KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Detailhandel
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Verkeer
Artikel 7 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.2 Milieuzonering
4.3 Geur
4.4 Bodem
4.5 Geluid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Water
4.9 Ecologie
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
4.11 Verkeer / Parkeren
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
5.2 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
7.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Landschapsplan
Bijlage 1 Inrichtingsschets Centrumplan Lattrop
Bijlage 2 Aanmeldnotitie M.e.r.
Bijlage 3 Besluit Aanmeldnotitie
Bijlage 4 Bodemonderzoek Dorpsstraat 70
Bijlage 5 Watertoets
Bijlage 6 Waterhuishouding Centrumplan Lattrop
Bijlage 7 Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 8 Aerius Berekening
Bijlage 9 Archeologisch Onderzoek

Lattrop, Dorpsstraat 70

Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 20-04-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Lattrop, Dorpsstraat 70 van de gemeente Dinkelland;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRAAT70-VG01 met de bijbehorende regels en bijlage;

1.3 aaneen gebouwde woning

een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen;

1.4 aan-huis-verbonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan particulieren;

1.5 aan-huis-verbonden bedrijf

het uitoefenen van kleinschalige bedrijvigheid dat door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bed-and-breakfast

het bieden van, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.10 bedrijf

een onderneming gericht op het bedrijfsmatige voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;

1.11 bedrijfsmatige kamerverhuur

een samenstel van verblijfsruimten, uitsluitend of mede bestemd of gebruikt om daarin aan anderen dan de rechthebbende en de personen behorende tot diens huishouden, woonverblijf, niet in de zin van zelfstandige woongelegenheid, te verschaffen, al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging; een en ander kan onder meer blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berekend en/of betaald en elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet sprake is van enkele gemeenschappelijke voorzieningen;

1.12 bestaand

legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is tevens bouwkundig ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is tevens functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw;

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder, zolder en vliering;

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 carport

staanplaats, stalling voor een motorvoertuig onder een vrijstaand dak of afdak aan het huis;

1.24 dak

iedere vorm van bovenbeëindiging van een gebouw;

1.25 detailhandel

het bedrijfsmatige te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.26 erf

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van de hoofdgebouw;

1.27 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomaat;

1.28 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt:

1.29 (hoek)erker

een uitbouw met beperkte omvang, gerealiseerd voor een naar de weg of openbaar groen gekeerde gevel van het hoofdgebouw;

1.30 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.31 horecabedrijf

een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.32 huishouden

een zelfstandig dan wel samenwonend persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals keuken, sanitaire voorzieningen en entree, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;

1.33 inwoning

wonen in een (ondergeschikt) deel van een woning als medegebruiker van het pand;

1.34 kampeermiddel

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.35 kap

een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15o en ten hoogste 75o;

1.36 kelder

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, niet te gebruiken als woonruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij 'bebouwing in geaccidenteerd terrein' gelegen beneden peil;

1.37 kunstobject

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.38 kunstwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.39 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.40 peil

a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;

1.41 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.42 prostitutiebedrijf

een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;

1.43 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij ook bedrijfsmatige was, seksuele handelingen wordt verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.44 standplaats

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

1.45 twee-aaneen gebouwde woning

een woning, die deel uitmaakt van een blok van twee aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen (twee-onder-één-kap);

1.46 verdieping(en)

de bouwlaag respectiefelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn;

1.47 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.48 voorgevel rooilijn

de begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevels van het hoofdgebouw zijn georiënteerd, of, voor zover op de kaart een voorgevelrooilijn is aangeduid, de op de kaart aangeduide voorgevelrooilijn, alsmede het verlengde daarvan;

1.49 vrijstaande woning

een woning waarvan het hoofdgebouw vrijstaat van andere hoofdgebouwen;

1.50 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen ten behoeve en/of ten dienste van de waterhuishouding, waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, bruggen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers, voorzieningen voor infiltratie, buffering, berging en afvoer van water, voorzieningen ten behoeve van biologische waterzuivering en (secundaire en/of tertiaire) bluswatervoorzieningen;

1.51 winkel

een gebouw dat een ruimte omvat welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor detailhandel;

1.52 wonen

het gehuisvest zijn in een woning;

1.53 woning

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.54 wooneenheid

een tot bewoning bestemd gebouw of onderdeel van een gebouw dat, vanuit bouwtechnisch oogpunt gezien, blijvend is bestemd voor permanente bewoning, voldoet aan alle criteria die van toepassing zijn op woningen, behalve aan het hebben van een keuken en/of een toilet en/of een douche, waarbij de aan de wooneenheid ontbrekende voorzieningen wel als gemeenschappelijke voorzieningen ter compensatie moeten zijn gelegen in hetzelfde gebouw.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens

de afstand tussen de zijdelingse perceelgrenzen en het punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het agrarisch gebruik;
  2. b. het uitvoeren van erfinrichtingsplannen en landschapsplannen

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
  2. d. doeleinden van agrarisch natuurbeheer;
  3. e. cultuurgrond;
  4. f. openbare nutsvoorzieningen;
  5. g. extensief dagrecreatief medegebruik;
  6. h. wegen en paden;
  7. i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. j. groenvoorzieningen;
  9. k. parkeervoorzieningen;
  10. l. tuinen, erven en terreinen.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Detailhandel

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. detailhandel, met dien verstande dat deze functie alleen is toegestaan op de begane grond;
  2. b. wonen,

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. wegen en paden;
  2. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. e. openbare nutsvoorzieningen;
  4. f. groenvoorzieningen;
  5. g. parkeervoorzieningen;
  6. h. tuinen, erven en terreinen.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. detailhandel in de vormen perifere detailhandel, grootschalige detailhandel en/of supermarkten;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca;
  3. c. risicovolle inrichtingen, vuurwerkbedrijven en/of geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  4. d. het splitsen van een woning in meer dan één woning;
  5. e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;
  6. f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. het uitvoeren van erfinrichtingsplannen en landschapsplannen
  3. c. verkeersvoorzieningen
  4. d. voet- en fietspaden;
  5. e. in- en uitritten;
  6. f. parkeervoorzieningen;
  7. g. beeldende kunstwerken;
  8. h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. i. openbare nutsvoorzieningen;
  10. j. speelvoorziening.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden;
  2. b. parkeervoorzieningen;
  3. c. straatmeubilair;
  4. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. e. openbare nutsvoorzieningen;
  6. f. groenvoorzieningen;
  7. g. verkeersvoorzieningen.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  2. c. speelvoorzieningen;
  3. d. wegen en paden;
  4. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. f. openbare nutsvoorzieningen;
  6. g. groenvoorzieningen;
  7. h. parkeervoorzieningen;
  8. i. tuinen, erven en terreinen.

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

7.4 Specifieke gebruiksregels

7.5 Afwijken van de gebruiksregels

7.6 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, liftkokers, lichtkappen, zonnepanelen, erkers, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
  2. b. de stalling en/of opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  3. c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutiebedrijf;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  5. e. het gebruik van een woning voor bedrijfsmatige kamerverhuur.

Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels

11.1 vrijwaringszone - molenbiotoop

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

12.1 Afwijking maatvoering

12.2 Erker (bedrijfs)woning

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen het bouwvlak in die zin dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door erkers, luifels, balkons en ingangspartijen, met dien verstande dat:

  1. a. de overschrijding ten hoogste 1 meter mag bedragen;
  2. b. de breedte maximaal 2/3 deel van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw mag bedragen en de breedte van hoekerkers maximaal 50%. Deze bouwdelen dienen minimaal 0,50 m uit de zijgevel te zijn gesitueerd, met uitzondering van hoekerkers;
  3. c. indien bestaande gevelopeningen dit noodzakelijk maken en dit uit architectonisch oogpunt noodzakelijk is, de breedte maximaal 3/4 deel van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw mag bedragen en de breedte van hoekerkers maximaal 2/3. De bouwdelen dienen minimaal 0,50 m uit de zijgevel te zijn gesitueerd, met uitzondering van hoekerkers;
  4. d. de bouwhoogte ten hoogste 4 meter mag bedragen of indien de woning of dat woongebouw een hogere verdiepingsvloer bevat maximaal tot 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping van die of dat woongebouw;
  5. e. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2 m mag bedragen. Bij twee aan elkaar gekoppelde erkers bij een dubbel blok die tegelijk worden aangevraagd, is de voorgeschreven afstand van 2 meter tot de zijdelingse perceelgrens niet van toepassing;
  6. f. ten hoogste 1 (hoek)erker per woning met uitzondering van een woning welke op een hoek van twee straten is gelegen waarbij sprake is van twee voorgevelrooilijnen mag voor beide voorgevelrooilijnen een (hoek)erker worden gebouwd van de betreffende gevel.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Parkeren

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Lattrop, Dorpsstraat 70'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ten noorden van de H.H. Simon en Judas kerk in het dorp Lattrop-Breklenkamp is voor een bestaand erf aan de Dorpsstraat een plan ontwikkeld. De initiatiefnemer (Stichting Projectontwikkeling Centrumplan Lattrop) heeft het voornemen het voormalige agrarische erf, met inmiddels een detailhandel bestemming, te herontwikkelen ten behoeve van woningbouw. De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het toevoegen van acht woningen. Op het bestaande erf aan de Dorpsstraat 70 is momenteel een hoofdgebouw met een woning en fietsenwinkel en meerdere opstallen aanwezig. Het hoofdgebouw blijft gehandhaafd en de schuren zullen plaatsmaken voor de acht woningen.

Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Ligging

Het plangebied is gelegen aan de rand van Lattrop-Breklenkamp, ten noorden de H.H. Simon en Judaskerk. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Denekamp, sectie L, perceelnummers 1588, 1589 en gedeeltelijk nummer 1587. Het erf met de bijbehorende percelen wordt in de huidige situatie ontsloten op de Dorpsstraat. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRAAT70-VG01_0001.png"Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied te zien is. Zie de digitale verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRAAT70-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: atlasvanoverijssel.nl)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het plangebied is deels binnen en deels buiten de bebouwde kom gelegen. Het deel van het plangebied dat aan de Dorpsstraat ligt is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Lattrop'. Het overige deel van het plangebied (op dit moment agrarische grond) is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'. Het bestemmingsplan voor de kern Lattrop-Breklenkamp is vastgesteld door de gemeenteraad van Dinkelland op 26 februari 2013. Het bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Dinkelland, 'Buitengebied 2010', is - eveneens door de gemeenteraad van Dinkelland - vastgesteld op 18 februari 2010. In figuur 1.3 en 1.4 zijn fragmenten uit de verbeeldingen van de geldende bestemmingsplannen ter plaatse van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRAAT70-VG01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Lattrop' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Bovenstaande figuur geeft weer dat aan een gedeelte van het plangebied binnen het bestemmingsplan 'Lattrop' de enkelbestemming 'Detailhandel' is toegekend en deels de enkelbestemming 'Groen' is toegekend. Daarnaast kent dit gedeelte de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. Om de huidige bebouwing op het bestaande erf is een bouwvlak opgenomen. Daarnaast geldt er ter plaatse van het bouwvlak een maximale goothoogte van vier meter een maximale bouwhoogte van acht meter.

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn met name bestemd voor detailhandel (enkel op de begane grond) en wonen ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning of voor zover het de tweede en/of hogere bouwlaag van het bedrijfsgebouw betreft. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn met name bestemd voor groenvoorzieningen. De realisatie van acht woningen ter plaatse van het bestaande erf past daarmee dus niet binnen het huidige bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRAAT70-VG01_0004.png"

Figuur 1.4: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' (bron: ruimelijkeplannen.nl)

De grond die gelegen is binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010', kent de enkelbestemming 'Agrarisch -1'. Daarnaast kent een deel van dit gebied de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.

De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn met name bestemd voor het agrarisch gebruik, wonen is enkel toegstaan ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering en wanneer sprake is van een bouwperceel. In de huidige situatie is van beide geen sprake.

Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om een woningbouwontwikkeling op de desbetreffende locatie in Lattrop-Breklenkamp mogelijk te maken. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Lattrop, Dorpsstraat 70' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRAAT70-VG01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het Plan

2.1 Huidige Situatie

In de huidige situatie is er aan de Dorpsstraat 70 in Lattrop-Breklenkamp sprake van een erf met een woning en fietsenwinkel (welke daarnaast een PostNL Pakketpunt heeft) in het hoofdgebouw en een aantal schuren. Het plangebied wordt in de huidige situatie ontsloten op de Dorpsstraat. Achter Dorpsstraat 70 is agrarische (landbouw)grond gelegen. Tegenover Dorpsstraat 70 ligt een grasveld met parkeerplaats. In de omgeving zijn meerdere woningen, maatschappelijke functies en bedrijven aanwezig. In figuur 2.1 is een luchtfoto opgenomen van het plangebied. Deze luchtfoto geeft een beeld van de huidige situatie. De afbeelding in figuur 2.2 geeft een goed beeld van de situatie in het plangebied gezien vanaf de Dorpsstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRAAT70-VG01_0005.png"Figuur 2.1: Huidige situatie plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRAAT70-VG01_0006.png"

Figuur 2.2: Huidige situatie plangebied Dorpsstraat 70 (bron: Google Maps)

2.2 Toekomstige Situatie

In Lattrop-Breklenkamp is er vraag naar woningen voor zowel starters als voor ouderen. Naar aanleiding hiervan heeft Stichting Projectontwikkeling Centrum Lattrop een plan ontwikkeld voor de realisatie van woningen in het dorp. Vanuit ‘Mijn Dinkelland 2030’ is deze beweging op gang gekomen, waarbij de sleutel tot succes blijkt te zijn: de boogde dorpsontwikkelingen vanuit een integrale blik op verschillende thema’s te benaderen. De ontwikkeling van acht woningen ter plaatse van de Dorpsstraat 70 te Lattrop, is een uitwerking van het Centrumplan Lattrop. Dit plan is bijgevoegd in Bijlage 1. In een latere fase is het de bedoeling dat er woningen achter de kerk gebouwd worden zodat hierdoor een ruimte om de kerk ontstaat met een pleinfunctie. Zo komt de kerk, een zeer markant gebouw in Lattrop, meer in het centrum van het dorp te liggen.

Het plan omvat een acht tal woningen, met kavels van tussen de circa 150m2 en 400m2. Het betreft deels geschakelde, deels vrijstaande woningen. De doelgroep voor deze woningen bestaat hoofdzakelijk uit starters en senioren uit Lattrop. Momenteel is er een grote groep in die leeftijdscategorie. Daarnaast de doelgroep gezinnen, die hun eigen (starters)woning verkopen en een gezinswoning willen bouwen. Deze afmeting kavels en het type woning geldt in Lattrop als een starterswoning. In het dorp zijn veelal zelfbouwers, die met een beperkt budget zo toch een redelijke woning kunnen bouwen. Zo zijn in Lattrop alle nieuwbouwwijken gebouwd en worden bestaande vrijstaande woningen verkocht aan starters.

De fietsenwinkel en de woning in het hoofdgebouw blijven op deze locatie behouden, de achterliggende schuren zullen echter worden gesloopt om de ontwikkeling van acht woningen mogelijk te maken. De woningen zullen rondom een nieuw aan te leggen straat worden gerealiseerd, waarbij in het midden extra parkeerplaatsen zullen worden aangelegd.

De sloop van de bestaande schuren ter plaatse van de Dorpsstraat 70 en de realisatie van acht woningen, biedt een mogelijkheid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Lattrop-Breklenkamp kent niet een duidelijk aanwijsbaar centrum, de Dorpsstraat, Ottershagenweg en Disseroltweg vormen het hart van het dorp, waaraan de belangrijkste functies in het dorp gelegen zijn (de kerk, basisschool, sportvelden etc.). Voorliggend plan biedt daarom ook een kans om het 'centrumgebied' van Lattrop-Breklenkamp aantrekkelijker in te richten waarbij ruimte wordt geboden aan woningen voor starters en senioren in de vorm van levensloopbestendige woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRAAT70-VG01_0007.png"

Figuur 2.3: Toekomstige situatie (bron: Leferink Architecten)

De woningen zullen landschappelijk worden ingepast conform het landschapsplan zoals hieronder weergegeven is.

Het plan bestaat uit een naar het landschap gerichte bebouwing waarbij de tuinen naar dat landschap zijn gericht. De woningen zijn vanuit het landschap over de es zichtbaar. De es ligt hoger waardoor de woningen iets verlaagd zichtbaar zijn. Er wordt een nieuw en sterk groen kader voorgesteld met nieuw opgaand geboomte. Aan de noord-westzijde wordt, aansluitend aan het oude erfbosje, een nieuw bosbestand aangelegd. Ook wordt aan de zuid-oostzijde een klein opgaand bosje geplant. Op het plein worden een aantal passende bomen geplant die de besloten sfeer benadrukken. Daarnaast zijn er waterhuishoudkundige voorzieningen getroffen zoals de aanleg van een wadi en de aanleg van een laagte langs de esrand die het water afvoert.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRAAT70-VG01_0008.png"

Figuur 2.4: Landschappelijke inpassing (bron: Bijkerk C.S.)

Beeldkwaliteit

Qua beeldkwaliteit vormt het oorspronkelijke erf de basis voor de woningbouwontwikkeling. De bebouwing moet qua uitstraling een goede overgang naar het buitengebied vormen. Hieronder wordt verstaan dat gebruik wordt gemaakt van streekeigen kenmerken en een informeel voorkomen met een ingetogen en natuurlijke uitstraling naar het landelijke gebied. Teneinde dit beeld te kunnen bereiken is een beeldkwaliteitsplan opgesteld dat voor het gebied de nieuwe welstandscriteria bevat. Dit beeldkwaliteitsplan maakt geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, middels een separate procedure wordt het beeldkwaliteitsplan als welstandskader vastgesteld.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (inmiddels NNN), inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor zeer kleinschalige ontwikkelingen. Uit de uitspraken (ECLI:NL:RVS:2014:4720 & ECLI:NL:RVS:2015:2921) blijkt namelijk dat de ontwikkeling van respectievelijk acht en elf woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Onderhavig plan betreft de realisatie van acht woning en is daarmee vergelijkbaar.

De woningen worden gesitueerd op de locatie waar momenteel sprake is van bestaande bebouwing. Gelet op het aantal van acht woningen is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder van duurzame ontwikkeling is daarom niet van toepassing op het voorliggende plan.

3.2 Provinciaal Beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Op 13 november 2019 is door de Provinciale Staten van Overijssel de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 vastgesteld. De aanpassingen van de Omgevingsvisie die met de Actualisatie 2018/2019 zijn doorgevoerd zijn op 1 december 2019 in werking getreden. Met de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsvisie weer bij de tijd gebracht.

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de omgevingsverordening. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRAAT70-VG01_0009.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. Daarbij kan onderscheid gemaakt worden tussen generieke beleidskeuzes die voor heel Overijssel gelden en gebiedspecifieke beleidskeuzes die op voorhand bepaalde ontwikkelingen uitsluiten in een bepaald gebied.

Relevante artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel zijn in dit geval artikel 2.1.2, 2.1.3, 2.1.5. en artikel 2.2.2 lid 1 t/m 4. Op deze artikelen wordt hierna nader ingegaan.

Artikel 2.1.2 Principe van concentratie

Middels het principe van concentratie is bepaald dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in woningbouw en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen. Voorliggend bestemmingsplan ziet toe op de realisatie van 8 woningbouwkavels op een inbreidingslocatie in Lattrop. Deze woningen maken deel uit van het Centrumplan voor Lattrop en voorzien in een lokale behoefte om voor de inwoners van Lattrop voldoende woningbouwkavels beschikbaar te hebben. Er wordt voldaan aan het principe van concentratie.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' staat ervoor dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt. Een bestaand erf wordt deels herontwikkeld en deels getransformeerd waarbij het overgrote deel van de voormalige bedrijfsbebouwing plaats maakt voor nieuwe woningen. Het bestaande hoofdgebouw blijft behouden voor de fietsenwinkel en de woning. De stedenbouwkundige opzet van het plan neemt met zich mee dat een zeer klein deel van de Groene Omgeving wordt ingezet voor het plan. Een evenwichtig inrichtingsplan, met de gewenste woningaantallen, bleek uiteindelijk binnen de bestaande grenzen van het stedelijk gebied niet mogelijk. Het extra ruimtebeslag bestaat voornamelijk uit tuin en groen ten behoeve van de landschappelijke inpassing. Er kan daardoor worden gesproken van een zorgvuldig en zuinig gebruik van de ruimte.

Artikel 2.1.5. Ruimtelijke kwaliteit

In artikel 2.1.5 van de verordening is bepaald dat in de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Dit onderdeel is toegelicht in 3.2 waarbij toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd. Daarnaast wordt het ontwikkelingsperspectief gemotiveerd die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd. Daarnaast is een landschappelijke inpassingsplan opgesteld ter plaatse van de ontwikkeling. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling zorgt voor versterking van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse en dat de ontwikkeling als passend kan worden aangemerkt.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen

  1. 1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  2. 2. In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.
  3. 3. In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.
  4. 4. De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Het actuele gemeentelijke woningbouwprogramma is in overeenstemming met de Regionale Woonprogrammering Twente (april 2017). De toevoeging van 8 woningen binnen het plangebied past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma. Voorliggend plan is hiermee in overeenstemming met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRAAT70-VG01_0010.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omcirkeld (bron: provincie Overijssel)

De locatie is gelegen op de grens van het gebied dat is aangemerkt als 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' en het gebied dat is aangemerkt als 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, willen we in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen.

De woonfunctie past binnen de 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' en het gebied dat is aangemerkt als 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Het plan bestaat uit de realisatie van acht grondgebonden woningen voor starters- en senioren als vitalisering van de kern Lattrop-Breklenkamp. Daarbij zal een voormalig agrarisch erf, waarbij het detailhandel gedeelte (de fietsenwinkel) behouden blijft, getransformeerd worden tot woongebied voor de lokale behoefte. Slechts een klein deel van het plan valt binnen het ontwikkelperspectief van het kleinschalige mixlandschap. De plannen van initiatiefnemers passen binnen de ontwikkelingsperspectieven die ter plaatse gelden.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRAAT70-VG01_0011.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel(bron: provincie Overijssel)

Dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen van Overijssel een relëfrijk - door de wind gevormd - zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms zijn deze gebieden ver van elkaar verwijderd en soms zijn deze zijn ze vlak bij elkaar gelegen. De ambitie voor gebieden met het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' is om de verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door het een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten. Nieuwe ontwikkelingen moeten dan ook bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van hoogteverschillen en het waterysteem. Daarnaast is bij ontwikkelingen de vorm van het landschap het uitgangspunt.

Toets

De gronden in het plangebied zijn in cultuur gebracht ten behoeve van de landbouw en daarbij behorende erven. De van oorsprong voorkomende 'natuurlijke laag' is daarom niet of nauwelijks meer aanwezig. Wel worden landschapsmaatregelen getroffen met 'streekeigen' plantsoorten, waarmee wordt verwezen naar de oorspronkelijke 'natuurlijke laag'. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de 'Natuurlijke laag'.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Oude Hoevenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRAAT70-VG01_0012.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Het oude hoevenlandschap wordt gekenmerkt door verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Deze ontwikkelingsruimte werd gevonden bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot het oude hoevenlandschap, dat bestaat lijkt op het essenlandschap, maar kleinschaliger, individueler en jonger is. De ambitie is om dit kleinschalige en afwisselende landschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Als ontwikkelingen plaatsvinden dan kunnen deze bijdragen aan het behoud en de accentuering van de dragende structuren (groenstructuren en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang van de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen (erven met erfbeplanting). Daarnaast kunnen nieuwe ontwikkelinge bijdragen aan het vergroten van de toegankelijkheid van erven en erfroutes.

Toets

De nieuwe woningen ter plaatse van het bestaande erf zullen landschappelijk gezien gesitueerd worden aan de esrand van de noordelijke gelegen es. Met het plan wordt de esrand in noordelijke richting verschoven. De bebouwing en de tuinen zijn naar het landschap gericht. De woningen zijn vanuit het landschap over de es zichtbaar. De es ligt hoger zodat de woningen iets verlaagd zichtbaar zijn. Er wordt een nieuw en sterk groen kader aangelegd met nieuw opgaand geboomte ter compensatie van de aanpassingen in het landschap ten behoeve van de inpassing van de woningen op het erf.

Stedelijke laag

De 'Stedelijke laag' heeft binnen het plangebied het kenmerk 'woonwijken 1955-nu'. De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter. Als ontwikkelingen plaats vinden de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

Toets

Bij het stedenbouwkundige ontwerp is rekening gehouden met de bestaande bebouwde omgeving en het omliggende landschap. Het plan doet geen afbreuk aan de stedelijke laag.

Laag van de beleving

De laag van de beleving kent het kenmerk 'Donkerte' aan het plangebied toe. In figuur 3.5 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRAAT70-VG01_0013.png"

Figuur 3.5: Laag van de beleving, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

In gebieden met het kenmerk 'Donkerte' wordt het 's nachts nog echt donker en kan men de sterrenhemel waarnemen. Het zijn relatief dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk. Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambintie is om de huidige 'donkere'gebieden, tenminste even donker te houden, of bij nieuwe ontwikkelingen nog liever wat donkerder te maken.

Toets

Het plangebied is gesitueerd in de bebouwde kom van Lattrop-Breklenkamp, in de bebouwde kom is sprake van aanzienlijk meer licht in vergelijking tot het buitengebied. Daarnaast draagt de toevoeging van acht extra woningen slechts in zeer geringe mate bij aan het toenemen van de hoeveelheid licht.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Dinkelland

De gemeente Dinkelland heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (10 september 2013). De visie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid.

De locatie is op basis van de structuurvisiekaart aangewezen als 'centrumgebied'. Deze gebieden kenmerken zich hoofdzakelijk door een mix van functies als 'wonen' en 'detailhandel'. Een woningbouwontwikkeling en het behoud van het bestaande pand met fietsenzaak en de bestaande woning past uitstekend binnen het 'centrumgebied'.

Relevante onderdelen uit de visie op hoofdlijnen voor Lattrop betreffen:

  • Het borgen van de woonfunctie en basisvoorzieningen voor eigen gemeenschap (kern en buurtschappen);
  • Verdere uitbreiding naar het buitengebied is niet gewenst.

Specifiek voor de kernen wil de gemeente Dinkelland de leefbaarheid en sociale samenhang behouden en versterken. De gemeente zet in op vitale woonkernen. Voor Lattrop-Breklenkamp zijn het borgen van de woonfunctie en basisvoorzieningen voor de gemeenschap van belang.

Toets

Met de woningbouwontwikkeling wordt een groot deel van de bestaande bestemming 'Detailhandel' vervangen door een bestemming 'Wonen' waarbinnen ruimte wordt geboden voor de ontwikkeling van maximaal 8 woningen. Deze ontwikkeling draagt bij aan het borgen van de woonfunctie. Doordat de ontwikkeling grotendeels plaatsvindt binnen een bestaande bestemming bedoeld voor een stedelijke functie als 'detailhandel', is van een verder uitbreiding van de bebouwing naar het buitengebied geen sprake. Volledigheidshalve wordt ook verwezen naar de onderbouwing van artikel 2.1.3. van de provinciale Omgevingsverordening.

Een woningbouwontwikkeling en het behoud van het bestaande pand met fietsenzaak en woning passen uitstekend binnen het centrum gebied. Een bestaand erf wordt herontwikkeld waarbij vanuit stedenbouwkundige overwegeningen een deel van de tuinen buiten de grenzen van het bestaande erf komen te liggen. De nieuwe situatie wordt landschappelijk ingepast conform de gebiedskenmerken van het landschap waarbij ter plaatse landschapselementen worden toegevoegd. Onderhavig plan voorziet in de vraag naar woningen voor starters en senioren uit Lattrop-Breklenkamp. Met name het kunnen bieden van aantrekkelijke woonruimten voor starters is van belang, zo blijft Lattrop-Breklenkamp een aantrekkelijk - en daarmee ook leefbaar - dorp voor jong en oud.

3.3.2 Woonbeleid Dinkelland

3.3.3 Nota Inbreidingslocaties 2016

De "Nota inbreidingslocaties 2016" is van toepassing op aanvragen voor kleinschalige woningbouw in bestaand stedelijk gebied. Voor de definitie van kleinschalige woningbouw, wordt aangesloten bij de jurisprudentie inzake de Ladder voor duurzame verstedelijking. Op basis van de huidige jurisprudentie wordt de ontwikkeling van 11 woningen niet aangemerkt als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. De Nota inbreidingslocaties is dan ook uitsluitend van toepassing op woningbouwontwikkelingen van niet meer dan 11 woningen.

Indien het voorliggende plan als zelfstandig plan wordt getoetst aan de nota, wordt het volgende opgemerkt. Er verdwijnt een groot deel van de bestemming 'Detailhandel' en de daar binnen aanwezige bebouwing die benut kan worden voor 'detailhandelsdoeleinden' maar op dit moment niet meer als zodanig in gebruik is. De bebouwing die nog wel in gebruik is ten behoeve van detailhandel, de fietsenzaak is hierin gevestigd evenals een bestaande woning, blijft behouden met het plan. De overige bebouwing die geen functie meer heeft ten behoeve van detailhandel wordt gesloopt. Ter plaatse van de te vervallen bestemming 'Detailhandel' en de te slopen bebouwing worden in totaal 8 woningen gebouwd. Gelet hierop kan geconcludeerd worden dat het plan, indien het als zelfstandig plan wordt beoordeeld, voldoet aan het bepaalde in de Nota inbreidingslocaties 2016.

De ontwikkeling waar het voorliggende bestemmingsplan in voorziet is echter geen op zichzelf staande woningbouwontwikkeling. Direct ten zuiden van de kerk is eveneens verzocht om medewerking voor een woningbouwontwikkeling, hier is op 9 september 2019 positief op besloten door het college van B&W. Deze woningbouwontwikkeling en de woningbouwontwikkeling waarin voorliggend bestemmingsplan voorziet, zijn altijd in samenhang bekeken en beoordeeld. Dit is gedaan vanwege de ruimtelijke samenhang tussen beide locaties die wordt bepaald door de korte afstand tussen beide locaties en de beeldbepalende kerk als het centrum van de woningbouwplannen. Dat sprake is van een ruimtelijke samenhang tussen beide locatie blijkt ook wel uit het feit dat het Q-team noodzaak heeft gezien tot het opstellen van een ruimtelijke visie om op die wijze de onderlinge samenhang en afstemming van de plannen te kunnen borgen. De separaat aangevraagde bestemmingsplanherzieningen voor beide locaties (de verwachting is dat het ontwerpbestemmingsplan voor de locatie ten zuiden van de kerk op korte termijn wordt aangeleverd) dienen dan ook, te worden gezien als één nieuwe gezamenlijke woningbouwontwikkeling in de kern Lattrop. Met dit uitgangspunt is sprake van een woningbouwontwikkeling van meer dan 11 woningen. Op de bouw van dergelijke woningbouwaantallen is de "Nota inbreidingslocaties 2016" niet van toepassing.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Op voorhand dient beschouwd te worden of sprake is van een activiteit welke voorkomt in de D-lijst. De activiteit waar voorliggend plan de meeste aansluiting bij vindt is een stedelijk ontwikkelingsproject. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:

“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

Middels onderhavig bestemmingsplan wordt een bestaand erf herontwikkeld naar een woningbouwlocatie. Bestaande bebouwing op het erf wordt gesaneerd en in totaal worden binnen het plangebied acht woningen toegevoegd. De concrete ontwikkeling is beschreven in de planbeschrijving in hoofdstuk 2. Het huidige gebruik van het plangebied bestaat reeds uit detailhandel en de agrarische functie, daarmee bestaat het plangebied reeds uit stedelijke functies met bijbehorende bebouwing.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is verplicht als het gaat over één of meer activiteiten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. en de omvang van die activiteit ligt onder de drempelwaarde (kolom 2 van de D-lijst). Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject waardoor een aanmeldnotitie noodzakelijk is. Een m.e.r.-beoordeling is verplicht in de gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woning omvat, of

3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project onder blijft. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Op basis hiervan kan de conclusie getrokken worden dat het onderhavige project niet direct m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Dit betekent dat volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. In dat kader is een aanmeldnotitie opgesteld (Bijlage 2), die bij het bevoegd gezag is ingediend. Op basis van de aanmeldnotitie heeft de Omgevingsdienst Twente besloten dat geen milieueffectrapport vereist is. Dit besluit is als Bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen.

Conclusie

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het onderhavige project (zoals het feit dat de omvang ruimschoots beneden de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. ligt), de plaats van het onderhavige project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Alternatieven hoeven dan ook niet te worden afgewogen. Het onderhavige project is niet m.e.r.-plichtig. Bij de beoordeling is rekening gehouden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling aangegeven criteria.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • Externe werking: Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies. Oftewel: past de nieuwe functie in de omgeving?
  • Interne werking: Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen. Oftewel: laat de omgeving de nieuwe functie toe?

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

Gebiedstypen

Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'. Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zoals gesteld in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten'. Hierbij wordt uitgegaan van het principe van functiescheiding, waarbij twee gebiedstypen te onderscheiden zijn, namelijk: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRAAT70-VG01_0015.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Het plangebied is gelegen in een gebied dat wordt gekenmerkt als centrumgebied met functiemenging. Door deze functiemenging is het plangebied aan te merken als omgevingstype 'gemengd gebied'.

Voor gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), kunnen de gebieden worden aangemerkt als 'functiemengingsgebied'. Bij 'functiemengingsgebieden' moet gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.

De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Situatie plangebied

Het plangebied aan de Dorpsstraat 70 te Lattrop ligt in het centrumgebied van het dorp. In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied'. De omgeving van het plangebied bestaat uit diverse functies, zoals horeca, maatschappelijk, wonen, bedrijf en groen.

Interne werking

Ten westen van het plangebied is een discotheek, categorie 2, aanwezig welke op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering een maximale richtafstand heeft van 30 meter voor het aspect geluid. Deze afstand mag met één trap verlaagd worden tot een richtafstand van 10 meter omdat sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied'. De onderlinge afstand tussen de planlocatie en de discotheek voldoet aan deze richtafstand.

Daarnaast is er een aannemersbedrijf, categorie 3.1, aanwezig ten noord-westen van het plangebied. De grootste richtafstand voor het aannemersbedrijf is 50 meter voor het aspect geluid. Deze afstand mag met één trap verlaagd worden tot een richtafstand van 30 meter omdat sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied'. De afstand van het bestemmingsvlak tot aan de woonbestemming betreft circa 30 meter. De onderlinge afstand tussen de planlocatie en het aannemersbedrijf voldoet aan deze richtafstand.

Ten zuiden/oosten van het plangebied is een kerkgebouw, categorie 2, aanwezig welke op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering een maximale richtafstand heeft van 30 meter voor het aspect geluid. Deze afstand mag met één trap verlaagd worden tot een richtafstand van 10 meter omdat sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied'. De onderlinge afstand tussen de planlocatie en het kerkgebouw voldoet aan deze richtafstand.

Ten zuid-westen van het plangebied bevindt zich een school, welke op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering een maximale richtafstand heeft van 30 meter voor het aspect geluid. Deze afstand mag met één trap verlaagd worden tot een richtafstand van 10 meter omdat sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied'. De onderlinge afstand tussen de planlocatie en het schoolgebouw voldoet aan deze richtafstand.

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden onevenredig wordt aangetast.

Als gevolg van onderhavig plan wordt ter plaatse van een bestaand erf meerdere woningen mogelijk gemaakt naast de reeds bestaande commerciële functie (Fietsenwinkel). De functie 'fietsenwinkel' valt in te delen in de VNG richtafstandenlijst onder een categorie 1 bedrijf met een maximale richtafstand van 10 meter voor geluid . Deze afstand mag met één trap verlaagd worden tot een richtafstand van 0 meter omdat sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied'.

Het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt derhalve niet aangetast door de voorgenomen ontwikkeling. De nieuwe functie 'wonen' en de bestaande functie 'detailhandel' past in de omgeving.

Functies in het plangebied onderling

Voor de verschillende functies op het erf aan de Doprsstraat 70 te Lattrop mag de Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) 'functiemenging' toegepast worden. In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de SvB 'functiemenging' toegepast. Zoals in de VNG-publicatie reeds is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden o.a. gedacht worden aan (delen van) woongebied met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Ook kan in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig is of gewenst is de SvB 'functiemenging' worden toegepast. In hoofdzaak gaat het om activiteiten die hoofdzakelijk inpandig geschieden.

Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden, zoals het pand aan de Dorpsstraat 70. De SvB 'functiemenging' hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid.

Voorliggende ontwikkeling betreft het 'Categorie A' (detailhandel en reparatie t.b.v. paarticulieren (excl. auto's en motirfietsen). Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat de wijziging naar een gemengde bestemming voor het pand aan de Dorpsstraat 70 slechts beperkte hinder voor omwonenden zal veroorzaken.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

De woningen vallen aan te merken als geurgevoelige objecten in de zin van artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom. De dichtsbijzijnde veehouderij bevindt zich aan de Bergvennenweg (grondgebonden agrarisch bedrijf, melkveehouderij) op een afstand van circa 280 meter van het plangebied. Daarmee wordt voldaan aan de afstandsvereiste van minstens 100 meter. Vorenstaande brengt met zich mee dat onderhavig plan in overeenstemming is met de Wet geurhinder en veehouderij. Op basis van dit gegeven wordt geacht dat geur geen belemmering vormt voor het plan. Er blijft sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Door Kruse Milieu BV is een verkennend en nader bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. De aanleiding van het aanvullend bodemonderzoek is de voorgenomen herontwikkeling van het terreindeel en de bouw van woningen. In 2019 is op het terreindeel een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport van het bodemonderzoek is beoordeeld door de Omgevingsdienst Twente en op basis hiervan is een aanvullend onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 4.

Binnen de onderzoekslocatie zijn enkele verontreinigingen aangetoond. Plaatselijk zijn in de bodem koolresten aangetroffen, waardoor de bodem licht tot sterk verontreinigd is met PAK. In het kader van de voorgenomen herontwikkeling van het terrein is sanering van de sterke PAKverontreiniging ter plaatse van boring E10 noodzakelijk. De omvang van de verontreiniging wordt geschat op circa 10 m3. Bij het huidige gebruik levert de verontreiniging geen risico's op voor de volksgezondheid, omdat deze is afgedekt door de klinkerverharding. Er dient voorkomen te worden dat er vermenging ontstaat met schone grond. Tevens mag de verontreinigde grond niet worden verminderd of verplaatst zonder toestemming van bevoegd gezag (gemeente Dinkelland). Indien de grond gesaneerd wordt, dient dit in overleg met het bevoegd gezag te gebeuren.

Ter plaatse van de in 2003 gesloopte kapschuur is de bovengrond kolengruishoudend en licht tot matig verontreinigd met PAK. De omvang van deze kolengruishoudende laag wordt geschat op circa 150 m2 x 0.5 meter = 75 m3. Het is aannemelijk dat het een historische verontreiniging betreft en dat deze voor 1987 is veroorzaakt. Mogelijk zijn in het verre verleden asresten uit de kachel gestort, om dit deel van het terrein te verharden. Aangenomen wordt dat de PAKverontreinigingen ter plaatse van boringen E10 en W10 ook zo zijn ontstaan en eveneens als historische verontreiniging beschouwd kunnen worden.

Ter plaatse van boring W10 zijn in de boven- en ondergrond kolengruis aangetroffen. Deze lagen zijn slechts licht verontreinigd en sanering is niet noodzakelijk. Ter plaatse van de 2 druppelzones is geen sprake van een (sterke) verontreiniging met asbest en er is derhalve geen saneringsnoodzaak.

Uit milieukundig oogpunt is er, na sanering van de verontreinigingen met PAK, geen bezwaar tegen de voorgenomen herontwikkeling aangezien de overige vastgestelde (zeer) lichte verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt na sanering geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  1. a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  2. b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  1. c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  2. d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  3. e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

De Dorpsstraat betreft hier een 30 km/u weg. Voor wat betreft wegverkeerslawaai geldt er vanuit de Wet geluidshinder geen onderzoeksplicht aangezien de locatie is gelegen in een 30 km/u zone. Uit jurisprudentie volgt echter dat ook ingeval van een 30 km/uur zone, nagegaan moet worden of de geluidsbelasting in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het bestaande hoofdgebouw met woning ligt op korte afstand van de Dorpsstraat. De toekomstige woningen worden op een grotere afstand van de Dorpsstraat gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRAAT70-VG01_0016.png"

Figuur 4.2: Wegverkeerslawaai (bron: atlasleefomgeving.nl/kaarten)

Op bovenstaande kaart is de geluidsbelasting op het plangebied weergegeven, waarbij het bouwvlak van de nieuwe woningen en het hoofdgebouw rood omlijnd is. De geluidsbelasting op de gevel van de nieuwe woningen is op de meest westelijke kavel het hoogste. Slechts voor de westelijke gevel van deze woning kan de geluidsbelasting deze varieren tussen de 45 en 55 dB. Gelet hierop is sprake van een aanvaardbare geluidsbelasting en kan wat betreft wegverkeerslawaai ter plaatse van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat worden gerealiseerd.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

De ontwikkeling van het plangebied betreft het toevoegen van maximaal acht nieuwe woningen. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 65 per dag gesteld worden. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer als gevolg van de woonfunctie, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0% gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 65 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRAAT70-VG01_0017.png"

Figuur 4.2: Worst-case berekening (bron: infomil)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.7 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van circa 4,6 kilometer van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. Een gasleiding van de Gasunie ligt op op de genoemde 4.6 kilometer afstand, langs het Almelo-Nordhorn kanaal. Derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met de wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 21 januari 2020 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 5. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

Waterhuishouding Centrumplan Lattrop

Berging hemelwater

Het hemelwater afkomstig van de woningen, weg, parkeerplaatsen en inritten wordt geborgen en geïnfiltreerd middels de wadi in het centrum van het terrein (paarse deel) en in de wadi aan de rechterzijde (paarse deel) van het plan gebied. Het water dat aan de zuidkant van het plangebied valt wordt via kolken in de rijbaan afgevoerd naar het IT-riool. Het IT-riool heeft een overstort voorziening op de wadi in het centrum van het plangebied. Van de afvoerende waterstromen zal 197m2 worden afgevoerd via het GWA-stelsel in de Dorpsstraat. E.e.a. overlegt in een overleg tussen Nieuwe Weme Infra en de gemeente Dinkelland op 14 september 2020.

In het centrum van het plangebied wordt een wadi aangelegd voor de berging en infiltratie van het hemelwater. Er dient een overloop voorziening gemaakt te worden door middel van een IT-riool naar de andere wadi om aan de bergingscapaciteit te voldoen. De inhoud van de wadi's incl. IT-riolering dient samen minimaal 84,6 m3 te zijn. In Bijlage 6 is een tabel weergegeven die laat zijn wat de hoeveelheid te bergen hemelwater is. Hieruit is af te leiden dat de bergingscapaciteit voldoet.

Vanuit de wadi in het centrum van het plangebied wordt een overloopvoorziening aangebracht die naar de rechter zijde van het plangebied gaat. In deze aan te leggen wadi zal het overtollige hemelwater middels een vertraagde afvoer op de beek aan de oostzijde gaan afvoeren.

Aan de achterzijde van het plangebied ligt een eswal waar bij hevige neerslag de kans bestaat dat regenwater richting het plangebied zal stromen. Om dit water af te voeren wordt aan de achterkant van het plangebied tegen de eswal aan een greppel aangelegd. Over een lengte van 118 m1. De greppel loost op de wadi gelegen aan het Kerkepad. Echter wordt verwacht, gezien de hoge K-waarde en dat er weinig tot geen verhard oppervlak achter deze greppel met weinig lengteafschot zit.

Riolering

Er wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Het afvalwater afkomstig van de 8 woningen wordt onder vrijverval met een buisdiameter van pvc Ø250 mm aangesloten op het vuilwaterriool aan de Dorpsstraat.

Het hemelwater gaat via oppervlakkige afstroming richting de wadi's. Bij bovengrondse afstroom kan gerekend worden met 2% afschot. Het volledige waterhuishoudkundige plan is opgenomen in Bijlage 6.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaardenonderzoek [Projectnummer 2136, versie 1.0, d.d. 20-04-2020], zie ook Bijlage 7. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.

Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland. Gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland behoren, liggen op minimaal 725 meter afstand van plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op beschermd (natuur)gebied. Omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking heeft, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.

Natura 2000-gebied

Het plangebied ligt niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, de Bergvennen, ligt op 1.42 km in oostelijke ligging van het plangebied. Vanwege de ligging in de nabijheid van een Natura2000-gebied (1,42 kilometer afstand) is het effect van de uitstoot van NOx/NH3, als gevolg van de voorgenomen activiteiten op de instandhouding van Natura2000-gebied, nader onderzocht m.b.v. het computerprogramma Aerius. Daarbij is zowel gekeken naar het effect van de ontwikkel- en de gebruiksfase van de voorgenomen ontwikkeling.

Als gevolg van de realisatie en het gebruik van acht woningen binnen het plangebied komt er NOx vrij. Door uitvoering van de AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof. In zowel de aanleg- als gebruiksfase ligt de emissie niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de aanleg- en gebruiksfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx plaats in Natura 2000-gebieden als gevolg van de bouw en gebruik van de beoogde ontwikkeling. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden. De AERIUS Calculator 2019 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura 2000-gebieden voor het aspect stikstof. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen. De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling. De Aerius berekening is toegevoegd in Bijlage 8.

Soortenbescherming

Het plangebied bestaat uit bebouwing, beplanting, erfverharding, grasland (boomgaard) en agrarische cultuurgrond (grasland). De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een potentieel geschikte habitat voor verschillende beschermde diersoorten, maar tot een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten.

Mits bezette vogelnesten niet negatief beïnvloed worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. Voor de beschermde dieren die mogelijk gedood worden, en waarvan de vaste verblijf- en/of voortplantingsplaats beschadigd of vernield wordt, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen omdat de werkzaamheden uitgevoerd worden in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling.

4.10 Archeologie En Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

De gemeente Dinkelland beschikt over archeologiebeleid. De locatie is daarin aangemerkt als gedeeltelijk 'dekzandhoogten- en ruggen met een plaggendek' en gedeeltelijk 'beekdalen en overige laagten'.

De verwachting voor 'dekzandhoogten- en ruggen met een plaggendek' is hoog voor resten uit alle perioden. Archeologische resten zijn afgedekt door een plaggendek >50 cm en daardoor minder kwetsbaar voor bodemingrepen. Archeologische resten hierdoor goed geconserveerd. Er bestaat vrijstelling voor archeologisch onderzoek voor plangebieden kleiner dan 2500 m2.

De verwachting voor 'beekdalen en overige laagten' is laag voor archeologische resten uit alle perioden. Hoofdzakelijk archeologische resten die in verband staan met beekdalgebonden activiteiten, zoals bruggen, voordes, watermolens etc. en mogelijk archeologische resten, bijvoorbeeld afvaldumps, die in verband staan met bewoning op nabij gelegen, hoge gronden. Verder diverse categorieën losse vondsten. Er bestaat vrijstelling voor archeologisch onderzoek bij bodemingrepen dieper dan 40 cm m.u.v. gebieden met een lage verwachting binnen plangebieden met meerdereverwachtingszones, en plangebieden met een lage verwachting die grenzen aan terreinen met waardevolle archeologische resten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRAAT70-VG01_0018.png"
Figuur 4.3: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Dinkelland)

Toets

Laagland Archeologie heeft in maart 2020 een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase (mei 2020) uitgevoerd aan de Dorpsstraat 70 te Lattrop Breklenkamp. Het grootste deel van het plangebied is tot diep in de C-horizont verstoord. Hier is geen sprake meer van een intact plaggendek. Alleen in het noordelijke deel is nog een intact plaggendek aanwezig. Het maaiveld ligt hier duidelijk hoger. Op grond van de landschappelijke gegevens is in het plangebied een podzolbodem te verwachten. Resten van een E-, B- of BC-horizont zijn echter nergens aangetroffen. Ook onder het intacte plaggendek ontbreken sporen van bodemvorming. Desondanks zijn onder het nog aanwezige plaggendek sporen van bewoning te verwachten. De C-horizont ligt hier aanzienlijk hoger dan elders en bij de ontginning van het gebied is vermoedelijk maar een klein deel van de top van het intacte dekzand aangetast. Elders in het plangebied zijn alleen nog zeer diepe sporen te verwachten. Ondiepe sporen en vondstenlagen zijn hier waarschijnlijk verdwenen.

Op basis van het uitgevoerde booronderzoek is de kans klein dat het te verstoren deel van het plangebied archeologische sporen bevat, afgezien van zeer diepe grondsporen. Het archeologisch belang hiervan is laag. Om deze reden adviseren we geen vervolgonderzoek uit te voeren en dit deel het plangebied vrij te geven. Archeologische resten zijn wel te verwachten op de locatie van het plaggendek. Eén van de nieuwbouwwoningen grenst tegen/doorsnijdt de rode advieszone. Gezien de resultaten van het booronderzoek (boring 1, verstoring van 110 cm dik) is de kans dat hier nog archeologische resten aanwezig zijn zeer klein en wordt ook hier geen vervolgonderzoek geadviseerd. Wel dient de verstoring aan de noordkant van de nieuwbouwwoning beperkt te blijven. Het onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 9.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er geen monumenten in het plangebied gelegen zijn. Naast het plangebied is hier wel sprake van, de kerk betreft namelijk een rijksmonument. Bij de vormgeving van voorliggend plan is rekening gehouden met een zekere afstand ten opzichte van de kerk. Bovendien blijft het bestaande hoofdgebouw aan de Dorpsstraat behouden, waardoor het huidig straatbeeld grotendeels intact blijft. Het centrumplan omvat eveneens de visie om rondom de kerk woningen toe te voegen zodat de kerk een centralere plek krijgt in het dorp. Daarnaast bestaat er daarmee een pleinfunctie voor de kerk te ontwikkelen. Gesteld kan worden dat het plan geen afbreuk doet aan het monument.

Het gebied dat rechtstreeks de windvang van de molen beïnvloedt, vormt een belangrijk onderdeel van de molenbiotoop. De molenbiotoop reikt echter veel verder dan dat. Hij omvat ook de cultuurhistorische interactie tussen molen en omgeving. Voor voorliggend plan heeft er overleg plaatsgevonden tussen de initiatiefnemer en de molenaar. De molenaar heeft geen bezwaar tegen de ontwikkeling.

Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.11 Verkeer / Parkeren

Het plangebied wordt in de huidige situatie ontsloten via de Dorpsstraat, voor deze weg geldt een maximale snelheid van 30 km/u. Tevens zal er ten behoeve van de nieuwe woningen een nieuwe weg aan worden gelegd, deze sluit aan op de Dorpsstraat en zal enkel de nieuw te realiseren woningen ontsluiten. De Dorpsstraat vormt een van de belangrijkste ontsluitingswegen van Lattrop-Breklenkamp. De toevoeging van acht woningen, drie rijwoningen, 2 twee-aaneen woningen en 3 vrijstaande woningen in matig stedelijk gebied en in de rest bebouwde kom, zorgt voor een gemiddelde toename van 63 verkeersbewegingen. De bestaande bedrijfswoning wordt niet meegenomen daar het reeds een bestaande situatie met verkeersgeneratie betreft. Dit geldt ook voor de fietsenwinkel. Gelet op het profiel en de kenmerken van de Dorpsstraat kan geconcludeerd worden dat deze toename van verkeersbewegingen eenvoudig via de bestaande wegen kan worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Parkeren voor bewoners zal plaatsvinden op eigen terrein, zoals te zien in figuur 2.3. Als gevolg van de ontwikkeling van acht woningen zal er parkeerbehoefte ontstaan. Binnen het plangebied zal worden voorzien in de hoeveelheid parkeerplaatsen voor de acht toe te voegen woningen. Daarbij wordt conform de beleidsnotitie "Bouwen en parkeren 2018" van de gemeente Dinkelland de hoeveelheid parkeerplaatsen bepaald. In het plan is een flexibiliteit ingebouwd voor wat betreft de soort woningen en de hoeveelheid. Voor de berekening van de hoeveelheid parkeerplaatsen wordt uitgegaan van de situatie waarbij de meeste parkeerplaatsen nodig zijn. Het noordelijke bouwvlak staat maximaal 5 woningen toe waarbij zowel vrijstaande als twee-aan-een gebouwd kan worden. Een vrijstaande woning heeft de hoogste parkeerbehoefte. Voor het noordelijke bouwvlak geldt een parkeerbehoefte van (2.3 * 5) 11.5 parkeerplaatsen. Het zuidoostelijke bouwvlak staat maximaal 3 rijwoningen toe of 2 vrijstaand/twee-aan-een. De parkeerbehoefte is dan voor rijwoningen (3 * 2) 6 parkeerplaatsen en voor vrijstaand (2 * 2.3) 4.6. In de situatie waarbij de meeste parkeerplaatsen nodig zijn, zijn er conform het beleid 11.5 + 6 = 17.5 parkeerplaatsen nodig.

7 van de 8 woningen zullen een oprit hebben waarbij er conform het beleid dus 7 * 0.8 = 5.6 parkeerplaatsen aanwezig zullen zijn. Er wordt uitgegaan van een oprit zonder garage daar het bouwen van een garage niet verplicht is. In de openbare ruimte zullen er 17.5 – 5.6 = 11.9 afgerond 12 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. Het plan voorziet in de hoeveelheid parkeerplaatsen op eigen terrein en derhalve vormt het aspect parkeren geen belemmering voor onderhavig plan.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Planopzet En Systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting Op De Regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel:

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

Agrarisch (Artikel 3)

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijven en kwekerijen. De weidegronden aan de rand van het plangebied zijn bestemd als agrarisch en behouden hun huidige functie. De steilrand naar de es binnen het plangebied wordt onder de bestemming 'agrarisch' gebracht.

Detailhandel (Artikel 4)

De gronden behorende bij de bestaande winkel zijn specifiek bestemd als “Detailhandel”. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor detailhandel op de begane grond. Binnen deze bestemming is tevens een woning aanwezig. Daarnaast is het onder voorwaarden toegestaan om een deel van de woning te gebruiken voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit.

Groen (Artikel 5)

Het openbare groen in het plangebied dat dient voor de landschappelijke inpassing van het woongebied is onder de bestemming 'Groen' gebracht. De gronden binnen de bestemming groen zijn bestemd voor onder andere speelvoorzieningen en groenvoorzieningen behorende bij de landschappelijke inpassing van het plan. Bij recht zijn alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan. De plaatsing van speeltoestellen of kunstwerken is onder voorwaarden mogelijk. Onder deze bestemming vallen ook voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen.

Verkeer (Artikel 6)

Alle gronden waar sprake is van een doorgaande verkeersroute of waar sprake is van een openbaar gebied met een verblijf- en verplaatsingsfunctie voor verkeer en de waterhuishoudkundige voorzieningen nabij verhard oppervlak zijn bestemd tot 'Verkeer'. Naast wegen, straten en paden worden binnen deze bestemming onder andere parkeervoorzieningen, straatmeubilair, kunstwerken, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, ten behoeve van afvoer, (tijdelijke)berging en infiltratie van (hemel)water en speelvoorzieningen toegestaan.

Wonen (Artikel 7)

De bestemming “Wonen” is een verzamelbestemming voor alle in het plangebied voorkomende vrijstaande, aaneen gebouwde en (eventuele) twee-aaneen gebouwde woningen en de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen (bijbehorende bouwwerken) met bijbehorende tuinen en erven. Binnen de woonbestemming wordt ruimte geboden voor een aan-huisverbonden- beroep, dan wel kleinschalige bedrijfsmatige activiteit. Het gaat om kleinschalige beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten die in ruimtelijk en functioneel opzicht ondergeschikt zijn aan de woonfunctie en daardoor verantwoord zijn in woongebieden.

Qua bouwregels is onderscheid gemaakt in hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor hoofdgebouwen is onder meer bepaald dat als hoofdgebouwen uitsluitend woningen mogen worden gebouwd en dat een hoofdgebouw binnen een bouwvlak moet worden gebouwd. Per bouwvlak is daarnaast het maximum aantal woningen binnen het bouwvlak vastgelegd.De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen wordt weergegeven op de verbeelding.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Vooroverleg

Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie. De provincie heeft in haar reactie aangegeven dat het plan past binnen het provinciaal ruimtelijk beleid.

Waterschap Vechtstromen
Op 21 januari 2020 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 25 september voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Landschapsplan

Bijlage 2 Landschapsplan

Bijlage 1 Inrichtingsschets Centrumplan Lattrop

Bijlage 1 Inrichtingsschets Centrumplan Lattrop

Bijlage 2 Aanmeldnotitie M.e.r.

Bijlage 2 Aanmeldnotitie m.e.r.

Bijlage 3 Besluit Aanmeldnotitie

Bijlage 3 Besluit aanmeldnotitie

Bijlage 4 Bodemonderzoek Dorpsstraat 70

Bijlage 4 Bodemonderzoek Dorpsstraat 70

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 6 Waterhuishouding Centrumplan Lattrop

Bijlage 6 Waterhuishouding Centrumplan Lattrop

Bijlage 7 Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 7 Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 8 Aerius Berekening

Bijlage 8 Aerius berekening

Bijlage 9 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 9 Archeologisch onderzoek