openbare gebied. In figuur 2.4, 2,5 en 2,6 is een fragment opgenomen van de toekomstige indeling van de bebouwing aan de Hoofdstraat 11-11a te Deurningen.
Figuur 2.4: Toekomstige indeling van de bebouwing aan de Hoofdstraat 11-11a, begane grond (Bron: Initiatiefnemer).
Figuur 2.5: Toekomstige indeling van de bebouwing aan de Hoofdstraat 11-11a, verdieping (Bron: Initiatiefnemer).
Figuur 2.6: Toekomstige indeling van de bebouwing aan de Hoofdstraat 11-11a, Zolder (Bron: Initiatiefnemer).
Zoals blijkt uit de figuren hierboven worden er vijf appartementen gerealiseerd. Appartement 1 en 2 worden uitsluitend op de begane grond gerealiseerd. Appartement 5 wordt zowel op de begane grond als op de verdieping gerealiseerd. Appartement 3 en 4 wordt op de verdieping en op de zolder gerealiseerd.
Appartement 1 krijgt een oppervlakte van circa 102 m², appartement 2 een oppervlakte van 67 m², appartement 3 een oppervlakte van 138 m² waarvan 95 m² op de verdieping en 43 m² op de zolder, appartement 4 een oppervlakte van 81 m² waarvan 55 m² op de verdieping en 26 m² op de zolder, appartement 5 een oppervlakte van 179 m² waarvan 87 m² op de begane grond en 92 m² op de zolder.
Verder krijgen de appartementen allemaal een eigen berging. De bergingen hebben, behoudens de berging van appartement 1 en 5, een gezamenlijke ingang. De entrees van de appartementen zijn gelegen aan de zijde van de Wilthuisstraat.
Tot slot worden de appartementen rondom uitgebreid door middel van erkers. In onderstaande figuren (figuur 2.7 t/m 2.10) zijn de wijzigingen weergegeven.
Figuur 2.7: Gewijzigde gevels, voorgevel, linkerzijgevel, achtergevel en rechterzijgevel (Bron: Initiatiefnemer).
Figuur 2.8: Bestaande gevels, voorgevel, linkerzijgevel, achtergevel en rechterzijgevel (Bron: Initiatiefnemer).
Figuur 2.9: Gewijzigde gevels schuur, linkerzijgevel (Bron: Initiatiefnemer).
Figuur 2.10: Bestaande gevels schuur, linkerzijgevel (Bron: Initiatiefnemer).
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- Duurzaam economisch groeipotentieel;
- Sterke en gezonde steden en regio's;
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Conclusie
Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. In de NOVI wordt aangegeven dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.
Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio's) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de transformatie van bestaande bebouwing naar vijf appartementen binnen de bebouwde kom van Deurningen. Zoals hierboven beschreven ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving en de woningvoorraad bij de gemeenten en provincies. In navolgende paragrafen wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst zowel aan het provinciaal - als gemeentelijk beleid. Daarin wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van wonen. Daarmee past het plan binnen de prioriteiten van de NOVI en kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Toets/conclusie
Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt de transformatie van bestaande bebouwing binnen bestaand stedelijk gebied naar appartementen mogelijk gemaakt. In de huidige situatie is er een vergunde bedrijfswoning aanwezig ten behoeve van de voormalige bloemenwinkel. Op de verdieping boven de winkel wordt ook gewoond en dat is een onderdeel van de bedrijfswoning, er is hiermee één woning aanwezig. Het pand wordt getransformeerd naar vijf appartementen dus worden er concreet vier wooneenheden toegevoegd in de vorm van appartementen.
De voorgenomen ontwikkeling betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Bro, omdat de grens voor woningbouw waarmee bekeken wordt of een project aan te merken is als een nieuwe stedelijke ontwikkeling op 12 woningen en boven ligt (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953). Voorliggend plan voorziet per saldo in de toevoeging van vier extra wooneenheden.
Ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, zal gemotiveerd moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). De toetsing van onderhavig plan aan de diverse milieuaspecten wordt in Hoofdstuk 4 gedaan en in Hoofdstuk 6 en Hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet ladder plichtig is en daarom een toetsing aan de ladder achterwege kan blijven. Of het plan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is, wordt nader op ingegaan bij de genoemde hoofdstukken. Op voorhand worden geen belemmeringen verwacht vanuit de milieuaspecten en wordt verwacht dat het plan uitvoerbaar is.
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- generieke beleidskeuzes;
- ontwikkelingsperspectieven;
- gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zogenaamde principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Middels voorliggend bestemmingsplan wordt het plangebied getransformeerd naar vijf appartementen. De huidige vorm, structuur en het karakter van de bebouwing blijft daarbij gehandhaafd, maar wordt rondom versterkt door het realiseren van erkers. Daarmee wordt geacht dat de ontwikkeling voldoet aan artikel 2.1.5 van de omgevingsverordening provincie Overijssel.
Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen
lid 1
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
lid 2
In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.
lid 3
In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.
lid 4
De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
lid 5
Wanneer de realisatie van nieuwe woningen niet past binnen geldende woonafspraken of wanneer er voor de gemeente geen woonafspraken gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe woningen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek woningbouw waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten.
lid 6
In afwijking van het bepaalde in lid 5 geldt de eis dat gemeenten in de regio moeten hebben ingestemd niet voor buurgemeenten die gelegen zijn buiten de provincie Overijssel. In dat geval moet zijn aangetoond dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.
Doorwerking voor voorliggend plan:
De provincie Overijssel en de Twentse gemeenten hebben in 2021 nieuwe woonafspraken gemaakt. Deze woonafspraken zijn vertaald in de woonagenda Twente 2021-2025. De ambities die in deze woonagenda zijn opgenomen zijn o.a. het toevoegen het 60.000 woningen tot 2030 in de provincie, inspelen en voorsorteren op veranderde woningvraag, verstedelijking en stedelijke vernieuwing, sterke dorpen en platteland in het regionale netwerk, verduurzaming, versnelling van de woningbouw, toegankelijke en doorstromen.
Deze ambities zijn vertaald in een visie op het wonen in Twente. Daarbij zijn drie hoofdpunten benoemd:
- 1. een inclusieve woningmarkt: wonen voor iedereen;
- 2. een toekomstbestendige leefomgeving: sterke steden en vitale kernen en buitengebied;
- 3. een duurzaam en circulair woningbestand.
Centraal in de woonagenda staat het sturen op kwaliteit en betaalbaarheid. Bouwen voor de lokale behoefte kan op basis van goed onderbouwde woningbehoefte. De gemeente heeft dit vertaald in de woonvisie 2021+. De provincie heeft de woonvisie geaccordeerd als zijnde onderbouwing van de behoefte.
Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de transformatie van een voormalig bloemenwinkel met een bedrijfswoning naar vijf appartementen mogelijk gemaakt. Per saldo worden binnen het plangebied vier extra woningen toegevoegd. In paragraaf 3.3 wordt de ontwikkeling getoetst aan de Woonvisie 2021+ van de gemeente Dinkelland, tevens aan de beleidsnota 'Inbreidingslocaties 2021+'. Daarmee wordt geacht dat er voldaan wordt aan artikel 2.2.2 uit de omgevingsverordening van provincie Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven. Het plangebied is globaal aangegeven met een rode markering.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, plangebied globaal aangegeven met een markering (bron: provincie Overijssel).
Zoals blijkt uit figuur 3.2 is het plangebied gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. Binnen dit ontwikkelingsperspectief mag er altijd gebouwd worden voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
Middels voorliggend plan wordt de bestaande bebouwing aan de Hoofdstraat 11-11a in Deurningen getransformeerd tot vijf appartementen en rondom uitgebreid met erkers. Gelet erop dat er sprake is van transformatie en dat woonfuncties op de locatie passen wordt geacht dat de plannen van initiatiefnemer geen afbreuk doen aan het eigen karakter van het gebied en geen extra belemmeringen opleveren op voor functies in de omgeving.
Gebiedskenmerken
Op voorhand kan geconcludeerd worden dat de natuurlijke laag, de laag van het agrarische cultuurlandschap en de laag van leisure binnen het plangebied niet zichtbaar zijn. Dit omdat de gronden binnen het plangebied reeds bewerkt zijn waardoor beide lagen verdwenen zijn.
Voor wat betreft de stedelijke laag is het plangebied gelegen binnen het gebiedskenmerk 'Woonwijken 1955 - Nu', 'Verspreide bebouwing' en 'Informele trage netwerk'. In figuur 3.3 is een fragment weergegeven van het gebiedskenmerk 'Woonwijken 1955 - Nu'. Het plangebied is daarbij aangegeven door een rode markering. Van de overige gebiedskenmerken is geen kaart aanwezig.
Figuur 3.3: Stedelijke laag, Woonwijken 1955 - Nu, plangebied aangegeven middels rode markering (Bron: provincie Overijssel).
De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken,wijk(winkel)centra.
Als ontwikkelingen plaats vinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.
Middels de voorgenomen ontwikkeling wordt de transformatie van bestaande bebouwing naar appartementen mogelijk gemaakt. De vorm en structuur van deze bebouwing blijft grotendeels bestaan, de gebouwen worden enkel rondom met erkers uitgebreid. Daarmee wordt geacht dat de plannen van initiatiefnemer geen afbreuk doen aan de ambities van de stedelijke laag.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Dinkelland
De gemeenteraad van de gemeente Dinkelland heeft op 31 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Dinkelland, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Dinkelland en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.
De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:
- 1. We doen het samen;
- 2. We geven het goede voorbeeld;
- 3. We wentelen niet af op volgende generaties;
- 4. We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.
Leefbare kernen
In de Omgevingsvisie wordt gesproken van drie thema's (o.a. buitengebied in balans, leefbare kernen en leefomgeving van de toekomst) waar speerpunten voor zijn bedacht. Voor onderhavig geval is voornamelijk leefbare kernen van belang aangezien het plangebied binnen de kern Deurningen is gelegen.
De gemeente Dinkelland wil kernen hebben waar het lekker is om te wonen, waar bedrijvigheid is en waar men werk kan vinden. Maar vooral ook kernen waar ruimte is om elkaar te ontmoeten en samen te komen. Om dit te realiseren heeft de gemeente Dinkelland vier speerpunten:
- 1. voldoende voorzieningen;
- 2. aantrekkelijk wonen;
- 3. ruimte voor ondernemen;
- 4. leefbare openbare ruimte.
Voor onderhavig geval is vooral de speerpunt 'aantrekkelijk wonen' relevant, gelet op dat er appartementen worden gerealiseerd. De gemeente wil dat het aantal en de soort woningen in een kern past bij de vraag. Inwoners moeten voor hun woning zoveel mogelijk in hun eigen gemeente terecht kunnen. Ook is het belangrijk dat woningen voor elke doelgroep bereikbaar en toegankelijk zijn. Gemeente Dinkelland wil graag binnen de grenzen van een kern bouwen. Dit zijn vaak plekken die verbeterd moeten worden of plekken waarvan de bestaande functie vervalt. Wanneer binnen de kern geen plekken zijn om te bouwen, wordt gekeken naar bouwmogelijkheden aan de rand van een kern. Omdat er verschil zit in hoeveel en welk soort woningen nu nodig en gewenst zijn en wat de vraag over 15 jaar is, heeft de gemeente een woonvisie opgesteld waarin onderzoek is gedaan naar de vraag naar woningen. Gemeente Dinkelland probeert het aanbod van woningen daarop af te stemmen. Daarbij worden de behoeften op de lange termijn en de bestaande voorraad in oog gehouden.
Waardenkaart
Figuur 3.4: Fragment waardenkaart, het plangebied is globaal aangegeven middels een rode ster (Bron: Waardenkaart Dinkelland).
Figuur 3.5: Waarden en ambities voor gebied 'Kernen Landelijk' (Bron: Waardenkaart Dinkelland).
Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de transformatie van een voormalig bloemenwinkel met bedrijfswoning naar vijf appartementen mogelijk gemaakt. Door de transformatie wordt de leefbaarheid in de kern Deurningen vergroot, omdat mensen die een woning zoeken in één van de appartementen kunnen wonen. Daarnaast wordt de ruimtelijke kwaliteit van de Hoofdstraat gerespecteerd en in zekere mate verhoogd, doordat de gebouwen kleinschalig worden uitgebreid op de gevels met erkers rondom de appartementen waarbij het eigen karakter van de gebouwen niet verloren gaat. Dit is in overeenstemming met de waarden en ambities zoals die gelden voor het gebied 'Kernen Landelijk'. Geacht wordt hiermee dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met Omgevingsvisie Dinkelland.
3.3.2 Woonvisie 2021+ gemeente Dinkelland
Op 5 juli 2021 is de nieuwe Woonvisie 2021+ vastgesteld door de gemeenteraad van Dinkelland. De Woonvisie is een plan, dat gaat over het realiseren van voldoende betaalbare woningen in de koopsector variërend van rijwoningen, twee-onder-een-kapwoningen, appartementen, vrijstaande woningen en levensloopbestendige woningen. Daarnaast moeten er ook voldoende betaalbare en huurwoningen zijn. In de Woonvisie wordt ook de toenemende vraag naar diverse soorten zorgwoningen meegenomen en er is aandacht voor huisvesting van arbeidsmigranten, statushouders en woonwagenbewoners. Bovendien is er aandacht voor aanpassingen in de bestaande woningvoorraad, zodat deze levensloopbestendiger wordt.
Woningbehoefte
De gemeente Dinkelland wil inzetten op meer woningen met de juiste kwaliteit. De gemeente gaat de komende jaren voldoende woningen bouwen om te voorzien in de verwachte vraag. Voor de komende periode is op basis van verschillende prognoses een behoefte benoemd tussen de 225 en 800 woningen. Het verschil binnen de bandbreedte. Voor de komende vijf jaar wordt uitgegaan van een programma van 665 woningen. In overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking dient de nieuwbouwopgave zoveel mogelijk binnen de bebouwde kom op inbreidingslocaties te worden gerealiseerd.
Daarbij zal het grootste deel van de vraag gericht zijn op het bedienen van de lokale behoefte, maar houdt de gemeente ook rekening met de instroom van vestigers. Gezien de huidige druk op de markt wil de gemeente Dinkelland de woningbouwopgave zoveel mogelijk de komende vijf jaar realiseren. Om te kunnen voorzien in de woningbehoefte én als impuls voor de leefbaarheid en vitaliteit van kernen is het van belang dat er in alle kernen van Dinkelland kan worden gebouwd. De prognose is vertaald in een woningbouwprogramma waarbij de zachte plannen verdeeld zijn over de grote en kleine kernen:
Figuur 3.6: Verdeling van de plancapaciteit binnen de gemeente Dinkelland (Bron: Woonvisie 2021+).
Dit houdt in dat ongeveer de helft van de woningbehoefte landt in de grotere kernen. In deze kernen woont tweederde van de inwoners van Dinkelland en geldt de grootste woningbehoefte vanwege de nabijheid van voorzieningen: iets wat met name voor senioren en de mensen met een zorgvraag een grote rol speelt. Realisatie vindt plaats per kern (evt. gefaseerde) plannen plaats. Dus niet alles in een paar grote plannen. Hierdoor kan goed worden bijgestuurd als dat nodig blijkt te zijn.
Focus op kwaliteit
In de gemeente Dinkelland krijgt inbreiding prioriteit boven uitbreiding. In overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking zal de nieuwbouwopgave zoveel mogelijk binnen de bebouwde kom op inbreidingslocaties plaatsvinden. Dit heeft de gemeente ook vastgelegd in de Nota Inbreidingslocaties 2020 (zie ook paragraaf 3.3.3). Bij het bouwen op inbreidingsplekken gaat de focus uit naar zogenaamde 'structuurversterkende plekken'. Dit zijn beeldbepalende of centrale plekken in de kern of op locaties waar verbetering van belang is. Bouwen op dergelijke plekken zorgt voor meer levendigheid, meer ruimtelijke kwaliteit en meer draagvlak voor voorzieningen.
Kwaliteitskader Dinkelland
Onderdeel van de Woonvisie 2021+ is het Kwaliteitskader Dinkelland dat als bijlage 4 bij de woonvisie is opgenomen. In het kwaliteitskader wordt een richtinggevend kader gegeven, waarin de woningbehoefte per doelgroep per kern is beschreven. Daarin wordt een onderverdeling gemaakt tussen drie doelgroepen:
- 1. Starters;
- 2. Gezinnen/doorstromers;
- 3. Senioren.
Voor Deurningen beschrijft het kwaliteitskader dat starters behoefte hebben aan goedkope koopwoningen en woningen in het middensegment. Daarbij kan het gaan om kleine grondgebonden woning, maar ook een appartement. Voor gezinnen/doorstromers wordt beschreven dat deze doelgroep in de komende jaren af zal nemen en er een beperkte opgave is voor betaalbare woningen voor gezinnen. Tot slot hebben senioren behoefte aan levensloopgeschikte woningen. Gestreefd wordt naar een flexibel woonproduct dat zowel voor senioren als starters aantrekkelijk is.
Toets en conclusie
Voor transformatie/knelpunten heeft de gemeente Dinkelland een vrije ruimte voor 70 woningen binnen de gemeente gereserveerd. Deze krijgen, op basis van de 'Beleidsnota inbreidingslocaties gemeente Dinkelland 2020', prioriteit (zie ook paragraaf 3.3.3 van deze toelichting). Voorliggend bestemmingsplan maakt de transformatie van een voormalig bloemenwinkel met bedrijfswoning naar vijf appartementen mogelijk. Per saldo worden er in totaal vier woningen toegevoegd. Met de toevoeging van vier woningen wordt de plancapaciteit van 70 woningen voor een klein deel benut. Dankzij de ontwikkeling krijgen de bestaande gebouwen een passende vervolgfunctie, waardoor de leefbaarheid binnen het plangebied zal toenemen. Door de aanwezigheid van voorzieningen op korte afstand zijn de appartementen zowel geschikt voor starters/jongeren als senioren. Daarnaast worden de bestaande gebouwen enigszins uitgebreid waarbij het eigen karakter van de gebouwen behouden blijft, teneinde te zorgen dat de ruimtelijke kwaliteit van de Hoofdstraat niet verloren gaat. Geacht wordt hiermee dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de Woonvisie 2021+.
3.3.3 Nota inbreidingslocaties 2020
Bij de gemeente Dinkelland werd en wordt er regelmatig een aanvraag ingediend voor het bouwen van woningen op inbreidingslocaties. Daarbij gaat het dan veelal om kleinschalige grondgebonden woningbouw zonder functiemenging binnen de grenzen van de bebouwde kom. Voor de beoordeling van dergelijke aanvragen is voor het eerst in 2011 door de gemeenteraad een beleidskader vastgesteld in de vorm van een “Beleidsnota Inbreidingslocaties”. Nadien is het beleid aangepast in de versie “Beleidsnota inbreidingslocaties gemeente Dinkelland 2020”.
Het doel van deze nota is het bieden van een kader voor de beoordeling van woningen binnen de kernen op inbreidingslocaties. Om dergelijke verzoeken te kunnen beoordelen is het noodzakelijk om duidelijk vast te leggen welke uitgangspunten daarvoor gelden en onder welke voorwaarden inbreiding mogelijk is.
Het beleid is van toepassing op:
- verzoeken voor woningbouw welke niet passen in het bestemmingsplan;
- verzoeken binnen bestaand bebouwd gebied.
Het aantal woningen dat toegevoegd kan worden in de gemeente is beperkt en neemt op termijn af, zodat toevoegen moet gebeuren op plekken waar de meerwaarde groot is. Denk hierbij aanbeeld bepalende of centrale plekken in de kern of op locaties waar verbetering van belang is. Bouwen op structuurversterkende plekken zorgt voor meer levendigheid, meer ruimtelijke kwaliteit en meer draagvlak voor voorzieningen. Onder structuurversterkende plekken verstaat de gemeente Dinkelland:
Daarnaast heeft de gemeente Dinkelland de volgende overige stedenbouwkundige voorwaarden geformuleerd:
- a. Aansluiting op de bestaande stedenbouwkundige structuur;
- b. Kavel(s) moet(en) grenzen aan de openbare weg;
- c. Samenhang met de omgeving;
- d. Woonmilieus mogen niet onevenredig worden aangetast.
Toets en conclusie
Zoals reeds beschreven ligt het plangebied binnen de kern Deurningen, is het goed bereikbaar voor al het verkeer en ligt in een omgeving met centrumfuncties (o.a. wonen, detailhandel en horeca). Door de transformatie van het plangebied wordt er bijgedragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de Hoofdstraat en wordt de leefbaarheid in de kern vergroot, doordat leegstand wordt voorkomen. Tevens is de ontwikkeling vanuit stedenbouwkundig oogpunt passend in de omgeving.
Tot slot wordt geconcludeerd dat ten aanzien van de milieu- en omgevingsaspecten geen sprake is van belemmeringen, hiervoor wordt verwezen naar het volgende hoofdstuk (Hoofdstuk 4).
Geconstateerd wordt dat het voornemen past binnen het planologisch beleid met betrekking tot inbreidingslocaties.
3.3.4 Detailhandelsstructuurvisie Dinkelland
Op 22 september 2015 heeft de gemeenteraad van de gemeente Dinkelland de 'Detailhandelsstructuurvisie Dinkelland' vastgesteld, waarin de visie op de gewenste detailhandelsstructuurvisie is bepaald op basis van ambities en uitgangspunten.
De gemeente Dinkelland heeft de volgende ambities voor de toekomstige detailhandelsstructuur:
- Voor inwoners een zo compleet mogelijk aanbod op aanvaardbare afstand van de woning;
- Voor ondernemers een gezond ondernemersklimaat met ruimte voor kwaliteit en innovatie;
- Een ontwikkelingsgerichte visie, die marktpartijen stimuleert om te investeren;
- Duurzaam en intensief ruimtegebruik en winkelgebieden met ruimtelijke kwaliteit.
De gemeente Dinkelland wil door het verbieden van nieuwe winkelontwikkelingen buiten Denekamp, Ootmarsum en eventueel Weerselo ondernemers stimuleren in bestaande winkelgebieden te vestigen. Op deze manier wordt het voor inwoners uit de gemeente Dinkelland, maar ook voor Duitse en overige toeristen aantrekkelijk juist deze centra te bezoeken. Hiermee worden kansen geboden voor functie synergie en daarmee voor (behoud van) een completer aanbod en aantrekkelijke, levendige centra. Bestaande winkels mogen vanzelfsprekend hun activiteiten voorzetten (en uitbreiden binnen de kaders van de vigerende bestemmingsplannen), maar rekening moet gehouden worden met de geleidelijke transformatie naar andere functies zoals wonen of zorg. Waar mogelijk kan medewerking worden verkregen voor de verplaatsing van deze winkels naar winkelgebieden. Indien mogelijk dan bestaat de voorkeur van de gemeente om detailhandel bestemmingen van achterblijvend vastgoed te wijzigen in een andere bestemming.
Toets en conclusie
Het wegbestemmen van een leegstaande winkel met bijbehorende detailhandel bestemming past binnen de detailhandelsstructuurvisie. Geacht wordt hierdoor dat voorliggend plan in overeenstemming is met de detailhandelsstructuurvisie van de gemeente Dinkelland.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets en conclusie
Er wordt middels dit bestemmingsplan de transformatie van bestaande bebouwing naar appartementen mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Het huidige gebruik van het plangebied is detailhandel.
Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit m.e.r. wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:
“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”
Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.
Als een project voorziet in een (gedeeltelijke) functiewijziging, maar de bebouwde oppervlakte hetzelfde blijft, lijkt gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) geen sprake te zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Op basis van deze uitspraak lijken de volgende aspecten voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject relevant: (een uitbreiding) van de bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling. Ten aanzien van de relevante aspecten kan tevens een verwijzing worden gemaakt naar de uitspraak van de Raad van State van 29 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1832).
Gelet erop dat in onderhavig geval de bebouwde oppervlakte door het realiseren van erkers in geringe mate toeneemt, kan aansluiting worden gezocht bij de uitspraak van de Raad van State van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879). In deze uitspraak heeft de Raad van State geoordeeld dat de realisatie van twee woningen op voorheen (hobbymatige) agrarische gronden niet wordt aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Hoewel onderhavig plan betrekking heeft op de transformatie van een voormalige bloemenwinkel met bedrijfswoning naar vijf appartementen waarbij rondom de appartementen kleinschalig wordt uitgebreid met erkers, kan gelet op de uitspraak van 12 juni 2019 worden geconcludeerd dat het plan door de toevoeging van vier wooneenheden binnen bestaande bebouwing niet voorziet in een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte uitbreiding van de huidige bebouwing op het perceel.
Uit voorgaande volgt dat het transformeren van bestaande bebouwing met beperkte uitbreidingen in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.
De ontwikkeling wordt daarbij op passende wijze in het straatbeeld opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.
4.2 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets en conclusie
Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
- past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
- laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe woningen binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.
In het onderstaande tabel zijn de in de omgeving aanwezige milieubelastende functies genoemd welke van invloed kunnen zijn op het plangebied. Ook is genoemd onder welke categorie deze bestemming of functie valt, welke richtafstand geadviseerd wordt en wat de afstand van deze activiteiten/functies tot het bouwvlak voor de woningen is. Op voorhand kan worden gesteld dat het plangebied in een gemengd gebied gelegen is. Dit komt doordat het plangebied op een zeer korte afstand is gelegen van het centrum van Deurningen waar veel verschillende functies aanwezig zijn.
Figuur 4.2: Tabel met richtafstanden en milieubelastende functies.
Zoals in de tabel hierboven is af te lezen wordt er voldaan aan de richtafstanden die voor het gemengd gebied in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' zijn bepaald. Voor het aspect Gevaar geldt dat er niet met een trede verlaagd kan worden, omdat gevaarlijke situaties altijd vermeden dienen te worden. Daarom is voor dit aspect de normale richtafstand aangehouden. Aangezien aan die richtafstanden ook wordt voldaan, kan worden geconcludeerd dat er ter plaatse van de appartementen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.
De functie ‘wonen’ betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake. Omgekeerd leveren de woningen geen belemmering op voor omliggende bedrijven, aangezien in de omgeving geen bedrijven zijn gelegen waarvan de ontwikkelingsmogelijkheden in gevaar komen indien op het plangebied woonfuncties worden gerealiseerd.
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect milieuzonering geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
4.3 Bodem
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets en conclusie
In het voorliggende bestemmingsplan wordt de transformatie van bestaande bebouwing aan de Hoofdstraat 11-11a in Deurningen naar appartementen mogelijk gemaakt, waarbij de appartementen rondom worden uitgebreid met erkers. Er is sprake van een functiewijziging (Detailhandel -> Wonen). Een bodemonderzoek is noodzakelijk voor het bepalen van de milieu-hygiënische bodemkwaliteit ter plaatse om te kijken of de grond geschikt is voor de beoogde functiewijziging.
Op 4 september 2020 is door Terra Agribusiness een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 2 opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. De resultaten worden hieronder besproken.
Uit het bodemonderzoek is gebleken dat er in het bovengrondmengmonster (BM1) en in het ondergrondmengmonster (OM1) lichte verhogingen minerale olie zijn aangetroffen. In het grondwatermonster (PB1 WM1) zijn lichte verhogingen barium en naftaleen aangetroffen. Op basis van het onderzoek wordt nader onderzoek niet noodzakelijk geacht. Het plangebied wordt vanuit milieu-hygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
4.4 Geluid
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
- Woningen.
- Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
- Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets en conclusie
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
- a. in stedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
- b. in buitenstedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
- voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.
Deze zonering geldt niet:
- c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
- d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
- e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).
Zoals reeds beschreven wordt het plangebied ontsloten door de Hoofdstraat en de Wilthuisstraat. Voor beide wegen geldt er een maximumsnelheidsregime van 30 km/u, waarbij geen sprake is van een geluidszone. Door het ontbreken van een geluidszone kan een toetsing aan de Wgh formeel gezien achterwege blijven. Toch dient in het kader van het bestemmingsplan te worden onderzocht of er aan de gevels van de toekomstige appartementen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Op basis van de geluidskaart van de gemeente Dinkelland blijkt dat door het plangebied meerdere geluidscontouren loopt (zie figuur 4.3).
Figuur 4.3: Fragment v.d. gemeentelijke geluidskaart, het plangebied is globaal omlijnd (bron: gemeente Dinkelland, bewerkt door Ad Fontem).
Zoals in figuur 4.3 te zien is, zijn er drie geluidscontouren:
- 1. Geel waarbij de geluidsbelasting > 53 dB bedraagt;
- 2. Felgroen waarbij de geluidsbelasting tussen de 48 en 53 dB bedraagt;
- 3. Donkergroen waarbij de geluidsbelasting < 48 dB bedraagt.
Waar een donkergroene geluidscontour loopt geldt sowieso een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, aangezien de geluidsbelasting op de gevels van de appartementen als gevolg van wegverkeerslawaai < 48 dB bedraagt en de voorkeurswaarde 48 dB is. Daar waar een felgroene geluidscontour loopt geldt dat er ook sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, aangezien met een standaardgevelwering van 20 dB voldaan kan worden aan de norm van een binnenwaarde van 33 dB binnen de bebouwing als bedoeld in het Bouwbesluit. Daar waar een gele geluidscontour loopt geldt dat er aangetoond moet worden dat er voldaan kan worden aan de norm van een binnenwaarde van 33 dB binnen de bebouwing.
Het voornemen heeft betrekking op de transformatie van de voormalige bloemenwinkel met bedrijfswoning naar vijf appartementen. Zoals blijkt uit figuur 4.3 zit de voorgevel van het gebouw aan de zijde van de Hoofdstraat deels binnen de gele geluidscontour. Hier geldt een geluidsbelasting van > 53 dB. Met een standaardgevelwering van 20 dB kan er niet voldaan worden aan de norm van een binnenwaarde van 33 dB. In de huidige situatie is er echter aan deze zijde reeds sprake van een woning. Ten opzichte van deze woning zal niets veranderen, aangezien in de toekomstige situatie weer gewoond zal worden. Daarnaast zitten er geen roosters op de voorgevel, waardoor er geen geluid in de appartementen kan binnendringen. Geacht wordt dat er in de huidige situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat dit in de toekomstige situatie zo blijft. Voor de overige appartementen aan de zijde van de Wilthuisstraat geldt dat hier met een standaardgevelwering van 20 dB voldaan kan worden aan de norm van een binnenwaarde van 33 dB. De geluidsbelasting hier is immers minder dan <53 dB.
Geacht wordt hiermee dat een nader onderzoek naar wegverkeerslawaai niet nodig is.
Railverkeerslawaai
In de nabije omgeving van het plangebied is geen spoorweg gelegen waarvan de appartementen railverkeerslawaai kan ondervinden.
Industrielawaai
In de nabije omgeving van het plangebied is geen industrieterrein gelegen.
Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
4.5 Luchtkwaliteit
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets en conclusie
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de transformatie van de bestaande bebouwing aan de Hoofdstraat 11-11a Deurningen naar vijf appartementen mogelijk gemaakt. Voor plannen waarbij sprake is van twee ontsluitingswegen en maximaal 3.000 woningen geldt dat er sprake is van een project of plan dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. In onderhavig plan is het plangebied gelegen aan twee ontsluitingswegen, de Hoofdstraat en de Wilthuisstraat. Hoewel geen nieuwe bebouwingen worden gebouwd, worden er per saldo wel drie nieuwe woningen (appartementen) mogelijk gemaakt. Ondanks daarmee de grens van 3.000 woningen niet wordt overschreden, zal het gebruik van de appartementen leiden tot extra verkeersbewegingen. Omdat de grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland het wegverkeer is, dient te worden bepaald of de bijdrage aan de luchtverontreiniging als gevolg van het extra wegverkeer wel of niet in betekende mate is. Daarvoor kan de NIBM-Tool worden gebruikt die te raadplegen is via InfoMil.
Bij het gebruiken van de NIBM-Tool dient het verwachte aantal extra verkeer als gevolg van het plan te worden bepaald. Dit kan worden gedaan via de beleidsnota 'Bouwen & Parkeren 2018' van de gemeente Dinkelland en van de CROW-publicatie 381. In deze nota is er voor de bebouwde kom in de gemeente Dinkelland onderscheid gemaakt tussen 'centrum' en 'rest bebouwde kom'. Alle straten die in de beleidsnota zijn benoemd vallen onder 'centrum'. Als een straat in de beleidsnota niet is benoemd, dan ligt die straat in rest bebouwde kom. Het plangebied ligt aan de Hoofdstraat en de Wilthuisstraat. Beide straten worden niet benoemd in de beleidsnota. Daarom kan worden uitgegaan van 'rest bebouwde kom'.
Zoals reeds beschreven worden er vijf appartementen gerealiseerd. De initiatiefnemer heeft aangegeven dat de appartementen in principe huur appartementen betreffen, waarvan twee appartementen (appartement 2 en 4) voor de sociale huursector en de overige appartementen (appartement 1, 3 en 5) voor de vrije huursector.
De verkeersgeneratie van een huurappartement in de sociale huursector bedraagt volgens de CROW-publicatie 381, afgaande van rest bebouwde kom en een niet-stedelijk stedelijkheidsgraad, uit maximaal 4,5 verkeersbewegingen. Voor twee appartementen komt dit neer op maximaal 9 verkeersbewegingen per dag. Voor wat betreft de appartementen voor de vrije huursector geldt een dagelijkse verkeersgeneratie van maximaal 6,4 verkeersbewegingen. Voor drie appartementen komt dit neer op maximaal afgerond 19 verkeersbewegingen.
In totaal komt bestaat de verkeersgeneratie als gevolg van het gebruik van de nieuwe appartementen uit (9 + 19,5) 28,5 verkeersbewegingen. Hierbij is er voorzichtigheidshalve uitgegaan dat 5% van het aantal verkeersbewegingen zwaar vrachtverkeer betreft, om rekening te houden met bijvoorbeeld extra verkeersbewegingen als gevolg van het halen van afval door vuilniswagens.
Wanneer deze verkeersbewegingen worden in de NIBM-Tool worden ingevuld, dan draagt het extra verkeer niet in betekenende mate bij de verontreiniging van de luchtkwaliteit (zie figuur 4.4). Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit wordt niet noodzakelijk geacht.
Figuur 4.4: Uitwerking v.d. NIBM-Tool (Bron: InfoMil, bewerkt door Ad Fontem).
Gelet op de vorenstaande kan worden geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
4.6 Externe Veiligheid
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
- Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
- Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. De risiconormen geven alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In onderstaand figuur is een uitsnede opgenomen van de risicokaart. Het plangebied is globaal met een rode ster aangegeven.
Figuur 4.5: Uitsnede risicokaart Nederland (Bron: Risicokaart Nederland).
Toets en conclusie
Uit de inventarisatie van de risicokaart (zie figuur 4.5) blijkt dat er op een afstand van 345 meter ten zuidwesten van het plangebied een lpg-tankstation aanwezig is. Zoals in figuur 4.3 te zien is valt het plangebied ver buiten de invloedssfeer van dit tankstation. Gevaarlijke situaties voor het plangebied afkomstig van deze risicobron zijn dan ook niet te verwachten.
Verder bevindt het plangebied zich niet:
- binnen de risicocontour van Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
4.7 Water
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
- de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
- de waterkwaliteit die onder druk staat:
- de transitie naar een duurzame ontwikkeling.
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2028 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Totdat het beheerprogramma is uitgewerkt, gelden nog de beleidskaders van rijk en provincie die nader zijn uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 12-07-2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 3. Door de beantwoording van de vragen is naar voren gekomen dat de korte procedure is toegepast. Dit hout in dat er direct door gegaan kan worden met de planvorming onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf wordt toegepast.
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentie compensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via (de gekozen optie wordt hieronder bevestigd met ja):
een gemengd stelsel ja
een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geïnfiltreerd.
een gescheiden stelsel: hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater.
hemelwater wordt afgevoerd naar een hemelwaterriool van een verbeterd gescheiden stelsel.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
In het plan wordt ernaar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Daarmee wordt geacht dat er vanuit het aspect water geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
4.8 Ecologie
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toets en conclusie
Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een QuickScan natuurwaarden, zie Bijlage4. De conclusies worden hieronder beschreven. Voor de concrete inhoud wordt verwezen naar Bijlage 4.
De voorgenomen activiteiten worden gezien als ruimtelijke ontwikkeling. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepaling het opzettelijk ‘verstoren, beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaats’, als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verstoren en om opzettelijk de vaste rust- en voortplantingsplaats te mogen beschadigen en te vernielen. Voor het doden van beschermde diersoorten geldt geen vrijstelling van de verbodsbepalingen. Afhankelijk van de status van de beschermde soorten, kan soms ook gewerkt worden volgens een door de Minister goedgekeurde, en op de situatie toepasbare, gedragscode. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebied, is het niet aannemelijk dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten zal leiden tot een negatief effect op Natura 2000-gebied. Nader onderzoek, zoals het opstellen van een stikstofberekening, wordt niet noodzakelijk geacht.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels in de beplanting en de bebouwing en bezetten vleermuizen een verblijfplaats in de bebouwing.
Van de in het plangebied nestelende soorten is het bezette nest beschermd en van huismussen is ook de nestplaats (jaarrond) beschermd. Bezette vogelnesten mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Mogelijk aanwezige nesten van de huismus, worden niet negatief beïnvloed door uitvoering van de voorgenomen activiteiten.
Vleermuizen en hun vaste rust- en voortplantingsplaatsen zijn beschermd en mogen alleen met een ontheffing negatief beïnvloed worden. Als gevolg van de voorgenomen activiteiten, worden mogelijk aanwezige verblijfplaatsen niet beschadigd, maar kunnen verblijfplaatsen wel verstoord worden, indien niet zorgvuldig gewerkt wordt. Om te voorkomen dat verblijfplaatsen niet verstoord worden, dienen de kopgevels niet volledig in steigers (met netten) gezet te worden.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt geen beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie gedood. Het aantasten van de functie van het plangebied als foerageergebied, leidt niet tot wettelijke consequenties.
Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect ecologie geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan, voor zover tijdens de werkzaamheden rekening wordt gehouden met het advies dat de kopgevels niet volledig in steigers gezet moeten worden.
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
De gemeente Dinkelland heeft in 2007 door RAAP Archeologisch Adviesbureau een archeologische verwachtings- en advieskaart laten opstellen, waarin voor het gehele grondgebied van de gemeente Dinkelland is bepaald of ter plaatse archeologische waarden worden verwacht en wat het advies daarbij is. In figuur 4.4 is een uitsnede opgenomen van de betreffende kaart. Het plangebied is daarbij globaal omlijnd.
Figuur 4.6: Uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart (Bron: gemeente Dinkelland).
Toets en conclusie
Zoals uit figuur 4.6 blijkt is het plangebied gelegen binnen 'Beekdalen en overige laagten'. Hier geldt een lage verwachting voor archeologische resten uit alle perioden. Het advies is een vrijstelling voor archeologisch onderzoek bij bodemingrepen dieper dan 40 cm.
In onderhavig geval worden geen nieuwe bebouwingen toegevoegd. Wel wordt rondom de appartementen uitgebreid met erkers. Er vinden echter geen bodemingrepen plaats die dieper gaan dan 40 cm. Daarmee wordt geacht dat er geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets en conclusie
De archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Dinkelland laat niet alleen zien welke archeologische waarde ter plaatse aanwezig is, maar ook of er monumenten zijn. In het plangebied komen er geen monumenten voor. Daarnaast is in paragraaf 3.2 al beschreven dat de voorgenomen ontwikkeling geen afbreuk doet aan de geldende gebiedskenmerken. Daarmee wordt geacht dat er geen onderzoek naar cultuurhistorie noodzakelijk is.
Geconcludeerd kan worden dat er vanuit de aspecten archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
4.10 Parkeren / Verkeer
Parkeren
Voor het berekenen van de parkeerbehoefte wordt het parkeerbeleid van de gemeente Dinkelland 'Bouwen en Parkeren 2018' toegepast, waarbij de bestaande situatie wordt afgezet tegen de nieuwe situatie. Het plangebied is gelegen in Deurningen en dus moeten de parkeernormen voor rest bebouwde kom worden toegepast.
Bestaande situatie
In de bestaande situatie is de winkel op de begane grond met de bedrijfswoning vergund. Op de verdieping boven de winkel mag volgens het bestemmingsplan worden gewoond en die wordt verhuurd aan derden zonder directe verbinding met de winkel. Het parkeerbeleid van de gemeente Dinkelland gaat uit van de feitelijke situatie en niet van de vergunde situatie. Hierdoor wordt in de parkeerberekening uitgegaan van de feitelijke situatie.
De bloemenwinkel heeft een oppervlakte van 123 m². Voor de bloemenwinkel kan in het parkeerbeleid van de gemeente aangesloten worden bij 'buurt- en dorpscentrum'. Er geldt dan een parkeernorm van 4,10 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Uitgaande van 123 m² bvo komt dit neer op 5,04 parkeerplaatsen.
Voor wat betreft de bedrijfswoning dient in het parkeerbeleid van de gemeente aangesloten te worden bij twee-onder-een kapwoning' aangezien deze goed vergelijkbaar is met een twee-onder-een kapwoning. De parkeernorm bedraagt dan 2,2 parkeerplaatsen.
Voor het appartement op de verdieping dient in het parkeerbeleid van de gemeente aangesloten te worden bij 'appartement < 100 m²) aangezien dit appartement een oppervlakte heeft van circa 65 m². De parkeernorm bedraagt dan 1,60 parkeerplaatsen.
Op eigen terrein is er een lange oprit/garage aanwezig die voor 1,30 parkeerplaatsen staat. De parkeervraag t.a.v. de openbare ruimte bestaat in de huidige situatie derhalve uit (8,84 - 1,30) 7,54 parkeerplaatsen.
Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie worden de gebouwen binnen het plangebied getransformeerd naar vijf appartementen. Zoals reeds aangegeven zijn de appartementen niet allemaal even groot, waardoor op basis van het parkeerbeleid van de gemeente verschillende parkeernormen gelden. De appartementen kunnen als volgt worden onderverdeeld (zie ook het vlekkenplan opgenomen als Bijlage 1 bij de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan):
- appartement 1 102 m²;
- appartement 2 67 m²;
- appartement 3 138 m²;
- appartement 4 81 m²;
- appartement 5 179 m².
Voor appartement 1 dient in het parkeerbeleid van de gemeente aangesloten te worden bij 'appartement 100 - 150 m²' aangezien deze een oppervlakte heeft van 102 m². De parkeernorm bedraagt 1,90 parkeerplaatsen.
Voor de appartementen 2 en 4 dient te worden aangesloten bij 'appartement < 100 m²' aangezien deze een kleinere oppervlakte hebben dan 100 m². Hierbij geldt een parkeernorm van 1,60 parkeerplaatsen. Uitgaande van twee appartementen komt dit neer op 3,20 parkeerplaatsen.
Voor appartement 3 dient te worden aangesloten bij 'appartement 100 - 150 m²' aangezien deze een oppervlakte heeft van 138 m². De parkeernorm bedraagt 1,90 parkeerplaatsen.
Tot slot geldt voor appartement 5 een parkeernorm van 2,10 aangezien deze een oppervlakte heeft van 179 m² en er in het parkeerbeleid aangesloten dient te worden bij 'appartement > 150 m²'.
De parkeervraag t.a.v. de openbare ruimte bestaat in de toekomstige situatie derhalve uit (1,90 + 3,20 + 1,90 + 2,10) uit 9,10 parkeerplaatsen.
Het verschil tussen de bestaande en toekomstige situatie bedraagt (9,10 - 7,54) 1,56 parkeerplaatsen. Op grond van § 4 van "Bouwen en parkeren 2018" worden geen eisen gesteld aan het aan te leggen aantal parkeerplaatsen, wanneer er minder dan 2 parkeerplaatsen nodig zijn. Daarbij geldt de voorwaarde dat alle bestaande parkeerplaatsen langs de Hoofdstraat nabij het pand blijven liggen en dat het parkeren in de Wilthuisstraat op dezelfde wijze als nu mogelijk blijft. Kortom: aan de situatie in de openbare ruimte mag niets wijzigen wat betreft het parkeren.
Geacht wordt dat er vanuit het aspect 'parkeren' geen belemmeringen zijn voor voorliggend plan, mits de huidige parkeersituatie gehandhaafd blijft.
Verkeer
Het plangebied wordt via de Hoofdstraat en Wilthuisstraat ontsloten. Omdat het parkeerbeleid van de gemeente Dinkelland 'Bouwen en Parkeren 2018' geen kengetallen bevat voor het bepalen van de verkeersgeneratie, kan de verkeersgeneratie van de beoogde appartementen middels de CROW-publicatie 381 bepaald worden.
Het plangebied ligt in Deurningen. Deurningen wordt in het parkeerbeleid van de gemeente aangemerkt tot rest bebouwde kom. Het gebied kent op basis van CBS 'Kerncijfers wijken en buurten 2020' een niet-stedelijk stedelijkheidsgraad (buurt: Kern Deurningen).
Er worden vijf appartementen gerealiseerd. De initiatiefnemer heeft aangegeven dat de appartementen in principe huur appartementen betreffen, waarvan twee appartementen (appartement 2 en 4) voor de sociale huursector en de overige appartementen (appartement 1, 3 en 5) voor de vrije huursector.
De verkeersgeneratie van een huurappartement in de sociale huursector bedraagt volgens de CROW-publicatie 381, afgaande van rest bebouwde kom en een niet-stedelijk stedelijkheidsgraad, uit maximaal 4,5 verkeersbewegingen. Voor twee appartementen komt dit neer op maximaal 9 verkeersbewegingen per dag. Voor wat betreft de appartementen voor de vrije huursector geldt een dagelijkse verkeersgeneratie van maximaal 6,4 verkeersbewegingen. Voor drie appartementen komt dit neer op maximaal afgerond 19 verkeersbewegingen.
In totaal komt bestaat de verkeersgeneratie als gevolg van het gebruik van de nieuwe appartementen uit (9 + 19,5) 28,5 verkeersbewegingen.
Hier kan de verkeersgeneratie van de vergunde situatie, oftewel die van de bedrijfswoning en van het leegstaande winkelpand worden afgetrokken.
De bloemenwinkel kan, zoals bij het berekenen van de parkeervraag beschreven is, geschaald worden onder 'Buurt- en dorpscentrum'. Daarbij geldt, afgaande van rest bebouwde kom en van een niet-stedelijk stedelijkheidsgraad, per 100 m² bvo een maximale verkeersgeneratie van 79,4 verkeersbewegingen per dag. Uitgaande van 132 m² komt dit neer op afgerond 105 verkeersbewegingen per dag. Voor de bedrijfswoning wordt uitgegaan dat er aangesloten kan worden bij de kengetallen van 'koop, huis, tussen/hoek'. Er geldt dan een maximale verkeersgeneratie van 7,8 verkeersbewegingen per dag. Samen komt dit neer op afgerond 113 verkeersbewegingen.
Wanneer de verkeersgeneratie van de huidige situatie (113) wordt afgezet tegen de nieuwe situatie (28,5), dan blijkt dat er een afname is van 89,5 verkeersbewegingen. Op basis hiervan wordt geacht dat de ontwikkeling tot een betere verkeersituatie leidt en kan worden geconcludeerd dat het aspect 'verkeer' dan ook geen belemmering vormt voor voorliggend plan.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
5.2 Toelichting Op De Regels
5.2.1 Opbouw
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
- Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
- Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
- bestemmingsomschrijving:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
- bouwregels:
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
- afwijken van de bouwregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
- specifieke gebruiksregels:
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
- afwijken van de gebruiksregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.
Algemene regels
- Anti-dubbeltelregel:
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
- Algemene bouwregels:
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
- Algemene gebruiksregels:
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
- Algemene afwijkingsregels:
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
- Overige regels:
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing. Daarnaast zijn hier de parkeerregels van het 'Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland' opgenomen.
Overgangs- en slotregels
- Overgangsrecht:
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
- Slotregel:
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.2.2 Bestemmingen
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Wonen (artikel 3)
Deze bestemming is opgenomen om de beoogde appartementen binnen het plangebied mogelijk te maken. Daarbij geldt dat er maximaal vijf appartementen zijn toegestaan met bijbehorende bouwwerken. Een hoofdgebouw dient te worden gebouwd binnen het bouwvlak. Voor bijbehorende bouwwerken geldt dat deze ook buiten het bouwvlak gebouwd mogen worden. De goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt 6 meter respectievelijk 10 meter. Voor bijbehorende bouwwerken geldt voor de goothoogte maximaal 3 meter en voor de bouwhoogte maximaal 1 meter lager dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw. Voor de overige bepalingen wordt kortheidshalve verwezen naar de Regels.
De Regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn conform het bestemmingsplan 'Deurningen' opgenomen.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie A onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is.
Waterschap Vechtstromen
Op 13-07-2021 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Buren
Er heeft overleg plaatsgevonden met de buren aan de Wilthuisstraat 2 in Deurningen omtrent het wonen op de erfgrens. De buren hebben het voorgenomen plan gezien en staan er positief tegenover.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 31 december 2021 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.