Vliegveldstraat 41 - Beekdal, Deurningen
Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland
Vastgesteld op 26-11-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.2 plan:
het bestemmingsplan "Vliegveldstraat 41 - Beekdal, Deurningen" met identificatienummer NL.IMRO.1774.DEUBPVLIEGVELDST41-VG01 van de gemeente Dinkelland.
1.3 aan huis verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan particulieren, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.7 bed-and-breakfast:
het bieden van, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.8 bestaand:
legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is tevens bouwkundig ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is tevens functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw;
1.12 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.13 bijgebouw:
Een op zichzelf staand, vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonische zin ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist.
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een zolder en vliering;
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.21 carport:
staanplaats, stalling voor een auto onder een vrijstaand dak of afdak aan het huis;
1.22 dak:
iedere vorm van bovenbeëindiging van een gebouw;
1.23 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.24 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
1.25 erf:
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw;
1.26 geaccidenteerd terrein:
een perceel of een gedeelte van een perceel met een helling van ten minste 1:10 gemeten over een afstand van minimaal 5 m (glooiend landschap);
1.27 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.28 (hoek)erker
een bijbehorende bouwwerk met een beperkte omvang, gerealiseerd voor een naar de weg of openbaar groen gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
1.29 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.30 huishouden:
een zelfstandig dan wel samenwonend persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals keuken, sanitaire voorzieningen en entree. Bedrijfsmatige kamerverhuur en bijzondere woonvormen wordt daaronder niet begrepen;
1.31 inwoning:
het bewonen van de wooneenheid die met een woning binnen het woonhuis aanwezig is;
1.32 kap:
een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15o en ten hoogste 75o;
1.33 kelder:
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij 'bebouwing in geaccidenteerd terrein' gelegen beneden peil;
1.34 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:
het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen vergunningplicht op grond van milieuwetgeving geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning uitgeoefend kunnen worden;
1.35 mantelzorg:
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
1.36 overkapping:
een bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
1.37 parkeren:
een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen;
1.38 peil:
- a. Voor zover gelegen aan de Vliegveldstraat:
- de hoogte van de Vliegveldstraat ter plaatse van de hoofdtoegang.
- b. Voor zover gelegen aan de Beekdal:
- de hoogte van de Beekdal ter plaatse van de hoofdtoegang, plus 0,75 meter;
1.39 permanente bewoning:
bewoning door een of meer personen die niet elders over een hoofdverblijf beschikken;
1.40 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.41 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.42 verbeelding:
de analoge en digitale kaart met de bestemmingen en eventueel de aanduidingen behorend bij dit bestemmingsplan;
1.43 verdieping(en):
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn;
1.44 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of; indien het een gebouw betreft zonder of met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw, als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.45 voorgevelrooilijn:
de begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevel van het hoofdgebouw is georiënteerd, alsmede het verlengde daarvan;
1.46 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen ten behoeve en/of ten dienste van de waterhuishouding, waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, bruggen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers, voorzieningen voor infiltratie, buffering, berging en afvoer van water, voorzieningen ten behoeve van biologische waterzuivering en (secundaire en/of tertiaire) bluswatervoorzieningen;
1.47 woning:
een complex van ruimten in een gebouw uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.48 wooneenheid:
een tot zelfstandige bewoning bestemd gedeelte van een woonhuis dat, vanuit bouwtechnisch oogpunt gezien, blijvend is bestemd voor permanente bewoning, voldoet aan alle criteria die van toepassing zijn op woningen, waarbij een keuken mag ontbreken indien deze wel als voorziening aanwezig is als gemeenschappelijke voorzieningen in de woning binnen het woonhuis. De wooneenheid moet binnen het woonhuis rechtstreeks bereikbaar zijn vanuit die woning;
1.49 woonhuis:
een gebouw, dat één woning met een wooneenheid, dan wel twee woningen omvat ,die naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar zijn gelegen en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden. Alle aangebouwde bijbehorende bouwwerken maken daarbij onderdeel uit van het woonhuis;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, wolfseinden en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt. Indien deze maat wordt overschreden dient de oppervlakte van het betreffende bouwdeel te worden meegerekend bij het bepalen van "de oppervlakte van een bouwwerk".
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuin, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen/woonhuizen;
- b. erven;
- c. in- en uitritten;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke) berging en infiltratie van hemelwater.
3.2 Bouwregels
Het bouwen van bouwwerken is niet toegestaan.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2, voor het bouwen van erkers, luifels, balkons en ingangspartijen aan hoofdgebouwen die aanwezig zijn binnen de aangrenzende bestemming "Wonen", mits voldaan wordt aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 4.2.3, aanhef en onder f van deze regels.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. tuinen;
- c. erven;
- d. aan huis gebonden beroepen;
- e. mantelzorg;
- f. in- en uitritten;
- g. parkeren;
- h. voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke) berging en infiltratie van hemelwater.
4.2 Bouwregels
4.3 Algemene afwijkingsregels voor hoofdgebouwen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels voor hoofdgebouwen/woonhuizen:
- a. als er vanuit architectonisch oogpunt een hoogwaardige versterking van de ruimtelijke kwaliteit en het omgevingsbeeld wordt bewerkstelligd, mits:
- 1. de bouwhoogte van het hoofdgebouw/woonhuis ten hoogste 10,25 m zal bedragen
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. als de afwijking noodzakelijk is als gevolg van aanpassingen om het hoofdgebouw/woonhuis duurzaam te maken.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van (bou)werk of van werkzaamheden
Het is zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag verboden om binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - boomkruinen' (bouw)werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
Deze bepaling is van toepassing voor werkzaamheden op of aan de bomen, die ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - boomkruinen' aanwezig zijn.
Deze bepaling is eveneens van toepassing op het oprichten van bouwwerken binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - boomkruinen'. Daarbij zal moeten worden aangetoond middels een Bomen Effect Analyse (BEA) dat de (bouw)werken en werkzaamheden geen nadelige effecten teweeg brengen voor de bomen binnen deze zone en evenmin op de duurzame instandhouding ervan.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
6.1 10%-regeling
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, af te wijken van de regels van het plan ten behoeve van een vermeerdering van de voorgeschreven maten en percentages, met uitzondering van de inhoud, de maximale hoogte en de oppervlakte van de bouwwerken, mits de vermeerdering niet meer dan 10% bedraagt.
6.2 Afweging
Een in 6.1 genoemde afwijking van het plan kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de milieusituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- e. de sociale veiligheid;
Artikel 7 Overige Regels
7.1 Parkeergelegenheid
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 8.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het 8.1 sub a met maximaal 10%.
- 3. 8.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 8.2 sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in 8.2 sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. 8.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan: Vliegveldstraat 41 - Beekdal, Deurningen.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Dinkelland, gehouden op ............
.................... , voorzitter
.................... , griffier
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Inrichtingsplan
Bijlage 2 3d-uitwerking Inritten Beekdal
Bijlage 3 Inrichtingsschets Groen En Inritten Beekdal
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Vliegveldstraat 41 is een relatief kleine woning aanwezig op een ruime kavel met een oppervlakte van 3050 m2. Het hele perceel is bestemd voor "Wonen". Alleen het perceelsgedeelte aan de Vliegveldstraat is ingericht en in gebruik voor het wonen. De achterzijde van het perceel grenst aan het nieuwbouwwijkje "Deurninger Es". Dit perceelsgedeelte is ingericht als weiland.
Initiatiefnemer wil met toepassing van het gemeentelijk Inbreidingsbeleid drie clusters met een wooncombinatie van jongeren met ouderen realiseren. Daarvoor moet het bouwvlak van de bestaande woning aan de Vliegveldstraat worden vergroot. De twee nieuwe inbreidingsclusters worden achter op het perceel, aan de Beekdal gesitueerd. Daarvoor worden twee extra bouwvlakken opgenomen binnen de bestemming "Wonen". Binnen elk bouwvlak wordt het mogelijk een wooncombinatie van jong met oud te realiseren. Dit kan in de vorm van inwoning of volledig gescheiden van elkaar. Deze unieke combinatie voorziet in de specifieke woningbehoefte van de kern Deurningen en past in de omgeving.
Het onderhavige bestemmingsplan vormt de planologische-juridische basis om het planinitiatief te realiseren.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Ligging
Het plangebied omvat het huidige woonperceel Vliegveldstraat 41, Deurningen en ligt binnen de dorpskern van Deurningen. Het betref het middelste van drie relatief grote woonpercelen aan de noord-oostzijde van de weg, ter hoogte van de dorpsentree, tussen de Deurningeresweg en de Wilthuisstraat. In Bijlage 1 bij deze toelichting is het bestaande straatbeeld en de situaring aan de Vliegveldstraat weergegeven. Aan de overzijde van de weg is een kaasmakerij/agrarisch bedrijf aanwezig. De achterzijde van het perceel grenst aan de Beekdal, de ontsluitingweg van het nieuwbouw woonwijkje "Deurninger Es". Aan de noordzijde, grenst het perceel aan een bestaand speelterrein. Het perceel is kadastraal bekend, gemeente Weerselo, Sectie N, nummer 493. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied binnen Deurningen weergegeven.
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in Afbeelding 1.2 zwart omkaderd weergegeven, inclusief de directe omgeving van het plangebied. De plangrens valt samen met de kadastrale perceelsgrens. De kavelgrens is als juridische plangrens overgenomen in de bij dit plan behorende en daar deel van uitmakende verbeelding.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het perceel Vliegveldstraat 41 geldt het bestemmingsplan "Deurningen" zoals vastgesteld op 29 januari 2013. Verder gelden de bestemmingsplannen "Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland", vastgesteld op 29 mei 2018 en "Paraplubestemmingsplan kernen gemeente Dinkelland", vastgesteld op 5 juli 2021, voor zover daarmee het bestemmingsplan "Deurningen" is aangevuld of gewijzigd.
Het perceel heeft de enkelbestemming "Wonen" met daarbinnen een bouwvlak ter plaatse van de bestaande woning Vliegveldstraat 41. Een hoofdgebouw moet binnen het bouwvlak gerealiseerd worden en het bestaande aantal woningen mag niet uitgebreid worden. Het is niet toegestaan een woning te gebruiken voor de huisvesting van meer dan één huishouding. De maximaal toegestane bouw- en goothoogte van het hoofdgebouw bedraagt 10, respectievelijk 6 meter. Er mag maximaal 250 m2 aan bijbehorende bouwwerken gerealiseerd worden en het achtererf mag worden afgeschermd met een erfafscheiding van maximaal 2 meter hoog.
In Afbeelding 1.3 is een uitsnede uit de verbeelding van het bestemmingsplan "Deurningen" opgenomen.
Het realiseren van de drie clusters met elk een wooncombinatie van jong en oud is niet mogelijk omdat er maar één bouwvlak aanwezig is waarbinnen maar één (bestaande) woning is toegestaan. Om het plan te realiseren wordt het bestaande bouwvlak aan de Vliegveldstraat vergroot en worden in de Verbeelding twee nieuw bouwvlakken aan het Beekdal opgenomen. Binnen de drie bouwvlakken wordt een wooncombinatie van jong met oud mogelijk gemaakt, in de vorm van inwoning dan wel twee aaneengebouwde maar gescheiden woningen.
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het onderhavige bestemmingsplan 'Vliegveldstraat 41 - Beekdal, Deurningen' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
- Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1774.DEUBPVLIEGVELDST41-VG01);
- Bijlagen bij de toelichting;
- Regels;
- Bijlagen bij de regels.
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang “gelezen” worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.
1.5 Leeswijzer
In deze toelichting op het bestemmingsplan wordt na deze inleiding in Hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt zowel ingegaan op de huidige situaties ter plaatse van het plangebied, als op de ontwikkelingen die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 het van toepassing zijnde nationale, provinciale en gemeentelijke beleid beschreven. Hoofdstuk 4 bevat de toets van het bestemmingsplan aan de omgevingsaspecten als bodem, geluid, luchtkwaliteit, etc. In Hoofdstuk 5 wordt een nadere toelichting gegeven op de wijze waarop de regels zijn vormgegeven. Tot slot bevatteen de hoofdstukken 6 en 7 informatie over de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied ligt tussen de Vliegveldstraat en de recent gerealiseerde nieuwbouwwijk Deurninger Es. Het plangebied wordt door een forse coniferenhaag gescheiden in twee delen. Binnen het plandeel aan de Vliegveldstraat is een woning met verdieping en zadeldak aanwezig. De woning heeft een relatief beperkte oppervlakte (ca. 65 m2) en inhoud (< 500 m3). Bij de woning is ongeveer 75 m2 aan bijbehorende bouwwerken aanwezig, bestaande uit een aanbouw/garage en een vrijstaand schuurtje. Dit plandeel is verder ingericht als tuin.
Het plandeel aan de zijde van het woonwijkje Deurninger Es is ingericht als weiland/ponyweide maar is niet meer als zodanig in gebruik.
In afbeelding 2.1 is de bestaande bebouwing, haag en gebruikssituatie goed te onderscheiden.
2.2 Toekomstige Situatie
Het planinitiatief voorziet in de realisatie van drie woonclusters, met elk een woning voor jongeren in combinatie inwoning of een aangebouwde zelfstandige woning voor ouderen. Aan de Vliegveldstraat wordt één cluster gerealiseerd op de plek van de huidige woning met bouwvlak. Het bouwvlak wordt daarvoor verdiept en aan de rechterzijde uitgebreid. De bouwmassa en goot- en bouwhoogte worden afgestemd op de huidige situatie en op de bestaande woningen Vliegveldstraat 39/39A en Vliegveldstraat 43/43A, aan weerszijden van het perceel. Op beide buurpercelen is sprake van inwoonsituaties in woningen met een relatief robuuste uitstraling. De nieuwe bouw- en gebruiksmogelijkheden aan de Vliegveldstraat 41 passen in het straatbeeld met een drietal brede kavels met daarbij passende bouwmassa's (zie ook Bijlage 1 bij deze toelichting).
Aan de achterzijde grenst het perceel Vliegveldstraat 41 aan het nieuwbouwwijkje Deurninger Es. Dit perceelsgedeelte bestaat uit een onbruik geraakt weilandje. Binnen dit perceelsgedeelte zijn twee clusters met de wooncombinatie voor jong en oud voorzien. Net als aan de Vliegveldstraat. De woonclusters worden ontsloten vanaf de Beekdal, het ontsluitingsweggetje van de Deurninger Es. De bouwmassa en beeldkwaliteit van deze woonclusters wordt afgestemd op de bebouwing van de Deurninger Es. Er is sprake van een bestaand en te behouden kenmerkend hoogteverschil van 60 tot 80 cm met de "Deurninger Es". Vanwege dit hoogteverschil worden de toegestane bouw- en goothoogte voor de hoofdgebouwen ten opzichte van het maaiveld aan de Beekdal 0,75 meter lager dan die binnen het nieuwbouwwijkje. Om de stedenbouwkundige kwaliteit verder te borgen mogen de woonclusters alleen binnen de daarvoor opgenomen bouwvlakken gerealiseerd worden.
Binnen elk bouwvlak is voldoende ruimte en breedte om een wooncombinatie met jong en oud te realiseren. Om de ruimtelijke kwaliteit te borgen zijn de bouwvlakken op 8 meter en meer uit de kavelgrens geprojecteerd, met een ruime onderlinge tussenruimte. Bovendien wordt de open groene randzoom met wegtalud versterkt door extra groenelementen langs de Beekdal op te nemen. Binnen de extra brede voortuinen is geen bebouwing toegestaan. Daarvoor is een aparte bestemming "Tuin" opgenomen in het plan. Het kenmerkende talud blijft behouden door het aantal inritten te beperken tot twee en keerwandjes toe te passen. Met deze uitvoering en inrichting blijft er, samen met het wegtalud langs de Beekdal, sprake van een relatief brede open en groene overgangszone.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- Duurzaam economisch groeipotentieel;
- Sterke en gezonde steden en regio's;
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Relevantie en conclusie in verband met het onderhavige plan
Met het plan is sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan de toelichting van het bestemmingsplan moet voldoen als dat plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen is ruimte nodig. Dat heeft een extra impact als die ruimte niet beschikbaar is binnen het bestaande stedelijk gebied. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en de plek waar die is voorzien.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De zogenaamde Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens opgenomen om te bepalen wanneer er sprake is van een "nieuwe stedelijke ontwikkeling". Uit de jurisprudentie van de Raad van State volgt dat bij 11 woningen geen sprake van een "nieuwe stedelijke ontwikkeling" (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel (ABRvS 25 maart 2015; CLI:NL:RVS:2015:953).
Relevantie en conclusie in verband met het onderhavige plan
Het voorliggende plan voorziet in 2 nieuwe woonclusters met zelfstandige wooneenheden/woningen voor jong en oud aan de Beekdal. Ook is een extra wooneenheid voorzien op de locatie Vliegveldstraat 41. In totaal 5 extra wooneenheden/woningen en dus minder dan 11. Er is daarmee geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing en vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren.
Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat de provincie ruimte wil bieden voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus tot stand willen brengen. Dynamiek ziet de provincie als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. Dit wordt gedaan door in te zetten op een evenwichtige afweging van beleidsambities waaronder waterveiligheid, een gezond milieu en goede volksgezondheid. Daarnaast wordt ook gestuurd op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap.
Om de omgevingsvisie tot uitvoering te brengen bevat deze een uitvoeringsmodel. In dat model staan de stappen 'of', 'waar' en 'hoe' centraal. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing. Soms is deze sturing normstellend, maar meestal is de sturing richtinggevend of inspirerend.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die ruimtelijke onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De Omgevingsverordening richt zich dan ook - net zo breed als de Omgevingsvisie Overijssel - uitsluitend op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat regels worden gesteld op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, natuur, water en bodem. Het uitgangspunt 'decentraal wat kan, centraal wat moet' is toegepast bij de flexibiliteitsbepalingen in de verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen. Het onderhavige plan is getoetst aan de relevante regels uit de provinciale verordening. In de navolgende hoofdstukken wordt daar nader op ingegaan.
3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus. Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling passend is binnen het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving. In navolgende afbeelding wordt het uitvoeringsmodel weergegeven.
De betreffende niveaus worden hierna toegelicht waarbij het plan wordt getoetst aan het betreffende niveau uit het uitvoeringsmodel.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Dinkelland
De gemeenteraad van de gemeente Dinkelland heeft op 31 maart 2021 "Mijn Omgevingsvisie Dinkelland" vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Dinkelland, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Dinkelland en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.
De omgevingsvisie "Mijn Omgevingsvisie Dinkelland" gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:
- 1. We doen het samen.
- 2. We geven het goede voorbeeld.
- 3. We wentelen niet af op volgende generaties.
- 4. We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.
De gemeente Dinkelland wil kernen waar het lekker wonen is, waar bedrijvigheid is en waar mensen werk kunnen vinden. Maar vooral ook kernen waar ruimte is om elkaar te ontmoeten en om samen te komen.
De inwoners zien hun leefomgeving veranderen. Het wordt moeilijker om voorzieningen in stand te houden. Dit geldt voor winkels, horeca, kerken, kultuurhuizen, sportvoorzieningen en scholen. Aan de andere kant ziet de gemeente ook nieuwe plannen en combinaties van functies van onderop die kernen juist krachtiger maken.
Van oudsher zijn inwoners van de kernen gewend om de leefbaarheid van hun omgeving in eigen hand te nemen en te zorgen dat het er goed toeven is. Het versterken van de leefbaarheid van de kernen wordt door inwoners en gemeente via MijnDinkelland al langer samen opgepakt. Dit wil de gemeente Dinkelland voortzetten aan de hand van vier speerpunten:
- voldoende voorzieningen;
- aantrekkelijk wonen;
- ruimte voor ondernemen;
- leefbare openbare ruimte.
Op basis van de gemeentelijke waardenkaart is het plangebied met een lichtgrijze kleur aangemerkt als “Landelijke kernen”.
Voor de "Landelijke kernen" worden de volgende waarden benoemd in de omgevingsvisie:
- kernen met kleinschalige bebouwing verbonden met het buitengebied;
- rafelige en afwisselende dorpsranden;
- een groene omgeving;
- aanwezigheid van ontmoetingsplekken;
- in veel kernen met een kerk als belangrijkste gebouw in het dorpssilhouet;
- tevens is er op enkele plekken karakteristieke bebouwing aanwezig.
Met betrekking tot nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ziet de gemeente in deze gebieden graag:
- een kleinschalige bebouwingsbeeld;
- de aanwezigheid van en zicht op groen en bomen in de kern;
- het behoud van (het zicht op) de kerk en de beleefbaarheid van karakteristieke bebouwing;
- mogelijkheden om te ontmoeten;
- de verbondenheid met het buitengebied;
- de afwisselende dorpsrand;
- de zichtbaarheid en toegankelijkheid van het omringende landschap met waardevolle cultuurhistorische elementen.
De gemeente wil graag kernen waar het lekker wonen is. Kernen met voldoende voorzieningen, ruimte voor ondernemen, een leefbare openbare ruimte en betaalbare woningen. Het aantal en het soort woningen moet passen bij de vraag. Inwoners moeten voor hun woning zoveel mogelijk in hun eigen gemeente terecht kunnen. Ook is het belangrijk dat woningen voor elke doelgroep bereikbaar en toegankelijk zijn. Uitgangspunt is dat de gemeente graag binnen de bestaande grenzen van een kern wil bouwen. In de meeste gevallen gaat het om plekken die verbeterd moeten worden of plekken waarvan de bestaande functie vervalt.
Relevantie en conclusie in verband met het onderhavige plan
In de huidige woningmarkt is de beschikbaarheid van woningen voor de doegroepen jongeren en senioren in Deurningen een knelpunt. De clustercombinatie van wooneenheden voor jongeren samen met ouderen in het voorliggende plan voorziet in die behoefte. Door de clustering en de (familiaire) band tussen de jongere en ouderen zijn de woningen beter financierbaar en betaalbaar. Bijkomend voordeel is dat er eenvoudig over en weer zorg en steun verleend kan worden binnen handbereik. De woningen worden verder levensloopbestendig uitgevoerd. De te realiseren woningen passen daarmee bij de vraag, zijn toegankelijk voor de betreffende doelgroepen en de locatie bevindt zich in het de bestaande bebouwde omgeving. De ontwikkeling is passend bij de locatie.
Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met "Mijn Omgevingsvisie Dinkelland".
3.3.2 Woonvisie 2021+
Op 5 juli 2021 is de nieuwe Woonvisie 2021+ vastgesteld door de gemeenteraad van Dinkelland. De Woonvisie is een plan, dat gaat over het realiseren van voldoende betaalbare woningen in de koopsector variërend van rijwoningen, twee-onder-een-kapwoningen, appartementen, vrijstaande woningen en levensloopbestendige woningen.
De gemeente ziet dat het aantal ouderen de aankomende jaren zal toenemen. Om in hun woningvraag te voorzien zet de gemeente in eerste instantie in op het toevoegen van levensloopbestendige woningen. Daarmee wordt doorstroming gecreëerd; senioren verhuizen naar een levensloopbestendige woning en maken zo weer een gezinswoning vrij voor een jonger, groter huishouden.
De Woonvisie 2021+ is een uitwerking van de omgevingsvisie en op 5 juli 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. In de Woonvisie 2021+ is de extra woonbehoefte in kwantitatieve en kwalitatieve zin voor de periode 2020 - 2025 bepaald. De spreiding van dit woningbouwprogramma is gekoppeld aan vier onderscheiden deelgebieden:
- Grote kernen (Denekamp, Ootmarsum, Weerselo);
- Overige kernen;
- Buitengebied;
- Transformatie/knelpunten.
In afbeelding 3.7 is beoogde bouwprogramma uit de Woonvisie 2021+ voor de periode 2020 - 2025 opgenomen.
In totaal is er een behoefte aan 515 extra woningen. Omdat in de praktijk een deel van de woningbouwplannen vertraagd wordt of uiteindelijk niet doorgaat moeten er 665 woningen (130%) in de woningbouwprogrammering worden opgenomen. Voor "transformatie en knelpunten" zijn in totaal 70 woningen geprogrammeerd en 90 op basis van 130%.
In kwalitatieve zin (soorten/types woningen) blijkt dat er met name voor starters en ouderen behoefte is aan extra woonvoorzieningen. Voor ouderen is daarbij extra aandacht nodig voor het langer zelfstandig blijven wonen, al of niet in combinatie met zorgverlening. Een groot deel van de nieuwe woningen moet daarom als levensloopbestendige woning gerealiseerd worden. Deze woningen zijn en blijven ook aantrekkelijk voor (jongere) leeftijdsgroepen.
De woningbehoefte kan per kern verschillen. De richtinggevende behoefte per kern is daarom nader geconcretiseerd in een lokaal Kwaliteitskader. Voor de kern Deurningen levert dat het volgende beeld op voor de doelgroepen starters, gezinnen/doorstromers en senioren:
Starters:
Er is behoefte aan goedkope koopwoningen en woningen in het middensegment.
Gezinnen/doorstromers:
Beperkte opgave voor betaalbare woningen omdat de voorraad groot is en de doelgroep krimpt.
Senioren:
Er is behoefte aan levensloopgeschikte woningen waarbij gestreefd moet worden naar een flexibel woonproduct dat zowel voor senioren als starters aantrekkelijk is.
Nieuwe woningbouwinitiatieven worden getoetst aan dit lokale Kwaliteitskader.
Uitgangspunt van de Woonvisie 2021+ is dat de nieuwbouwopgave zoveel mogelijk op inbreidingslocaties binnen de bebouwde kom wordt gerealiseerd. Onderkend wordt wel dat er voor een aantal kernen maar beperkte mogelijkheden bestaan voor inbreiding.
Relevantie en conclusie in verband met het onderhavige plan
Het planinitiatief voor de realisatie van 3 clusters met wooneenheden voor jong en oud voorziet in de woonbehoefte van Deurningen voor specifiek starters en ouderen. De (in-)wooncombinatie maakt het bovendien mogelijk dat ouderen, ook in een zorgsituatie, samen met familie in de vertrouwde omgeving van Deurningen kunnen blijven wonen. Mantelzorg door naasten betekent ook dat minder aanspraak op overheidszorg nodig is.
Met de bouw van twee geclusterde wooneenheden is er niet alleen sprake van nieuwbouw en doorstroming van of naar voor de doelgroepen jongeren en ouderen passende woonruimte. Met de clustering is ook de haalbaarheid en betaalbaarheid van het plan gegarandeerd. De financiering van de geclusterde woningen komt voor de gezamenlijke rekening van de startende jongeren en de meeliftende ouderen. Beide partijen dragen naar rato van de eigen draagkracht bij aan de financiering van de wooncluster als geheel. Daarbij speelt een belangrijke rol dat de ouderen ( veelal de (schoon-)ouders) bij doorstroming kunnen beschikken over een behoorlijk eigen vermogen bij verkoop van de te verlaten woning. De geclusterde planopzet betekent dat het planinitiatief haalbaarheid en betaalbaar is. Het inbreidingsplan past zowel kwalitatief als kwantitatiefheid prima in het woningbouwprogramma uit de Woonvisie 2020+ en sluit naadloos aan op de in de visie geformuleerde doelstellingen.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
4.2 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. De laatste wijzigingen zijn op 1 juli 2023 doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstige belangrijke milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag.
Voor een activiteit die benoemd is in de C-lijst van het Besluit milieueffectrapportage moet een MER-rapport worden opgesteld waarin de ernstige belangrijke milieugevolgen voor het milieu worden beoordeeld en afgewogen. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, dan geldt er een MER-beoordelingsplicht. Uit die MER-beoordeling volgt of er wel of niet een MER-rapportage moet worden opgesteld. Daar moet dan een aanmeldnotitie voor opgesteld worden. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. In de plantoelichting kan dan gemotiveerd worden dat het planinitiatief geen zodanig belangrijk invloed op het milieu heeft dat een milieueffectrapportage moet worden doorlopen.
Voor activiteiten die niet benoemd zijn in de C- en D-lijst van de Bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is er geen specifieke (vorm-vrije) MER-beoordeling nodig. In de plantoelichting wordt ingegaan op de milieuaspecten in verband met het plan.
Toets
Het plan maakt de realisatie mogelijk van drie woonclusters met elk twee woningen. De planlocatie is bestemd als "Wonen". Op de locatie is één woning aanwezig. Als gevolg van het plan zijn derhalve 5 extra woningen met extra bijbehorende bouwwerken mogelijk. Met de realisatie van de woningen wordt het bemesten en het houden van vee in het weilandgedeelte definitief beëindigd.
Onder D 11.2 van de Bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage wordt een "stedelijk ontwikkelingsproject" benoemd als een activiteit met mogelijk ernstige belangrijke milieugevolgen voor het milieu. De m.e.r.-beoordelingsplicht geldt voor projecten met een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Het onderhavige project is daarmee niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.
In principe kan onder de drempelwaarde volstaan worden met een vormvrije MER-beoordeling in de plantoelichting. Als het bij het planinitiatief niet om een "stedelijk ontwikkelingsproject" gaat is een vormvrije Mer-beoordeling niet nodig.
In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:
"Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook "dorpen" hieronder vallen. Wat "stedelijke ontwikkeling" inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen."
De kwalificatie is afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. Als het bebouwde oppervlak weinig toeneemt en de ruimtelijke uitstraling van een project op de omgeving relatief beperkt is, is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Hierbij speelt bijvoorbeeld mee hoe de verhouding van het project met de overige bebouwing in de omgeving is, of groen aanwezig blijft en in hoeverre het voorgenomen gebruik verschilt van wat in het bestemmingsplan is toegestaan. Deze uitleg wordt door de Raad van State bevestigd in meerdere uitspraken (ECLI:NL:RVS:2020:2747; 18 november 2020; ECLI:NL:RVS:2020:1832; 29 juli 2020; ECLI:NL:RVS:2018:1297; 18 april 2018).
Met het onderhavige planinitiatief is er geen sprake van een "stedelijk ontwikkelingsproject". Het gaat om de realisatie van 5 extra wooneenheden/woningen op een locatie die al is bestemd voor "Wonen". De nieuwbouw is grotendeels voorzien in het achtererfgebied van de bestaande woning Vliegveldstraat 41 waarin (vergunningvrij) extra bijbehorende bouwwerken en een erfscheiding gerealiseerd kunnen worden. Bovendien voorziet het plan langs de Beekdal in een extra groene zone, in plaats van achtererfgebied. Ook de bemesting en het gebruik als weiland voor het houden van vee wordt beëindigd. De ruimtelijke uitstraling en milieueffecten met de realisatie van het plan betekenen een verbetering ten opzichte van de huidige formele en feitelijke situatie. Omdat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, is een vormvrije-beoordeling niet nodig. Uit de plantoelichting blijkt verder dat het planinitiatief geen nadelige gevolgen voor het milieu heeft.
De gemeente Dinkelland heeft derhalve een besluit vormvrije m.e.r.-beoordeling (zie Bijlage 2) genomen waarin is vastgesteld dat er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage is niet nodig.
4.3 Milieuzonering
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
Anderzijds moet er voldoende zekerheid aan bedrijven worden geboden dat zij hun activiteiten duurzaam en onder aanvaardbare voorwaarden kunnen (blijven) uitoefenen. Dit kan door milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) zo veel mogelijk te beperken binnen mogelijke hinderzones rond die bedrijven.
VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe "functiescheiding". Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een "goed woon- en leefklimaat". Bij de VNG-publicatie gaat het niet om wetgeving maar betreft het wel een algemeen door de rechter aanvaarde beoordelingsmethode.
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een "rustige woonwijk/buitengebied" en een "gemengd gebied". In een "rustige woonwijk/buitengebied" (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden "richtafstand" in acht te worden genomen. In geval van een "gemengd gebied" (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (100 meter behorende bij milieucategorie 3.2 wordt 50 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.; zie tabel 4.1).
De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Afwijken van de richtafstanden is in beginsel toegestaan. Daarbij moet gemotiveerd worden dat er ook bij de afwijkende afstand sprake blijft van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Toets
Bij het voorliggende plan is er in beginsel sprake van het omgevingstype "rustige woonwijk/buitengebied". De planlocatie ligt binnen de kern Deurningen en rondom zijn overwegend woningen aanwezig. Het plangebied grenst ook aan de doorgaande Vliegveldstraat (N737). Aan de overzijde van de Vliegveldstraat is een multifunctioneel agrarisch bedrijf aanwezig. Naast het houden van rundvee is er ook sprake van zuivelproductie, een winkelfunctie, brasserie en kinderboerderij. In zo'n situatie met functiemenging aan een doorgaande Vliegveldstraat is sprake van een zogenaamd "gemengd gebied".
Dat het plangebied in "gemengd gebied" gelegen is betekent dat de richtafstand met één stap kan worden terug gebracht. In dat geval geldt voor bedrijvigheid tot en met categorie 3.2 een richtafstand van 50 meter (in plaats van 100 meter).
Op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied, Vliegveldstraat 4-4a Deurningen" is aan de overzijde van de Vliegveldstraat een bouwvlak opgenomen voor de daar aanwezige rundveehouderij. De nevenactiviteiten van dat bedrijf (kaasmakerij, verkoop van eigen en streekeigen producten en dagrecreatieve, educatieve en sport- en speelvoorzieningen, met de daarbij behorende accommodaties en ondersteunende functies) zijn geregeld via een specifieke aanduiding op de verbeelding en in de planregels.
De nieuw te realiseren wooneenheden binnen het plangebied vormen geen milieuhinderlijke functie voor de (woon-)omgeving. Het zijn zelf wel milieuhinder gevoelige functies. Beoordeeld moet worden of ter plaatse van de nieuwe wooneenheden sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Voor een grondgebonden agrarisch bedrijf zoals aan de Vliegveldstraat 4/4a zijn in de Nota "Bedrijven en milieuzonering"van de VNG de in tabel 4.2 weergegeven richtafstanden opgenomen.
De bepalende afstand voor een "rustige woonwijk/buitengebied" bedraagt 100 meter in verband met mogelijke geurhinder. Voor een "gemengd gebied", zoals aan de Vliegveldstraat, is dat 50 meter (1 stap lager).
De afstand tussen het vergrote bouwvlak ten behoeve van de extra wooneenheid aan de Vliegveldstraat 41 en het bouwvlak van het agrarisch bedrijf aan de Vliegveldstraat 4/4a bedraagt ruim 35 meter. Het bouwvlak is ook tevens het aanduidingsvlak waarbinnen de nevenactiviteiten zijn toegestaan. In afbeelding 4.1 zijn de betreffende bouwvlakken en de afstand daartussen weergegeven.
De afstand is groter dan de richtinggevende afstanden voor stof, geur en gevaar waarbinnen mogelijk hinder of gevaar kan ontstaan. De extra wooneenheid aan de Vliegveldstraat ligt echter wel binnen de indicatieve afstand waarbinnen mogelijk sprake kan zijn van geurhinder. De vier nieuwe wooneenheden aan het beekdal liggen op een afstanden variërend van ca. 55 tot 75 meter van het agrarisch bouwvlak aan de Vliegveldstraat 4/4a. Dat is binnen de indicatieve afstand van 100 meter voor een "rustige woonwijk/buitengebied" waar mogelijk geurhinder kan ontstaan. In paragraaf 4.7 wordt daarom met betrekking tot de nieuwe wooneenheden nader ingegaan op het aspect Geur.
Voor de nevenactiviteiten gelden over het algemeen richtafstanden van 1 stap lager dan de hiervoor in tabel 4.1 genoemde richtafstanden voor een rundveehouderij binnen een "rustige woonwijk/buitengebied", respectievelijk een "gemengd gebied". Die nevenactiviteiten zullen daarmee geen hinder opleveren voor het leef- en woonklimaat binnen het plangebied. Er zijn op dit moment geen klachten bekend over de bedrijfsvoering van het genoemde bedrijf, ook niet van omwonenden die nu dichter bij de agrarische bedrijfslocatie aan de Vliegveldstraat 4/4a woonachtig zijn
4.4 Bodem
Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet in nader onderzoek bepaald worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
De bestemming "Wonen" en het gebruik van het plangebied voor woondoeleinden wijzigen niet. Er is wel sprake van een intensivering van het gebruik, met name door de realisatie van twee woonclusters binnen het deel van het plangebied met het in onbruik geraakte weiland. Er heeft daarom verkennend bureauonderzoek plaatsgevonden naar mogelijke (historische) bodemverontreinigingen, hieronder de bevindingen.
Het gehele plangebied is van oudsher in gebruik geweest als akkerland op de flank van de Deurninger Es (zie Afbeelding 4.2).
In de 30-er jaren is de woning Vliegveldstraat 43 gebouwd en in de 50-er jaren de woningen Vliegveldstraat 39 en 41. Het gaat om drie vrijstaande woningen op grote kavels. De kavels zijn vanaf het moment van de bouw van de woningen in gebruik geweest en ingericht als (moes-) tuin behorend bij de woning. Vanwege de grootte van de kavel Vliegveldstraat 41 (3050 m2) is het achterste gedeelte van de kavel, na aankoop en tot enkele jaren geleden, in gebruik geweest als ponyweide/weiland. Dit deel van het plangebied is niet bebouwd en ook nooit bebouwd geweest.
Vanuit het historisch gebruiksperspectief is er geen reden om aan te nemen dat ter plekke sprake is van bodemverontreiniging. Ook in de praktijk en tijdens het gebruik is niet gebleken van (mogelijke) bodemverontreinigingen. De planlocatie staat niet geregistreerd als potentieel van bodemverontreiniging verdachte locatie op de Regionale Bodemkwaliteitskaart Twente.
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de herziening van de bestemming zoals voorzien met dit plan. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik voor woondoeleinden.
Toekomstig grondverzet (op of van de locatie) dient te worden gemeld via het meldpunt Bodemkwaliteit. De gemeenteraad van Dinkelland heeft op 16 april 2019 de "Nota Bodembeheer Twents beleid veur oale groond 2.0" en de "Regionale Bodemkwaliteitskaart Twente" vastgesteld. De aanvulling ten aanzien van PFAS is echter nog niet vastgesteld. Bij afvoer van overtollige grond dient deze aanvullend te worden onderzocht op PFAS.
4.5 Geluid
De Wet geluidhinder biedt geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. Deze bescherming komt tot stand door middel van zonering. Voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen geldt een zogenaamde voorkeursgrenswaarde van 48 dB waaraan de geluidsbelasting moet voldoen. Het is mogelijk om een ontheffing (hogere grenswaarde) vast te stellen tot maximaal 5 dB boven de voorkeursgrenswaarde. Voor geluidsgevoelige bestemmingen langs wegen met een verkeersfunctie mag een ontheffing tot maximaal 63 dB verleend worden.
Bij de vaststelling van bestemmingsplannen met een geluidsgevoelige bestemming moet beoordeeld worden of er sprake is van een acceptabel geluidsniveau en of er eventueel maatregelen getroffen kunnen worden om dat alsnog te realiseren.
De gemeente Dinkelland heeft hiervoor gebiedsgericht geluidbeleid vastgesteld. In de "Nota Geluidsbeleid" zijn voor verschillende gebiedstypen ambitiewaarden- en bovengrenzen voor de geluidsbelasting geformuleerd. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan dienen deze grenswaarden in acht te worden genomen.
Op basis van het gemeentelijke geluidbeleid is het plangebied aangemerkt als "Woonwijk". Voor de binnen het plangebied te realiseren wooneenheden/woningen geldt in verband met verkeerslawaai een ambitiewaarde van 43 tot 48 dB ("redelijk rustig") en als bovengrens 48 tot 53 dB ("onrustig"). Langs wegen met een verkeersfunctie geldt als bovengrens 53 tot 58 dB ("zeer onrustig").
Voor industrielawaai geldt binnen het gebiedstype "Woonwijk" een ambitiewaarde van 40 tot 45 dB(A) ("rustig") en als bovengrens 50 tot 55 dB(A) ("onrustig").
Naast de "Nota geluidsbeleid" is ook een deelnota "Nota hogere grenswaarden" opgesteld. De "Nota hogere grenswaarden" beschrijft onder welke condities afgeweken mag worden van de opgestelde ambities en een hogere gevelgeluidsbelasting mag worden vastgesteld. Ook de procedure voor het vaststellen van een hogere grenswaarde wordt toegelicht.
Beide nota's zijn inhoudelijk afgestemd op de geluidsnormering uit de Wet geluidhinder.
Toets
Wegverkeerslawaai
Voor de bepaling van de geluidbelasting door het wegverkeer zijn berekeningen uitgevoerd conform Standaard Rekenmethode I, zoals bedoeld in artikel 3.2, lid 2 van het "Reken- en meetvoorschrift Geluid 2012". Er wordt voldaan aan de toepassingsvoorwaarden voor deze rekensystematiek die bedoeld is voor relatief overzichtelijke en standaard-situaties zoals aan de Vliegveldstraat.
Voor de berekening zijn de telgegevens 2022 van de Vliegveldstraat van de provincie Overijssel gebruikt , rekening houdend met een jaarlijkse verkeerstoename van 1% over een periode van 11 jaar (2033). Conform bijlage III van het "Reken- en meetvoorschrift Geluid 2012" wordt daarbij onderscheid gemaakt in de verkeerstypen (licht, middelzwaar en zwaar) en de drie dagdelen (dag, avond, nacht). Het akoestisch onderzoek met bijlage is als Bijlage 4 opgenomen bij deze toelichting.
Voor de Wilthuisstraat waren geen telgegevens bekend. De verkeersintensiteit van de Wilthuisstraat is berekend op basis van het aantal verkeersbeweging (per woning) van de woningen die (mede) ontsloten worden vanaf de Wilthuisstraat.
De gecumuleerde geluidbelasting als gevolg van het verkeer op de Vliegveldstraat en de Wilthuisstraat is berekend voor een extra wooneenheid/woning aan de Vliegveldstraat. Daarbij is uitgegaan van de voorgevelrooilijn van de bestaande woning. Als beoordelingshoogtes zij 1,5 meter (begane grond) en 4,5 meter (verdieping) aangehouden. De berekende maximale gecumuleerde geluidsbelasting aan de Vliegveldstraat bedraagt 53 dB op een waarneemhoogte van 4,5 meter. Deze waarde voldoet niet aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh en evenmin aan de gemeentelijke ambitiewaarde. Vanuit de bestaande situatie met woningen langs de Vliegveldstraat is het niet mogelijk om geluidreducerende maatregelen te treffen aan de bron en/of binnen het overgangsgebied. Zowel op grond van de Wet geluidhinder als het gemeentelijk geluidbeleid is het mogelijk om een hogere geluidsbelasting toe te staan. Langs wegen met een verkeersfunctie kan dat tot maximaal 63 dB (Wgh), respectievelijk maximaal 58 dB (gemeentelijk geluidbeleid). In dit geval kan volstaan worden met het vaststellen van een reguliere hogere grenswaarde van 53 dB voor de nieuw te realiseren wooneenheid/woning Vliegveldstraat 41a/41a.
De wooneenheden in het voormalige weiland liggen op een afstand van 39 meter en meer van de as van de Vliegveldstraat. De gecumuleerde geluidsbelasting op de gevels als gevolg van de Vliegveldstraat en de Wilthuisstraat is kleiner dan 48 dB en voldoet daarmee aan de voorkeursgrenswaarde en de gemeentelijke ambitiewaarde.
De Beekdal zelf is onderdeel van een woonerf/30 km-zone en is in die zin niet (mede-) bepalend voor de geluidbelasting. Ook bij de ruimtelijke beoordeling is er geen aanleiding om te veronderstellen dat de Beekdal tot onaanvaardbare geluidhinder leidt. Het betreft een wijkontsluitingsweggetje voor alleen een beperkt aantal woningen in het wijkje Deurminger Es. Het betreft een eenzijdig ontsloten niet-doorgaande weg.
Er is geen sprake van onaanvaardbare geluidshinder als gevolg van het wegverkeer. Wel moet er voor de nieuwe wooneenheid Vliegveldstraat 41a een hogere grenswaarde van 53 dB worden vastgesteld in verband met het wegverkeerslawaai.”
Railverkeerslawaai
Er is geen sprake van railverkeer in de omgeving van het plangebied en daarmee ook geen geluidhinder als gevolg van railverkeer.
Industrielawaai
Er is geen sprake van een gezoneerd industrieterrein in de omgeving van het plangebied en daarmee ook geen geluidhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten.
4.6 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn kaders opgenomen om een goede luchtkwaliteit te bevorderen en ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken. In de algemene maatregelen van bestuur: en de bijbehorende ministeriële regeling "Niet in betekenende mate"' is een lijst van gevallen opgenomen die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het gaat om plannen die zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd kunnen worden. Daarbij gaat het onder meer om woningbouwlocaties waar minder dan 1500 woningen worden gerealiseerd. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil een rekentool ontwikkeld waarmee voor kleinere ruimtelijke plannen de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst kunnen worden.
"Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht" (Kenniscentrum Infomil).
Toets
De realisatie van 5 extra wooneenheden ligt ver beneden de drempel van 1500 woningen waarboven onderzoek gedaan moet worden naar de luchtverontreiniging. In de onderstaande afbeelding 4.4 is de uitkomst van de rekentool van het NIBM weergegeven.
Bij realisatie van voorliggend plan worden er maximaal 50 extra voertuigbewegingen verwacht, gemiddeld 10 per wooneenheid per dag per woning/wooneenheid. Daarmee draagt het plan “niet in betekenende mate” bij aan luchtverontreiniging. Voor het aspect luchtkwaliteit is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
4.7 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
- ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
- ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
De raad van de gemeente Dinkelland heeft een Geurverordening vastgesteld waarbij de afstandsmaten van 100 en 50 meter zijn verkleind naar respectievelijk 50 en 25 meter. Daarbij geldt de voorwaarde dat de bedrijven niet hebben uitgebreid binnen de oorspronkelijke zone door daarbinnen meer dieren te houden. De Wet Geurhinder laat ruimte om de afstanden te beperken.
Toets
Het perceel Vliegveldstraat 41 ligt binnen de bebouwde kom van Deurningen. De afstand tussen het dichtstbijzijnde emissiepunt van de loopstal van het agrarisch bedrijf aan de Vliegveldstraat 4/4a en de nieuw te realiseren wooneenheid Vliegveldstraat 41a bedraagt ruim 85 meter. Daarmee wordt voldaan aan de minimale afstand van 50 meter uit de gemeentelijke Geurverordening.
Voor wijzigingen in de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf levert de nieuwbouw geen beperkingen op. De op een kleinere afstand van ca. 65 meter aanwezige woning Vliegveldstraat 43/43a is qua geurhinder maatgevend voor wijzigingen in bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf.
4.8 Externe Veiligheid
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit;
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:
- Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
- Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.
- Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
- Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Deze beleidsregels geven een overzicht van de over de weg vervoerde gevaarlijke stoffen.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
- Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
- Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Het plan voorziet in de realisatie van 5 nieuwe wooneenheden. Een woning is een kwetsbaar object. Er is onderzocht of er in het plangebied of in de omgeving van het plangebied risico's op het gebied van externe veiligheid aanwezig zijn.
Uit de inventarisatie blijkt dat op ongeveer 480 meter afstand van de nieuw te realiseren wooneenheid Vliegveldstraat 41a een risicovolle BEVI-inrichting aanwezig is. Het betreft tankstation "De Witte Beer" aan de Deurningerstraat.
Er zijn een drietal risicofactoren aanwezig. Het LPG-vulpunt, het LPG-reservoir en de LPG-afleverinstallatie. Uit het bij de risicokaart horende attribuutrapport (zie afbeelding 4.6) blijkt dat de maximale afstand van het explosieaandachtsgebied rond het LPG-vulpunt, 150 meter bedraagt.
De nieuw te realiseren wooneenheden binnen het plangebied liggen op een afstand van 480 meter en verder van tankstation "De Witte Beer" en ca. 345 meter buiten het risico-invloedsgebied rond het tankstation. Andere risicofactoren (vervoer gevaarlijke stoffen, buisleidingen, vuurwerk, hoogspanningsleidingen, etc.) zijn niet aanwezig binnen een straal van 500 meter rondom de planlocatie.
De realisatie van de extra wooneenheden is in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid. Er is geen sprake van bijzondere veiligheidsrisico's waar rekening mee gehouden moet worden of waarbij extra maatregelen getroffen moeten worden.
4.9 Water
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2027 moeten zijn bereikt. De Rijksoverheid heeft de Kaderrichtlijn Water (KRW) omgezet in Nederlandse wet- en regelgeving. Dit staat in de Omgevingswet en in het Besluit kwaliteit leefomgeving. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is met name verwoord in het Nationaal Waterplan (inclusief de Stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2022-2027 dat op 15 december 2021 door het Algemeen Bestuur van het waterschap Vechtstromen is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het Algemeen Bestuur is vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:
- voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
- omgaan met klimaatveranderingen;
- beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem.
- het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties;
" versterken van biodiversiteit en werken aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.
Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2022-2027
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoets
Op 9 mei 2023 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht. Het resultaat van de toets is als Bijlage 6 ogenomen bij deze toelichting. De toets had betrekking op het plan "Vliegveldstraat 41 - Beekdal, Deurningen".
De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.
De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies. De korte procedure is van toepassing. Volstaan kan worden met het in de plantoelichting opnemen van de Standaard Waterparagraaf. Hieronder is de Standaard Waterparagraaf opgenomen. Deze standaard Waterparagraaf is deels een herhaling van de hiervoor reeds vermelde info. Op onderdelen is de paragraaf geactualiseerd.
Standaard Waterparagraaf
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater) . Deze standaard waterparagraaf heeft betrekking op het plan.
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2027 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2022-2027. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Wateraspecten plangebied
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel: hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater. Het hemelwater wordt via het hemelwaterriool naar de nabijgelegen wadi binnen het plangebied van de Deurninger Es. De wadi is voorzien van een overstort naar de Deurningerbeek.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.
De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect water geen belemmering vormt voor de uitvoering van het onderhavige plan.
4.10 Ecologie
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))
Aan weerszijden van de Deurningerbeek is een strook van 50 meter breed opgenomen als "Zone ondernemen met natuur en water buiten de NNN". De Zone ligt op ruim 90 meter van het plangebied en maakt geen onderdeel uit van het NNN. Vanuit de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening gelden er geen beperkingen voor de planrealisatie voor wat betreft het NNN.
Beschermde gebieden/Narura2000
Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied is Lonnekermeer dat op 2,2 kilometer afstand van het plangebied ligt. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden in het kader van gebiedsbescherming.
Beschermde soorten
Het plangebied is bebouwd, ingericht en in gebruik als woonperceel. Aan de Vliegveldstraat 41 is een bestaande woning met bijgebouwen en een tuin aanwezig. Het achterste deel van het perceel is in gebruik geweest als weiland maar nu in onbruik geraakt. De twee perceelsgedeelten worden gescheiden door een forse coniferenhaag van 5,5 meter hoog en 4,0 meter breed .
Deze inrichting en beplanting is een gebruikelijke nestel- en foerageergebied voor met name tuinvogels als merel, huismus, koolmees, houtduif, ekster, etc. Bij de bewoners/gebruikers is bekend dat zowel houtduif als merel nestelen in de coniferenhaag en dat konijn en egel min of meer regelmatige bezoekers zijn van het woonperceel. Het dak van de bestaande woning Vliegveldstraat 41 wordt als nestgelegenheid gebruikt door huismussen. Vleermuizen zijn (nog) niet waargenomen rond die woning. Vanuit het dagelijks gebruik zijn ook geen andere beschermde soorten waargenomen die het perceel als verblijfplaats gebruiken. De enorme coniferenhaag wordt, voorafgaand aan de reeds lang voorziene kap, geïnspecteerd op de aanwezigheid van nestelende vogels. Indien er in gebruik zijnde nesten worden aangetroffen dan wordt de kap uitgevoerd buiten het broedseizoen.
De formele planherziening moet in beginsel wel aangemerkt worden als een "ruimtelijke ontwikkeling". Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen "doden, verwonden en het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties", als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden en doden of om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen beschadigen en te vernielen. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.
Mits bezette vogelnesten beschermd worden en de werkzaamheden uitgevoerd worden tijdens de minst kwetsbare voorjaarsperiode, dan leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soort- of gebiedsbescherming.
Binnen het plangebied werden, vanwege de woonbestemming, fysieke werkzaamheden als bouwen, tuinieren, etc. verricht. Met de planrealisatie blijft dat zo. Er blijft sprake van een woonbestemming maar er zal wel sprake zijn van intensiever gebruik en meer bebouwing naast de gebruikelijke tuininrichting.
De inrichting als tuin, in plaats van weiland, levert een betere leefomgeving op voor met name de regulier voorkomende tuinvogels. Er ontstaan meer mogelijkheden voor nestelen en foerageren.
Er is geen aanleiding om een nader onderzoek uit te voeren en een Nbw-ontheffing of - vergunning in verband met de planrealisatie is niet nodig. Uit ecologisch oogpunt bestaan er, met inachtneming van bovenstaande, geen belemmeringen om het plan te realiseren.
4.11 Archeologie En Cultuurhistorie
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2024 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Op de provinciale archeologische verwachtingenkaart is het plangebied opgenomen met de aanduiding "hoge verwachting".
De gemeente Dinkelland heeft een eigen meer getailleerde archeologische verwachtingskaart (zie afbeelding 4.8) en bijbehorend beleid opgesteld. Hierin zijn verschillende archeologische zones met de bijbehorende archeologische verwachtingen weergegeven.
Toets
Aan de zijde van de Vliegveldstraat is sprake van "dekzandwelvingen en -vlakten". Er is sprake van een middelmatige verwachtingswaarde voor archeologische resten uit alle perioden. Een verhoogde kans op archeologische resten uit de Steentijd op de hoogste delen van dekzandwelvingen en op resten uit de Late Middeleeuwen langs randen van dekzandhoogten en ruggen met een plaggendek. Archeologische resten vlak onder het maaiveld zijn daardoor kwetsbaar voor bodemingrepen. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk in plangebieden groter dan 5000 m², bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5000 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.
Het achterste deel van het perceel -het in onbruik geraakte weiland- wordt aangeduid als "dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek". Hier is sprake van een hoge verwachtingswaarde voor archeologische resten uit alle perioden die zijn afgedekt door een plaggendek dat dikker is dan 50 cm. Ook hier is archeologisch onderzoek noodzakelijk maar in dit geval voor plangebieden die groter zijn dan 2500 m², bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2500m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.
Het plangebied ligt binnen de bufferzone van twee historische erven ("Kamphuis/Kaamps" en "Deterd"). Hier geldt een vrijstelling voor archeologisch onderzoek voor een plangebied kleiner dan 2500m2.
Het deel van het perceel waar sprake is van "dekzandwelvingen en -vlakten"heeft een oppervlakte van ca 1350 m2. Hier is de bestaande woning Vliegveldstraat 41 met bijbehorende bouwwerken en tuin aanwezig. Binnen dit gebied is één extra wooneenheid voorzien. Het betreft grotendeels bebouwde en/of geroerde ondergrond. Voor dit deel van het plangebied geldt geen archeologische onderzoeksplicht omdat dit deel van het plangebied kleiner is dan 5000 m2. Het deel van het plangebied waar sprake is van "dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek" heeft een oppervlakte van ca. 1700 m2. Het betreft het in onbruik zijnde weiland, inclusief coniferenhaag, waar twee woonclusters van twee wooneenheden/woningen zijn voorzien. Alhoewel de grond hier wel agrarisch bewerkt is, onder andere door diepploegen, is er in het algemeen geen sprake van geroerde diepere ondergrond. Dit deel van het plangebied is kleiner dan 2500 m2 waarmee archeologisch onderzoek niet vereist is.
Overigens is ook de gezamenlijke oppervlakte van het plangebied waarbinnen de inbreiding is voorzien (perceelsgedeelte aan de Vliegveldstraat, exclusief bestaande woning en bijbehorende tuin, en het achterste deel met weiland en coniferenhaag) kleiner dan 2500 m2. Archeologisch onderzoek in verband met de twee historische erven is daarmee niet vereist.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische Waardenkaart van de Provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er in het plangebied of in de nabije omgeving daarvan geen monumenten of andere cultuurhistorisch waardevolle inrichtingen of voorzieningen aanwezig zijn. Het voorliggend plan heeft daarmee geen negatieve gevolgen voor het aspect "cultuurhistorie".
4.12 Verkeer, Bereikbaarheid En Parkeren
De gemeenteraad heeft in verband met parkeren de "Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018" vastgesteld en later gewijzigd. Die nota bevat parkeernormen voor met name de kernen, onderscheiden naar centrumgebied en over kerngebied. Het parkeerbeleid is gereguleerd in het "Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland" dat op 29 mei 2018 is vastgesteld door de gemeenteraad van Dinkelland
Toets
Als parkeernorm wordt uitgegaan van (2 x 2,2=) 5 parkeerplaatsen per wooncluster van twee woningen, conform het gemeentelijk parkeerbeleid voor kernen, , exclusief het centrumgebied. Het deel van het plangebied met de nieuwe wooneenheid aan de Vliegveldstraat wordt/blijft ontsloten vanaf de Vliegveldstraat. Net als bij de nabuurpercelen met twee wooneenheden is er ook op het perceelsgedeelte met een oppervlakte van ca. 1350 m2 aan Vliegveldstraat 41/41a voldoende ruimte om 5 voertuigen op eigen terrein te parkeren. Het verkeersbeeld op de Vliegveldstraat wijzigt niet waarneembaar als gevolg van de extra te realiseren wooneenheid Vliegveldstraat 41a.
De twee nieuwe woonclusters in het weiland worden ontsloten vanaf de Beekdal, de ontsluitingsweg van het recent gerealiseerde woonwijkje Deurninger Es. De inritontsluiting vindt plaats zoals weergegeven in het "Inrichtingsplan" en de "Uitwerking inritten (3D)" van de (zie Bijlage 1 en Bijlage 2 bij deze regels). Beide woonclusters van 2 wooneenheden/woningen hebben een eigen inrit. Bij de inrichting is rekening gehouden met het feit dat aan de zijde van het plangebied een hoogteverschil aanwezig is van 60 tot 80cm met de Beekdal. Parkeren aan/op de Beekdal zelf is niet mogelijk vanwege het met groen ingerichte talud. Het plangebied zelf, met een oppervlakte van ca. 1700 m2 biedt echter voldoende ruimte om de maximaal 5 voertuigen per wooncluster op eigen terrein te parkeren.
In Afbeelding 8a is indicatief de toekomstige verkaveling ingetekend met daarin de bouwvlakken waarbinnen de woonclusters gerealiseedr moeten worden. Ook is indicatief parkeerruimte voor 5 auto's ingetekend. Bij het uitwerken van de bouwplannen en inrichting van het erf zal met name gekeken worden in hoeverre een deel van de parkeerbehoefte geintegreerd kan worden in het ontwerp van woonhuis zelf.
Met 4 extra wooneenheden/woningen aan het Beekdal zal de verkeersintensiteit marginaal toenemen. Uitgaande van 8 verkeerbewegingen per dag en per wooneenheid betekent dat maximaal ca. 40 verkeersbewegingen extra per dag. Die beperkte verkeerstoename kan op een normale wijze en ongehinderd plaatsvinden op basis van de huidige inrichting van de weg.
De aspecten parkeren, verkeer en bereikbaarheid leveren geen belemmeringen op voor dit plan.
4.13 Beeldkwaliteit/inrichting
Het plangebied is te onderscheiden in twee afzonderlijke delen. Een deel gelegen aan de Vliegveldstraat en het weilandgedeelte dat gesitueerd is aan het nieuwbouwwijkje Deurninger Es. De perceeldelen worden gescheiden door een nog aanwezige forse coniferenhaag. De te realiseren beeldkwaliteit binnen het plangebied is afgestemd op de omgeving van het betreffende plandeel.
Vliegveldstraat (algemene beeldkwaliteit)
Aan de Vliegveldstraat is een bestaande maar qua inhoud relatief kleine woning aanwezig op een grote kavel. Aan weerszijden zijn, op de nummer 39/39a en 43/43a, robuuste woonvolumes (met inwoning) gerealiseerd, eveneens op grote kavels. Het straatbeeld met luchtfoto is weergegeven in Bijlage 1 bij deze toelichting.
Aan de Vliegveldstraat is een wooncluster van 2 woningen voorzien. Eén wooneenheid/woning voor een jong gezin (het hoofdbouwvolume) en een nieuwe aangebouwde en terugliggende wooneenheid voor ouderen. De aangebouwde eenheid heeft ruimtelijk een ondergeschikte uitstraling, maar de cluster als geheel heeft de uitstraling van één samenhangend woonvolume. Een en ander vergelijkbaar met de aanwezige bebouwing op Vliegveldstraat 43, maar met iets minder volume. Zo ontstaat er een samenhangend straatbeeld aan de Vliegveldstraat, vanaf de dorpsentree tot aan de Wilthuisstraat.
In de Nota Omgevingskwaliteit is voor de planlocatie als ambitie "midden omgeving" opgenomen (zie Afbeelding 4.9).
De uitgangspunten voor het realiseren van die ambitie zijn:
- het respecteren van de stedenbouwkundige structuur;
- het versterken van de bebouwingskarakteristiek.
Het planinitiatief is in overeenstemming met die uitgangspunten. De beoordeling van het te realiseren bouwplan vindt plaats in verband met de aanvraagprocedure voor een omgevingsvergunning.
Voor het perceelsgedeelte met het weiland wordt een afwijkende benadering gekozen vanwege de oriëntatie op het achterliggende woonwijkje Deurninger Es. Voor die omgeving is sprake is van een bijzondere beeldkwaliteit in verband met de zichtrelatie vanuit de Vliegveldstraat en de open Deurninger Es op de bebouwde kernrand van Deurningen. Dit wordt hierna inhoudelijk toegelicht.
Perceelsgedeelte met weiland, aansluitend aan Wijkje Deurninger Es
De beeldkwaliteit van de twee woonclusters is afgestemd op de beeldregie die op grond van het Beeldkwaliteitsplan voor de Deurninger Es geldt voor de woningen langs de esrand. De twee nieuw te realiseren woonclusters achter op het perceel zijn georiënteerd op en worden ontsloten vanaf het recent gerealiseerde woonwijkje Deurninger Es. De beeldkwaliteit van de bebouwing en het groen van dit deel van het plangebied is afgestemd op de beeldkwaliteit van de nieuwbouwwijk. Het beeldkwaliteitsplan voor de Deurninger Es is daarom het uitgangspunt voor de inrichting en bebouwing van het direct op dat plan aansluitende voormalige "weiland". In verband met de realisatie van de twee woonclusters aan de Beekdal en de inrichting van het terrein zal specifiek een beeldkwaliteitsplan worden uitgewerkt en vastgesteld.
Groen
In het Beeldkwaliteitsplan Deurninger Es is een groene rand opgenomen tussen het Beekdal en het achtererfgebied van de woning Vliegveldstraat 41, het "weiland" (zie Afbeelding 4.10).
Omdat het weiland , samen met de coniferenhaag, al een open en groene uitstraling had is de hellende overgangsstrook met talud tussen Beekdal en plangebied niet als houtwal ingericht. Er zijn relatief jonge solitaire bomen aangeplant met lage bermstruiken. In de planopzet wordt de groene bufferrand versterkt door een extra bomengroep aan te planten. Op de perceelsgrens met het Beekdal wordt een beukenhaagje aangelegd ter versterking van de groene rand. De bestaande kenmerkende bomengroep, met een boomkruim die tot ca. 8 meter binnen het plangebied reikt(zie Afbeelding 4.11), blijft behouden. De planopzet is daar op afgestemd. Ook het kenmerkende overgangstalud langs het Beekdal blijft behouden en wordt op slechts twee plekken doorsneden door de inritten naar de nieuw te realiseren woningen. Om het talud zoveel mogelijk de behouden worden de inritten aan weerszijden voorzien van keermuurtjes. De uitvoering, inrichting en het behoud van deze groene open overgangszone is in de planregels geborgd door een voorwaardelijke verplichting in de regels op te nemen.
Verder worden de voortuinen bij de twee woonclusters als (groenblijvende) tuin zonder bebouwing bestemd. Daarmee ontstaat een ruime onbebouwde open buffer met een groenblijvende uitstraling tussen het Beekdal en het de nieuwbouw met twee woonclusters in het voormalige weiland. Uitgangspunt daarbij is de inrichting zoals die voorzien is in Bijlage 1 (Inrichtingsplan) en Bijlage 2 (3D-uitwerking inritten Beekdal) behorend bij de planregels.
Bebouwing
Binnen het weiland zijn twee woonclusters met elk twee geschakelde wooneenheden/woningen voorzien. De beeldkwaliteit van de twee woonclusters komt overeen met de "hoge beeldregie" die op grond van het Beeldkwaliteitsplan voor de Deurninger Es geldt voor de woningen langs de esrand. Er is wel sprake van enkele maatwerkafwijkingen om de harmonie tussen het inbreidingsplan en de nieuwbouw binnen de wijk Deurninger Es te borgen. Zo is er sprake van een grotere voortuindiepte bij de woonclusters die ook licht gedraaid zijn gesitueerd ten opzichte van de wegas van de Beekdal. Daarmee wordt de groene buffer geaccentueerd en meer beleefbaar.
Voor de hoofdgebouwen met de twee wooneenheden/woningen binnen de cluster is alleen een zadelkap toegestaan. De nokrichting van de beeldbepalende hoofdwoning is haaks op de Beekdal. De toegestane goot- en nokhoogte van de hoofdgebouwen aan de Beekdal komt overeen met de toegestane hoogtes voor de woningen binnen het wijkje Deurninger Es. Het hoogteverschil van 60 tot 80 cm tussen het plangebied en het Beekdal is in de Regels en op de Verbeelding genivelleerd door een aanduiding met (gereduceerde) hoogtematen op te nemen voor het plangebied grenzend aan de Beekdal. De nok- of bouwhoogte van het qua ruimtelijke uitstraling ondergeschikte deel van het hoofdgebouw is minimaal 1 meter lager dan de nokhoogte van de rest van het hoofdgebouw. Het betreft het deel van het hoofdgebouw met de woonruimte voor de senioren, in de vorm van inwoning dan wel een zelfstandige aangebouwde woning. Deze ruimtelijk ondergeschikte wooneenheid/woning wordt minmaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd.
De stedenbouwkundige opzet en inrichting is van het plangebied heeft plaatsgevonden in overleg en afstemming met het gemeentelijk Q-team. De hoofdlijnen van de stedenbouwkundige opzet zijn weergegeven in Bijlage 2 (Stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden). De hoofdlijnen zijn nader uitgewerkt in een inrichtingsplan en een gedetailleerde uitwerking van de inritcontructies (zie Bijlage 1 en Bijlage 2 behorend bij de planregels).
De beoordeling van de beeldkwaliteit van de te realiseren woonclusters vindt plaats in verband met de aanvraagprocedure voor een omgevingsvergunning. Als toetsmaatstaf voor de beeldkwaliteit geldt dan het speciaal voor de locatie uitgewerkte en vastgestelde Beeldkwaliteitsplan
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
5.2 Opzet Van De Regels
5.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
5.2.2 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het hele plangebied en bevatten:
- Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
- Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe de planregels voor de maatvoering begrepen moeten worden.
5.2.3 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
- Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
- Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte, dakhelling etc.);
- Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig/toegestaan zijn;
- Afwijken van de bouw- en gebruiksregels: onder welke voorwaarden mag worden afgeweken van de opgenomen bouw- en gebruiksregels;
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: voor welke werken en werkzaamheden een vergunning noodzakelijk is.
In paragraaf 5.3 wordt de bestemming nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze bestemming is gekozen.
5.2.4 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het hele plangebied. Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:
- Anti-dubbeltelregel (Artikel 5)
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
- Algemene afwijkingsregels (Artikel 6)
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
5.2.5 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
5.2.6 Verantwoording van de regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Tuin (Artikel 3)
De bestemming "Tuin" is opgenomen voor het gedeelte van het voormalig weiland, tussen de voorgevels van de nieuw te realiseren woonclusters en de kadastrale perceelsgrens met de Beekdal. Met deze bestemming wordt gewaarborgd dat het groene open karakter van dit deel van het plangebied behouden blijft. Omdat het niet-openbare privégronden betreft is de bestemming "Tuin" opgenomen in plaats van de bestemming "Groen" voor openbaar groen. Binnen de bestemming "Tuin" is geen bebouwing toegestaan. Wel een gebruikelijke inrichting als (voor-)tuin, al of niet in combinatie met een waterpartij. Ook de inritten waarmee de woonkavels ontsloten worden kunnen binnen de bestemming aangelegd worden.
De voorziene groenmaatregelen binnen deze bestemming (beukenhaag, extra bomengroep, inritconstructies) moeten gerealiseerd worden overeenkomstig het "Inrichtingsplan" en de "3D-uitwerking inritten Beekdal)" (Bijlage 1 en Bijlage 2 bij de planregels). In de specifieke gebruiksregels van deze bestemming is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee de realisatie en instandhouding van die inrichtings- en groenmaatregelen geborgd is.
Wonen (Artikel 4)
De gronden ter plaatse van het plangebied zijn voor het overgrote deel bestemd als "Wonen". Ten opzichte van het geldend bestemmingsplan is de situering van het bestemmingsvlak "Wonen" gewijzigd en is de oppervlakte verkleind. Een zone langs de ontsluitingsweg (Beekdal) van het woonwijkje Deurninger Es is bestemd als "Tuin" (zie hierna).
Binnen de bestemming "Wonen" zijn drie bouwvlakken opgenomen. Het gaat om het bouwvlak van de bestaande woning Vliegveldstraat 41. Dit bouwvlak is iets vergroot. Daarnaast zijn twee nieuwe bouwvlakken opgenomen binnen het voormalige weiland . De twee nieuwe bouwvlakken zijn georiënteerd op het wijkje Deurninger Es. Binnen elk bouwvlak wordt het mogelijk om een starterswoning, in combinatie met een seniorenwoning te realiseren. Dit kan in de vorm van inwoning dan wel als twee zelfstandige woningen. De seniorenwoning is aangebouwd en qua ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan de starterswoning. De omvang van de bouwvlakken is afgestemd op deze bewoningscombinatie van jong met oud.
De regels voor deze bestemming zijn afgestemd op de omgeving. Daarbij is sprake van een onderscheid tussen de wooncluster aan de Vliegveldstraat en de twee clusters met twee wooneenheden/woningen aan de Beekdal. De bouwmogelijkheden aan de Vliegveldstraat zijn afgestemd op het ter plekke geldende bestemmingsplan "Deurningen". Samen met het iets vergrote bouwvlak is het daarmee mogelijk om een wat robuuster bouwvolume te realiseren. Daarmee ontstaat een harmonieus straatbeeld met de robuustere bebouwing op de eveneens ruime percelen aan weerszijden.
De bouwmogelijkheden binnen de twee woonclusters in het voormalige weiland zijn afgestemd op de bouwmogelijkheden van het tegenover gelegen woonwijkje Deurninger Es. Vanwege het hoogteverschil - het maaiveld van het weiland ligt ca 60 tot 80 cm hoger dan het straatniveau van het wijkje- zijn de maximaal toegestane goothoogte en bouwhoogte van het hoofdgebouw 0,75 meter lager dan binnen het wijkje. Voor de twee clusters binnen het weiland geldt verder dat de bebouwing moet voldoen aan dezelfde hoge beeldkwaliteit die geldt voor de esrand van het wijkje Deurninger Es.
De gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep, een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit en/of mantelzorg. Daarnaast zijn binnen deze bestemming tuinen, erven, terreinen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. De hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd.
Voor bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak geldt dat voor elke cluster van twee wooneenheden/woningen bij recht 50 % van de oppervlakte van het clusterperceel bebouwd mag worden, met een maximum van 150 m2. Hiervoor geldt een maximale goothoogte van 3 meter en de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 6 m en is in ieder geval minimaal 1 m lager dan de hoogte van het hoofdgebouw.
Alle bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend op ten minste 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw toegestaan. Erf- en terreinafscheidingen mogen worden gebouwd tot een bouwhoogte van maximaal 0,5 meter voor de voorgevel (uitsluitend aan de Vliegveldstraat) en tot maximaal 2 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw. Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen worden gebouwd tot maximaal 3 meter. In de planregels zijn enkele afwijkingsbevoegdheden opgenomen.
5.3 Verbeelding
De verbeelding vormt in veel gevallen de logische toegang naar (digitale) bestemmingsplaninformatie. Een duidelijke en eenduidige opzet is daarom van groot belang. De plankaart bevat alleen die zaken die juridisch relevant zijn. Datgene dat op de plankaart staat vermeld, is derhalve ook terug te vinden in de regels. Zo moeten de woonclusters gerealiseerd worden binnen de bouwvlakken die op de verbeelding binnen de bestemming "Wonen"zijn opgenomen. Ook de aanduidingen met de maximale hoogtematen staan vermeld op de verbeelding. Dit is nodig omdat de hoogtematen aan de Vliegveldstraat verschillen van die aan de Beekdal. De verbeelding bevat zo, samen met planregels, alle informatie over de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied.
De topografische basis voor de bestemmingsplankaart wordt gevormd door de meest actuele Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN/GBK) aangevuld met kadastrale gegevens. Daarmee is duidelijk waar en welke bestemmingen en planregels van toepassing zijn.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Voor de vaststelling van het plan wordt zowel een exploitatieovereenskomst als een planschadeovereenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemer. Daarin is bepaald dat de door de gemeente te maken kosten in verband met planinitiatief voor rekening van initiatiefnemer komen en aan de gemeente vergoed worden. Dat geldt ook voor de eventueel voor rekening van de gemeente komende planschade als gevolg van het planinitiatief. Ook de eventueel door de gemeente te betalen planschade zal door initiatiefnemer aan de gemeente worden vergoed.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is.
Het plan heeft betrekking op een kleinschalige ontwikkeling, overeenkomstig de activiteiten die genoemd worden in de lijst vooroverleg ruimtelijke plannen van de Provincie Overijssel. Vooroverleg is niet vereist.
Waterschap Vechtstromen
Op 9 mei 2023 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. In het plan is voldoende rekening gehouden met alle wateraspecten. De conclusie van die digitale toets is dat er geen belang is voor het Waterschap Vechtstromen. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 29 december 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn drie zienswijzen binnengekomen. De beantwoording van de zienswijzen is opgenomen als Bijlage 7 bij deze toelichting. Naar aanleiding van de zienswijzen is een gebiedsaanduiding opgenomen binnen de bestemming 'Wonen' en 'Tuin' om bebouwing binnen de kroonprojectie uit de sluiten. Op de verbeelding is het bouwvlak voor het wooncluster aan de noordoostzijde aangepast en verschoven, zodat het bouwvlak buiten de kroonprojectie van de bestaande eiken wordt gesitueerd.