Deurningen, Hoofdstraat 38
Bestemmingsplan - gemeente Dinkelland
Vastgesteld op 20-09-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Deurningen, Hoofdstraat 38 met identificatienummer NL.IMRO.1774.DEUBPHOOFDSTRAAT38- 0401 van de gemeente Dinkelland;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan particulieren;
1.4 aan-huis-verbonden bedrijf:
het uitoefenen van kleinschalige bedrijvigheid dat door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.9 bestaand:
- a. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken en werkzaamheden:
- 1. bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van dit plan;
- 2. aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende bouwvergunning;
- b. ten aanzien van het overige gebruik:
- 1. bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan;
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.13 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.14 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder, zolder en vliering;
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.16 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.18 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonde;
1.19 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.20 carport:
staanplaats, stalling voor een motorvoertuig onder een vrijstaand dak of afdak aan het huis;
1.21 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.22 erf:
de grond deel uitmakende van een bouwperceel, behorende bij één woning, waarop geen hoofdgebouw is of mag worden gebouwd krachtens de vigerende woonbestemming;
1.23 geaccidenteerd terrein:
een perceel of een gedeelte van een perceel met een helling van tenminste 1:10 gemeten over een afstand van minimaal 5 m (glooiend landschap);
1.24 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.25 (hoek)erker:
een uitbouw met beperkte omvang, gerealiseerd voor een naar de weg of openbaar groen gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
1.26 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.27 huishouding:
een zelfstandig dan wel samenwonende persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals keuken, sanitaire voorzieningen en entree;
1.28 inwoning:
wonen in een (ondergeschikt) deel van een als medegebruiker van het pand;
1.29 kantoor:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;
1.30 kap:
een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15° en ten hoogste 75°;
1.31 kelder:
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, niet te gebruiken als woonruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen;
1.32 peil:
- a. voor bebouwing in geaccidenteerd terrein voor zover de bebouwing met de gevel is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt (de dijk) en is gesitueerd op of binnen een afstand van 3 m uit de grens met het openbare gebied: 35 cm boven de kruin van de dijk;
- b. voor overige bebouwing in geaccidenteerd terrein: de bestaande gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar deze direct grenst aan de gevel welke is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
- c. voor gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- d. in andere gevallen bij gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein: de gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar dit direct grenst aan de gevel die is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
- e. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitende terrein;
1.33 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.34 prostitutiebedrijf:
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;
1.35 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij ook bedrijfsmatige was, seksuele handelingen wordt verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.36 vloeroppervlakte:
de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond;
1.37 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.38 voorgevel rooilijn:
de begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevels van het hoofdgebouw zijn georiënteerd, of, voor zover op de kaart een voorgevelrooilijn is aangeduid, de op de kaart aangeduide voorgevelrooilijn, alsmede het verlengde daarvan;
1.39 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
- 1. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
- 2. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
- 3. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
- 4. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
- 5. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
- 6. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:
de afstand tussen de zijdelingse perceelgrenzen en het punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is;
- 7. het bebouwingspercentage:
het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden;
- b. parkeervoorzieningen;
- c. straatmeubilair;
- d. evenementen;
- e. beeldende kunstwerken;
- f. terrassen;
- g. speelvoorzieningen;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- i. openbare nutsvoorzieningen;
- j. groenvoorzieningen;
- k. maatschappelijke voorzieningen;
- l. verkeersvoorzieningen;
- m. markten en standplaatsen voor ambulante handel;
- n. tuinen, erven en terreinen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- c. speelvoorzieningen;
- d. wegen en paden;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
- g. groenvoorzieningen;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. tuinen, erven en terreinen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, liftkokers, lichtkappen, zonnepanelen, erkers, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
- b. de stalling en/of opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutiebedrijf;
- d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Afwijking maatvoering
Artikel 9 Parkeren En Laden/lossen
9.1 Parkeergelegenheid
Bij de uitoefening van de bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen geldt de regel dat de inrichting van gronden zodanig met plaatsvinden dat er voldoende parkeergelegenheid voor auto's wordt gerealiseerd. Dat voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren' en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging.
9.2 Afmetingen parkeerplaatsen
De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
- a. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 2,50 meter bij 5,00 meter in geval van haaks en gestoken parkeren en 2,00 meter bij 5,50 meter bij langs parkeren bedragen;
- b. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst, ten minste 3,50 meter bij 5,00 meter bedragen.
9.3 Laden en lossen
Indien het gebruik van een terrein of de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
9.4 Afwijken
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het eerste en het derde lid:
- a. indien het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de afmetingen in het tweede lid indien de feitelijke inrichting daartoe aanleiding geeft.
9.5 Specifieke gebruiksregels
Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in het eerste en derde lid dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
10.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Deurningen, Hoofdstraat 38.
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Hoofdstaat 38 te Deurningen is het voormalige café De Eik gelegen (hierna: plangebied). Het pand is niet langer in gebruik en de huidige eigenaar van de locatie is voornemens de vervallen locatie te herontwikkelen tot een woongebied. Dit bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van deze locatie voor woondoeleinden mogelijk. Met de realisatie van het initiatief zullen in totaal 6 woningen op het perceel aanwezig zijn, waarbij twee blokken met twee-onder-één-kap woningen en één blok met twee appartementen zullen worden gerealiseerd. Het realiseren van woningen past niet in het vigerend bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is.
1.2 Vigerend Planologisch Kader
Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Deurningen". De gemeenteraad heeft dit bestemmingsplan op 29 januari 2013 vastgesteld. Vanaf 15 februari 2013 is dit bestemmingplan opengesteld voor beroep, waarna het plan 29 maart 2013 onherroepelijk is geworden.
Het perceel heeft in het bestemmingsplan "Deurningen" de bestemming 'Horeca' waar uitsluitend horecabedrijven zoals een restaurant en/of een café zijn toegestaan. Om de woningbouw binnen het plangebied mogelijk te maken dient het bestemmingsplan "Deurningen" partieel te worden herzien.
Afbeelding 1.1: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Deurningen" (plangebied rood omkaderd)
1.3 Situering Plangebied
Het plangebied is gelegen in het centrum van de kern Deurningen. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrenst door het woonperceel Molemansstraat 2, aan de oostzijde door de nieuwbouw ter plaatse van Hoofdstraat 36, aan de zuidzijde door de Hoofdstraat en het tegenover gelegen Café Pelle's en aan de westzijde door de Molemansstraat. Navolgende afbeelding geeft de situering van het plangebied weer.
Afbeelding 1.2: Luchtfoto plangebied (Bron: www.bingmaps.com)
1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Deurningen, Hoofdstraat 38" bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding;
- regels;
- toelichting.
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen "gelezen" worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt toch een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. In hoofdstuk 3 komt het relevante ruimtelijk beleid aan de orde. In Hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan de voor het plan relevante milieu aspecten. Hoofdstuk 5 bevat een beschrijving van het plan. De juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling is opgenomen in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 en 8 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Ruimtelijke Structuur
Historisch kaartmateriaal toont dat de meeste boerderijen in de 17e, 18e en 19e eeuw verspreid liggen langs de doorgaande wegen, zoals de Hoofdstaat, met een kleine concentratie nabij de kruising van deze wegen met de Deurninger beek (zuidelijk ten opzichte van de huidige kern). De kern van Deurningen wordt nu gedomineerd door de negentiende en twintigste eeuwse bebouwing. Deze bebouwing is ontstaan bij de kerk. Het kerkdorppatroon bepaalt in sterke mate het huidige aanzicht van Deurningen, slechts aan de rand van het dorp kan nog iets van het oude esdorp teruggevonden worden.
Het plangebied is in de nabijheid van het kerkplein gelegen. Dit plein heeft door de inrichting als verblijfsgebied, de aanwezigheid van een horecaterras en een paar detailhandelsvoorzieningen, de uitstraling van een dorpskern.
Afbeelding 2.1: Foto's bestaande situatie omgeving plangebied
2.2 Functionele Structuur
Het overgrote deel van de bebouwing in Deurningen heeft een woonfunctie. De basisvoorzieningen zijn in de kern rond het plein van de Plechelmuskerk aanwezig. Het gaat hier om een kapsalon, zonnebankstudio, een tijdschriftenwinkel en een café /restaurant. Voor de centrum- en verzorgingsfunctie is Deurningen aangewezen op Hengelo of Oldenzaal.
2.3 Bestaande Situatie Plangebied
In de huidige situatie is ter plaatse van het plangebied voormalige café De Eik gesitueerd. Dit pand is sinds enige tijd leegstaand.
Het plangebied is naast de aanwezige bebouwing volledig verhard.
Afbeelding 2.2: Foto's bestaande situatie plangebied
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening van Nederland is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De uitvoering van dit rijksbeleid wordt gewaarborgd in de AMvB Ruimte, waarin met juridisch bindende regels de nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn vastgelegd, die moeten doorwerken in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is een strategische nota op hoofdlijnen waarin het nationaal ruimtelijk beleid en de daarbij behorende doelstellingen tot 2020 zijn opgenomen. Hoofddoel is het scheppen van ruimte voor de ruimtevragende functies. Het Rijk mengt zich niet in kwesties op microniveau maar stuurt op hoofdlijnen. Het motto is, “Decentraal wat kan, centraal wat moet”.
Een belangrijk element in de visie vormt de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur (RHS). In de RHS zijn de gebieden en netwerken opgenomen die in belangrijke mate ruimtelijk structurerend zijn voor Nederland. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de Ecologische hoofdstructuur, de Nationale Landschappen en de mainports Schiphol en Rotterdam.
Het rijk heeft voor de RHS een grotere verantwoordelijkheid dan daarbuiten. Buiten de RHS stelt het rijk zich terughoudend en selectief op. Hier is het beleid gericht op het waarborgen en zo mogelijk vergroten van de basiskwaliteit. De primaire verantwoordelijkheid voor deze kwaliteit ligt bij de provincies.
3.1.2 Ladder voor Duurzame Verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder geldt bij stedelijke ontwikkelingen zoals bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur, indoorsport en leisure. In het bestemmingsplan moet een motivatie worden opgenomen of er aan de hand van de duurzaamheidsladder gekeken is of het project past bij de regionale behoefte en of de functies binnenstedelijk kunnen worden gerealiseerd. Het Bro bepaalt dat voor ondermeer bestemmingsplannen de treden van de ladder moeten worden doorlopen.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
De ladder bestaat uit drie treden (de 3 B's):
Trede 1.: Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan;
Trede 2.: Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties;
Trede 3.: Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.
In een handreiking zijn deze treden als volgt weergegeven:
Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstelijking levert de volgende resultaten op:
Gelet op het feit dat het plan slechts de realisatie van 6 woningen betreft, kan niet gesteld worden dat het plan voorziet in een woningbouwlocatie of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (zie hiervoor o.a. uitspraak RvSt 11 juni 2014, 201306888/1/R2).
De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing.
3.2 Provinciaal Beleid
Het provinciaal beleid van Overijssel is vastgelegd in een integraal document namelijk de Omgevingsvisie Overijssel. Om het provinciaal beleid juridisch te borgen heeft de provincie Overijssel de omgevingsverordening Overijssel vastgesteld. In deze paragraaf is het initiatief getoetst aan beide documenten.
3.2.1 Omgevingsvisie
In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van onze provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren. Provinciale Staten heeft de Omgevingsvisie op 1 juli 2009 en op 3 juli 2013 de actualisatie van de Omgevingsvisie vastgesteld.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus. Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De drie niveaus komen hieronder aan de orde.
1. Generieke beleidskeuzes (of)
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Met het plan wordt in plaats van een voormalige horecalocatie ruimte geboden voor 6 woningen. Bestaande bouwmogelijkheden zullen vervangen worden door nieuwe bebouwing, binnen het stedelijk gebied van Deurningen. Hiermee wordt voldaan aan het beleid tot zuinig ruimtegebruik zoals dit door de provincie met de SER-ladder wordt nagestreefd.
In de kaarten behorende bij de generieke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie is het plangebied aangewezen als uitsluitingsgebied voor windmolens vanwege de ligging in het nationaal landschap, mogelijk zoekgebied zoutwinning en als matig geschikte locatie voor warmte/ koude opslag in de bodem. Voor het realiseren van woningbouw hebben bovenstaande generieke beleidskeuzes geen gevolgen.
Het derde aspect dat in dit geval moet worden beoordeeld is de ligging binnen het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. Nationale Landschappen zijn gebieden met internationaal unieke landschappelijke kwaliteiten en in samenhang daarmee, bijzondere natuurlijke en recreatieve activiteiten. In Nederland zijn in totaal 20 gebieden aangewezen als Nationaal Landschap. Landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van nationale landschappen moeten behouden blijven duurzaam beheerd en waar mogelijk worden versterkt. In samenhang hiermee zal de toeristisch-recreatieve betekenis toenemen. Uitgangspunt voor het ruimtelijk beleid is "behoud door ontwikkeling". Ruimtelijke ontwikkelingen zijn dus mogelijk, mits de kernkwaliteiten van het landschap behouden blijven of worden versterkt ('ja, mits'-regime).
In de AMvB Ruimte is dit "ja, mits'-principe ook juridisch vastgelegd. Daarbij zijn de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Noordoost Twente concreet benoemd:
- de grote mate van kleinschaligheid;
- het groene karakter;
- samenhangend complex van essen, beken, kampen en moderne ontginningen.
Onderhavig initiatief is gelegen in het centrum van het kerkdorp Deurningen en heeft geen gevolgen voor het Nationaal landschap Noordoost Twente. Conform het motto decentraal wat kan, zal de verantwoordelijkheid voor de inrichting van het ruimtelijk gebied binnen het nationale landschap Noordoost Twente wordt neergelegd bij decentrale overheden.
Voor het overige zijn er ten aanzien van de generieke beleidskeuzes geen vermeldenswaardige aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Van grote belemmeringen is niet gebleken.
2. Ontwikkelingsperspectieven (waar)
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang.
Het plangebied is aangeduid als 'woonwijk' binnen het ontwikkelingsperspectief 'dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus (breed spectrum woon- werk- en mixmilieus)'. Het ontwikkelingsperspectief 'woonwijk' verzet zich niet tegen de bouw van woningen als vervanging van het bestaande horecapand.
3. Gebiedskenmerken (hoe)
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De nieuwe ontwikkeling moet zoveel mogelijk aansluiten bij de gebiedskenmerken. De voor onderhavige locatie geldende lagen met bijbehorende gebiedskenmerken zijn:
- natuurlijke laag: dekzandvlakte
- laag van het agrarisch cultuurlandschap: essenlandschap
- stedelijke laag: bebouwingschil 1955 - nu
- lust en leisurelaag: niet van toepassing
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de stedelijke laag. Met de realisatie van het plan wordt geen afbreuk gedaan aan de kenmerken van het essenlandschap. Het landschapskenmerk is nu bebouwd gebied waarop de voorgenomen invulling aansluit.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling niet in strijd is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde beleid.
3.2.2 Omgevingsverordening
In de omgevingsverordening heeft de provincie regels ter bescherming van het provinciaal belang vastgelegd. De genoemde beleidsonderwerpen uit de omgevingsvisie is in de omgevingsverordening vastgelegd in voor gemeenten bindende regels. Uit de behandeling van de provinciale omgevingsvisie is gebleken dat het initiatief niet in strijd is met het provinciaal beleid. Hiermee is het initiatief niet strijdig met de regels uit de omgevingsverordening Overijssel.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Dinkelland
De Structuurvisie Dinkelland bevat een integrale, ruimtelijke en functionele toekomstvisie voor de gemeente Dinkelland. De Structuurvisie is op 10 september 2013 door de gemeenteraad van Dinkelland vastgesteld. Feitelijk betreft de Structuurvisie een actualisering en integratie van het bestaande beleid. Naast een integrale beleidsvisie geeft de visie de regionale positionering en inbreng van de gemeente Dinkelland in de regio Twente aan.
Hoofdambitie van de Structuurvisie is: "Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van een unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde en weerbare economie".
Om deze hoofdambitie te kunnen realiseren zijn vijf hoofdkeuzes gemaakt:
- 1. de gemeente zet in op 10 vitale woonkernen, met een concentratie van de meest kostbare gemeenschapsvoorzieningen in de hoofdkernen Denekamp, Ootmarsum en Weerselo;
- 2. het versterken van het economisch profiel door het realiseren van compenserende werkgelegenheid in de agrarische sector en het bevorderen van de economische betekenis van de toeristisch-recreatieve sector;
- 3. het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied;
- 4. het bevorderen en versterken van recreatie en toerisme;
- 5. het bevorderen van de bereikbaarheid en de verkeersveiligheid.
Met betrekking tot de kern Deurningen wordt ingezet op de volgende punten:
- Het borgen van de woonfunctie en basisvoorzieningen in de kern en buurtschappen voor eigen gemeenschap;
- Woningbouw is voorzien langs de rand van de Deurninger Es (capaciteit ongeveer 30 woningen). Als nieuwe locatie op langere termijn is uitloopgebied naast Koehorstmaat in beeld. Door dit gebied loopt een hoogspanningsleiding, dit legt beperkingen op de uitbreidingsmogelijkheden. Bij ontwikkeling van de Koehorstmaat is het van belang de (toekomstige) ontsluiting naar de provinciale weg te herprofileren (opwaarderen van het huidige pad);
- Wonen: locaties De Eik en Bijen (voormalige Welkoop);
- Bedrijven: geen nieuwe uitleg na Veldzijde;
- Versterken historische structuur;
- Groene Buffer tussen Deurningen en Hengelo. Hengelo groeit richting Deurningen. Een groene buffer tussen de twee kernen voorkomt dat Deurningen door Hengelo wordt ingekapseld;
- Harde begrenzing Deurningerstraat en de Vliegveldstraat (binnen contouren bouwen);
- Meandering Deurningerbeek;
- Open gebied tussen het tuincentrum en de zuivelboerderij aan de Vliegveldstraat behouden.
Afbeelding 3.1: Kaart toekomstvisie Deurningen (Bron: Structuurvisie Dinkelland)
Met het initiatief wordt een voormalig horecalocatie in het centrum herontwikkeld ten behoeve van een inbreidingslocatie voor woningbouw. Daarbij is het plangebied in de structuurvisie opgenomen als locatie voor het realiseren van nieuwe woningen. De ontwikkeling is hiermee in lijn met de structuurvisie Dinkelland.
3.3.2 Woonvisie 2011+
In de Woonvisie 2011+ wordt het volgende toekomstbeeld van de gemeente Dinkelland geschetst:
"Dinkelland is in 2020 een aantrekkelijke agrarisch-toeristische gemeente met drie verzorgingskernen (Denekamp, Ootmarsum en Weerselo) en zes woonkernen. Alle kernen hebben een diversiteit aan groene woonmilieus. In de verzorgingskernen wil de gemeente onder meer de grotere gemeenschapsvoorzieningen en woningen voor ouderen concentreren".
Uit de provinciale prognose ten aanzien van de woningmarkt blijkt dat de woningbehoefte in Dinkelland voor de periode 2009 - 2020 960 woningen bedraagt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de behoefte aan nieuwbouw voor 75-plussers (260 woningen) en van overige doelgroepen (700 woningen). Naast de behoefte aan nieuwbouwwoningen voor senioren bestaat er een behoefte aan het ‘opplussen’ van 260 bestaande woningen tot seniorenwoning. Dit omdat ouderen liever in hun eigen woning blijven wonen dan verhuizen.
Aanvullend op de provinciale prognose voor de woningmarkt heeft de gemeente eigen onderzoek laten verrichten. Hieruit is gebleken dat de gemiddelde woningbezetting in Dinkelland sneller daalt dan de provinciale prognose aangeeft. Oorzaken hiervan zijn het meerekenen en oplossen van inwoonsituaties en het inlopen van het woningtekort uit het verleden. De gemeentelijke prognose voor de woningmarkt komt hierdoor uit op in totaal 1590 woningen tot 2020.
Het concrete woningbouwprogramma voor de kern Deurningen tot 2020 is in de woonvisie vastgesteld op totaal 57 woningen. Van deze 57 woningen zijn 7 woningen gereserveerd ter plaatse van het plangebied. Met onderhavig plan worden hier 6 woningen gerealiseerd. Het initiatief is hierdoor niet in strijd met de woonvisie van gemeente Dinkelland.
Nieuwe Woonvisie
In december 2014 is door de gemeenteraden van de Twentse gemeenten ingestemd met de Regionale Woonvisie Twente 2015-2025 “Natuurlijk Wonen in Twente”. Onderdeel van de regionale woonvisie is een actieprogramma, waaruit een vijftal onderwerpen is geselecteerd voor het maken van regionale afspraken. In dit kader is van belang het thema “Programmeren en zuinig ruimtegebruik”. Uitgangspunt in de Regionale Woonvisie Twente is dat gemeenten mogen bouwen voor de lokale behoefte, hetgeen getoetst wordt aan de Primosprognoses voor elke gemeente afzonderlijk. Leidend voor woningbouwaantallen is de huishoudensontwikkeling volgens die prognoses. Medio 2015 hebben er onder begeleiding van de STEC-groep inventarisaties plaatsgevonden van harde en zachte plannen, sloopopgaves etc. Het plan voor de herontwikkeling van café De Eik in Deurningen met een zestal woningen maakt deel uit van die inventarisatie wat betreft de nog zachte plannen. Voor Dinkelland geldt dat de huishoudensontwikkeling volgens zowel de Primosprognose 2013, Primosprognose 2014 als de Primosprognose 2015 een stijgende lijn laten zien. Het gemiddelde van die cijfers zal uitgangspunt zijn voor het woningbouwcontingent in de nieuwe Woonvisie. De aantallen welke met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt passen binnen de huishoudensontwikkeling en zijn bovendien woningen die binnen bestaand stedelijk gebied worden gepland, hetgeen een positief aspect is volgens de Ladder voor duurzame verstedelijking waarbij zuinig ruimtegebruik een belangrijk pre is. Afgezet tegen de optelsom van harde en zachte plannen is er in verhouding tot de huishoudensontwikkelling zelfs nog een marge voor niet voorziene plannen van ruim 30%.
3.3.3 Beleidsnota inbreidingslocaties
De gemeenteraad van Dinkelland heeft op 26 januari 2016 de "Beleidsnota Inbreidingslocaties" vastgesteld. In deze beleidsnota staan beleidsregels geformuleerd met betrekking tot woningbouw op inbreidingslocaties. Conform de beleidsregels dient een ontwikkeling getoetst te worden aan:
- verschillende beleidsnota's zoals de Rijkstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte (zie paragraaf 3.1.1), de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel (zie paragrafen 3.2.1. en 3.2.2.), de Structuurvisie Dinkelland (zie paragraaf 3.3.1) en de Woonvisie (zie paragraaf 3.3.2);
- stedenbouwkundige aspecten zoals aansluiting op de omgeving en toevoeging kwaliteit aan de omgeving. Plannen worden in dit kader voorgelegd aan de kwaliteitsgroep. Deze kwaliteitsgroep heeft ten aanzien van onderhavige situatie een positief advies afgegeven;
- Prioriteringscriteria. In de beleidsnota zijn de criteria benoemd waarbij een ontwikkeling aan in ieder geval één criteria dient te voldoen:
- 1. de sanering van een (milieuhinderlijk) bedrijf uit de woonomgeving;
- 2. het vervangen van een reeds langer leegstaande gebouw zoals een horecapand, winkelpand of schoolgebouw;
- 3. Het oplossen van een stedenbouwkundig ongewenste situatie;
- 4. Het bijdragen aan het realiseren van gemeentelijk beleid, zoals opgenomen in een structuurvisie, woonvisie of bestemmingsplan.
Geconcludeerd kan worden dat onderhavige ontwikkeling voldoet aan in ieder geval criteria 2, 3 en 4.
Gelet op het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling passend is binnen de kaders uit de Beleidsnota Inbreidingslocaties 2016.
3.3.4 Welstandsnota (2004)
Het gemeentelijk welstandsbeleid is vastgelegd in de Welstandsnota gemeente Dinkelland (mei 2004). De welstandsnota bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstandsaspecten getoetst zullen worden. Het legt voor een bepaald gebieden beoordelingskader vast. Dit is opgesteld vanuit een visie op de toekomst van het gebied en vanuit een beeld van aanwezige waarden. Er worden criteria benoemd die ertoe moeten bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. Afhankelijk van de waarde van het gebied en de ambitie van de gemeente kan het kader meer of minder streng zijn. De gemeente Dinkelland onderscheidt drie niveaus van welstandstoezicht:
- BASIS niveau van welstand;
- PLUS niveau van welstand;
- BIJZONDER niveau van welstand.
Voor de dorpsbebouwing rondom oude es, voor de kernen Lattrop, Tilligte, Deurningen en Saasveld, geldt een PLUS niveau van welstand. In gebieden waarvoor het PLUS niveau van welstand van toepassing is, wordt naast de criteria uit de BASIS toets ook getoetst op deelaspecten die te maken hebben met de gevelaanzichten en de belangrijkste detailleringen van het bouwwerk. Het bouwwerk wordt dus uitgebreider op de architectonische kwaliteiten beoordeeld. Daarbij wordt gelet op kenmerkende massaverhoudingen, schaal en maat, plaatsing van gevelelementen in het vlak, verticaliteit / horizontaliteit, hiërarchische verhoudingen tussen gevelelementen onderling en de vormgeving van gevelelementen. Ook wordt gelet op de specifieke materiaalkeuze en de materiaalkleur van de hoofdvlakken. Dit PLUS niveau van welstand is gericht op het handhaven van bestaande karakteristieken en kwaliteiten. Nieuwe ontwikkelingen vragen om een zorgvuldige afstemming. De kwaliteit moet bijdragen aan de bestaande karakteristiek en samenhang. Bouwopgaven mogen daaraan op eigen wijze invulling geven. Dit regime zal worden toegepast in gebieden waar de ruimtelijke kwaliteiten en samenhang van belang zijn, maar die ook enige dynamiek kunnen verdragen.
Het plangebied ligt in de kern van Deurningen, waar het PLUS niveau van welstand van toepassing is. Het initiatief is al in een vroeg stadium van de planvorming door de kwaliteitsgroep van Dinkelland beoordeeld op redelijke eisen van Welstand. De kwaliteitsgroep heeft een overwegend positief advies uitgebracht over het plan. De definitieve welstandsbeoordeling zal plaatsvinden in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen.
Ontwerpnota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen
De gemeenten Dinkelland en Tubbergen zijn voornemens gezamenlijk een actuele welstandsnota vast te stellen. Hiertoe heeft het ontwerp van de "Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen" vanaf 30 december 2015 voor 6 weken ter inzage gelegen. Naar verwachting zal deze nota in de loop van 2016 vastgesteld worden.
Op grond van de Nota Omgevingskwaliteit is de omgeving van het plangebied gekwalificeerd als "midden omgeving'. De welstandsbeoordeling in deze gebieden is gericht op het behouden en versterken van de basiskwaliteiten van de gebieden. Bij de welstandsbeoordeling wordt vooral gekeken of het bouwplan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (van hoofdvorm tot materiaal en detail). Afhankelijk van het soort bouwwerk komen de volgende beoordelingsmodellen voor:
- ‘Ambtelijk’: alleen kleine bouwwerken van- en voor de voorgevel worden getoetst. Deze toets vindt ambtelijk plaats. Bouwplannen achter de voorgevel zijn toetsvrij.
- ‘Stadsbouwmeester’: de stadsbouwmeester toetst.
- ‘Q-team’: het Q-team beoordeelt en kan daarbij in overleg treden met de initiatiefnemer en/of ontwerper.
Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling heeft het Q-team meerdere keren het stedenbouwkundig getoetst. Het plan is naar aanleiding van de adviezen van het Q-team aangepast waarna het definitieve plan positief beoordeeld is.
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden, Onderzoek En Verantwoording
4.1 Algemeen
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreide informatie wordt verwezen naar onderzoeksrapportages, welke als bijlage bij deze toelichting zijn gevoegd.
4.2 Archeologie
In 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.
De gemeente Dinkelland heeft gemeentelijk archeologiebeleid ontwikkeld dat op 27 mei 2008 is vastgesteld. In dat beleid zijn vrijstellingen opgenomen van de plicht tot het doen van een onderzoek. Deze vrijstelling zijn hierna weergegeven.
- vrijstelling van de onderzoeksverplichting bij bodemingrepen dieper dan 40 cm voor plangebieden met een omvang kleiner dan 2.500 m2 waarbinnen gebied met een hoge archeologische verwachting valt;
- idem voor plangebieden met een omvang kleiner dan 5.000 m2 in gebieden waarbinnen gebied met een middelmatige archeologische verwachting valt;
- algemene vrijstelling voor plangebieden of ingrepen met een lage archeologische verwachting;
- algemene vrijstelling voor delen van verwachtings- of bufferzones die als verstoord op de verwachtingskaart zijn aangegeven;
- aan elke vrijstelling wordt de voorwaarde verbonden dat tijdens (bouw)werkzaamheden (amateur)archeologen in de gelegenheid worden gesteld om waarnemingen te verrichten en dat gelegenheid wordt geboden om archeologisch (nood)onderzoek toe te staan.
Toetsing plangebied
Het plangebied is gelegen in een lage archeologische verwachting waardoor conform het gemeentelijk archeologiebeleid geen onderzoek hoeft plaats te vinden. Het plangebied is tevens gelegen in een bufferzone rondom een historisch erf, adelijk huis of watermolen. Hiervoor geldt dat enkel onderzoek hoeft plaats te vinden bij bodemingrepen groter dan 2.500 m2. Het plangebied is ruim kleiner dan 2.500 m2. Daarnaast is de locatie in de huidige situatie reeds grotendeels bebouwd waardoor eventuele waarden in de grond waarschijnlijk reeds verstoord zijn.
"
Afbeelding 4.1: Uitsnede archeologische verwachtings- en advieskaart (plangebied blauw omcirkeld)
Conclusie
Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen archeologische waarden verstoord. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is op grond van het gemeentelijk beleid niet benodigd. Indien tijdens de werkzaamheden een archeologische vondst wordt gedaan, dan geldt de wettelijke meldingsplicht (Monumentenwet 1988 art. 53): "Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is, meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister."
4.3 Akoestiek
4.3.1 Wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of vaststelling van een Wro-procedure een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. De te realiseren woningen zijn aan te merken als geluidsgevoelige functie, zoals bedoeld in de Wgh. In het kader van wegverkeers-, spoorweg- en vliegverkeerslawaai zijn daarom wettelijke normen van toepassing.
Toetsing plangebied
Het plangebied is niet gelegen binnen de wettelijke geluidzone van een weg, spoorweg en/of vliegverkeer. De in de omgeving gelegen wegen hebben een 30 km/uur regime en daarmee geen wettelijke geluidzone. Derhalve is toetsing aan de normen uit de Wet geluidhinder niet aan de orde. In het kader van een goed woon- en leefklimaat en toetsing aan de gemeentelijke beleidsnota 'Gebiedsgericht geluidbeleid' wordt navolgend wel nader ingegaan op het wegverkeerslawaai.
In 2008 is door de gemeenteraad van Dinkelland de nota Gebiedsgericht geluidsbeleid vastgesteld. Het doel van het gemeentelijk geluidsbeleid is het behouden van de goede kwaliteiten en het benutten van kansen om voor de verschillende gebieden binnen de gemeente de geluidskwaliteit te verbeteren.
De gemeente Dinkelland is hiertoe opgedeeld in verschillende gebieden. In regionaal verband is gekozen voor de gebiedsindeling volgens de MILO-systematiek (Milieukwaliteit In de LeefOmgeving). De MILO-systematiek houdt bij de gebiedsindeling rekening met het functioneel ruimtegebruik van een gebied. Op basis van het functioneel gebruik van de ruimte is de gemeente onderverdeeld in een zevental gebieden:
- natuur;
- extensiveringsgebied;
- buitengebied;
- woongebied;
- centrum;
- gemengd gebied;
- bedrijventerrein.
Voor ieder gebied is het geluidsbeleid voor de thema's industrielawaai en wegverkeerslawaai een passende geluidskwaliteit opgenomen. In dit kader is de het thema 'woongebied' relevant. Het geluidsthema zal worden bezien in het kader van de geluidsbelasting richting de omgeving. De geluidskwaliteit geeft aan wat de ambitie is voor dat gebied. Het gebied waar de beoogde herontwikkeling plaatsvindt, is aangemerkt als "woonwijk'. Voor 'woonwijk' geldt een ambitiewaarde voor wegverkeerslawaai van 43 dB (etmaalwaarde) en een bovengrens van 53 dB (etmaalwaarde). Dit komt overeen met de geluidsklasses 'redelijk rustig' en 'onrustig'.
Afbeelding 4.1: Weergave geluidsklasses (Bron: Beleidsnota Gebiedsgericht Geluidbeleid gemeente Dinkelland)
De verschillende wegen in de omgeving van het plangebied hebben een 30 km/uur regime. Op grond van de Wet geluidhinder geldt voor dergelijke wegen geen geluidzone. Door de gemeente is in het goede van een goede ruimtelijke ordening de geluidbelasting ter plaatse van het plangebied wel inzichtelijk gemaakt. Uit de uitgevoerde berekening (zie bijlage 2) blijkt dat de geluidbelasting ter hoogte van het plangebied 48 dB bedraagt. De geluidbelasting vanwege de Hoofdstraat is hiermee lager dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder en is ruim binnen de bandbreedte uit het gemeentelijke geluidbeleid gelegen. Aangezien de verkeersintensiteiten op de Molemansstraat aanzienlijk lager zijn dan op de Hoofdstraat kan worden gesteld dat de geluidbelasting vanwege deze weg lager is dan die van de Hoofdstraat. Geconcludeerd kan worden dat qua 'akoestiek' er ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Aangezien de wegen in de omgeving van het plangebied geen wettelijke geluidzone hebben, is toetsing aan de normen uit de Wet geluidhinder niet aan de orde. Gelet op de resultaten uit akoestisch onderzoek in de directe nabijheid van het plangebied kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van de toekomstige woningen sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat, in overeenstemming met het gemeentelijk geluidbeleid.
4.3.2 Industrielawaai
Om in het kader van een goede ruimtelijke ordening aan te tonen dat er met de herontwikkeling van het plangebied sprake is van een goed woon en leefklimaat is het initiatief getoetst aan de gemeentelijke beleidsnota: Gebiedsgericht geluidsbeleid.
Nota Gebiedsgericht geluidsbeleid
Voor het plangebied geldt op grond van het gemeentelijk geluidsbeleid voor industrielawaai een ambitiewaarde van 45 dBA (etmaalwaarde) en een bovengrens van 55 dBA (etmaalwaarde).
Toetsing plangebied
Voor het aspect industrielawaai is de geluidsbelasting van het nabijgelegen horecapand café Pelle's onderzocht. Dit onderzoek is als bijlage 1 van deze toelichting opgenomen. Uit het onderzoek zijn de volgende conclusies opgenomen:
Uit de toetsing volgt dat voor de voorgevels van de woningen geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat als gevolg van stemgeluid op het terras of luide muziek uit de zaal van Pelle's.
Stemgeluid wordt conform de voorschriften van het Activiteitenbesluit niet getoetst dus dat is voor Pelle 's geen beperking. Door extra geluidisolatie van de voorgevels van de woningen kan het binnenniveau t.g.v. stemgeluid voldoende worden gewaarborgd zodat toekomstige bewoners geen hinder vanaf het terras hoeven te ondervinden.
Om rekening te houden met de rechten van Pelle's wordt voor muziekgeluid uitgegaan van de bovengrenswaarde van 55 dBA (etmaalwaarde) uit het geluidbeleid. Voor Pelle ´s is het van belang dat dit wordt vastgelegd met een maatwerkvoorschrift. Met de verhoogde norm is de kans aanwezig dat luide muziek uit de zaal bij de woningen zwak herkenbaar is.
Er van uitgaande dat de voorgevels van de woningen extra worden geïsoleerd tot tenminste een geluidwering van 28 dBA is het binnenniveau zowel t.g.v. muziekgeluid uit de zaal als stemgeluid op het terras voldoende gewaarborgd. Daarmee is ook sprake van een goed woon- en leefklimaat voor de woningen, in de woningen ontstaat door voldoende geluidisolatie geen geluidhinder door Pelle's. De woningen hebben de tuin aan de achterzijde en aan deze zijde is een geluidluwe zijde aanwezig.
4.4 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening van het bestemmingsplan is het zaak door middel van een bodemonderzoek de bodemgesteldheid van het plan inzichtelijk te maken. Indien sprake is van bodemverontreiniging dient een afweging plaats te vinden over de te realiseren functies op dan wel nabij betreffende verontreiniging alsmede voor de mogelijke kosten omtrent bodemsanering. De kwaliteit van de bodem dient uiteindelijk zodanig te zijn, dat zij geen belemmering oplevert voor de ter plaatse te realiseren bebouwing, c.q. functies.
Toetsing plangebied
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door Aveco de Bondt in 2003 een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied.
Uit dit onderzoek is gebleken dat ter plaatse van het plangebied lokaal sprake is van een sterke verontreiniging met minerale olie. De op basis van dit onderzoek aangetroffen omvang van de verontreiniging betreft ca. 5 m3. In het grondwater zijn slechts matig verhoogde gehalten aan arseen en minerale olie aangetroffen. De gehalten aan arseen zijn te verklaren door een natuurlijke oorzaak, de gehalten aan minerale olie hebben een relatie met de verontreiniging in de grond.
Gelet op de relatieve geringe omvang van de aangetroffen sterke verontreiniging, lijkt er geen sprake te zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan wordt hierdoor niet belemmerd.
Na de sloop van de bestaande bebouwing, in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning, zal een actueel bodemonderzoek uitgevoerd worden. Gelet op de in het uitgevoerde bodemonderzoek uit 2003 aangetroffen verontreiniging zal de verwijdering van bebouwing beneden het maaiveld (funderingen etc.) pas plaats kunnen vinden na afondingen van het bodemonderzoek en eventuele nadere onderzoeken cq. sanering.
Conclusie
Op basis van de beschikbare gegevens ten aanzien van de milieuhygiënische bodemgesteldheid kan worden geconcludeerd dat de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling vanwege de bodemgesteldheid niet wordt belemmerd. Wel zal nog aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden in het kader van de vergunningverlening.
4.5 Externe Veiligheid
De risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn regels gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Bevi. In het kader hiervan moet bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzocht worden of:
- er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen, maar ook bepaalde bedrijfsgebouwen) enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
- er (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.
De risico's worden in twee maten gemeten: het plaatsgebonden risico (voor individuen) en het groepsrisico (voor groepen mensen).
Een bestemmingsplan moet voldoen aan de wettelijke grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en aan de oriënterende waarde voor het groepsrisico.
Beleidsnota Extern veiligheidsbeleid “Hoe veilig wil de gemeente Dinkelland zijn?” (2007)
De gemeente Dinkelland heeft gemeentelijk beleid ten aanzien van externe veiligheid opgesteld (Beleidsnota Extern veiligheidsbeleid “Hoe veilig wil de gemeente Dinkelland zijn?”, vastgesteld 20 maart 2007). De gemeente Dinkelland heeft de verplichtingen zoals vastgelegd in het BEVI, BEVB en BTEV omgezet in lokaal beleid. Hieruit blijkt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente plaatsvindt over de weg. Hierbij bestaan geen risicovolle aandachts- of knelpunten.
Toetsing plangebied
De volgende risicobronnen zijn mogelijk van invloed op de voorgenomen ontwikkeling:
- Bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
- Bedrijven die op grond van overige milieuwetgeving afstandsnormen voor veiligheid bezitten, zoals het Vuurwerkbesluit of het Activiteitenbesluit (bijv. propaantanks).
- Het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water.
- Het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
- Electromagnetische straling.
Bij de toetsing aan bovenstaande aspecten is ondermeer gebruik gemaakt van de provinciale risicokaart.
Bedrijven - Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Aan de Deurningerstraat 62 is een LPG-tankstation gelegen, het plangebied is echter buiten het invloedsgebied van het lpg-vulpunt gelegen. In de directe omgeving zijn verder geen bedrijven gevestigd die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Bedrijven - Overige Veiligheidswetgeving
In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen welke op grond van overige wetgeving een risico vormen voor onderhavige ontwikkeling.
Transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water
Wegen, spoorwegen en vaarwegen met structureel en grootschalig vervoer van gevaarlijke stoffen liggen niet in de buurt van het plan.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen hogedruk aardgasleidingen gesitueerd. Het normale gasnet voor huishoudens en bedrijven valt niet binnen het kader van externe veiligheid.
Elektromagnetische straling
Er zijn in de omgeving van het plangebied geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn.
Conclusie
In de omgeving van het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig die van negatieve invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
Bedrijven welke zijn gelegen in de nabijheid van het plangebied kunnen een beperking opleveren voor de (gewijzigde) invulling van dat gebied. Hiervan is sprake indien de invulling plaatsvindt met milieugevoelige functies, zoals woningen. Ook kan de realisatie van een bedrijf binnen een plangebied van nadelige invloed zijn op woningen buiten het plangebied. In de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering (2009)" zijn voor een scala aan milieubelastende activiteiten richtafstanden gegeven waarbinnen mogelijk hinder voor woningen kan ontstaan.
In de publicatie wordt onderscheidt gemaakt tussen de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Het milieuaspect dat de grootste richtafstand met zich meebrengt is bepalend voor de
milieucategorie waarin de betreffende milieubelastende activiteit is ingedeeld. De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk. Indien de aard van de omgeving dat rechtvaardigt kan een lagere omgevingskwaliteit worden nagestreefd dan die in een rustige woonwijk. In dat geval kunnen de kleinere richtafstanden voor een gemengd gebied worden aangehouden.
Toetsing plangebied
In de omgeving van het plangebied zijn aan de Hoofdstraat verschillende detailhandelsvestigingen (milieucategorie 1: richtafstand 0 m voor gemengd gebied) aanwezig. Deze bedrijven zijn passend binnen een dorpscentrum, hebben een geringe milieubelasting en hebben derhalve geen negatief effect op het toekomstige woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. De nieuwe woningen leveren tevens geen belemmering op ten aanzien van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van deze bedrijven.
Naast detailhandel is tegenover het plangebied een horecabedrijf gesitueerd (café Pelle's). Een dergelijke inrichting heeft een richtafstand ten opzichte van een gemengd gebied van 10 meter voor het aspect 'geluid'. Het plangebied is op ongeveer 10-15 m. van het café gelegen. De overige milieufactoren, ten aanzien van geur, fijnstof en gevaar leveren voor de nieuwe ontwikkeling geen belemmeringen op.
Ondanks dat het plangebied buiten de richtafstand van het café is gelegen, is in het kader van de beoordeling of voldaan wordt aan een goede ruimtelijke ordening een akoestisch onderzoek naar industrielawaai uitgevoerd. In paragraaf 4.3.2 wordt hierop nader ingegaan.
Conclusie
Met het akoestisch onderzoek is aangetoond dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening de nieuwe woonfunctie aan de Hoofdstraat geen belemmering oplevert voor het woon en leefklimaat van de nieuwe woningen en andersom het realiseren van de woningen geen belemmeringen opleveren voor het gebruik van de bestaande planologische en milieuruimte van de omliggende horecabedrijven.
4.7 Luchtkwaliteit
De luchtkwaliteitseisen staan gegeven in de Wet luchtkwaliteit (Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2). Als kan worden aangetoond dat aan één of een combinatie van voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid. Deze voorwaarden zijn:
- a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
- b. een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- c. een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie van fijn stof en stikstofdioxide;
- d. een project is genoemd of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.
Besluiten en Regelingen welke gekoppeld zijn aan de Wet luchtkwaliteit zijn ondermeer de
Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Deze algemene maatregel van bestuur, verder te noemen het "Besluit nibm", geeft aan wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Dat is het geval als de toename van fijn stof of stikstof niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie (maximaal 1,2 µg/m3 ). Concreet betekent dit dat de toevoeging van 1.500 woningen of 100.000 m2 kantoorruimte aan een enkele ontsluitingsweg) als niet relevant wordt bestempeld.
Bij ieder (ruimtelijk) project moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Toetsing plangebied
Wet luchtkwaliteit
De NIBM-grens voor woningbouwlocaties (3% criterium) is maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg. Aangezien het onderhavige project betrekking heeft op de realisatie van slechts 6 woningen, valt de ontwikkeling aan te merken als een project dat niet in betekende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.
Goede ruimtelijke ordening
Naast de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de luchtkwaliteit, moet worden bezien of er voor de te realiseren woningen voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Uit de jaarlijkse monitoring, die in het kader van de Nationaal Samenwerkings-programma Luchtkwaliteit (NSL) wordt uitgevoerd, blijkt dat de grenswaarden voor luchtverontreinigende stoffen in de omgeving van Deurningen niet worden overschreden.
Conclusie
Op basis van de toetsing van de voorgenomen ontwikkeling en de situatie ter plaatse van het plangebied kan geconcludeerd worden dat:
- ten aanzien van luchtkwaliteit het Besluit 'niet in betekende mate' van toepassing is. Daarnaast is er geen sprake van een feitelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden. De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het te realiseren plan;
- de luchtkwaliteit ter plaatse ruimschoots onder de gestelde grenswaarden uit de Wet milieubeheer blijft. Hiermee wordt voldaan aan een goede leef/luchtkwaliteit voor huidige en toekomstige bewoners rondom en in het plangebied.
4.8 Flora En Fauna
Bij elk ruimtelijk plan dient, rekening te worden gehouden met de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet (Ffwet) regelt de soortbescherming van de in Nederland in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De wet verbiedt handelingen of ontwikkelingen die de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten in gevaar kan brengen (artikel 8 t/m 12). Daarnaast geldt een algemene zorgplicht, wat inhoudt dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, beschermd of niet.
Toetsing plangebied
Aangezien op voorhand negatieve effecten op de flora en fauna niet kunnen worden uitgesloten, is door Tuitert Natuuronderzoek een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 3 toegevoegd. Hieruit zijn de volgende zaken naar voren gekomen:
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Het voorgenomen plan leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de Natuurbeschermingswet 1998 ten aanzien van Natura 2000-gebieden en/of Beschermde natuurmonumenten. Verdere toetsing in de vorm van een verslechteringstoets of een passende beoordeling of het aanvragen van een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 is niet aan de orde.
Ecologische Hoofdstructuur
Het voorgenomen plan leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de provinciale ruimtelijke verordening van Overijssel ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur. Verdere toetsing in de vorm van een "Nee, tenzij-toets" is niet aan de orde.
Soortenbescherming
Het plangebied vormt geschikt leefgebied voor enkele algemeen voorkomende soorten zoals egel en huisspitsmuis. Het betreft algemeen beschermde soorten (tabel 1 Ffwet) waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet geldt. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is niet aan de orde. Wel is de zorgplicht uit artikel 2 Flora- en faunawet op deze soorten van toepassing.
Een deel van de bebouwing is geschikt als nestplaats van huismus en als verblijfplaats voor vleermuizen. Aanwezigheid van deze zwaarder beschermde soorten kan niet op voorhand worden uitgesloten. Aan de hand van aanvullend veldonderzoek dient vastgesteld te worden in hoeverre daadwerkelijk vaste rust- en verblijfplaatsen van huismus en vleermuizen aanwezig zijn. Voor het aantasten van vaste rust- en verblijfplaatsen van deze soorten is een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet noodzakelijk.
Andere zwaarder beschermde soorten planten of dieren zijn niet in het plangebied aangetroffen en zijn ook niet te verwachten vanwege het ontbreken van geschikte biotoop in het plangebied.
Aanvullend onderzoek
Het aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen is in het najaar van 2015 gestart. Paarplaatsen van vleermuizen zijn in het najaarsonderzoek niet aangetroffen. In het voorjaar van 2016 zal het onderzoek naar kraamverblijven van vleermuizen plaatsvinden alsmede het huismusonderzoek.
Conclusie
Met uitzondering van mogelijke effecten op vleermuizen en/of huismus, heeft de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve consequenties voor beschermde flora en fauna. Aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen en/of huismus zal voorafgaand aan de sloop van het bestaande pand uitgevoerd moeten worden.
4.9 Verkeer En Parkeren
Met het initiatief worden zes woningen mogelijk gemaakt. Op grond van de Beleidsnotitie "Bouwen & Parkeren 2014" is berekend hoeveel parkeergelegenheid gerealiseerd moet worden.
In de beleidsnotitie wordt qua parkeerbehoefte onderscheid gemaakt in centrumgebieden en de rest van de bebouwde kom. Deurningen is ingedeeld in het gebiedstype 'rest bebouwde kom'. Voor de grondgebonden woningen geldt conform het beleid een parkeernorm van 2,2 pp/woning en voor de appartementen een norm van 1,9 pp/appartement. Gelet op de specifieke woningtypologie kan voor de grondgebonden woningen een parkeernorm van 2,0 pp/woning (vergelijkbaar met de parkeernorm voor rijtjeswoningen) aangehouden worden. Op basis hiervan dient het plan te voorzien in 12 parkeerplaatsen. In onderhavige ontwikkeling is hiermee rekening gehouden waardoor de ontwikkeling geen negatieve effecten heeft op de parkeersituatie in de omgeving van het plangebied.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen neg atieve consequenties ten aanzien van de aspecten 'verkeer' en 'parkeren'.
4.10 Water
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde "korte procedure" is toegepast. Het Waterschap heeft voor het plan een standaard paragraaf van toepassing verklaard. Deze is navolgend weergegeven.
4.10.1 Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
4.10.2 Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
4.10.3 Wateraspecten plangebied
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via (de gekozen optie wordt hieronder bevestigd met ja):
- een gemengd stelsel
- een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geinfiltreerd
- een gescheiden stelsel: hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater
- hemelwater wordt afgevoerd naar een hemelwaterriool van een verbeterd gescheiden stelsel: ja
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
4.10.4 Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.
De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Inleiding
De bestaande bebouwing ter plaatse van het plangebied zal worden gesloopt. In plaats hiervan zullen in totaal 6 woningen worden gerealiseerd inclusief bijbehorende bebouwing, tuinen en parkeerplaatsen.
5.2 Stedenbouwkundige Opzet
De stedenbouwkundige hoofdopzet voorziet in de realisatie van drie afzonderlijke bouwmassa's. Hiermee wordt qua schaal en massa aangesloten bij de bebouwingskarakteristieken van Deurningen.
De bouwmassa's worden uitgevoerd in twee bouwlagen met kap. De goot- en nokhoogte van de woningen bedraagt respectievelijk ca. 6 en 10 meter.
Ter plaatse van twee van de drie bouwmassa's worden twee-onder-één-kap woningen gerealiseerd. Het derde bouwblok (op de hoek van de Hoofdstraat en de Molemansstraat) worden twee appartementen (type maisonnette) gerealiseerd.
Op navolgende afbeeldingen zijn de toekomstige plattegrond en gevelaanzichten van de toekomstige situatie weergegeven.
Afbeelding 5.1: Plattegrond toekomstige situatie
Afbeelding 5.2: Gevelaanzichten toekomstige bebouwing
Hoofdstuk 6 Juridisch Bestuurlijke Aspecten
In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.
Onderdelen bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. Een toelichting op de bestemmingen is hieronder opgenomen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Hoofdstukopbouw van de regels
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels.
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
- 2. Bestemmingsregels.
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels en gebruiksregels opgenomen die specifieker ingaan op bijvoorbeeld de bouwhoogte, situering van gebouwen en de toegestane functies. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. De mogelijkheid voor kleine wijzigingen aan het bouwvlak is opgenomen met een wijzigingsbevoegdheid.
- 3. Algemene regels.
In het derde hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Deze bepalingen hebben betrekking op het gehele plan. Het betreffen achtereenvolgens algemene regels, zoals een anti-dubbeltelregel en algemene gebruiksregels.
- 4. Overgangs- en slotregels.
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Deze zijn vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
Digitaal bestemmingsplan
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Op 1 januari 2010 zijn ook de digitale onderdelen van de Wro van kracht geworden. De consequentie hiervan is dat vanaf 1 januari 2010 alle ruimtelijke besluiten genoemd in de Wro digitaal gemaakt moeten worden en elektronisch beschikbaar gesteld moeten worden.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd, op dezelfde manier worden verbeeld en uitwisselbaar zijn. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten worden gemaakt. De SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden en voldoet hiermee aan alle vormvereisten, met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
6.1 De Bestemmingen
Voor onderhavige bestemmingsplanherziening is alleen de bestemming "wonen" met bijbehorende aanduidingen en maatvoeringen van toepassing. Voor het opstellen van deze bestemmingsplanregels is zoveel mogelijk aangesloten bij het onlangs inwerking getreden bestemmingsplan "Deurningen". Hieronder volgt een toelichting op de wijze, waarop de bestemming "verkeer" en "wonen" is vormgegeven.
6.1.1 Verkeer
De gronden binnen de bestemming Verkeer zijn bestemd voor wegen en straten en alle daarbij horende voorzieningen ten behoeve van het bestemmingsverkeer. Binnen de bestemming Verkeer zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, toegestaan.
6.1.2 Wonen
Functie
Gronden met de bestemming Wonen zijn bedoeld voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, speelvoorzieningen, wegen en paden en andere voorzieningen.
Bebouwingsmogelijkheden
Binnen de bestemming 'Wonen' is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. In dit plan is bepaald dat maximaal zes woningen zijn toegestaan binnen het bouwvlak van de bestemming 'Wonen'.
Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak gebouwd worden. De goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 6 en respectievelijk 10 meter, zoals op de verbeelding is aangegeven.
Voor bijbehorende bouwwerken is bepaald dat deze zowel binnen als buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd. Het gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken is afhankelijk van de perceelsgrootte. In dit geval mag het gezamenlijke oppervlak van de bijbehorende bouwwerken 85 m2 per woning bedragen.
Aangezien twee bijbehorende bouwwerken afwijken van de standaardregels ten aanzien van minimale afstand tot de voorgevel en ten aanzien van maximale goothoogte zijn hiervoor maatwerkregels opgesteld. Op de verbeelding zijn hiervoor de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - 1' en 'specifieke bouwaanduiding - 2' opgenomen.
Ter waarborging dat voldoende parkeerplaatsen van de woningen zullen worden gerealiseerd is in de 'Overige regels' een koppeling gemaakt met de gemeentelijke parkeerbeleidsregels. Hiermee is geregeld dat het gebruik van de woonbestemming enkel is toegestaan, wanneer de aanleg en instandhouding van voldoende parkeervoorzieningen heeft plaatsgevonden.
Tot slot mogen binnen deze bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Voor de maximale bouwhoogte is onderscheid gemaakt in erf- en terreinafscheidingen, kunstobjecten en overige bouwwerken.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Op basis van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Op basis van artikel 6.12, tweede lid kan in afwijking van het eerste lid de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen. Als gevallen als bedoeld in artikel 6.12, tweede lid wordt onder andere aangewezen de gevallen waarin er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f van het Besluit ruimtelijke ordening. Aan deze onderdelen wordt voldaan, waardoor geen exploitatieplan hoeft worden vastgesteld.
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, conform artikel 3.4 Awb, gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Bro is het bestemmingsplan toegezonden aan het Rijk, de provincie Overijssel en het Waterschap. Het Waterschap is via de digitale watertoets geïnformeerd over en betrokken bij het plan.