Lattrop, uitbreiding Dorpsstraat 91
Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland
Vastgesteld op 26-03-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Lattrop, uitbreiding Dorpsstraat 91' met identificatienummer NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTR91-VG01 van de gemeente Dinkelland;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan-huis-verbonden beroep
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aan-huis-verbonden bedrijf
het uitoefenen van kleinschalige bedrijvigheid dat door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.8 bed-and-breakfast
het bieden van, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.9 bedrijf
het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, verhandelen, installeren en/of herstellen van goederen;
1.10 bedrijfsgebouw
een gebouw, geen bedrijfswoning zijnde, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.11 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.12 bedrijfswoning
een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.
1.13 bestaand
ten aanzien van de vóór 1998 aanwezige bouwwerken, de na 1998 bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken, en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
- bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bosbouw
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;
1.17 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouwdan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.21 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.22 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.23 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.24 cultuurhistorische waarden
waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van de geschiedenis;
1.25 dak
Iedere vorm van bovenbeeindiging van een gebouw.
1.26 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.27 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.28 erf
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van de hoofdgebouw.
1.29 evenement
elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak zoals beschreven in de Algemene Plaatselijke Verordening. Onder een evenement wordt mede verstaan: een herdenkingsplechtigheid;
1.30 extensief dagrecreatief medegebruik
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vis- of picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
1.31 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.32 geluidsbelasting
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg
1.33 geluidsgevoelige objecten
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
1.34 geomorfologische waarden
de waarden van een gebied die uitdrukking geven aan de vormen van het aardoppervlak in verband met de wijze van hun ontstaan;
1.35 hogere grenswaarde
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
1.36 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.37 hout- en sierteelt
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet, zoals die gold op het moment van onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan;
1.38 huishouden
een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;
1.39 inwoning
wonen in een (ondergeschikt) deel van een woning als medegebruiker van het pand;
1.40 kampeermiddel
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de Woningwet een bouwvergunning is vereist;
1.41 kap
een dak met een zekere helling;
1.42 kelder
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij 'bebouwing in geaccidenteerd terrein' gelegen beneden peil;
1.43 kunstobject
voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.44 kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
1.45 landschappelijke waarden
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied (bij de afweging van het begrip landschappelijke waarden zal de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;
1.46 mantelzorg
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.47 natuurlijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zullen de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
1.48 normaal onderhoud
het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.49 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.50 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
1.51 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-contructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.52 peil
- a. indien op het land wordt gebouwd:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- b. indien over of in het water wordt gebouwd:
- 1. het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.53 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.54 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.55 prostitutiebedrijf
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;
1.56 risico gevoelig bouwwerk c.q. object
een bouwwerk c.q. object, waaronder terreinen, die bestemd zijn voor het regelmatig verblijf van mensen, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag;
1.57 risicovolle inrichting
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.58 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een sekstheater, een seksautomatenhal, of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.59 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw, als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.60 voorkeursgrenswaarde
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
1.61 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 afstand tot de (bouw)perceelgrens
tussen de grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst;
2.7 de afstand tot de weg
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de rand van de wegberm aan de zijde van de weg;
2.8 Bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven, die zijn genoemd in bij deze regels opgenomen Bijlage 1 'Staat van bedrijfsactiviteiten' onder de categorieën 1 en 2;
- b. een aannemersbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'aannemersbedrijf';
- c. gebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van de onder a genoemde bedrijven;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' is tevens een overkapping toegestaan;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijgebouwen' zijn tevens bijgebouwen toegestaan;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - buitenopslag niet toegestaan' is opslag buiten de bebouwing niet toegestaan;
met daaraan ondergeschikt:
- g. groenvoorzieningen;
- h. openbare nutsvoorzieningen;
- i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- j. parkeervoorzieningen;
- k. wegen en paden;
- l. tuinen, erven en terreinen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'aannemersbedrijf' wordt verwijderd, mits de betreffende functie ter plaatse is beëindigd.
Artikel 4 Bos - Natuur
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bos - Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. natuur, bosbouw en houtproductie;
- b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de bos- en natuurgebieden;
- c. water en huishoudkundige voorzieningen;
- d. het realiseren van de landschappelijke inpassing overeenkomstig het landschapsplan, welke als Bijlage 2 aan deze regels is gekoppeld;
met daaraan ondergeschikt:
- e. openbare nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het verwijderen van diepwortelende beplantingen en het rooien en/of kappen van bos en van andere houtgewassen, met uitzondering van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- c. speelvoorzieningen;
- d. wegen en paden;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
- g. groenvoorzieningen;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. tuinen, erven en terreinen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, liftkokers, lichtkappen, zonnepanelen, erkers, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van al dan niet het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
- b. de stalling en/of opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutiebedrijf;
- d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
- e. het gebruik van een woning voor bedrijfsmatige kamerverhuur.
- f. het gebruik van vrijstaande gebouwen, niet zijnde woningen, voor wonen;
- g. het gebruik van een woning voor de huisvesting van meer dan één huishouden;
- h. het gebruik van een woning voor bedrijfsmatige kamerverhuur;
- i. het gebruik van een woning voor een bijzondere woonvorm.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 vrijwaringszone - molenbiotoop
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Afwijking maatvoering
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Parkeerregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Lattrop, uitbreiding Dorpsstraat 91'.
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Kgo-plan Bedrijfsontwikkeling Aannemersbedrijf Warmes, Dorpsstraat 91 Te Lattrop
Bijlage 3 Oortmanmolen In Lattrop
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aannemersbedrijf Warmes is gevestigd aan de Dorpsstraat 91 te Lattrop. De laatste jaren heeft Warmes diverse investeringen in het bedrijf gedaan om aan de voorwaarden te kunnen voldoen ten aanzien van een moderne en concurrerende bedrijfsvoering, waaronder uitstraling, kwaliteit, voorraadbeheer, flexibiliteit en efficiency. Door hier in te blijven investeren kan zij haar positie op de markt veilig stellen.
Op het zuidelijke gedeelte van het terrein bevindt zich het kantoor. Het betreft een verouderd pand wat momenteel niet meer voldoet aan de eisen van de tegenwoordige tijd. Bovendien is er onvoldoende kantoorruimte op het terrein. Derhalve heeft initiatiefnemer het voornemen aan de zijde van de Lattropperstraat het kantoor te herbouwen. Hierbij zal het zuidelijke gedeelte van het bedrijfsperceel heringericht worden, waarbij een deel van de bestaande bedrijfsbebouwing en de woning worden gesloopt en op een andere locatie binnen het bedrijfsperceel terugkomen. De westelijke bedrijfshal wordt vergroot, er wordt een bijgebouw toegevoegd en een bijgebouw hergebouwd. De bedrijfswoning wordt omgezet in een reguliere woning.
Middels voorliggend bestemmingsplan wordt het bouwvlak ter hoogte van de huidige bedrijfshal en het kantoor vergroot tot ca. 2940 m² en wordt een bouwvlak opgenomen voor een opslaggebouw met een oppervlakte van ca. 1.062 m2. De toename aan planologische bouwmogelijkheden neemt derhalve toe met ca. 1.681 m².
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Daarbij wordt aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Ligging
Aannemersbedrijf Warmes bestaat uit het bedrijfsperceel aan de Dorpsstraat 91 te Lattrop. Het plangebied ligt aan de noordzijde van de kern Lattrop.Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Denekamp, sectie L, perceelsnummers (gedeeltelijk) 1377, (gedeeltelijk) 1420, 1433, 1434, 1435. In figuur 1.1 is een luchtfoto opgenomen, waarop de ligging van het plangebied met een rode pijl globaal wordt weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: atlasvanoverijssel)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied en het betreffende bedrijf te zien zijn. De begrenzing komt overeen met de kadastrale begrenzingen van de uitbreiding in aanvulling op de bestaande grenzen van de bedrijfsbestemming. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: PDOK)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Lattrop, Dorpsstraat 91' en 'Lattrop' van de gemeente Dinkelland. Het bestemmingplan 'Lattrop, Dorpsstraat 91' is door de gemeenteraad vastgesteld op 26 januari 2016. Op basis van dit bestemmingsplan hebben de betreffende gronden de bestemming 'Bedrijf' en 'Groen' ten behoeve van de landschappelijke inpassing. Daarnaast liggen de gronden binnen de vrijwaringszone – molenbiotoop. De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor het bedrijfsmatig gebruik van de gronden met daaraan ondergeschikt onder meer een bedrijfswoning.
Het bestemmingplan 'Lattrop' is door de gemeenteraad vastgesteld op 26 februari 2013. Op basis van dit bestemmingsplan hebben de betreffende gronden de bestemming 'Wonen'. Daarnaast liggen de gronden binnen de vrijwaringszone – molenbiotoop. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor de functie wonen met daaraan ondergeschikt onder meer de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Binnen de vrijwaringszone van de molen dient rekening gehouden te worden met de windvang. De volgende afstanden zijn van toepassing op de Oortmanmolen in Lattrop:
- <100 meter H= 6,30 meter;
- 100 meter H= 6,30 meter;
- 200 meter H= 7,40 meter;
- 300 meter H= 9,40 meter;
- 400 meter H=11,40 meter.
Het nieuwe kantoor ligt op ongeveer 360 meter, de uitbreiding van de hal op ca. 320 meter en de bijgebouwen op ca. 300 meter van de Oortmanmolen. De bestaande maximale hoogte bedraagt 9 m. Het beoogde nieuwbouwplan sluit daarbij aan en is in overeenstemming met het belang van de molen.
In figuur 1.3 wordt een uitsnede weergegeven van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan. Het plangebied is daarop rood omkaderd.
Figuur 1.3: Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Lattrop, Dorpsstraat 91' en 'Lattrop' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In onderhavige ontwikkeling is sprake van inbreiding in het dorp Lattrop ten behoeve van aannemersbedrijf Warmes. Voorliggende ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, aangezien de gronden ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijf een woonbestemming hebben. Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste planologische kaders waarmee de gewenste uitbreiding mogelijk wordt gemaakt.
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het onderhavige bestemmingsplan 'Lattrop, uitbreiding Dorpsstraat 91' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
- Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTR91-VG01);
- Bijlagen bij de toelichting;
- Regels;
- Bijlagen bij de regels.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
Het aannemersbedrijf Warmes is gelegen aan de rand van het dorp Lattrop. Het ruimtelijke beeld van Lattrop wordt bepaald door de samenhangende lijnen en velden van de wegenstructuur, de groen- en waterstructuur en de bebouwingsstructuur en de oriëntatiepunten in het gebied. Tezamen vormen deze het ruimtelijk raamwerk. Lattrop is als een echt esdorp rond de samenkomst van een aantal wegen en paden gebouwd. De oude es is nog duidelijk aanwezig in het centrum van Lattrop. De driehoeksvorm in het stratenpatroon is opvallend.
Zoals hiervoor is aangegeven ligt het aannemersbedrijf op de rand van het stedelijk gebied en het landelijk gebied. In onderstaande luchtfoto (figuur 2.1) is het bedrijfsperceel weergegeven.
Figuur 2.1: Het bedrijfsperceel in kwestie (bron: atlasvanoverijssel.nl)
2.2 Toekomstige Situatie
Voor de realisatie van het kantoor zal een deel van de bestaande bedrijfsbebouwing elders herbouwd worden. Zo wordt de bedrijfswoning verplaatst en omgezet naar een reguliere woning. Op de locatie van de nieuwe woning staat bebouwing dat verwijderd zal worden. Om voldoende ruimte voor opslag te houden zullen op het zuidelijke gedeelte een bestaande schuur herbouwd worden en wordt er een schuur toegevoegd. Daarnaast wordt een vergroting van de bedrijfshal meegenomen, zodat bij ruimtegebrek de hal uitgebreid kan worden.
De bestaande ontsluiting van het bedrijfsperceel wordt gehandhaafd. Ten zuiden van het kantoor zal een parkeerplaats ingericht worden voor bezoekers. Ten zuiden en ten oosten van de bedrijfshal bevindt zich een parkeerplaats voor de medewerkers.
Het bebouwingslint langs de Dorpsstraat kenmerkt zich door een afwisseling van individueel vormgegeven woningen met een kenmerkende maat en schaal met een relatief losse structuur. De te verplaatsing woning sluit aan op de kenmerken van het bebouwingslint. De positie van het kantoor komt op een losse manier te staan ten opzichte van de te verplaatsen woning. Vanaf de noordelijke entree van Lattrop zal er zicht bestaan op het kantoor in het groen. Het nieuwe kantoor is op de straat gericht en is het visitekaartje van het bedrijf. Het kantoor wordt onder architectuur gebouwd. Hiermee wordt niet alleen een positieve impuls aan de herkenbaarheid van het bedrijf gegeven, maar ook aan de entree van Lattrop. In onderstaande schetsen is de toekomstige situatie weergegeven.
Figuur 2.2: Situatietekening toekomstige situatie plangebied (bron: Leferink Architecten BNA BV)
Figuur 2.3: Situatietekening toekomstige situatie plangebied (bron: Leferink Architecten BNA BV)
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- Duurzaam economisch groeipotentieel;
- Sterke en gezonde steden en regio's;
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het uitbreiden van een lokaal geworteld aannemersbedrijf binnen bestaand bebouwd gebied. Het zorgt voor werkgelegenheid en bouwnijverheid in het landelijk gebied. De ontwikkeling past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Voorliggend bestemmingsplan maakt de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein aan de Dorpsstraat 91 in Lattrop-Breklenkamp mogelijk. Gelet op de huidige planologische mogelijkheden biedt onderhavig bestemmingsplan meer bouwmogelijkheden.
Op grond van vaste jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2014:1442) dient een uitbreiding met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² aan bedrijventerrein aangemerkt te worden als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder de huidige planologische mogelijkheden is er aan de noordzijde van het bestemmingsvlak een bouwvlak opgenomen met een oppervlak van circa 1.065 m² en een aanduiding ten behoeve van een overkapping met een oppervlak van circa 420 m². Ook is er een bouwvlak opgenomen ter hoogte van de huidige bedrijfshal en het kantoor met een oppervlak van circa 2320 m². Samen komt dit neer op circa 3.800 m².
Middels voorliggend bestemmingsplan wordt het bouwvlak ter hoogte van de huidige bedrijfshal en het kantoor vergroot tot circa 2940 m² en wordt een bouwvlak opgenomen voor een opslaggebouw met een oppervlakte van ca. 1.062 m2. De toename aan planologische bouwmogelijkheden neemt derhalve toe met 1.681 m². Het ruimtebeslag van onderhavig bestemmingsplan is groter dan 500 m², waardoor sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierdoor moet worden aangetoond dat er behoefte is aan de uitbreiding.
Bestaand stedelijk gebied
In artikel 1.1.1. onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Het plangebied maakt deel uit van de bestaande stedenbouwkundige samenstelling van het centrumgebied. Gezien het vorenstaande is het plangebied dan ook aan te merken als bestaand stedelijk gebied. Wanneer de behoefte aan de ontwikkeling wordt aangetoond wordt er voldaan aan de Ladder en hoeft er niet naar de beschikbaarheid en geschiktheid van andere locaties gekeken te worden.
Behoefte
De uitbreiding van het bedrijventerrein is het gevolg van ruimtegebrek op het huidige bedrijventerrein aan de Dorpsstraat 91 in Lattrop-Breklenkamp. Dit is ook wel te zien aan het feit dat er in het verleden ook een uitbreidingsplan is geweest voor deze locatie. Men heeft in de laatste jaren diverse investeringen gemaakt in het bedrijf om aan voorwaarden te kunnen voldoen ten aanzien van moderne en concurrerende bedrijfsvoering, waaronder uitstraling, kwaliteit, voorraadbeheer, flexibiliteit en efficiency. Het bestaande kantoor is sterk verouderd en past niet meer daarbinnen. Tevens is er momenteel onvoldoende kantoorruimte op het terrein. Daarom is een nieuw kantoorgebouw noodzakelijk. Daarbij wordt het bouwvlak ter hoogte van de bestaande bedrijfshal doorgetrokken, zodat de hal kan worden uitgebreid als dat nodig is. Daarmee wordt op voorhand ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen van het bedrijf en hoeft in plaats van een lange ruimtelijke procedure enkel een aanvraag omgevingsvergunning te worden ingediend. Voor het bemachtigen van een goede concurrentiepositie in Lattrop-Breklenkamp is de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein aan de Dorpsstraat 91 dus een noodzaak.
Daarbij is onderzocht of een vestiging op een andere locatie mogelijk is. Dit is echter niet wenselijk, omdat dit ten koste gaat van de bedrijfsvoering van het bedrijf en herkenbaarheid voor klanten. Bovendien zijn de gronden waar uitbreiding plaatsvindt al in eigendom van initiatiefnemer, waardoor de kosten voor het aankopen van bedrijfsgronden waarbij vaak een hoofdprijs wordt gevraagd bespaard worden en deze aan het ontwikkelen van de bestaande locatie kunnen worden besteed. Door op de bestaande locatie uit te breiden kan hierdoor een langdurige vestiging worden gegarandeerd en is dit goed voor het bedrijfsleven in een klein dorp als Lattrop-Breklenkamp.
Resumerend wordt geconcludeerd dat de beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein het gevolg is van een actuele marktvraag en onderbouwd is volgens de vereisten vanuit de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Daarbij is aangetoond dat een vestiging op een andere locatie vanuit de bedrijfsvoering niet wenselijk is, maar financieel en economisch gezien ook niet gezond is.
Op basis van het vorenstaande wordt geacht dat voorliggend plan in overeenstemming is met de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- generieke beleidskeuzes;
- ontwikkelingsperspectieven;
- gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierna worden de relevant zijnde beleidskeuzes beschreven.
Artikel 2.1.2 Principe van concentratie
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld voor een bestaand lokaal geworteld bedrijf in Lattrop dat behoefte heeft aan meer kantoorruimte en aan de achterzijde van het bedrijfsperceel aan extra bedrijfsruimte ten behoeve van een goede bedrijfsvoering. Daarbij wordt de eigen ruimte benut en vindt er deels uitbreiding plaats van de bedrijfsbestemming ten koste van de woonbestemming. Aangezien sprake is van het vervullen van een lokale behoefte binnen bestaand bebouwd gebied, wordt er voldaan aan het principe van concentratie als bedoeld in artikel 2.1.2 uit de omgevingsverordening van de provincie Overijssel.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
- dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
- dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
- dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
- dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Voorliggend plan vindt plaats binnen bestaand bebouwd gebied, waarbij de Groene Omgeving niet wordt belast. Daarbij vindt eerst sloop plaats op eigen terrein om ruimte te maken voor het kunnen positioneren van de nieuwbouw. Geacht wordt hiermee dat voldaan wordt aan het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in artikel 2.1.3. uit de omgevingsverordening van de provincie Overijssel.
artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Een eerste erfopzet is beoordeeld door het Kwaliteitsteam van de gemeente. Deze is in de basis akkoord bevonden door het Kwaliteitsteam. Ten aanzien van de afstemming op de bebouwingskenmerken van het bebouwingslint langs de Dorpsstraat behoefde het plan nog aandacht op de plek/positie van de nieuwe woning en de geveltypologie van het kantoor. De woning staat in de definitieve erfopzet in vergelijking met de eerste erfopzet losser ten opzichte van het kantoor. De uitwerking van de geveltypologie wordt verticaal gericht met een kleinere schaal/beukmaat. Geacht wordt hiermee dat voldaan wordt aan de bebouwingskenmerken van het bebouwingslint langs de Dorpsstraat en dat de ruimtelijke kwaliteit niet wordt aangetast. Aan artikel 2.1.5 uit de omgevingsverordening van de provincie Overijssel wordt derhalve voldaan.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven. Het plangebied is globaal aangeduid met een rode markering.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied ligt binnen het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
Doorwerking voor voorliggend plan:
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de uitbreiding van een bestaand lokaal geworteld bedrijf in Lattrop, dat behoefte heeft aan meer kantoor- en bedrijfsruimte, mogelijk te maken. Aangezien er wordt gebouwd voor de lokale behoefte aan werken, doet voorliggend plan geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied. De verwachting is dat het plan geen extra belemmeringen oplevert voor functies in de omgeving. In Hoofdstuk 4 wordt hierop nader ingegaan.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3). Het plangebied is globaal aangeduid met een rode markering.
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel(bron: provincie Overijssel)
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.
Als ontwikkelingen plaatsvinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.
Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Het plangebied is reeds in gebruik en bebouwd. Met voorliggend plan wordt deze situatie niet anders. Met eventuele zichtbare hoogteverschillen is in het verleden al zoveel mogelijk rekening gehouden. Een watersysteem is niet zichtbaar. Geacht wordt hiermee dat voldaan wordt aan de ambities van de natuurlijke laag.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Oude Hoevenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven. Het plangebied is globaal aangeduid met een rode markering.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het Oude hoevenlandschap kenmerkt zich door een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.
Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen:
- de erven met erfbeplanting;
- open es(je);
- beekdal;
- voormalige heidevelden;
- de mate van openheid en kleinschaligheid.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Het terrein is in het verleden reeds ingepast, waarbij rekening is gehouden met de aanwezige landschappelijke kwaliteiten. Met de realisatie van nieuwe bebouwing binnen bestaand bebouwd gebied wordt er geen afbreuk gedaan aan het oude hoevenlandschap. Geacht wordt hiermee dat voldaan wordt aan de ambities van de laag van het agrarische cultuurlandschap.
Stedelijke laag
De stedelijke laag kent het kenmerk 'Woonwijken 1955 - nu' aan het gebied toe. In figuur 3.5 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven. Het plangebied is globaal aangeduid met een rode markering.
Figuur 3.5: stedelijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningen centra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezins woningen, flatwijken, villawijken,wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.
Als ontwikkelingen plaatsvinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar.
De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Hoewel het plangebied zich niet in een naoorlogse woonwijk bevindt, wordt de nieuwe bebouwing aangesloten op het bestaande bebouwingslint langs de Dorpsstraat in Lattrop. Dit heeft geresulteerd tot bebouwing in een losse structuur die qua maat en schaal op omliggende bebouwing is afgestemd. Geacht wordt dat hiermee voldaan wordt aan de ambities van de stedelijke laag.
Laag van de beleving
De laag van de beleving kent het kenmerk 'Donkerte' aan het gebied toe. In figuur 3.6 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven. Het plangebied is globaal aangeduid met een rode markering.
Figuur 3.6: Laag van de beleving, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De donkere gebieden zijn de gebieden waar het ‘s nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief ‘luwe’ dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.
In de donkere gebieden dienen alleen minimaal noodzakelijke kunstlicht toegepast te worden. Dit vereist het selectief inzetten en ‘richten’ van kunstlicht. Bij ontwikkelingen in het buitengebied is er veel aandacht voor het vermijden van onnodig kunstlicht.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Voorliggend plan houdt zoveel mogelijk rekening met de laag van de beleving door alleen noodzakelijke lichtbronnen mogelijk te maken. Geacht wordt hiermee dat voldaan wordt aan de laag van de beleving.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Dinkelland
De gemeenteraad van de gemeente Dinkelland heeft op 31 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Dinkelland, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Dinkelland en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.
De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:
- 1. We doen het samen;
- 2. We geven het goed voorbeeld;
- 3. We wentelen niet af op volgende generaties;
- 4. We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.
Wij werken aan ruimte voor ondernemen
De gemeente Dinkelland zorgt voor voldoende ontwikkelruimte voor bedrijven en voor plekken waar bedrijven zich kunnen vestigen. Zo wordt bijgedragen aan de werkgelegenheid en kunnen verschillende soorten bedrijvigheid ontstaan.
De gemeente Dinkelland streeft naar levendige compacte kernwinkelgebieden. Voor duurzame, kansrijke initiatieven levert de gemeente maatwerk. Daarbij ligt de nadruk op het behouden en versterken van het lokale bedrijfsleven.
Samenvattendgaat de gemeente voor:
- Goede vestigings- en ontwikkelingsmogelijkheden voor het bedrijfsleven
- Het faciliteren van ondernemers met als principe “ja- tenzij”.
Goede vestigings- en ontwikkelingsmogelijkheden:
Goede vestigingsmogelijkheden voor het bedrijfsleven betekent dat wordt ingezet op voldoende en passende bedrijventerreinen. En op een goede bereikbaarheid. Leegstand moet daarbij zoveel mogelijk worden voorkomen. Meer uitgebreid gaat het om het volgende:
- Het doel is om het aanbod aan bedrijfsgrond aan te laten sluiten bij de vraag. In principe moeten ondernemers en/of bedrijven met een ruimtebehoefte binnen de gemeente een plek kunnen vinden. Of dit lukt is mede afhankelijk van de aard en omvang van het bedrijf. Als er veel vraag is kijkt de gemeente of uitbreiding van bedrijfsterreinen nodig is. Daarbij wordt gekeken naar vraag en aanbod in de regio.
- Ook buiten de bedrijventerreinen wordt ingezet in voor voldoende, duurzame en passende ruimte (huisvesting) voor ontwikkelingen. Dit is maatwerk. De gemeente weegt de specifieke behoefte van ondernemers en bedrijven af en adviseert over de haalbaarheid van initiatieven.
- De gemeente streeft naar kwalitatieve verbeteringen. Dit gaat bijvoorbeeld over het voorkomen van leegstand, een goede ontsluiting en een goede fysieke en digitale bereikbaarheid.
Het faciliteren van ondernemerschap
De gemeente geeft ondernemers de ruimte door in te zetten op maatwerk en door flexibiliteit te bieden. De gemeente vindt het belangrijk dat de juiste functies op de juiste plek terecht komen. Het slim combineren van functies vanuit een duidelijke visie biedt kansen. De ondernemers, de bedrijfsconsulent en het OndernemerServiceTeam zijn hierbij de spil, verbinden partijen aan elkaar en helpen met de juiste routes.
Wij werken aan energieneutraal in 2050
De gemeente Dinkelland wil in 2050 energieneutraal zijn. Dit betekent dat er evenveel energie wordt opgewekt als gebruikt. Zo worden de verandering van het klimaat beperkt. Daarbij is iedereen nodig.
Er zijn een aantal ondewerpen die de gemeente belangrijk vindt bij verduurzaming:
- duurzame energiebronnen wil de gemeente goed inpassen in het landschap. Het landschap van Dinkelland is belangrijk en is van betekenis voor landbouw, natuur en recreatie,
- daarnaast wil de gemeente de kosten van de energietransitie op een eerlijke en draagbare manier verdelen. Dat betekent dat gekeken wordt naar haalbare en betaalbare oplossingen. Waarbij de lusten en lasten lokaal terugvloeien naar de inwoners,
- vanuit de Noord Oost Twentse samenwerking (gemeenten Tubbergen, Dinkelland, Losser en Oldenzaal) is er een nauwe samenwerking met de RES (Regionale Energie Strategie) waarin wordt samengewerkt met andere Twentse gemeenten. Daarnaast werkt de gemeente met veel partijen samen in het realiseren van de warmtevisie
Toets
Middels de in dit bestemmingsplan beschreven ontwikkeling wordt in eerste instantie bijgedragen aan het versterken van het lokale bedrijfsleven. Dit omdat de behoefte aan bedrijfsruimte op eigen terrein binnen de gemeente wordt vervuld. Daarmee wordt geen onnodig beslag gelegd op schaarse ruimte binnen bedrijventerreinen in de gemeente. Derhalve wordt geacht dat voorliggende ontwikkeling bijdraagt aan het speerpunt 'Wij werken aan ruimte voor ondernemen'.
Met de beoogde ontwikkeling wordt het kantoor verplaatst en vergroot en mogelijk in de toekomst een uitbreiding van de bedrijfsgebouwen. De nieuwe gebouwen zullen gasloos worden gerealiseerd. Om te voorzien in de energiebehoefte zal er gebruik moeten worden gemaakt van zonnepanelen. Daarmee kan tevens worden bijgedragen aan een energieneutraal gemeente in 2050. Geacht wordt derhalve dat voorliggend plan bijdraagt aan speerpunt 'Wij werken aan energieneutraal in 2050'.
Naast de speerpunten dient getoetst te worden aan de waardenkaart uit de omgevingsvisie. In figuur 3.7 is een uitsnede opgenomen van de waardenkaart uit de omgevingsvisie van de gemeente Dinkelland. Het plangebied is globaal rood omcirkeld. Het plangebied ligt binnen 'Kernen Landelijk'. Hierbinnen is kleinschalige bebouwing verbonden met het buitengebied het uitgangspunt, met rafelige en afwisselende dorpsranden en een groene omgeving. In veel kernen, waaronder Lattrop, is de kerk het belangrijkste gebouw in het dorpssilhouet. Onderhavige ontwikkeling doet geen afbreuk aan deze waarden.
Figuur 3.7: Uitsnede waardenkaart Omgevingsvisie Dinkelland (bron: gemeente Dinkelland)
3.3.2 Woonvisie 2021+ gemeente Dinkelland
Wonen is een belangrijk thema voor de inwoners van de gemeente Dinkelland. Om ervoor te zorgen dat er ook op termijn voldoende woningen in alle segmenten én in alle kernen blijft, wordt om de 4 jaar de gemeentelijke Woonvisie opgesteld. Eind 2020 liep de Woonvisie 2016+ ten einde. De Woonvisie 2021+ is de opvolger van de in 2016 door de raad vastgestelde Woonvisie 2016+ en is gebaseerd op de nieuwe cijfers, trends en ontwikkelingen op de woningmarkt. De Woonvisie 2021+ is op 5 juli 2021 door de gemeenteraad van Dinkelland vastgesteld. De nieuwe woonvisie biedt een goed kwantitatief en kwalitatief kader voor de woningbouwontwikkeling in de gemeente Dinkelland en dient als basis voor de prestatieafspraken met de corporatie.
De trends en behoeften op het gebied van wonen zijn in diverse bijeenkomsten besproken met woningmarktpartners: ondernemers, belangenorganisatites, zorginstellingen en inhoudelijk deskundigen zoals makelaars, projectontwikkelaars, woningcorporaties en kernraden. De woonvisie gaat over:
- woningbouw om te voorzien in de vraag; zowel kwantitatief als kwalitatief en op de juiste plaats;
- voldoende en passende huurwoningen in de zin van betaalbaarheid en kwaliteit;
- het verbeteren van de bestaande voorraad zowel qua duurzaamheid als levensloopgeschiktheid;
- voorzien in de toenemende vraag naar wonen met zorg in de verschillende gradaties;
- voorzien in de verschillende woonbehoeftes als huisvesting van arbeidsmigranten, statushouders en woonwagenbewoners.
De provincie heeft in de Regionale Woonagenda Twente aangegeven meer te sturen op kwaliteit, waarbij aangegeven wordt dat onderbouwd moet worden dat dit past binnen de onderbouwde lokale behoefte. In het kader van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking (bouwen voor concrete behoefte) is het noodzakelijk ook te sturen op kwantiteit.
Er is een bandbreedte van de toekomstige woningbehoefte tot 2030 berekend op basis van diverse prognosemodellen. Voor de komende jaren wordt uitgegaan van een woningbehoefte tussen de +225 en +800 woningen voor de periode 2021-2030.
Voor deze woonvisie wordt uitgegaan van de middeling van deze bandbreedte. Dit betekent dat wordt uitgegaan van een woningbehoefte van 515 woningen voor de periode 2020-2030. Daarbij zal het grootste deel van de vraag gericht zijn op het bedienen van de lokale behoefte, maar er wordt tevens rekening gehouden met instroom van vestigers.
Om te kunnen voorzien in de woningbehoefte én als impuls voor de leefbaarheid en vitaliteit van kernen is het van belang dat er in alle kernen van Dinkelland kan worden gebouwd. Derhalve zal het woningbouwprogrammer per kern in meerdere en kleinere plannen worden weggezet, waardoor goed kan worden bijgestuurd als dat nodig blijkt. In kwalitatieve zin ligt de nadruk op woningen voor starters en ouderen, zowel in het betaalbare als middensegment. Op basis van in de woonvisie onderbouwde toekomstige woonbehoefte is een verdeling gemaakt. Om flexibel in te kunnen spelen op de vraag is de verdeling zoals ook reeds in het uitvoeringsprogramma opgenomen gehandhaafd - grote kernen, kleine kernen, buitengebied, en knelpunten transformatie.
Tot slot bevat de Woonvisie 2021+ een Kwaliteitskader om te beoordelen of plannen van ontwikkelende partijen goed aansluiten bij de marktvraag. Dit Kwaliteitskader wordt tweejaarlijks bijgesteld op basis van verzamelde informatie over het functioneren van de woningmarkt en informatie van marktpartijen. Het kwaliteitskader bestaat uit een woningbehoefteprofiel per doelgroep (starters, doorstromers, gezinnen, senioren) op gemeenteniveau, nader uitgewerkt naar een profiel per kern.
Toets
Bij de omzetting van de bedrijfswoning in een reguliere burgerwoning wordt geen aanspraak gedaan op de wooncontingenten. Geacht wordt dat de woonvisie van de gemeente Dinkelland niet van toepassing is.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging in overeenstemming is met de omgevingsvisie van de gemeente Dinkelland. De Woonvisie 2021+ is niet van toepassing, omdat geen aanspraak wordt gedaan op de wooncontingenten.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
- Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r., is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Toets
De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door het partieel herzien van het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat voorliggende ontwikkeling m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als:
- De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein;
- De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
Het begrip 'industrieterrein' is beperkter dan het begrip 'bedrijventerrein' dat voor de wijziging van het Besluit m.e.r. in 2011 in deze categorie was opgenomen. Voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject (categorie D 11.2) kan volgens de voorzieningenrechter van de Afdeling (Vzr. ABRvS, ECLI:NL:RVS:2016:3279, d.d. 7 december 2016) aansluiting worden gezocht bij de definitie van het begrip 'stedelijke ontwikkeling' in art. 1.1.1, eerste lid onder i. van het Besluit ruimtelijke ordening. Deze definitie luidt als volgt: "stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:
- een oppervlakte van 100 hectare of meer;
- een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of;
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan (toename bedrijventerrein oppervlakte 2.500 m2) geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht aangezien de drempelwaarden niet worden overschreden. Echter, per 16 mei 2017 is een aanmeldnotitie nodig wanneer sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven (en daarmee niet planMER-plichtig zijn). Er is geen ondergrens wat betreft het plan zelf, dus ook bij de ontwikkeling van onderhavig plan. Derhalve is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld.
De aanmeldnotitie m.e.r. is als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. De beoordeling is in Bijlage 6 van deze toelichting opgenomen. Uit deze beoordeling wordt geconcludeerd dat, op basis van de beoordeling van kenmerken en locatie van het project en de kernmerken van het potentiële effect van het project, er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage is niet nodig.
Op 1 december 2023 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dinkelland besloten dat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 3.1, lid 1 de Wet ruimtelijke ordening, voor de locatie Dorpsstraat 91 te Lattrop, vanwege het ontbreken van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld. Het Besluit vormvrije m.e.r.-beoordeling Dorpsstraat 91, Lattrop is als @ bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Uit het besluit blijkt dat er als gevolg van het bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden, waardoor het niet noodzakelijk is om een milieueffectrapport op te stellen.
4.2 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Gelet op het feit dat de af te splitsen, tevens te verplaatsen woning zich in de directe nabijheid bevindt van het aannemersbedrijf, de Dorpsstraat een relatief druk bereden straat voor her dorp is en de omgeving zich niet uitsluitend kenmerkt door woningen (detailhandel, school, de kerk), kan redelijkerwijs worden uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Dit betekent dat de adviesafstand met één afstandsstap verlaagd kan worden, dit m.u.v. de adviesafstand voor het aspect gevaar.
Bij de realisatie van een nieuwe functie/bestemming dient te worden gekeken naar de omgeving waarin de ontwikkeling wordt gerealiseerd. Daarbij gaat het om de externe werking en de interne werking:
- 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
- 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden onevenredig wordt aangetast.
De functie ‘wonen’ is niet milieubelastend voor de omgeving. Het wijzigen van de bedrijfswoning naar een reguliere woning brengt dan ook geen aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden met zich mee.
Op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' valt het Aannemersbedrijf Warmes BV onder milieucategorie 3.1, waardoor een grootste richtafstand van 50 meter geldt voor het aspect 'Geluid'. Vanwege de ligging in gemengd gebied mag de richtafstand verlaagd worden naar 30 meter. Daarnaast bestaat er, uitgaande van gemengd gebied, een richtafstand van 0 meter voor geur, een richtafstand van 10 meter voor gevaar en een richtafstand van 10 meter voor stof.
Ten aanzien van de bestaande woningen aan de Dorpsstraat 83 en 85, en ook de te verplaatsen voormalige bedrijfwoning, wordt de genoemde afstand van 30 meter voor het aspect geluid niet behaald. Derhalve dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd, waarin de geluidbelastingen van de bedrijfsgeluiden van het Aannemersbedrijf Warmes BV op de gevels van de nieuwe woning en bestaande woningen uitgezocht moeten worden.
Munsterhuis Geluidsadvies heeft op 6 juli 2023 een akoestisch rapport geschreven, waarin de uitvoering van het bovengenoemde akoestisch onderzoek is beschreven. Het rapport is als bijlage 4 opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Kortheidshalve wordt voor de concrete inhoud verwezen naar bijlage 4 en voor de belangrijkste conclusies naar onderstaande.
Op basis van onderhavig akoestisch onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
- Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau bedraagt ter plaatse van de nabij gelegen toekomstige woning maximaal 40 dB(A) in de dagperiode en bij de bestaande woningen maximaal 39 dB(A).
- De ambitiewaarden uit het geluidbeleid van de gemeente voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en de norm uit de VNG (stap 2) worden ter plaatse van de toekomstige woning en bestaande woningen niet overschreden. Een goed woon en leefklimaat is hierbij dus gewaarborgd.
- De normen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau uit het activiteitenbesluit worden ter plaatse van de toekomstige woning en bestaande woningen eveneens niet overschreden.
- Uit de berekeningsresultaten blijkt dat het maximale geluidniveau ter plaatse van de toekomstige woning maximaal 68 dB(A) bedraagt in de dagperiode. Maatgevend is de bestelwagen.
- De grenswaarden uit het activiteitenbesluit voor het maximale geluidniveau worden ter plaatse van de toekomstige woning niet overschreden.
- Er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden vanwege de indirecte geluidhinder op de openbare weg.
- Voor een aantal woningen zijn extra rekenpunten opgenomen in de tuinen met een beoordelingshoogte van 1,5 meter. Uit de resultaten blijkt dat er aan goede ruimtelijke ordening wordt voldaan. Voor de beoordeling aan het activiteitenbesluit kunnen deze extra punten buiten beschouwing worden gelaten.
Voor het aspect geluid is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Zoals eerder uiteengezet bestaat er, uitgaande van gemengd gebied, een richtafstand van 0 meter voor geur, een richtafstand van 10 meter voor gevaar en een richtafstand van 10 meter voor stof. Voor de omliggende woningen geldt dat de afstand van het bouwvlak tot aan de bedrijfsbestemming meer dan 10 meter is waardoor voldaan kan worden aan de richtafstanden van de aspecten gevaar en stof.
Gelet op de hierboven opgesomde conclusies wordt geconcludeerd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de milieugevoelige objecten in de omgeving van het plangebied. Het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt niet onevenredig aangetast.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande milieubelastende functies in de omgeving. Een bedrijfsfunctie is geen milieugevoelige functie, waardoor geen sprake is van hinder. Echter wordt de bestaande bedrijfswoning na verplaatsing omgezet in een reguliere woning. Een reguliere woning is een milieugevoelig object, waardoor nagegaan moet worden of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' valt het Aannemersbedrijf Warmes BV onder milieucategorie 3.1, waardoor een grootste richtafstand van 30 meter geldt voor het aspect 'Geluid', een richtafstand van 0 meter voor geur, een richtafstand van 10 meter voor gevaar en een richtafstand van 10 meter voor stof, uitgaande van gemengd gebied.
Voor het aspect geluid is onder 'externe werking' reeds aangetoond dat er voor de te verplaatsen voormalige bedrijfswoning sprake blijft van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Aangezien de afstand van het bouwvlak van de te verplaatsen voormalige bedrijfswoning tot aan de bedrijfsbestemming 3 meter bedraagt wordt er niet voldaan aan de richtafstand voor gevaar en stof. De werkplaats blijft op dezelfde plek op het bedrijf waar reeds bestaande werkzaamheden zullen plaatsvinden. In dat opzicht treden geen wijzigingen op. De nieuwbouw wordt vooral gebruikt om de buitenopslag onder dak te zetten. Ook productieonderdelen kunnen daar opgeslagen worden. Binnen een straal van 10 meter van de desbetreffende woning zijn parkeerplaatsen aanwezig, een functie die geen gevaar of stof met zich meebrengt.
Gezien bovenstaande is het aannemelijk dat er voor het aspect gevaar en stof sprake blijft van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect 'Milieuzonering' geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
4.3 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
- ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
- ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Het plangebied is gelegen in de kern Lattrop-Breklenkamp. De dichtstbijzijnde veehouderij bevindt zich aan de Bergvennenweg (grondgebonden agrarisch bedrijf, melkveehouderij) op een afstand van circa 280 meter van het plangebied. Mede gelet op het feit dat de nieuwbouw niet als een gevoelig object kan worden aangemerkt, wordt nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect 'Geur' geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
4.4 Bodem
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem te onderzoeken heeft Kruse Milieu BV een verkennend (asbest)bodemonderzoek uitgevoerd (projectcode 23043416, d.d. 31 juli 2023). Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN5725 “Aanleiding A: Opstellen hypothese over de bodemkwaliteit ten behoeve van uit te voeren bodemonderzoek”. Op basis van dit vooronderzoek wordt de bovengrond vanwege het historisch gebruik, als verdacht beschouwd voor de aanwezigheid van zware metalen, PAK en asbest. De ondergrond en het grondwater worden vooralsnog als onverdacht beschouwd. Het verkennend (asbest)bodemonderzoek is als Bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder worden de resultaten weergegeven.
Resultaten veldwerk
In totaal zijn 10 inspectiegaten gegraven. Er zijn 3 inspectiegaten verdiept, waarvan er 1 is afgewerkt met een peilbuis (PB 1). Gebleken is dat de bodem onder de klinkerverharding tot circa 0.35 m-mv globaal uit matig grof (ophoog)zand bestaat met daaronder zeer fijn, zwak siltig, zwak humeus zand. Ter plekke van inspectiegat 2, 3, 4 en 5 is onder het ophoogzand een laag puingranulaat aangetroffen. Het puingranulaat voldoet niet aan de definitie voor bodem (meer dan 50% bodemvreemd materiaal) en valt buiten de scope van dit onderzoek. In de boven- en ondergrond zijn oer- en roesthoudende lagen aangetroffen. Er zijn met uitzondering van het puingranulaat geen bodemvreemde materialen aangetroffen. Door de veldwerkers zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld, in het puingranulaat en in de opgeboorde bodem. Het freatische grondwater is aangetroffen op 1.60 m-mv.
Resultaten analyses
Op basis van de resultaten van de analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
- de bovengrond (BG I en BG II) is niet verontreinigd;
- de bovengrond (BG III) is zeer licht verontreinigd met PAK;
- de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;
- het grondwater (PB 1) is licht verontreinigd met barium;
- mengmonsters MM FF - 01 en MM FF - 02 zijn niet asbesthoudend.
Conclusies en aanbevelingen
In de bovengrond (BG III) en in het grondwater (PB 1) zijn enkele (zeer) lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 in het bodemonderzoek. In de boven- en ondergrond (BG I, BG II en OG) zijn geen gehalten boven de achtergrondwaarden gemeten. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, wordt het uitvoeren van nader onderzoek niet noodzakelijk geacht. In de mengmonsters van de fijne fractie MM FF - 01 en MM FF - 02 is geen asbest aangetoond.
Slotconclusie
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging en de voorgenomen (ver)bouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (bedrijf).
4.5 Geluid
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
- Woningen.
- Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
- Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
- a. in stedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
- b. in buitenstedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
- voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.
Deze zonering geldt niet:
- c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
- d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
- e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).
De gemeente Dinkelland kent eigen geluidbeleid dat is verankerd in het Gebiedgericht Geluidbeleid. Daarin is aangegeven dat voor 30 km/uur wegen bij bestemmingsplanwijzigingen aandacht moet worden besteed aan de beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening. In dat kader is er een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. In Bijlage 5 is het akoestisch rapport opgenomen. Kortheidshalve wordt voor de concrete inhoud verwezen naar bijlage Bijlage 5 en voor de belangrijkste conclusies naar het onderstaande.
Uit het akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kunnen de volgende conclusies worden getrokken.
- Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer ter plaatse van de noordoostgevel de 53 dB overschrijdt. De hoogste geluidbelasting bedraagt 54 dB op de noordoostgevel. Daarmee worden voor deze gevel niet voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit. Extra geluidwerende voorzieningen zijn voor deze gevel noodzakelijk;
- Indien de afstand tussen de geplande woning en de wegas 2,1 meter wordt vergroot, dan kan voor alle gevels worden voldaan aan de maximale waarde van 53 dB. In dat geval zijn geluidwerende voorzieningen niet noodzakelijk.
Naar aanleiding van het akoestisch onderzoek is de situering van het bouwvlak bepaald. Op basis van het akoestisch onderzoek is de voorgevel van de woning (grens van het bouwvlak) op de 53-dB contour geplaatst, waardoor de geluidbelasting op de gevel van de woning niet meer bedraagt dan 53 dB.
Railverkeerslawaai
Er zijn geen spoorwegen in de buurt van het plangebied. Daarom hoeft er geen akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai te worden uitgevoerd.
Industrielawaai
Er zijn geen gezoneerde industrieterreinen in de buurt van plangebied. Door Munsterhuis is een akoestisch onderzoek Industrielawaai uitgevoerd naar de geluidsbelasting van Warmes. Zie paragraaf 4.2 en Bijlage 4.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect 'Geluid' geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan. Zoals is aangegeven is de situering van het bouwvlak op basis van het akoestisch onderzoek bepaald. Op basis van het akoestisch onderzoek is de voorgevel van de woning (grens van het bouwvlak) op de 53-dB contour geplaatst, waardoor de geluidbelasting op de gevel van de woning niet meer bedraagt dan 53 dB.
4.6 Luchtkwaliteit
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
De initiatiefnemer heeft voor de uitvoering van een AERIUS-berekening gegevens aangereikt met betrekking tot de dagelijkse verkeersgeneratie in de toekomstige situatie ten opzichte van de huidige situatie. In de onderstaande tabel (zie figuur 4.2) worden die weergegeven.
Figuur 4.2: Huidige verkeersgeneratie ten opzichte van toekomstige verkeersgeneratie (bron: initiatiefnemer)
Gelet op de gegevens opgenomen in bovenstaande tabel blijkt dat er in de toekomstige situatie van het plangebied sprake is van een toename in het aantal dagelijkse verkeersbewegingen.
Met de NIBM-tool kan worden berekend of de toename in het aantal dagelijkse verkeersbewegingen effect heeft op de luchtkwaliteit. In figuur 4.3 is een uitsnede opgenomen van de NIBM-tool, waarin de toename in het aantal verkeersbewegingen in de toekomstige situatie is opgenomen. Conclusie is dat de bijdrage van het extra verkeer aangemerkt wordt als niet-in-betekenende-mate. Dat betekent dat de verontreiniging van de lucht als gevolg van het extra wegverkeer zo klein is dat de luchtkwaliteit niet achteruit gaat. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk.
Figuur 4.3: NIBM Tool
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect 'Luchtkwaliteit' geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
4.7 Externe Veiligheid
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit;
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:
- Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
- Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.
- Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
- Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Deze beleidsregels geven een overzicht van de over de weg vervoerde gevaarlijke stoffen.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
- Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
- Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Toets
Figuur 4.4: Uitsnede risicokaart (bron: Atlas leefomgeving).
Uit de inventarisatie van de risicokaart zoals hierboven weergegeven, blijkt dat binnen een straal van circa 550 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Voor wat betreft de risicobron die op circa 550 meter afstand ligt, geldt dat het plangebied buiten de PR10-6 contour ligt, waardoor het verantwoorden van groepsrisico niet nodig is. Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect 'Externe veiligheid' geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
4.8 Water
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.
In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.
Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
- de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
- de waterkwaliteit die onder druk staat:
- de transitie naar een duurzame ontwikkeling.
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.
Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.
Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:
- Als gevolg van de klimaatverandering wil het waterschap zorgen voor meer balans tussen 'droge voeten' en het beperken van wateroverlast. Dat betekent dat water het leidende principe is voor het inrichten van de leefomgeving in plaats van andersom: water volgend aan de inrichting.
- Er wordt meer aandacht gegeven aan het vasthouden van water in de bodem.
- Regenwater wordt niet als afvalwater beschouwd, maar als bouwsteen in de ontwikkeling van een robuust watersysteem.
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe """"eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren"""" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe """"eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren"""" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Wateraspecten plangebied
Waterhuishouding Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via (de gekozen optie wordt hieronder bevestigd met ja): een gemengd stelsel een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geinfiltreerd. ja een gescheiden stelsel: hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater. hemelwater wordt afgevoerd naar een hemelwaterriool van een verbeterd gescheiden stelsel.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen (zie Bijlage 6) heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.
De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.
Algemene info: In de procedurebepalingen van de Wro voor het bestemmingsplan is opgenomen dat de kennisgeving wordt toegezonden aan de instanties die bij het overleg zijn betrokken.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect 'Water' geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
4.9 Ecologie
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaardenonderzoek [Projectnummer 5477, versie 1.0, d.d. 22-08-2023], zie ook Bijlage 7. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.
Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland. Gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland behoren, liggen op minimaal 620 meter afstand van plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op beschermd (natuur)gebied. Omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking heeft, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.
Natura 2000-gebied
Het plangebied ligt niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, de Bergvennen, ligt op 1.46 km in oostelijke ligging van het plangebied. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de depositie van stikstofoxiden, kan voor de ontwikkelfase van het gebouw op voorhand niet uitgesloten worden. Daarom is nader stikstofonderzoek voor de ontwikkelfase vereist. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten en de afstand tot Natura 2000-gebied, kan een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de emissie van stikstofoxiden tijdens de gebruiksfase, op voorhand uitgesloten worden.
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling komt er zowel NOx als NH3 vrij. Door uitvoering van de voorliggende AERIUS-berekening is aangetoond dat dit – met inachtneming van de in dit rapport beschreven uitgangspunten – zowel in de aanlegfase van de ontwikkeling als in de gebruiksfase niet leidt tot een meetbare depositie van NOx of NH3 in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof en ammoniak. In de aanleg- en gebruiksfase is er dan ook geen sprake van een meetbare depositie. Gelet op het vorenstaande wordt een nader onderzoek derhalve niet noodzakelijk geacht. De AERIUS Calculator 2023 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura-2000-gebieden voor het aspect stikstof en ammoniak. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator 2023 zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen. De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof en ammoniak geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling. De Aerius berekening is toegevoegd in Bijlage 8.
Soortenbescherming
Het plangebied is geen geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten. Daarnaast vormt het plangebied ook geen geschikt functioneel leefgebied voor beschermde dieren. In het plangebied zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig, nestelen geen vogels en bezetten grondgebonden zoogdieren of amfibieën geen vaste rust- of voortplantingsplaats. Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt geen beschermde dieren gedood en wordt geen vaste rust- of voortplantingsplaats van een beschermd dier beschadigd of vernield. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te mogen voeren in het kader van de Wnb.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect 'Ecologie' geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
De gemeente Dinkelland heeft een archeologische verwachtings- en advieskaart opgesteld. Het rapport is opgesteld door RAAP en geeft voor het grondgebied de verwachtingswaarde voor archeologische resten aan. Aan de hand van deze kaart kan bepaald worden of archeologisch onderzoek noodzakelijk is. In figuur 4.5 is een fragment van de verwachtingswaardenkaart weergegeven, waarbij de uitbreidingslocatie blauw omcirkeld is.
Figuur 4.5: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Dinkelland)
Toets
Het plangebied ligt in een dekzandlandschap met kenmerken van dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek. De verwachting daar is hoog voor resten uit alle perioden. Archeologische resten afgedekt door een plaggendek >50 cm en daardoor minder kwetsbaar voor bodemingrepen. Archeologische resten zijn daardoor goed geconserveerd. Het beleidsadvies is dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is in plangebieden groter dan 2.500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor plangebieden kleiner dan 2.500 m², zoals in onderhavig geval, geldt vrijstelling voor een archeologisch onderzoek.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
In en/of nabij het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Met het agrarische cultuurlandschap en de aanwezige cultuurhistorische waarden wordt reeds voldoende rekening gehouden. E.e.a. is hierover beschreven in paragraaf 3.2.3.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect 'Archeologie en Cultuurhistorie' geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
4.11 Verkeer / Parkeren
Verkeer
Aannemersbedrijf Warmes ontsluit op de Dorpsstraat. Ook in de nieuwe situatie blijft de bestaande ontsluiting gehandhaafd. Hiervoor is beschreven dat de uitbreiding van het bedrijfsperceel en de bebouwing nodig is voor het verbeteren en optimaliseren van de bedrijfsvoering. Uitbreiding van het personeelsbestand is niet de aanleiding geweest voor de verruiming van het bedrijfsperceel. Een verbeterde en efficiëntere bedrijfsvoering kan op termijn echter een toename van het aantal opdrachten tot gevolg hebben. Deze toename kan vervolgens leiden tot een kleine uitbreiding van het aantal personeelsleden, waardoor het aantal verkeersbewegingen iets zou kunnen toenemen. De initiatiefnemer heeft gegevens aangereikt met betrekking tot de dagelijkse verkeersgeneratie in de toekomstige situatie ten opzichte van de huidige situatie. Dit is in onderstaande tabel (zie figuur 4.6) weergegeven.
Figuur 4.6: Huidige verkeersgeneratie ten opzichte van toekomstige verkeersgeneratie (bron: initiatiefnemer)
Er is een toename van slechts 32 verkeersbewegingen per dag. De capaciteit van de Dorpsstraat ten aanzien van het aantal verkeersbewegingen is ruim voldoende, om deze toename eenvoudig af te wikkelen, waardoor het aspect 'verkeer' geen belemmeringen oplevert voor dit plan.
Parkeren
De gemeente Dinkelland heeft voor wat betreft parkeren de beleidsnotitie 'Bouwen en parkeren 2018' vastgesteld. Het uitgangspunt daarin is parkeren op eigen erf. Met de sloop en nieuwbouw van bedrijfsgebouwen ontstaat er een gewijzigde erfopzet. Er zullen 9 parkeerplaatsen komen te vervallen vanwege de gewijzigde positionering, tevens uitbreiding van het kantoor. De huidige bruto vloeroppervlakte van het kantoor bedraagt ca. 340 m2, de toekomstige oppervlakte bedraagt ca. 460 m2. Dit betreft een toename van ca. 120 m2. Het kantoor kan geschaard worden onder 'kantoor zonder baliefunctie'. Voor een locatie in de rest van de bebouwde kom geldt hiervoor een parkeerbehoefte van 2,55 parkeerplaatsen per 100 m². Uitgaande van ca. 120 m² extra komt dat neer op afgerond 3 extra parkeerplaatsen.
De huidige bruto vloeroppervlakte van de werkplaats (voorste hal) bedraagt ca. 560 m2 en wijzigt als gevolg van het plan niet.
De huidige oppervlakte van de loods/opslag bedraagt ca. 2.665 m2. Als gevolg van de toekomstige uitbreiding zal de hal maximaal met 500 m2 worden uitgebreid. Het gedeelte voor de opslag van goederen in de bedrijfshal kan geschaard worden onder de categorie 'loods, opslag, bergplaats'. Voor een locatie in de rest van de bebouwde kom geldt hiervoor een parkeerbehoefte van 1,05 parkeerplaatsen per 100 m². Uitgaande van 500 m² komt dat neer op afgerond 5 parkeerplaatsen.
De opslaggebouwen zorgen niet voor extra parkeerbehoefte daar deze ruimtes gebruikt worden door de eigenaren. Deze oppervlaktes worden dan ook niet verder uitgewerkt.
De huidige parkeerbehoefte bedraagt 50 parkeerplaatsen. De toekomstige parkeerbehoefte van het plan zal 58 parkeerplaatsen bedragen.
Aangezien het parkeerbeleid van de gemeente Dinkelland doorvertaald is naar het paraplubestemmingsplan 'Kernen gemeente Dinkelland', onderhavig plangebied binnen de begrenzing van dat bestemmingsplan valt en het paraplubestemmingsplan meegenomen wordt in voorliggend bestemmingsplan, zijn de benodigde parkeerplaatsen volgens de beleidsnotitie 'Bouwen en parkeren 2018' juridisch geborgd. Dat betekent dat er ten aanzien van het parkeren geen belemmeringen hoeven te zijn voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan, omdat het aantal benodigde parkeerplaatsen tijdens de aanvraag om omgevingsvergunning op basis van het uiteindelijke bouwplan kan worden vastgesteld. Op onderstaande tekening is indicatief weergegeven waar de extra parkeerplaatsen gesitueerd kunnen worden. Er is op eigen terrein ruim voldoende plek voor het situeren van extra parkeerplaatsen.
Figuur 4.7: indicatieve situering te verplaatsen en extra parkeerplaatsen (bron: Leferink Architecten)
Bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt concreet inzicht gegeven in de parkeerbehoefte en waar de parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect 'Verkeer en Parkeren' geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
5.2 Toelichting Op De Regels
5.2.1 Opbouw
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
- Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
- Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
- bestemmingsomschrijving:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
- bouwregels:
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
- afwijken van de bouwregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
- specifieke gebruiksregels:
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
- afwijken van de gebruiksregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.
Algemene regels
- Anti-dubbeltelregel:
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
- Algemene gebruiksregels:
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
- Algemene afwijkingsregels:
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
- Algemene wijzigingsregels:
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
- Overige regels:
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
- Overgangsrecht:
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
- Slotregel:
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.2.2 Bestemmingen
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Bedrijf
De huidige bestemming 'Bedrijf', de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf' en het bouwvlak met de geldende maatvoeringen worden enigzins verruimt, teneinde de bouw van nieuwe bedrijfsbebouwing en een kantoorgebouw mogelijk te maken. De regels in de bestemming 'Bedrijf' uit het bestemmingsplan 'Lattrop, Dorpsstraat 91' en 'Lattrop' blijven hierbij van kracht. De bouwhoogte van de nieuwe werkplaats mag maximaal 9 meter hoog zijn. De bouwhoogte van het kantoorgebouw mag maximaal 6 meter hoog zijn.
Wonen
De bedrijfswoning die wordt omgezet naar een reguliere woning wordt mogelijk gemaakt binnen de huidige bestemming 'Wonen'.
Omdat ter plaatse van de bouwlocatie geen bouwvlak geldt, worden de betreffende gronden middels voorliggend bestemmingsplan tevens voorzien van een bouwvlak. Binnen de bestemming 'Wonen' mag er opslag plaatsvinden. Daarbij geldt een maximum oppervlak van 250 m² per woning conform de bouwregels uit het Paraplubestemmingsplan 'Kernen gemeente Dinkelland'.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie. De provincie heeft in haar reactie aangegeven [reactie provincie Overijssel].
Waterschap Vechtstromen
Op 13 juli 2023 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 22 december 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.