Deurningen, Hoofdstraat 36
Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland
Vastgesteld op 01-07-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Deurningen, Hoofdstraat 36 met identificatienummer NL.IMRO.1774.DEUBPHOOFDSTRAAT36-0401 van de gemeente Dinkelland;
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan particulieren;
1.4 aan-huis-verbonden bedrijf:
het uitoefenen van kleinschalige bedrijvigheid dat door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en aan de niet naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 bed-and-breakfast:
het bieden van, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.10 bedrijf:
een onderneming gericht op het bedrijfsmatige voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;
1.11 bedrijfsvloeroppervlak (bvo):
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten;
1.12 bestaand:
- a. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken en werkzaamheden:
- 1. bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van dit plan;
- 2. aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende bouwvergunning;
- b. ten aanzien van het overige gebruik:
- 1. bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder, zolder en vliering;
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 carport:
staanplaats, stalling voor een motorvoertuig onder een vrijstaand dak of afdak aan het huis;
1.24 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.25 detailhandel:
het bedrijfsmatige te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.26 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
1.27 erf:
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van de hoofdgebouw;
1.28 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomaat;
1.29 evenement
elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak zoals beschreven in de Algemene Plaatselijke Verordening. Onder evenement wordt mede verstaan: een herdenkingsplechtigheid;
1.30 geaccidenteerd terrein
een perceel of een gedeelte van een perceel met een helling van tenminste 1:10 gemeten over een afstand van minimaal 5 m (glooiend landschap);
1.31 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.32 (hoek)erker:
een uitbouw met beperkte omvang, gerealiseerd voor een naar de weg of openbaar groen gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
1.33 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.34 horecabedrijf:
een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
de horecabedrijven zijn in drie categorieën te onderscheiden:
- a. horecacategorie 1: een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag bereiden en verstrekken van (niet of licht alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, petitrestaurant, snackbar, snack-kiosk, tearoom, traiteur en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
- b. horecacategorie 2: een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is gericht op het bereiden en verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een bar (grand)café, eetcafé, restaurant, café restaurant, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf, al dan niet in combinatie met logiesvertrekken of een zalencentrum;
- c. horecacategorie 3: vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt: dancings, discotheken en nachtclubs;
1.35 huishouding:
een zelfstandig dan wel samenwonende persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals keuken, sanitaire voorzieningen en entree;
1.36 inwoning:
wonen in een (ondergeschikt) deel van een als medegebruiker van het pand;
1.37 kap:
een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15o en ten hoogste 75o;
1.38 kelder:
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, niet te gebruiken als woonruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij 'bebouwing in geaccidenteerd terrein' gelegen beneden peil;
1.39 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen vergunningplicht op grond van milieuwetgeving geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning uitgeoefend kunnen worden;
1.40 kunstobject:
voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.41 kunstwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
1.42 logiesverstrekkend bedrijf:
een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies worden verstrekt, waarbij de logieswooneenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf; naast het verstrekken van logies worden accommodaties aangeboden voor dagverblijf en maaltijdbereiding;
1.43 mantelzorg:
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.44 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
1.45 peil:
- a. voor bebouwing in geaccidenteerd terrein voor zover de bebouwing met de gevel is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt (de dijk) en is gesitueerd op of binnen een afstand van 3 m uit de grens met het openbare gebied: 35 cm boven de kruin van de dijk;
- b. voor overige bebouwing in geaccidenteerd terrein: de bestaande gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar deze direct grenst aan de gevel welke is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
- c. voor gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- d. in andere gevallen bij gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein: de gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar dit direct grenst aan de gevel die is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
- e. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitende terrein;
1.46 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.47 prostitutiebedrijf:
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;
1.48 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.49 voorgevel rooilijn:
de begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevels van het hoofdgebouw zijn georiënteerd, of, voor zover op de kaart een voorgevelrooilijn is aangeduid, de op de kaart aangeduide voorgevelrooilijn, alsmede het verlengde daarvan;
1.50 winkel:
een gebouw dat een ruimte omvat welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor detailhandel;
1.51 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
1.52 woonhuis:
een gebouw dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:
de afstand tussen de zijdelingse perceelgrenzen en het punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden;
- b. parkeervoorzieningen;
- c. straatmeubilair;
- d. evenementen;
- e. beeldende kunstwerken;
- f. terrassen;
- g. speelvoorzieningen;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- i. openbare nutsvoorzieningen;
- j. groenvoorzieningen;
- k. maatschappelijke voorzieningen;
- l. verkeersvoorzieningen;
- m. markten en standplaatsen voor ambulante handel;
- n. tuinen, erven en terreinen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1. teneinde ‘jongeren ontmoetingsplekken’ toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3,5 m;
- b. de bebouwde oppervlakte bedraagt niet meer dan 25 m² per gebouw;
- c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- d. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- c. speelvoorzieningen;
- d. wegen en paden;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
- g. groenvoorzieningen;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. tuinen, erven en terreinen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, liftkokers, lichtkappen, zonnepanelen, erkers, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
- b. de stalling en/of opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutiebedrijf;
- d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Afwijking maatvoering
8.2 Erker (bedrijfs)woning
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen het bouwvlak in die zin dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door erkers, luifels, balkons en ingangspartijen, met dien verstande dat:
- a. de overschrijding ten hoogste 1 meter mag bedragen;
- b. de breedte maximaal 2/3 deel van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw mag bedragen en de breedte van hoekerkers maximaal 50%. Deze bouwdelen dienen minimaal 0,50 m uit de zijgevel te zijn gesitueerd, met uitzondering van hoekerkers;
- c. indien bestaande gevelopeningen dit noodzakelijk maken en dit uit architectonisch oogpunt noodzakelijk is, de breedte maximaal 3/4 deel van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw mag bedragen en de breedte van hoekerkers maximaal 2/3. De bouwdelen dienen minimaal 0,50 m uit de zijgevel te zijn gesitueerd, met uitzondering van hoekerkers;
- d. de bouwhoogte ten hoogste 4 meter mag bedragen of indien de woning of dat woongebouw een hogere verdiepingsvloer bevat maximaal tot 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping van die of dat woongebouw;
- e. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2 m mag bedragen. Bij twee aan elkaar gekoppelde erkers bij een dubbel blok die tegelijk worden aangevraagd, is de voorgeschreven afstand van 2 meter tot de zijdelingse perceelgrens niet van toepassing;
- f. ten hoogste 1 (hoek)erker per woning met uitzondering van een woning welke op een hoek van twee straten is gelegen waarbij sprake is van twee voorgevelrooilijnen mag voor beide voorgevelrooilijnen een (hoek)erker worden gebouwd van de betreffende gevel.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordeningen
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard, blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- d. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- e. de ruimte tussen bouwwerken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan
10.2 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Deurningen, Hoofdstraat 36.
Bijlagen
Bijlage 1 Inrichtingsschets
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Hoofdstaat bevindt zich een terrein dat in het verleden in gebruik is geweest voor ABTB Bijen. Het vroegere bedrijfspand is slechts gedeeltelijk gesloopt. Dit bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van deze locatie voor woondoeleinden mogelijk. Met de realisatie van het initiatief zullen in totaal 6 woningen op het perceel aanwezig zijn, waarbij twee rijen van drie woningen zullen worden gerealiseerd. Het realiseren van woningen past niet in het vigerend bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is.
1.2 Vigerend Planologisch Kader
Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Deurningen". De gemeenteraad heeft dit bestemmingsplan op 29 januari 2013 vastgesteld. Vanaf 15 februari 2013 is dit bestemmingplan opengesteld voor de beroepstermijn, waarna het plan 29 maart 2013 onherroepelijk is geworden.
Het perceel heeft in het bestemmingsplan "Deurningen" de bestemming 'bedrijven' waar uitsluitend bedrijfsmatig gebruik is toegestaan. Om de woningbouw binnen het plangebied mogelijk te maken dient het bestemmingsplan ´Deurningen´ te worden herzien.
Afbeelding 1 plangebied in het bestemmingsplan 'Deurningen'
1.3 Situering Plangebied
Het plangebied is gelegen in de kern Deurningen. Het plangebied heeft een centrale ligging nabij centrumachtige functies zoals horecagelegenheden, winkels en de Plechelmuskerk. Onderstaande afbeeldingen geven de situering van het plangebied weer.
Afbeelding 2 overzichtstekening
Afbeelding 3 huidige situatie plangebied
1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Deurningen, Hoofdstraat 36" bestaat uit de volgende stukken:
- 1. verbeelding, schaal 1: 500;
- 2. regels
- 3. toelichting
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen "gelezen" worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt toch een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. In hoofdstuk 3 komt het relevante ruimtelijk beleid aan de orde. In Hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan de voor het plan relevante milieu aspecten. Hoofdstuk 5 bevat een beschrijving van het plan. De juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling is opgenomen in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 en 8 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Ruimtelijke Structuur
Historisch kaartmateriaal toont dat de meeste boerderijen in de 17e, 18e en 19e eeuw verspreid liggen langs de doorgaande wegen, zoals de Hoofdstaat, met een kleine concentratie nabij de kruising van deze wegen met de Deurninger beek (zuidelijk ten opzichte van de huidige kern). De kern van Deurningen wordt nu gedomineerd door de negentiende en twintigste eeuwse bebouwing. Deze bebouwing is ontstaan bij de kerk. Het kerkdorppatroon bepaalt in sterke mate het huidige aanzicht van Deurningen, slechts aan de rand van het dorp kan nog iets van het oude esdorp teruggevonden worden.
Het plangebied grenst aan het kerkplein. Dit plein heeft door de inrichting als verblijfsgebied, de aanwezigheid van een horecaterras en een paar detailhandelsvoorzieningen, de uitstraling van een dorpskern.
Afbeelding 4 kern van Deurningen (oude situatie, plangebied is nu braakliggend)
De ruimtelijke structuur van de woningbouw buiten de kern van Deurningen bestaat overwegend uit ruim opgezette twee onder een kappers en vrijstaande woningen met de aanwezigheid van tuinen en openbaar groen. De dorpskern (waar het plangebied onderdeel van is heeft een intensievere en meer stedelijke bebouwingsopzet. Er is minder groen en de gebouwen noordelijk van het Plechelmusplein zijn overwegend, tegen elkaar aan gesitueerd.
Afbeelding 5 plangebied en omgeving (huidige situatie)
2.2 Functionele Structuur
Het overgrote deel van de bebouwing in Deurningen heeft een woonfunctie. De basisvoorzieningen zijn in de kern rond het plein van de Plechelmuskerk aanwezig. Het gaat hier om een bank, kapsalon, zonnebankstudio, een tijdschriftenwinkel en een café /restaurant. Voor de centrum- en verzorgingsfunctie is Deurningen aangewezen op Hengelo of Oldenzaal.
Direct grenzend aan de westzijde en tevenover het plangebied bevinden zich de horeca functies. Het gaat hier om het voormalige café De Eik (in de huidige situatie leegstaand) en het café Pele's. Aan de Oostzijde van het plangebied bevindt zich detailhandel, bestaand uit een kapsalon, een zonnebankstudio en de bank.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening van Nederland is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De uitvoering van dit rijksbeleid wordt gewaarborgd in de AMvB Ruimte, waarin met juridisch bindende regels de nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn vastgelegd, die moeten doorwerken in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is een strategische nota op hoofdlijnen waarin het nationaal ruimtelijk beleid en de daarbij behorende doelstellingen tot 2020 zijn opgenomen. Hoofddoel is het scheppen van ruimte voor de ruimtevragende functies. Het Rijk mengt zich niet in kwesties op microniveau maar stuurt op hoofdlijnen. Het motto is, “Decentraal wat kan, centraal wat moet”.
Een belangrijk element in de visie vormt de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur (RHS). In de RHS zijn de gebieden en netwerken opgenomen die in belangrijke mate ruimtelijk structurerend zijn voor Nederland. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de Ecologische hoofdstructuur, de Nationale Landschappen en de mainports Schiphol en Rotterdam.
Het rijk heeft voor de RHS een grotere verantwoordelijkheid dan daarbuiten. Buiten de RHS stelt het rijk zich terughoudend en selectief op. Hier is het beleid gericht op het waarborgen en zo mogelijk vergroten van de basiskwaliteit. De primaire verantwoordelijkheid voor deze kwaliteit ligt bij de provincies.
Noordoost Twente, waar de kern Deurningen onderveel van is, maakt deel uit van de Ruimtelijke Hoofdstructuur vanwege de ligging in het Nationaal Landschap Noordoost Twente. Nationale Landschappen zijn gebieden met internationaal unieke landschappelijke kwaliteiten en in samenhang daarmee, bijzondere natuurlijke en recreatieve activiteiten. In Nederland zijn in totaal 20 gebieden aangewezen als Nationaal Landschap. Landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van nationale landschappen moeten behouden blijven duurzaam beheerd en waar mogelijk worden versterkt. In samenhang hiermee zal de toeristisch-recreatieve betekenis toenemen. Uitgangspunt voor het ruimtelijk beleid is "behoud door ontwikkeling". Ruimtelijke ontwikkelingen zijn dus mogelijk, mits de kernkwaliteiten van het landschap behouden blijven of worden versterkt ('ja, mits'-regime).
In de AMvB Ruimte is dit "ja, mits'-principe ook juridisch vastgelegd. Daarbij zijn de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Noordoost Twente concreet benoemd:
- 1. de grote mate van kleinschaligheid;
- 2. het groene karakter;
- 3. samenhangend complex van essen, beken, kampen en moderne ontginningen.
Onderhavig initiatief is gelegen in het centrum van het kerkdorp Deurningen en heeft geen gevolgen voor het Nationaal landschap Noordoost Twente. Conform het motto decentraal wat kan, zal de verantwoordelijkheid voor de inrichting van het ruimtelijk gebied binnen het nationale landschap Noordoost Twente wordt neergelegd bij decentrale overheden.
3.2 Provinciaal Beleid
Het provinciaal beleid van Overijssel is vastgelegd in een integraal document namelijk de Omgevingsvisie Overijssel. Om het provinciaal beleid juridisch te borgen heeft de provincie Overijssel de omgevingsverordening Overijssel vastgesteld. In deze paragraaf is het initiatief getoetst aan beide documenten.
Omgevingsvisie Overijssel
In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van onze provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren. Provinciale Staten heeft de Omgevingsvisie op 1 juli 2009 en op 3 juli 2013 de actualisatie van de Omgevingsvisie vastgesteld.
Inmiddels is een actualisatie van deze omgevingsvisie in procedure gebracht. De ontwerp omgevingsvisie heeft van 11 januari tot 22 februari 2013 ter inzage gelegen. Wanneer en in welke vorm de omgevingsvisie definitief zal worden vastgesteld is nog niet bekend. Wel bekend zijn de onderwerpen die geactualiseerd zullen worden. Kijken naar de huidige ontwerpversie van de omgevingsvisie hebben de te actualiseren onderwerpen geen betrekking op voorliggend initiatief.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus. Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De drie niveaus komen hieronder aan de orde.
1. Generieke beleidskeuzes (of)
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Met het plan wordt in plaats van een voormalige bedrijfslocatie ruimte geboden voor 6 woningen. Bestaande bouwmogelijkheden zal vervangen worden door nieuwe bebouwing, binnen het stedelijk gebied van Deurningen. Hiermee wordt voldaan aan het beleid tot zuinig ruimtegebruik zoals dit door de provincie met de SER-ladder wordt nagestreefd.
In de kaarten behorende bij de generieke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie is het plangebied aangewezen als uitsluitingsgebied voor windmolens vanwege de ligging in het nationaal landschap, mogelijk zoekgebied zoutwinning en als matig geschikte locatie voor warmte/ koude opslag in de bodem. Voor het realiseren van woningbouw hebben bovenstaande generieke beleidskeuzes geen gevolgen.
Het derde aspect dat in dit geval moet worden beoordeeld is de ligging binnen het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. In een Nationaal Landschap wordt in tegenstelling tot een nationaal park gewoond, gewerkt en gerecreëerd. Behoud door ontwikkeling is het motto. Nationale Landschappen zijn geen musea. Zo moet de uitbreiding van een fabriek mogelijk blijven, al zal de aanbouw wel moeten passen in de omgeving. Dit vergt kennis van de omgeving, creativiteit en soms een iets grotere financiële investering. Zo blijft ook woningbouw mogelijk, maar wel in beperkte mate. Grote woonwijken passen niet in een Nationaal Landschap, waar juist kleinschalige woonkernen karakteristiek zijn voor het aanzicht en de sfeer. Voor de uitbreiding in woningbouw wordt het beleid gehanteerd van migratiesaldo 0. Concreet betekent dit dat binnen een Nationaal Landschap ten hoogste ruimte is voor extra nieuwe woningen om de eigen bevolking te huisvesten.
Het initiatief voldoet aan het migratiesaldo 0 vereiste. Met de nieuwe rijtjeswoningen, wordt nieuwe woonruimte geboden voor de inwoners (starters) uit Deurningen. Er is geen sprake van een plan dat een aantasting vormt voor de karakteristieken van het landschap.
Voor het overige zijn er ten aanzien van de generieke beleidskeuzes geen vermeldenswaardige aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Van grote belemmeringen is niet gebleken.
2. Ontwikkelingsperspectieven (waar)
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang.
Het plangebied is aangeduid als 'woonwijk' binnen het ontwikkelingsperspectief 'dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus (breed spectrum woon- werk- en mixmilieus)'. Het ontwikkelingsperspectief 'woonwijk' verzet zich niet tegen de bouw van woningen als vervanging van het bestaande bedrijfspand.
3. Gebiedskenmerken (hoe)
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De nieuwe ontwikkeling moet zoveel mogelijk aansluiten bij de gebiedskenmerken. De voor onderhavige locatie geldende lagen met bijbehorende gebiedskenmerken zijn:
- 1. natuurlijke laag: dekzandvlakte
- 2. laag van het agrarisch cultuurlandschap: essenlandschap
- 3. stedelijke laag: bebouwingschil 1955 - nu
- 4. lust en leisurelaag: niet van toepassing
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de stedelijke laag. Met de realisatie van het plan wordt geen afbreuk gedaan aan de kenmerken van het essenlandschap. Het landschapskenmerk is nu bebouwd gebied (woonwijk, bedrijventerrein, enz.), waarop de voorgenomen invulling aansluit.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling niet in strijd is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde beleid.
Omgevingsverordening Overijssel
In de omgevingsverordening heeft de provincie regels ter bescherming van het provinciaal belang vastgelegd. De genoemde beleidonderwerpen uit de omgevingsvisie is in de omgevingsverordening vastgelegd in voor gemeenten bindende regels. Uit de behandeling van de provinciale omgevingsvisie is gebleken dat het initiatief niet in strijd is met het provinciaal beleid. Hiermee is het initiatief niet strijdig met de regels uit de omgevingsverordening Overijssel.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Dinkelland
De Structuurvisie Dinkelland bevat een integrale, ruimtelijke en functionele toekomstvisie voor de gemeente Dinkelland. De Structuurvisie is op 10 september 2013 door de gemeenteraad van Dinkelland vastgesteld. Feitelijk betreft de Structuurvisie een actualisering en integratie van het bestaande beleid. Naast een integrale beleidsvisie geeft de visie de regionale positionering en inbreng van de gemeente Dinkelland in de regio Twente aan.
Hoofdambitie van de (ontwerp) Structuurvisie is: "Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van een unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde en weerbare economie".
Om deze hoofdambitie te kunnen realiseren zijn vijf hoofdkeuzes gemaakt:
- 1. de gemeente zet in op 10 vitale woonkernen, met een concentratie van de meest kostbare gemeenschapsvoorzieningen in de hoofdkernen Denekamp, Ootmarsum en Weerselo;
- 2. het versterken van het economisch profiel door het realiseren van compenserende werkgelegenheid in de agrarische sector en het bevorderen van de economische betekenis van de toeristisch-recreatieve sector;
- 3. het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied;
- 4. het bevorderen en versterken van recreatie en toerisme;
- 5. het bevorderen van de bereikbaarheid en de verkeersveiligheid.
Met betrekking tot de kern Deurningen wordt ingezet op de volgende punten:
- Het borgen van de woonfunctie en basisvoorzieningen in de kern en buurtschappen voor eigen gemeenschap;
- Woningbouw is voorzien langs de rand van de Deurninger Es (capaciteit ongeveer 30 woningen). Als nieuwe locatie op langere termijn is uitloopgebied naast Koehorstmaat in beeld. Door dit gebied loopt een hoogspanningsleiding, dit legt beperkingen op de uitbreidingsmogelijkheden. Bij ontwikkeling van de Koehorstmaat is het van belang de (toekomstige) ontsluiting naar de provinciale weg te herprofileren (opwaarderen van het huidige pad);
- Wonen: locaties De Eik en Bijen (voormalige Welkoop);
- Bedrijven: geen nieuwe uitleg na Veldzijde;
- Versterken historische structuur;
- Groene Buffer tussen Deurningen en Hengelo. Hengelo groeit richting Deurningen. Een groene buffer tussen de twee kernen voorkomt dat Deurningen door Hengelo wordt ingekapseld;
- Harde begrenzing Deurningerstraat en de Vliegveldstraat (binnen contouren bouwen);
- Meandering Deurningerbeek;
- Open gebied tussen het tuincentrum en de zuivelboerderij aan de Vliegveldstraat behouden
Afbeelding 6 Ontwerp Structuurvisie Dinkelland
Met het initiatief wordt een voormalig bedrijfslocatie in het centrum herontwikkeld ten behoeve van een inbreidingslocatie voor woningbouw. Voldaan wordt aan de in de structuurvisie aangegeven prioriteringslocaties, waarbij het centrum van Deurningen is aangegeven als eerste locatie dat voor het realiseren van nieuwe woningen in aanmerking komt. Daarbij is het plangebied in de structuurvisie opgenomen als locatie voor het realiseren van nieuwe woningen. De ontwikkeling is hiermee in lijn met de structuurvisie Dinkelland.
3.3.2 Woonvisie 2011+
In de Woonvisie 2011+ wordt het volgende toekomstbeeld van de gemeente Dinkelland geschetst:
"Dinkelland is in 2020 een aantrekkelijke agrarisch-toeristische gemeente met drie verzorgingskernen (Denekamp, Ootmarsum en Weerselo) en zes woonkernen. Alle kernen hebben een diversiteit aan groene woonmilieus. In de verzorgingskernen wil de gemeente onder meer de grotere gemeenschapsvoorzieningen en woningen voor ouderen concentreren".
Uit de provinciale prognose ten aanzien van de woningmarkt blijkt dat de woningbehoefte in Dinkelland voor de periode 2009 - 2020 960 woningen bedraagt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de behoefte aan nieuwbouw voor 75-plussers (260 woningen) en van overige doelgroepen (700 woningen). Naast de behoefte aan nieuwbouwwoningen voor senioren bestaat er een behoefte aan het ‘opplussen’ van 260 bestaande woningen tot seniorenwoning. Dit omdat ouderen liever in hun eigen woning blijven wonen dan verhuizen.
Aanvullend op de provinciale prognose voor de woningmarkt heeft de gemeente eigen onderzoek laten verrichten. Hieruit is gebleken dat de gemiddelde woningbezetting in Dinkelland sneller daalt dan de provinciale prognose aangeeft. Oorzaken hiervan zijn het meerekenen en oplossen van inwoonsituaties en het inlopen van het woningtekort uit het verleden. De gemeentelijke prognose voor de woningmarkt komt hierdoor uit op in totaal 1590 woningen tot 2020.
Het concrete woningbouwprogramma voor de kern Deurningen tot 2020 is in de woonvisie vastgesteld op totaal 57 woningen. Van deze 57 woningen zijn 8 woningen gereserveerd ter plaatse van het plangebied. Met onderhavig plan worden hier 6 woningen gerealiseerd. Het initiatief is hierdoor niet in strijd met de woonvisie van gemeente Dinkelland.
3.3.3 Nota inbreidingslocaties
In deze beleidsnota staan beleidsregels geformuleerd met betrekking tot woningbouw op inbreidingslocaties. Middels een toetsingskader in de vorm van een stroomschema wordt aangegeven welke stappen doorlopen moeten worden bij de beoordeling van een verzoek om inbreiding. Naast aandacht voor beleidsmatige en omgevingsaspecten zoals bodem, milieu, geluid et cetera geeft de gemeente hierin ook richtlijnen voor stedenbouwkundige aspecten zoals bouwstrookdieptes, voorgevelrooilijnen en afstanden tot de zijdelingse perceelsgrenzen. Belangrijkste stedenbouwkundige richtlijn wat in de nota naar voren komt is dat de nieuwe woningbouw goed past bij de omgeving. In de nota is aangegeven;
"Er moet een logische aansluiting zijn op de bestaande stedenbouwkundige structuur en er moet samenhang worden gevormd met de omgeving. Als een inbreidingslocatie een opvulling van de straatwand betreft zal deze vaak op logische wijze binnen het bestaande weefsel passen".
"In verband met dit aspect wordt het plan voorgelegd aan de kwaliteitsgroep, een deskundige en objectieve groep die beoordeelt of het plan stedenbouwkundig verantwoord is op de betreffende locatie."
Het bouwplan is conform stroomschema, voorgelegd aan de kwaliteitswerkgroep voor een eerste stedenbouwkundige beoordeling. De kwaliteitswerkgroep heeft een positief advies gegeven.
3.3.4 Welstandsnota (2004)
Het gemeentelijk welstandsbeleid is vastgelegd in de Welstandsnota gemeente Dinkelland (mei 2004). De welstandsnota bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstandsaspecten getoetst zullen worden. Het legt voor een bepaald gebieden beoordelingskader vast. Dit is opgesteld vanuit een visie op de toekomst van het gebied en vanuit een beeld van aanwezige waarden. Er worden criteria benoemd die ertoe moeten bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. Afhankelijk van de waarde van het gebied en de ambitie van de gemeente kan het kader meer of minder streng zijn. De gemeente Dinkelland onderscheidt drie niveaus van welstandstoezicht:
- BASIS niveau van welstand;
- PLUS niveau van welstand;
- BIJZONDER niveau van welstand.
Voor de dorpsbebouwing rondom oude es, voor de kernen Lattrop, Tilligte, Deurningen en Saasveld, geldt een PLUS niveau van welstand. In gebieden waarvoor het PLUS niveau van welstand van toepassing is, wordt naast de criteria uit de BASIS toets ook getoetst op deelaspecten die te maken hebben met de gevelaanzichten en de belangrijkste detailleringen van het bouwwerk. Het bouwwerk wordt dus uitgebreider op de architectonische kwaliteiten beoordeeld. Daarbij wordt gelet op kenmerkende massaverhoudingen, schaal en maat, plaatsing van gevelelementen in het vlak, verticaliteit / horizontaliteit, hiërarchische verhoudingen tussen gevelelementen onderling en de vormgeving van gevelelementen. Ook wordt gelet op de specifieke materiaalkeuze en de materiaalkleur van de hoofdvlakken. Dit PLUS niveau van welstand is gericht op het handhaven van bestaande karakteristieken en kwaliteiten. Nieuwe ontwikkelingen vragen om een zorgvuldige afstemming. De kwaliteit moet bijdragen aan de bestaande karakteristiek en samenhang. Bouwopgaven mogen daaraan op eigen wijze invulling geven. Dit regime zal worden toegepast in gebieden waar de ruimtelijke kwaliteiten en samenhang van belang zijn, maar die ook enige dynamiek kunnen verdragen.
Het plangebied ligt in de kern van Deurningen, waar het PLUS niveau van welstand van toepassing is. Het initiatief is al in een vroeg stadium van de planvorming door de kwaliteitsgroep van Dinkelland beoordeeld op redelijke eisen van Welstand. De kwaliteitsgroep heeft een positief advies uitgebracht over het plan. De definitieve welstandsbeoordeling zal plaatsvinden in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen.
Afbeelding 7 plangebied (paars omcirkeld) in de welstandsnota
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden, Onderzoek En Verantwoording
4.1 Algemeen
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreide informatie wordt verwezen naar onderzoeksrapportages, welke als bijlage bij deze toelichting zijn gevoegd.
4.2 Archeologie
In 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.
De gemeente Dinkelland heeft gemeentelijk archeologiebeleid ontwikkeld dat op 27 mei 2008 is vastgesteld. In dat beleid zijn vrijstellingen opgenomen van de plicht tot het doen van een onderzoek. Deze vrijstelling zijn hierna weergegeven.
- 1. vrijstelling van de onderzoeksverplichting bij bodemingrepen dieper dan 40 cm voor plangebieden met een omvang kleiner dan 2500 m2 waarbinnen gebied met een hoge archeologische verwachting valt;
- 2. idem voor plangebieden met een omvang kleiner dan 5000 m2 in gebieden waarbinnen gebied met een middelmatige archeologische verwachting valt;
- 3. algemene vrijstelling voor plangebieden of ingrepen met een lage archeologische verwachting;
- 4. algemene vrijstelling voor delen van verwachtings- of bufferzones die als verstoord op de verwachtingskaart zijn aangegeven;
- 5. aan elke vrijstelling wordt de voorwaarde verbonden dat tijdens (bouw)werkzaamheden (amateur)archeologen in de gelegenheid worden gesteld om waarnemingen te verrichten en dat gelegenheid wordt geboden om archeologisch (nood)onderzoek toe te staan.
Het plangebied is gelegen in een lage archeologische verwachting waardoor conform het gemeentelijk archeologiebeleid geen onderzoek hoeft plaats te vinden. Daarnaast is de locatie in het verleden bebouwd geweest ten behoeve van het bedrijfspand ATBT de Bijen waardoor eventuele waarden in de grond waarschijnlijk reeds verstoord zijn.
Afbeelding 8 plangebied in archeologiebeleid van gemeente Dinkelland
4.3 Geluid Wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of vaststelling van een Wro-procedure een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. De gevraagde woningen zijn aan te merken als geluidsgevoelige functie, zoals bedoeld in de Wgh. In het kader van wegverkeers-, spoorweg- en vliegverkeerslawaai zijn daarom wettelijke normen van toepassing. Voor onderhavig initiatief is het aspect wegverkeerslawaai relevant. Om in het kader van een goede ruimtelijke ordening aan te tonen dat er met de herontwikkeling van het plangebied sprake is van een goed woon en leefklimaat is het initiatief getoetst aan de Wgh en de gemeentelijke beleidsnota: Gebiedsgericht geluidsbeleid.
Wegverkeerslawaai
Op 11 juli 2012 is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai verricht. Het onderzoek is als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd. Op basis van dit onderzoek komt het volgende naar voren:
- Het plan ligt in een 30 km/uur gebied zodat geen sprake is van een geluidszone in het kader van de Wgh.
- Volgens jurisprudentie blijkt een 30 km/uur weg in de beoordeling te moeten worden meegenomen, indien vooraf aangenomen had kunnen worden dat deze weg een geluidbelasting veroorzaakt die hoger ligt dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). De toetsing moet worden uitgevoerd in verband met een belangenafweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening, (het gemeentelijke geluidbeleid geeft dat ook aan).
- De berekende geluidbelasting incl. aftrek maximaal 47 dB bedraagt waarmee de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.
- Aangezien met het onderzoek is aangetoond dat de voorkeurswaarde van 48 dB waarde op de gevel van de nieuwe woningen niet wordt overschreden is een goede ruimtelijke ordening voor aspect verkeerslawaai gewaarborgd. Het aspect wegverkeerslawaai behoeft daarmee geen verdere aandacht.
4.4 Geluid Industrielawaai
Om in het kader van een goede ruimtelijke ordening aan te tonen dat er met de herontwikkeling van het plangebied sprake is van een goed woon en leefklimaat is het initiatief getoetst aan de gemeentelijke beleidsnota: Gebiedsgericht geluidsbeleid.
Nota Gebiedgericht geluidsbeleid
In 2008 is door de gemeenteraad van Dinkelland de nota Gebiedsgericht geluidsbeleid vastgesteld. Het doel van het gemeentelijk geluidsbeleid is het behouden van de goede kwaliteiten en het benutten van kansen om voor de verschillende gebieden binnen de gemeente de geluidskwaliteit te verbeteren.
De gemeente Dinkelland is hiertoe opgedeeld in verschillende gebieden. In regionaal verband is gekozen voor de gebiedsindeling volgens de MILO-systematiek (Milieukwaliteit In de LeefOmgeving). De MILO-systematiek houdt bij de gebiedsindeling rekening met het functioneel ruimtegebruik van een gebied. Op basis van het functioneel gebruik van de ruimte is de gemeente onderverdeeld in een zevental gebieden:
- natuur;
- extensiveringsgebied;
- buitengebied;
- woongebied;
- centrum;
- gemengd gebied;
- bedrijventerrein.
Voor ieder gebied is het geluidsbeleid voor de thema's industrielawaai en wegverkeerslawaai een passende geluidskwaliteit opgenomen. In dit kader is de het thema 'woongebied' relevant. Het geluidsthema zal worden bezien in het kader van de geluidsbelasting richting de omgeving. De geluidskwaliteit geeft aan wat de ambitie is voor dat gebied. Het gebied waar de beoogde herontwikkeling plaatsvindt, is aangemerkt als "woonwijk'. Voor 'woonwijk' geldt een ambitiewaarde van 45 dBA (etmaalwaarde) en een bovengrens van 55 dBA (etmaalwaarde).
Voor het aspect industrielawaai is de geluidsbelasting van de nabijgelegen horecapanden onderzocht. Dit onderzoek is als bijlage 2 van deze toelichting opgenomen. Uit het onderzoek zijn de volgende conclusies opgenomen:
Hoofdstraat 38 (leegstaand)
"Wanneer op nr 38 weer een café zou worden gevestigd, hetgeen op grond van het bestemmingsplan is toegestaan, moet het pand ook op basis van bestaande woningen al rekening houden met geluidwerende maatregelen om aan de norm te kunnen voldoen. De geplande woningen vormen daarbij geen extra beperking."
Hoofdstaat 9 (cafe Pelle)
"Uit de toetsing volgt dat voor de voorgevels van de woningen geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat als gevolg van stemgeluid op het terras of luide muziek uit de zaal van Pelle 's.
Stemgeluid wordt conform de voorschriften van het Activiteitenbesluit niet getoetst dus dat is voor Pelle 's geen beperking. Door extra geluidisolatie van de voorgevels van de woningen kan het binnenniveau t.g.v. stemgeluid voldoende worden gewaarborgd zodat toekomstige bewoners geen hinder vanaf het terras hoeven te ondervinden.
Om rekening te houden met de rechten van Pelle 's wordt voor muziekgeluid uitgegaan van de bovengrenswaarde van 55 dBA (etmaalwaarde) uit het geluidbeleid. Voor Pelle ´s is het van belang dat dit wordt vastgelegd met een maatwerkvoorschrift. Met de verhoogde norm is de kans aanwezig dat luide muziek uit de zaal bij de woningen zwak herkenbaar is.
Er van uitgaande dat de voorgevels van de woningen extra worden geïsoleerd tot tenminste een geluidwering van 27 dBA (zie Hfdst 4.1 akoestisch onderzoek) is het binneniveau zowel t.g.v. muziekgeluid uit de zaal als stemgeluid op het terras voldoende gewaarborgd. Daarmee is ook sprake van een goed woon- en leefklimaat voor de woningen, in de woningen ontstaat door voldoende geluidisolatie geen geluidhinder door Pelle 's en het terras ligt geluidluw achter de woning.
4.5 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening van het bestemmingsplan is het zaak door middel van een bodemonderzoek de bodemgesteldheid van het plan inzichtelijk te maken. Indien sprake is van bodemverontreiniging dient een afweging plaats te vinden over de te realiseren functies op dan wel nabij betreffende verontreiniging alsmede voor de mogelijke kosten omtrent bodemsanering. De kwaliteit van de bodem dient uiteindelijk zodanig te zijn, dat zij geen belemmering oplevert voor de ter plaatse te realiseren bebouwing, c.q. functies.
Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit rapport blijkt dat er geen belemmeringen zijn in het kader van de ruimtelijke procedure.
Tijdens de sloopwerkzaamheden zijn mogelijke verontreinigingen ontdekt, waardoor in het kader van de omgevingsvergunning een nader bodemonderzoek noodzakelijk is.
Op 15 juli 2013 is dit nader bodemonderzoek uitgevoerd. Het aanvullend onderzoek is als bijlage 3 bijgevoegd In het aanvullend onderzoek is als conclusie het volgende opgenomen: Op het terrein zijn enkele verontreinigingen aangetoond. In het kader van de geplande herontwikkeling zullen de aangetoonde asbestverontreiniging en PAK-verontreinigingen gesaneerd moeten worden. Deze werkzaamheden dienen in overleg met het bevoegd gezag (respectievelijk provincie Overijssel (asbest) en gemeente Dinkelland (PAK) uitgevoerd te worden. Mogelijk kan in overleg met beide partijen bepaald worden, wie als bevoegd gezag optreedt. Na uitvoering van de saneringswerkzaamheden in instemming van het bevoegd gezag op het saneringsresultaat bestaat er geen belemmering tegen de geplande herontwikkeling van het terrein.
In het najaar van 2013 is op basis van het nadere bodemonderzoek door Kruse Milieu een plan van aanpak voor de sanering opgesteld. Na akkoord van de gemeente heeft initiatiefnemer in januari 2014 de saneringswerkzaamheden laten uitvoeren. Ten tijde van het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan zijn deze werkzaamheden uitgevoerd en worden de rapporten opgesteld. De bodemkwaliteit wordt nu geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
4.6 Externe Veiligheid
De risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn regels gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Bevi. In het kader hiervan moet bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzocht worden of:
• er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen, maar ook bepaalde bedrijfsgebouwen) enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
• er (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.
De risico's worden in twee maten gemeten: het plaatsgebonden risico (voor individuen) en het groepsrisico (voor groepen mensen).
Een bestemmingsplan moet voldoen aan de wettelijke grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en aan de oriënterende waarde voor het groepsrisico.
Beleidsnota Extern veiligheidsbeleid “Hoe veilig wil de gemeente Dinkelland zijn?” (2007)
De gemeente Dinkelland heeft gemeentelijk beleid ten aanzien van externe veiligheid opgesteld (Beleidsnota Extern veiligheidsbeleid “Hoe veilig wil de gemeente Dinkelland zijn?”, vastgesteld 20 maart 2007). De gemeente Dinkelland heeft de verplichtingen zoals vastgelegd in het BEVI, BEVB en BTEV omgezet in lokaal beleid Hieruit blijkt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente plaatsvindt over de weg. Hierbij bestaan geen risicovolle aandachts- of knelpunten.
Voor de bepaling van risicovolle en risicogevoelige inrichtingen in een gebied, kan gebruik worden gemaakt van de (provinciale) Risicokaart (zie afbeelding 9).
Afbeelding 9 uitsnede Risicokaart Overijssel
Volgens deze kaart zijn in of in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen met uitzondering van het lpg-tankstation aan de Deurningerstraat 62. Het aanwezige vulpunt voor lpg heeft een risicocontour 10-6 van 45 meter. Binnen deze contour mogen geen nieuwe gevoelige bestemmingen worden gerealiseerd. Het plangebied ligt op ruim 400 meter van deze risicovolle inrichting, waardoor de woningen ruim buiten deze risicocontour zijn gelegen.
In het noorden van Deurningen loopt een 110 kV-hoogspanningsleiding in oostwestelijke richting. Het gaat hierbij om het traject Oldenzaal - Hengelo. Deze hoogspanningsleiding ligt op een dermate grote afstand (ook circa 400 meter) van het plangebied dat deze leidingen geen belemmeringen vormen voor de ontwikkeling van het plangebied.
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
In de ruimtelijke ordening wordt bij het bepalen van de verenigbaarheid van functies gebruik gemaakt van richtafstanden en normen die zijn opgenomen in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Bij het bepalen van de richtafstanden tussen milieugevoelige en milieubelastende functies zijn de afstanden van toepassing voor een gemengd gebied. In onderstaande tabel is aangeven welke richtafstanden voor de nieuw te bouwen woningen en omliggende functies van toepassing zijn.
Tabel 1: Nabijgelegen bedrijven met de bijbehorende richtafstanden
Perceel | Type bedrijf | Maatgevende afstand | Maximale toegestane milieu categorie | Richt afstand gemengd gebied (in m1) | Geschatte afstand tot nieuw te bouwen woningen/ bouwblokken (in m1) |
Hoofdstraat 32 | Detailhandel | nvt | 1 | 0 | 0 |
Hoofdstraat 38 | Restaurants | Geluid | 2 | 10 | 4 |
Hoofdstraat 9 | Horeca | Geluid | 2 | 10 | 10 (werkelijke afstand 16) |
Scholtendijk 1 | Kantoor | nvt | 1 | 0 | 0 |
Afbeelding 10 hoofdstraat 32, 38, 9 en scholtendijk 1
Uit bovenstaande tabel blijkt het aspect geluid de maatgevende factor te zijn in het kader van bedrijven en milieuzoneringen. De overige milieufactoren, ten aanzien van geur, fijnstof en gevaar leveren voor de nieuwe ontwikkeling geen belemmeringen op.
Voor de beoordeling of voor het aspect geluid voldaan kan worden aan een goede ruimtelijke ordening dient het initiatief getoetst te worden aan de nota "Gebiedsgericht geluidsbeleid gemeente Dinkelland" (welke in 2008 door de gemeenteraad is vastgesteld). Voor deze beoordeling is voor dit project een onderzoek industrielawaai uitgevoerd. Onderwerp van dit onderzoek zijn de twee horeca bedrijven aan de Hoofdstraat 38 en 9. Voor de resultaten van dit onderzoek wordt verwezen naar paragraaf 4.3 en bijlage 2.
Met het akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening de nieuwe woonfunctie aan de hoofdstraat geen belemmering oplevert voor het woon en leefklimaat van de nieuwe woningen en andersom het realiseren van de woningen geen belemmeringen opleveren voor het gebruik van de bestaande planlogische en milieuruimte van de omliggende horecabedrijven.
4.8 Water
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterschap Regge en Dinkel is door de gemeente Dinkelland geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde "korte procedure" is toegepast. Het Waterschap heeft voor het plan een standaard paragraaf van toepassing verklaard. Deze is hieronder weergegeven.
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Regge en Dinkel heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Regge en Dinkel een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Regge en Dinkel opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Wateraspecten plangebied
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via (de gekozen optie wordt hieronder
bevestigd met ja):
- een gemengd stelsel
- een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geinfiltreerd
- een gescheiden stelsel: hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater
- hemelwater wordt afgevoerd naar een hemelwaterriool van een verbeterd gescheiden stelsel
ja
In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het waterschap Regge en Dinkel geinformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Regge en Dinkel geeft een positief wateradvies.
4.9 Luchtkwaliteit
Het aspect luchtkwaliteit is per 15 november 2007 geregeld in de Wet luchtkwaliteit. Deze wet maakt deel uit van de Wet milieubeheer. De wet is enerzijds bedoeld om negatieve effecten van luchtverontreiniging op de volksgezondheid aan te pakken. Anderzijds schept de wet ruimte voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks de (landelijke) overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project draagt “niet in betekenende mate” bij aan de luchtverontreiniging als de 3%-grens niet wordt overschreden. De 1%-grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Projecten die “niet in betekenende mate” bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn onder andere:
- 1. woningbouwlocaties met niet meer dan 1500 nieuwe woningen bij één ontsluitingsweg en 3000 nieuwe woningen bij twee ontsluitingswegen;
- 2. kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen;
- 3. bepaalde landbouwinrichtingen.
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van zes woningen mogelijk. Het plan draagt derhalve niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Hiermee wordt voldaan aan de eisen zoals gesteld in de Wet milieubeheer
4.10 Flora En Fauna
Bij elk ruimtelijk plan dient, rekening te worden gehouden met de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet (Ffwet) regelt de soortbescherming van de in Nederland in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De wet verbiedt handelingen of ontwikkelingen die de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten in gevaar kan brengen (artikel 8 t/m 12). Daarnaast geldt een algemene zorgplicht, wat inhoudt dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, beschermd of niet.
Omdat in het terrein in het verleden bedrijfsmatig is gebruik is geweest is het reeds geheel verhard is en zijn er binnen het plangebied geen bijzondere flora of fauna waarden te verwachten.
4.11 Verkeer En Parkeren
Met het initiatief worden zes woningen mogelijk gemaakt. Op grond de 'Parkeerkencijfers - Basis voor parkeernormering' van het CROW wordt bekeken hoeveel parkeergelegenheid gerealiseerd moet worden.
De woningen worden gelijkgesteld met 'woning duur' in de stedelijke zone: 'centrum'. Hiervoor geldt een minimale parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning en een maximale parkeernorm van 1,7 parkeerplaats per woning. Indien wordt uitgegaan van deze parkeernormen betekent dit dat er tussen de 9 en 11 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Met het initiatief zullen 12 parkeerplaatsen worden gerealiseerd, waardoor voldaan worden aan de CROW normen.
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Inleiding
Het plangebied is grotendeels braakliggend, met enkele nog te slopen resten van het voormalige ATBT pand. Het voornemen gaat uit van het herontwikkelen van het gehele perceel en bestaat uit het bebouwen van het braakliggende terrein met zes nieuwe woningen. De benodigde parkeervoorzieningen (12 plaatsen) worden uit het zicht aan de achterkant van de woningen gerealiseerd.
5.2 Stedenbouwkundige Opzet
Van belang bij de ontwikkeling, is dat de nieuwe bebouwing passend is in de omgeving en aansluit bij omliggende bebouwingsstructuur.
De situering van de woningen wordt middels de, op de verbeelding weergegeven, bouwvlakken vastgelegd. De nieuwe woningen zullen worden gerealiseerd achter de voorgevelrooilijn en in lijn met de nok en goothoogte van naastliggend (aan de oostzijde) gebouw. De woningen zijn verdeeld in twee woonblokken die met een knik de bocht van de direct aangenzende doorgaande weg volgen. Net als het grootste deel van de bebouwing in de directe omgeving zal de nokrichting evenwijdig zijn aan de weg.
Afbeelding 11 situatietekening nieuwe situatie
Hoofdstuk 6 Juridisch Bestuurlijke Aspecten
In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.
Onderdelen bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. Een toelichting op de bestemmingen is hieronder opgenomen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Hoofdstukopbouw van de regels
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
1. Inleidende regels.
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
2. Bestemmingsregels.
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels en gebruiksregels opgenomen die specifieker ingaan op bijvoorbeeld de bouwhoogte, situering van gebouwen en de toegestane functies. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. De mogelijkheid voor kleine wijzigingen aan het bouwvlak is opgenomen met een wijzigingsbevoegdheid.
3. Algemene regels.
In het derde hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Deze bepalingen hebben betrekking op het gehele plan. Het betreffen achtereenvolgens algemene regels, zoals een anti-dubbeltelregel en algemene gebruiksregels.
4. Overgangs- en slotregels.
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Deze zijn vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
Digitaal bestemmingsplan
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Op 1 januari 2010 zijn ook de digitale onderdelen van de Wro van kracht geworden. De consequentie hiervan is dat vanaf 1 januari 2010 alle ruimtelijke besluiten genoemd in de Wro digitaal gemaakt moeten worden en elektronisch beschikbaar gesteld moeten worden.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd, op dezelfde manier worden verbeeld en uitwisselbaar zijn. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten worden gemaakt. De SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden en voldoet hiermee aan alle vormvereisten, met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
6.1 Bestemming(en)
Voor onderhavige bestemmingsplanherziening is alleen de bestemming "wonen" met bijbehorende aanduidingen en maatvoeringen van toepassing. Voor het opstellen van deze bestemmingsplanregels is zoveel mogelijk aangesloten bij het onlangs inwerking getreden bestemmingsplan "Deurningen". Hieronder volgt een toelichting op de wijze, waarop de bestemming "verkeer" en "wonen" is vormgegeven.
Verkeer
De gronden binnen de bestemming Verkeer zijn bestemd voor wegen en straten en alle daarbij horende voorzieningen ten behoeve van het bestemmingsverkeer. Binnen de bestemming Verkeer zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, toegestaan met uitzondering van de hiervoor genoemde bestaande garageboxen.
Wonen
Functie
De gronden ter plaatse van het gehele plangebied hebben bestemming 'Wonen' gekregen. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, speelvoorzieningen, wegen en paden en andere voorzieningen.
Bebouwingsmogelijkheden
Binnen de bestemming 'Wonen' is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. In dit plan is bepaald dat maximaal zes woningen zijn toegestaan binnen het bouwvlak van de bestemming 'Wonen'.
Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak gebouwd worden. De goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 6 en respectievelijk 10 meter, zoals op de verbeelding is aangegeven.
Voor bijbehorende bouwwerken is bepaald dat deze zowel binnen als buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd. Het gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken is afhankelijk van de perceelsgrootte. In dit geval mag het gezamenlijke oppervlak van de bijbehorende bouwwerken 85 m2 per woning bedragen.
Ter waarborging dat voldoende parkeerplaatsen van de woningen zullen worden gerealiseerd is aan de woonbestemming een voorwaardelijke verplichting verbonden, waarin is geregeld dat het gebruik van de woonbestemming enkel is toegestaan, wanneer de aanleg en instandhouding van de parkeervoorziening heeft plaatsgevonden.
Tot slot mogen binnen deze bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Voor de maximale bouwhoogte is onderscheid gemaakt in erf- en terreinafscheidingen, kunstobjecten en overige bouwwerken.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Op basis van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Op basis van artikel 6.12, tweede lid kan in afwijking van het eerste lid de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen. Als gevallen als bedoeld in artikel 6.12, tweede lid wordt onder andere aangewezen de gevallen waarin er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f van het Besluit ruimtelijke ordening. Aan deze onderdelen wordt voldaan, waardoor geen exploitatieplan hoeft worden vastgesteld.
Hoofdstuk 8 Zienswijze En Bestuurlijk Vooroverleg
Het ontwerpbestemmingsplan zal, conform artikel 3.4 Awb, gedurende een periode van zes weken ter inzage worden gelegd. Iedereen heeft dan de mogelijkheid zijn of haar zienswijze in te dienen. Er zijn vooralsnog geen redenen om aan te nemen dat het plan maatschappelijk niet uitvoerbaar is.
Op grond van artikel 3.1.1van het Bro zal het bestemmingsplan worden toegezonden aan het Rijk, de provincie Overijssel en het Waterschap. Het Waterschap is via de digitale watertoets geïnifomeerd over en betrokken bij het plan. Het Rijk en de provincie Overijssel heeft ten behoeve van het artikel 3.1.1 overleg een lijst opgesteld van categoriën van gevallen waarvoor het voeren van vooroverleg niet noodzakelijk is. Het initiatief valt binnen de aangegeven categoriën, waardoor vooroverleg met de provincie achterwege kan blijven.
Na voorafgaande publicatie op 27 februari 2014 in de Staatscourant en het huis-aan-huis blad is in overeenstemming met artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening met ingang van 28 februari 2014 het ontwerpbestemmingsplan voor een ieder ter inzage gelegd. Een kennisgeving van de ter inzage legging is eveneens verzonden aan de provincie Overijssel en het waterschap Vechtstromen. Binnen de termijn zijn 2 zienswijzen ingediend. Daarvan is 1 zienswijze per e-mail van 7 mei 2014 weer ingetrokken. De resterende zienswijze is voorzien van een gemeentelijke reactie in een reactienota zienswijzen. De zienswijze biedt aanleiding tot enkele ondergeschikte aanpassingen aan het bestemmingsplan. Het gaat dan om aanpassing van de figuren 1 en 10 van de toelichting en het opnemen van een bestaande muur in bijlage 1 bij de regels.