KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Bijlage Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Oortmanmolen In Lattrop
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Algemeen
2.2 Ontstaansgeschiedenis
2.3 Huidige Situatie
2.4 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.2 Milieuzonering
4.3 Bodem
4.4 Geluid
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Water
4.8 Ecologie
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
4.10 Verkeer / Parkeren
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
5.2 Opbouw Van De Regels
5.3 Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
7.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Rapport Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Quick Scan Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 3 Watertoets

Lattrop, Dorpsstraat naast 26

Bestemmingsplan - gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 19-12-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Bestemmingsplan Lattrop, Dorpsstraat naast 26 met identificatienummer NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRN26-OW01 van de gemeente Dinkelland;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 (hoek)erker

een uitbouw met beperkte omvang, gerealiseerd voor een naar de weg of openbaar groen gekeerde gevel van het hoofdgebouw;

1.4 aan-huis-verbonden bedrijf

het uitoefenen van kleinschalige bedrijvigheid dat door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aan-huis-verbonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan particulieren;

1.6 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.8 achtererfgebied

erf aan de achterkant en aan de niet naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 bed-and-breakfast

het bieden van, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.11 bedrijf

een onderneming gericht op het bedrijfsmatige voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;

1.12 bestaand

  1. a. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet dan wel Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aanwezige bouwwerken en werkzaamheden:
    1. 1. bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van dit plan;
    2. 2. aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende bouwvergunning;
  2. b. ten aanzien van het overige gebruik:
    1. 1. bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan;

1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder, zolder en vliering;

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 carport

staanplaats, stalling voor een motorvoertuig onder een vrijstaand dak of afdak aan het huis;

1.24 dak

iedere vorm van bovenbeëindiging van een gebouw;

1.25 detailhandel

het bedrijfsmatige te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.26 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.27 erf

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van de hoofdgebouw;

1.28 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomaat;

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt:

1.30 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.31 horecabedrijf

een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

de horecabedrijven zijn in drie categorieën te onderscheiden:

  1. a. horecacategorie 1: een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag bereiden en verstrekken van (niet of licht alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, petitrestaurant, snackbar, snack-kiosk, tearoom, traiteur en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
  2. b. horecacategorie 2: een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is gericht op het bereiden en verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een bar (grand)café, eetcafé, restaurant, café restaurant, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf, al dan niet in combinatie met logiesvertrekken of een zalencentrum;
  3. c. horecacategorie 3: vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt: dancings, discotheken en nachtclubs;

1.32 huishouding

een zelfstandig dan wel samenwonende persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals keuken, sanitaire voorzieningen en entree;

1.33 inwoning

wonen in een (ondergeschikt) deel van een woning als medegebruiker van het pand;

1.34 kampeermiddel

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.35 kap

een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15o en ten hoogste 75o;

1.36 kelder

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, niet te gebruiken als woonruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij 'bebouwing in geaccidenteerd terrein' gelegen beneden peil;

1.37 kunstobject

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.38 kunstwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.39 mantelzorg

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.40 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.41 peil

  1. a. voor bebouwing in geaccidenteerd terrein voor zover de bebouwing met de gevel is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt (de dijk) en is gesitueerd op of binnen een afstand van 3 m uit de grens met het openbare gebied: 35 cm boven de kruin van de dijk;
  2. b. voor overige bebouwing in geaccidenteerd terrein: de bestaande gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar deze direct grenst aan de gevel welke is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
  3. c. voor gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  4. d. in andere gevallen bij gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein: de gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar dit direct grenst aan de gevel die is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
  5. e. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitende terrein;

1.42 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.43 prostitutiebedrijf

een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;

1.44 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij ook bedrijfsmatige was, seksuele handelingen wordt verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.45 twee-aanengebouwde woning

een woning, die deel uitmaakt van een blok van twee aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen (twee-onder-één-kap);

1.46 verdieping(en)

de bouwlaag respectiefelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn;

1.47 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.48 voorgevel rooilijn

de begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevels van het hoofdgebouw zijn georiënteerd, of, voor zover op de kaart een voorgevelrooilijn is aangeduid, de op de kaart aangeduide voorgevelrooilijn, alsmede het verlengde daarvan;

1.49 winkel

een gebouw dat een ruimte omvat welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor detailhandel;

1.50 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

1.51 woonhuis

een gebouw dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens

de afstand tussen de zijdelingse perceelgrenzen en het punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  2. c. speelvoorzieningen;
  3. d. wegen en paden;
  4. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. f. openbare nutsvoorzieningen;
  6. g. groenvoorzieningen;
  7. h. parkeervoorzieningen;
  8. i. tuinen, erven en terreinen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, liftkokers, lichtkappen, zonnepanelen, erkers, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
  2. b. de stalling en/of opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  3. c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutiebedrijf;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 vrijwaringszone - molenbiotoop

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Afwijking maatvoering

8.2 Erker (bedrijfs)woning

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen het bouwvlak in die zin dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door erkers, luifels, balkons en ingangspartijen, met dien verstande dat:

  1. a. de overschrijding ten hoogste 1 meter mag bedragen;
  2. b. de breedte maximaal 2/3 deel van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw mag bedragen en de breedte van hoekerkers maximaal 50%. Deze bouwdelen dienen minimaal 0,50 m uit de zijgevel te zijn gesitueerd, met uitzondering van hoekerkers;
  3. c. indien bestaande gevelopeningen dit noodzakelijk maken en dit uit architectonisch oogpunt noodzakelijk is, de breedte maximaal 3/4 deel van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw mag bedragen en de breedte van hoekerkers maximaal 2/3. De bouwdelen dienen minimaal 0,50 m uit de zijgevel te zijn gesitueerd, met uitzondering van hoekerkers;
  4. d. de bouwhoogte ten hoogste 4 meter mag bedragen of indien de woning of dat woongebouw een hogere verdiepingsvloer bevat maximaal tot 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping van die of dat woongebouw;
  5. e. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2 m mag bedragen. Bij twee aan elkaar gekoppelde erkers bij een dubbel blok die tegelijk worden aangevraagd, is de voorgeschreven afstand van 2 meter tot de zijdelingse perceelgrens niet van toepassing;
  6. f. ten hoogste 1 (hoek)erker per woning met uitzondering van een woning welke op een hoek van twee straten is gelegen waarbij sprake is van twee voorgevelrooilijnen mag voor beide voorgevelrooilijnen een (hoek)erker worden gebouwd van de betreffende gevel.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Parkeren en laden/lossen

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Lattrop, Dorpsstraat naast 26'.

Bijlage Regels

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Oortmanmolen In Lattrop

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens om op een perceel tussen de woningen Dorpsstraat 24 en 26 in de bebouwde kom van Lattrop twee woningen (twee onder een kap) te bouwen. Het perceel heeft reeds een woonbestemming, maar ter plaatse ontbreekt een bouwvlak, waardoor op dit moment geen woningen op het perceel gebouwd kunnen worden. Hiervoor is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt aan de Dorpsstraat, in het zuiden van de kern Lattrop in de gemeente Dinkelland. Het plangebied staat kadastraal bekend als kadastrale gemeente Denekamp, sectie L, perceelsnummer 1396 (gedeeltelijk). In figuur 1.1 is het plangebied rood omlijnd. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied. Het plangebied is grotendeels omgeven door bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRN26-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: atlasvanoverijssel.nl)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Voor het perceel geldt het bestemmingsplan 'Lattrop', door de raad van de gemeente Dinkelland op 26 februari 2013 vastgesteld. Het bestemmingsplan is onherroepelijk.

Aan het plangebied is de bestemming 'Wonen' toegekend. Er is geen sprake van een bouwvlak. Het perceel ligt binnen de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' van de molen van Lattrop. Zie figuur 1.2 voor een uitsnede van de geldende verbeelding. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor het wonen. Omdat hoofdgebouwen (in casu woonhuizen) in een bouwvlak moeten worden gebouwd, is het bouwen van woningen op het perceel op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRN26-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Lattrop' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Lattrop, Dorpsstraat naast 26' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding, schaal 1:1000 (tek. nr NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRN26-)
  • Bijlagen bij de toelichting
  • Regels
  • Bijlagen bij de regels

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Algemeen

Lattrop is een kerkdorp gelegen in het noorden van de gemeente Dinkelland. Het dorp ligt ten noordoosten van Ootmarsum op het grensgebied tussen Nederland en Duitsland. Het buurtschap Breklenkamp ligt ten noorden van Lattrop. Tot de gemeentelijke herindeling van 1 januari 2001 maakte het dorp deel uit van de gemeente Denekamp. Op 1 augustus 2011 telde het dorp Lattrop samen met Breklenkamp 1031 inwoners.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

Reeds in stukken uit 1272 staat het dorp vermeld als Lattorpe. Lattrop is ontstaan vanuit een essenzwermnederzetting. Kernvorming trad pas op nadat er een kerkgebouw was verrezen. Gelijktijdig met de afscheiding van de gemeente Denekamp van de gemeente Ootmarsum in 1818, werd Lattrop als zelfstandige parochie van Ootmarsum afgescheiden. In 1819 werd een zogenaamde waterstaatkerk in gebruik genomen, deze werd vervangen door de huidige roomskatholieke H.H. Simon en Judas kerk gebouwd in 1925. In Lattrop tekenden de eerste vormen van geconcentreerde bebouwing af rond een esachtige verhoging, ingeklemd tussen de huidige Disseroltweg, de Pastoor Brandstraat en de Dorpsstraat.

Uit figuur 2 is op te maken hoe Lattrop sinds begin vorige eeuw gegroeid is. De bebouwing concentreerde zich in eerste instantie rond het kruispunt van de Dorpsstraat en Otterhagensweg. Later zette de bebouwing zich langs deze wegen voort. In de jaren 60 is een verbinding gemaakt tussen de Dorpsstraat en de Disseroltweg. Deze Pastoor Brandstraat doet dienst als ontsluitingsweg van de uitbreidingswijk ten zuiden van deze straat. Eind jaren 80 van de vorige eeuw is aan de noordzijde van de kern om de straat Kraakenhof uitgebreid. Begin deze eeuw is aan het zuidwestkant verdere uitbreiding nabij de molen afgerond.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRN26-VG01_0003.png"

Figuur 2.1: Lattrop door de jaren heen

2.3 Huidige Situatie

2.3.1 Algemeen

Lattrop is als een echt esdorp rond de samenkomst van een aantal wegen en paden gebouwd. De oude es is nog duidelijk aanwezig in het centrum van Lattrop. De driehoeksvorm in het stratenpatroon is opvallend.

2.3.2 Situatie perceel en directe omgeving

Het perceel ligt aan de Dorpsstraat in de bebouwde kom van Lattrop en wordt omgeven door woonpercelen. Dit betreffen vooral vrijstaande woningen. Het perceel bestaat uit gazon, erfverharding en bebouwing (schuur en kippenhok). Er loopt een klinkerpad naar de schuur.

Op onderstaande afbeeldingen is de huidige bebouwing van het perceel te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRN26-VG01_0004.png"

Figuur 2.2: Dorpsstraat 24 met aan de linkerzijde de huidige bebouwing in het plangebied (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRN26-VG01_0005.png"

Figuur 2.3: zicht op perceel Dorpsstraat naast nummer 26 (2009) (bron: Google Maps)

Zoals gezegd zijn aansluitend op het plangebied woonpercelen gelegen. Op wat verdere afstand naar het noorden toe ligt een horecabedrijf (Gasterij de Smid) en meer richting zuiden van het plangebied bevindt zich een garagebedrijf (autobedrijf Tijink).

2.4 Toekomstige Situatie

Op het perceel, waar al een woonbestemming van toepassing is, is voldoende ruimte om twee woningen te bouwen (tweekappers). Hiervoor is een concreet (concept)-bouwplan. In figuur 2.4 is dit bouwplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRN26-VG01_0006.png"

Figuur 2.5: impressie bouwplan, situering en aanzichten (bron: Architom)

Om de bouw van deze woningen mogelijk maken, dient ter plaatse een bouwvlak geprojecteerd te worden. Voor wat betreft de regels voor woningen, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het geldende bestemmingsplan 'Lattrop'. De goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw (de woning) zal respectievelijk maximaal 5 meter en 9 meter bedragen.

Er worden twee bouwpercelen gerealiseerd. De oppervlakte per perceel is naar huidig inzicht kleiner dan 400 m², waardoor er bij recht bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan met een oppervlakte van maximaal 85 m² per woning. De goothoogte mag daarbij niet meer dan 3 meter bedragen en de bouwhoogte moet minimaal 1 meter lager zijn dat de bouwhoogte van het hoofdgebouw. In figuur 2.4 is de verbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRN26-VG01_0007.png"

Figuur 2.5: Woonperceel met bouwvlak (bron: Ad Fontem Ruimtelijk advies)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Toets

De ligging van het plangebied en de bouw van twee woningen aan de Dorpsstraat heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruime is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Per 1 juli 2017 kent het Besluit ruimtelijke ordening een aangepaste regeling voor de toepassing van de ladder.

Daarbij zijn kortgezegd de volgende uitgangspunten van belang:

  • De huidige definities worden niet gewijzigd. De uitgezette lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand.
  • De begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt.
  • De nieuwe Ladder bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt.
  • Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht.
  • Er is een nieuw artikellid toegevoegd voor de Laddertoets bij uitwerkings- en wijzigingsplannen. De Laddertoets kan dan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt wordt vergezeld door een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

De toetsing aan de ladder schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Toets

Gelet op de kleinschalige woningbouw die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, kan het plan niet worden aangemerkt als een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling'. Een verdere toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan daarom achterwege blijven.

In paragraaf 3.3.2 wordt nader ingegaan op de woningbouwbehoefte en wordt gemotiveerd dat het plan past binnen de uitgangspunten van de Woonvisie 2016+ en het daarin opgenomen woningbouwprogramma.

3.2 Provinciaal Beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes/rode draden bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur. Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het natuurwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem en het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het inpassen van nieuwe initiatieven en zorgvuldig inpassen heeft als doel om de samenhang in en identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing. Eerst wordt het gebruik van de ruimte geoptimaliseerd, dan wordt de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik onderzocht en dan pas wordt de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, bekeken. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

Met betrekking tot onderliggend bestemmingsplan zijn de beleidskeuzes zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en de gebiedskenmerken relevant. Op een bestaand, reeds bebouwd perceel met een woonbestemming binnen de kern Lattrop wordt de bouw van twee woningen mogelijk gemaakt. Hierdoor wordt het gebruik van de ruimte geoptimaliseerd. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

Vanuit de Omgevingsverordening zijn een aantal uitgangspunten van toepassing op de ontwikkeling die onderliggend bestemmingsplan mogelijk maakt. Deze worden hieronder nader uiteengezet en getoetst.

Artikel 2.1.2 van Verordening geeft aan dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in (onder andere) woningbouw om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroep. Met de twee woningen die mogelijk gemaakt worden middels dit bestemmingsplan wordt voorzien in een lokale behoefte.

In artikel 2.1.3 is onder meer bepaald dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwde gebied en ruimtes binnen het bestaande bebouwde gebied ook niet geschikt te maken zijn door herstructurering en transformatie.

Er is sprake van een ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied, waarbij een bestaand bebouwd perceel in de bebouwde kom herontwikkeld wordt. Er wordt geen nieuw beslag gelegd op de Groene ruimte.

Artikel 2.2.2 van de Verordening geeft aan dat bestemmingsplannen uitsluitend voorzien in de realisatie van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Het actueel onderzoek woningbouw wordt gevormd door de Woonvisie 2016+ en de daarin opgenomen programmering. In paragraaf 3.3.2 is ingegaan op de ontwikkeling in relatie tot de Woonvisie. De bouw van twee woningen past binnen het woningbouwprogramma waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met de provincie. Er is sprake van inbreiding in bestaand stedelijk gebied, waarvoor ruimte is gereserveerd in het woningbouwprogramma.

Uit voorgaande blijkt dat wordt voldaan aan de Provinciale Omgevingsverordening.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase onderzocht of er sprake is van zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik. Dit komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, het Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Toets

In het voorliggende plan wordt geen beroep gedaan op het landelijke gebied. Binnen het bestaand stedelijk gebied wordt een bouwvlak aan een perceel toegekend dat al een woonbestemming heeft. De projectie van het bouwvlak en de mogelijkheid van de bouw van een woning passen op die locatie. De bouw van de woningen heeft geen nadelige invloed op de generieke beleidskeuzes zoals hiervoor genoemd.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRN26-VG01_0008.png"

Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief, de wijziging van het bouwvlak aan de Huyerenseweg 38, wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het uitgangspunt van zorgvuldig en zuinig gebruiken van ruimte van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en bebouwde percelen wordt benut, voordat er uitbreiding plaatsvindt.

Zoals ook weergegeven in paragraaf 3.2.1 wordt met de ontwikkeling voldaan aan de uitgangspunten van zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik. Hiernaar wordt verwezen.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRN26-VG01_0009.png"
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel 2017, de locatie is aangegeven met cirkel (bron: www.overijssel.nl)

Het plangebied is daarin aangegeven als 'woon- en werklocatie buiten de stedelijke netwerken/steden en dorpen als veelzijdige leefmilieus'. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Toets In paragraaf 3.3 is de behoefte aan het woningbouwplan gemotiveerd en is aangegeven dat de woningbouw past binnen het woningbouwprogramma. Door oude bebouwing te slopen en woningen te realiseren wordt een passende invulling gegeven aan het perceel, die in samenhang is met de (woon)omgeving. De ontwikkeling draagt bij aan de leefbaarheid van de kern Lattrop. Het plan biedt op (kleinschalige) wijze mogelijkheid voor inwoners van het dorp om er te kunnen blijven wonen.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

Het plangebied heeft het kenmerk 'dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRN26-VG01_0010.png"
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel(bron: www.overijssel.nl)

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bijvoorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen. Dekzandvlakten en ruggen dienen een beschermende bestemming te krijgen gericht op de instandhouding van het huidige reliëf. Als ontwikkelingen plaatsvinden dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar maken en beleefbaar maken van hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn uitgangspunt bij inrichting. De strekkingsrichting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, dient uitgangspunt te zijn.

Toets
Binnen het plangebied zijn de specifieke kenmerken van dit gebied niet meer aanwezig. De bouw van twee woningen heeft geen effect op de gebiedskenmerken buiten het bestaand stedelijk gebied.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap
Het plangebied ligt binnen de 'laag van het agrarisch cultuur landschap' in een gebied dat is aangeduid als 'oude Hoevenlandschap'. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRN26-VG01_0011.png"
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel 2017 (bron: www.overijssel.nl)

Dit landschap kenmerkt zich door verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand. Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.

Toets

Voor zover het mogelijk is, is het belangrijk de verschillen in landschapstypen in stand te houden. Daar waar de kenmerken van het landschap niet meer aanwezig zijn, zouden ze indien mogelijk teruggebracht moeten worden. Binnen het bestaande stedelijke gebied, waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, zijn de specifieke kenmerken volledig verdwenen. Gelet op het gebruik en ligging in stedelijk gebied kunnen deze kenmerken redelijkerwijs niet meer worden teruggebracht in het gebied.

Stedelijke laag

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRN26-VG01_0012.png"
Figuur 3.5: Stedelijke laag Omgevingsvisie Overijssel 2017 (bron: www.overijssel.nl)

In de stedelijke laag is het plangebied aangemerkt als 'woonwijken 1955-nu'. Binnen de aanduiding ‘woonwijken 1955 – nu’ van deze laag dienen de aanwezige mogelijkheden voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon- werk- en gemengde stadsmilieus gebruikt te worden. Deze mogelijkheden dienen als eerste onderzocht te worden alvorens een beroep wordt gedaan op het landelijk gebied.

Toets
De twee woningen worden gerealiseerd op een inbreidingslocatie binnen bestaand stedelijk gebied, waarbij gebruik gemaakt wordt van transformatie. De woningen gaan onderdeel uitmaken van het bebouwingslint aan de Dorpsstraat te Lattrop. De woningen voegen zich qua maat en schaal in de bestaande bebouwingsstructuur. Het plan is in overeenstemming met de uitgangspunten van de stedelijke laag.

Laag van de beleving
De 'laag van de beleving' geeft aan het plangebied het kenmerk 'donkerte' (zie figuur 3.6).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRN26-VG01_0013.png"
Figuur 3.6: laag van de beleving Omgevingsvisie Overijssel 2017 (bron: www.overijssel.nl)

Met dit kenmerk wordt het contrast tussen lichte en donkere en drukke en stille gebieden weergegeven. De 'donkere' gebieden hebben een rustig en onthaast karakter en vormen hiermee een eigen kwaliteit voor mens en dier. Donkere gebieden vragen om een minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht.

Toets
De bouw van twee extra woningen levert weliswaar iets extra licht op, maar dit licht valt weg ten opzichte van bestaande verlichting en heeft nauwelijks tot geen uitstraling naar het open gebied.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.2.4 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Dinkelland

De gemeente Dinkelland heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (10 september 2013). De visie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid.

De gemeente Dinkelland profileert zich als een agrarische en toeristische gemeente. Deze twee componenten zijn dan ook grote dragers van de Dinkellandse economie. Het beleid wordt gericht op het versterken van dit economische profiel. Dinkelland kiest voor een regisserende en faciliterende rol in het borgen en bevorderen van een gezond en maatschappelijk verantwoord economisch leven in de gemeente. Realisering van compenserende werkgelegenheid voor de teruglopende agrarische sector en de bevordering van de economische betekenis van de toeristisch-recreatieve sector zijn hoofdkeuzes van beleid.

Kenmerkend voor de gemeente Dinkelland is het unieke landschap dat is aan te merken als een kleinschalig samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen. De gemeente heeft een gezonde economie die ten dele drijft op de agrarische en toeristische sector maar waarin ook zeker andere bedrijvigheid, die zowel in de kernen als het buitengebied is gevestigd, een belangrijke rol speelt. Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van deze unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde weerbare economie. Voor de ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied betekent dit dat Dinkelland staat voor:

  • een evenwichtige en duurzame ontwikkeling van het grondgebied, met respect voor het natuurlijke en culturele erfgoed;
  • goede condities voor een goed functionerende economische sector, passend bij het karakter van Dinkelland, met bijzondere aandacht voor de agrarische sector en de toeristisch recreatieve sector.

Doelstelling is dat het voor iedereen fijn wonen is in de gemeente Dinkelland met een goede balans tussen woningvoorraad en woningbehoefte en een goede kwaliteit woning en woonomgeving. Ten aanzien van wonen zijn in de Structuurvisie verschillende doelstellingen opgenomen. Het perceel is gelegen binnen de woonkern van het dorp Lattrop. Van belang is dat de leefbaarheid en sociale samenhang van de kernen behouden blijft en versterkt wordt en er sprake is van vitale kernen. De visie op hoofdlijnen houdt voor Lattrop onder meer in dat de woonfunctie geborgd wordt, evenals de basisvoorzieningen voor eigen gemeenschap (kern en buurtschappen).

In de Structuurvisie is opgenomen dat uit de Woonvisie 2011+ en het bijbehorende woonwensenonderzoek blijkt dat er sprake is van een mismatch tussen vraag en aanbod van woningen. Er is een tekort aan appartementen voor starters en seniorenwoningen en een potentieel overschot aan eengezinshuurwoningen. Er is behoefte aan ruimere luxueuze woningen en aan bouwkavels.

De gemeente zet zich met name in voor speciale doelgroepen (jongeren, minder draagkrachtigen en ouderen). Inbreiding en herstructurering heeft de voorkeur boven uitbreiding.

Toets

Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van twee twee onder een kap woningen mogelijk gemaakt. Hiermee is sprake van het herstructering (bestaande bebouwing wordt gesloopt en woningen worden toegevoegd) en het benutten van een inbreidingslocatie. Er wordt gebouwd voor lokale behoefte. De woningen zijn in principe geschikt voor elke doelgroep. Met de realisatie van de woningen wordt bijgedragen aan het behoud van de vitaliteit en leefbaarheid van Lattrop. Geconcludeerd wordt dat de bouw van twee woningen aan de Dorpsstraat naast nummer 26 te Lattrop past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie 2016+

Op 11 juli 2016 is de Woonvisie 2016+ vastgesteld. De centrale ambitie van de woonvisie is dat het voor alle doelgroepen, jong en oud, het aantrekkelijk wonen blijft in Dinkelland. Hiervoor dient het woningaanbod gevarieerd en comfortabel en toekomstbestendig te zijn, zodat men ook op latere leeftijd thuis kan blijven wonen. Hierbij hoort een passend voorzieningenniveau en betrokkenheid van inwoners tot elkaar, waardoor de leefbaarheid in de negen kernen wordt versterkt.

De visie is vertaald in drie ambities:

- kwaliteitsslag maken: in stand houden kwaliteit centrumgebied/kernwinkelgebieden, verduurzamen en toekomstbestendig maken van de woningvoorraad, gerichte aanpak in buurten door renovatie van woningen en woonomgeving

-beschikbaarheid: voor iedere doelgroep een woning. het nieuwbouwprogramma wordt afgestemd met regiogemeenten, nieuwe plancapaciteit wordt getoetst aan afwegingskader, flexibele woningdifferentiatie in bestemmingsplannen en nieuwbouwaccenten op sociale huur en voor middeninkomens.

-betaalbaarheid: passende prijs met bijbehorende kwaliteit. Beperkte vermindering van de kernvoorraad sociale huurwoningen is mogelijk, voortzetten starterslening, onderzoek naar blijverslening, in huurprijsbeleid corporatie wordt huurprijs beter afgestemd op inkomen.

Dinkelland krijgt de komende jaren te maken met enige bevolkingskrimp. Tot 2035 blijft het aantal huishoudens nog wel toenemen, waarvoor nog aanvullende nieuwbouw nodig is. De gemeente vindt het belangrijk dat er in alle kernen woningen worden gebouwd om te kunnenvoorzien in de lokale woonbehoefte. Consumenten en ontwikkelaars vragen om meer‘ ontwikkel-vrijheid’, meer maatwerk en mogelijkheden om eigen ideeën te kunnen vormgeven. Een nieuwbouwprogramma moet flexibel zijn naar type woning, prijsklassen, eigendomsvormen enwoonconcepten. De gemeente volstaat in de Woonvisie met een prioritering voor welke doelgroepen het bestemmingsplan geschikt is.

Voor de kleine kernen wordt de woningdifferentiatie op andere wijze bepaald, omdat het erg moeilijk is om inzicht te krijgen in de woonwensen van verschillende doelgroepen. Daarom worden er bestemmingsplannen gerealiseerd met een flexibele woningdifferentiatie. Verder wordt aan marktpartijen en corporatie gevraagd om concrete bouwplannen te ontwikkelen. Bij het niet voldoende op gang komen van de bouwproductie in een bepaalde kern worden de verschillende doelgroepen die actief zijn op de woningmarkt betrokken en worden concrete woonwensen geinventariseerd.

Voor de periode 2015-2024 is de woningbehoefte voor Lattrop vastgesteld op 16-24 woningen, met daarbij nog een nader te bepalen aantal die zullen voortkomen uit woningbouwinitiatieven die de komende periode worden ontwikkeld en ingediend. De gemeente geeft onder meer mogelijkheden voor het realiseren van nieuwe/extra plancapaciteit indien wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. De voorwaarden hebben onder meer betrekking op het invulling geven aan beleidsdoelen uit de Woonvisie en het benutten van inbreidingslocaties.

Toets
De bouw van twee woningen past binnen het woningbouwprogramma. Er is sprake van inbreiding in bestaand stedelijk gebied, waarvoor ruimte is gereserveerd in het woningbouwprogramma. De extra woningen die in het voorliggende plan mogelijk worden gemaakt, kunnen worden toegerekend aan de lokale behoefte. Er is sprake van een actuele concrete vraag en concrete belangstelling naar de twee onder een kap woningen blijkt uit informatie van initiatiefnemer. Geconcludeerd wordt dat dit plan in lijn is met het beleid uit de Woonvisie 2016+.

3.3.3 Nota inbreidingslocaties

Op 26 januari 2016 heeft de gemeenteraad van de gemeente Dinkelland de 'beleidsnota inbreidingslocaties gemeente Dinkelland 2016, transformatie en herstructering in de nieuwe werkelijkheid' vastgesteld. Aanleiding van vaststelling van de nota en herziening van het beleid is wijziging van de ruimtelijke regelgeving, een toenemende leegstand en demografische ontwikkelingen

De nota is van toepassing op aanvragen voor kleinschalige woningbouw in bestaand stedelijk gebied (inbreidingslocaties). Beleid op inbreidingslocaties geeft kansen voor verbetering en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Prioriteit wordt toegekend aan aanvragen die betrekking hebben op de benutting van locaties voor herstructurering of transformatie. De nota biedt onder meer een handreiking voor de toetsing van dergelijke aanvragen en er worden enkele prioriteiten aangereikt voor de te maken keuze.

Voor uitleg van het begrip “kleinschalig” wordt aangesloten bij de actuele stand van de jurisprudentie met betrekking tot de toepassing van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening).

De ontwikkeling wordt getoetst aan bestaande beleid zoals de Structuurvisie Dinkelland, de Woonvisie 2016+ en artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking).

Bebouwing op inbreidingslocaties is alleen acceptabel als de bebouwing vanuit stedenbouwkundige overwegingen als logisch beschouwd kan worden, als het iets toevoegt aan de ruimtelijke situatie of als er aantoonbaar sprake is van een verbetering van de bestaande situatie. Plannen die betrekking hebben op een van de volgende situaties komen in aanmerking:

1. de sanering van een (milieuhinderlijk) bedrijf uit de woonomgeving; 2. het vervangen van een reeds langer leegstaande gebouw zoals een horecapand, winkelpand of schoolgebouw; 3. Het oplossen van een stedenbouwkundig ongewenste situatie; 4. Het bijdragen aan het realiseren van gemeentelijk beleid, zoals opgenomen in een structuurvisie, woonvisie of bestemmingsplan.

Toets In de Woonvisie 2016+ is rekening gehouden met een nader te bepalen aantal woningen in het kader van het invullen van inbreidingslocaties. In onderhavig geval is sprake van een kleinschalig woningbouwproject op een inbreidingslocatie.

Er is sprake van transformatie van locatie in bestaand stedelijk gebied. Leegstaande (voorheen agrarische) bebouwing wordt gesloopt en er ontstaat ruimte voor de realisatie van kleinschalige woningbouw. Hiermee wordt voorkomen dat bebouwing in verval raakt en de uitstraling van het perceel en de omgeving verslechtert. Kwalitatief zorgt de ontwikkeling voor een aantoonbare verbetering.

De twee woningen worden in het lint van de Dorpsstraat geplaatst, in lijn met de bestaande woningen. Qua bebouwingsmogelijkheden wordt zoveel mogelijk aangesloten op de omliggende bebouwing en de bouwmogelijkheden zoals deze gelden in het bestemmingsplan 'Lattrop'. Stedenbouwkundig kan daarmee worden gesproken van een passende ontwikkeling. Met de bouw van de woningen wordt voorzien in twee woningen voor lokale behoefte. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de doelen uit de Woonvisie 2016+.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling past in de uitgangspunten van de Nota inbreidingslocaties.

3.3.4 Archeologie

Om het archeologisch erfgoed te beschermen moeten op grond van het Verdrag van Malta (1992) alsmede van het daarop gebaseerde thans in procedure zijnde wetsvoorstel eventuele archeologische resten in kaart gebracht worden, alvorens de bodem wordt verstoord. Rekening moet worden gehouden met in de bodem aanwezige archeologische waarden.

De gemeente Dinkelland heeft een archeologische verwachtings- en advieskaart opgesteld. Het rapport is opgesteld door RAAP en geeft voor het grondgebied de verwachtingswaarde voor archeologische resten aan. Aan de hand van deze kaart kan bepaald worden of archeologisch onderzoek noodzakelijk is. In figuur 3.7 is een fragment van de verwachtingswaardenkaart weergegeven, waarbij de uitbreidingslocatie rood omcirkeld is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRN26-VG01_0014.png"
Figuur 3.7: Fragment archeologische verwachtings- en advieskaart gemeente Dinkelland

De locatie waar nieuwbouw gaat plaatsvinden heeft de aanduiding 'beekdalen en overige laagten'. De verwachtingswaarde voor deze gronden is laag voor resten uit alle perioden. De archeologische resten zijn vaak afgedekt door een plaggendek >50 cm en daardoor minder kwetsbaar voor bodemingrepen. Archeologische resten zijn hierdoor goed geconserveerd.

Voor bodemingrepen geldt het volgende beleidsadvies: 'vrijstelling voor archeologisch onderzoek bij bodemingrepen dieper dan 40 centimeter met uitzondering van gebieden met een lage verwachting binnen plangebieden met meerdere verwachtingszones, en plangebieden met een lage verwachting die grenzen aan terreinen met waardevolle archeologische resten'.

Toets Er is geen archeologisch onderzoek vereist, aangezien het gebied een lage verwachtingswaarde kent, er geen meerdere verwachtingszones binnen het plangebied zijn en het terrein niet grenst aan een terrein met waardevolle archeologische resten.

3.3.5 Welstand

In de Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen is ligt het plangebied in een gebied dat het niveau 'kernen- niveau midden' heeft. In figuur 3.8 is het plangebied globaal met een rode cirkel weerggeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRN26-VG01_0015.png"
Figuur 3.8: Fragment typologiekaart nota omgevingskwaliteit gemeente Dinkelland

Voor de (historische) invalswegen is aangegeven dat langs de lange uitloper van het dorp meer dichtbij de kern sprake is van een dichte bebouwing en meer van de kern af meer vrijstaande bebouwing. De ontsluitingswegen zijn van belang voor de ruimtelijke kwaliteit van Lattrop. Hier staan overwegend vrijstaande woningen. Langs deze wegen wordt gestuurd op een representatieve architectuur. De welstandsbeoordeling in het gebieden met 'kernen-niveau midden' is gericht op het behouden en versterken van de basiskwaliteiten van de gebieden. Bij de welstandsbeoordeling wordt vooral gekeken of het bouwplan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (van hoofdvorm tot materiaal en detail).

Toets Het concept-bouwplan is op dit moment nog niet aan welstandseisen getoetst. In het kader van het ontwerp van de woningen is wel rekening gehouden met de uitgangpunten uit de Nota Omgevingskwaliteit.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst is niet toereikend. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:

  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of;
  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten.

In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.

Toets

Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om binnen het bestaande stedelijk gebied van Lattrop twee extra woningen te bouwen.

Deze activiteit wordt niet gezien als een m.e.r.-plichtige activiteit, omdat deze pas geldt bij een stedelijke ontwikkeling met een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2.000 woningen of meer en bij een ontwikkeling met een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m² of meer. Het milieubelang is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de plantoelichting. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor voor dit bestemmingsplan geen formele m.e.r.(beoordelings)-procedure nodig is.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Toets

Het bestemmingsplan maakt de bouw van twee extra woningen mogelijk. Voor de woningen dient sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat. Ten noorden van het plangebied is de bestemming 'horeca' aanwezig. Hier zijn op grond van het bestemmingsplan Lattrop horecabedrijven tot en met categorie 2 toegestaan. Een horecabedrijf in categorie 2 is definieerd als een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is gericht op het bereiden en verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een bar, (grand)café, eetcafé, restaurant, café-restaurant en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf, al dan niet in combinatie met logiesverstrekken of een zalencentrum.

De meeste van voorgenoemde activiteiten zijn op grond van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' aan te merken als activiteiten in categorie 1. Een zalencentrum is aan te merken als categorie 2. Indien wordt uitgegaan van categorie 2, dient op basis daarvan een afstand van 30 meter in acht te worden genomen ten opzichte van gevoelige bebouwing zoals woningen.

De afstand van het bestemmingsvlak 'Horeca' tot het bouwvlak voor de woningen bedraagt 25 meter. De afstand van het gebouw tot de het bouwvlak voor de woningen bedraagt circa 30 meter. Voor het meten van de richtafstanden kan redelijkerwijs worden uitgegaan van het gebouw aangezien de activiteiten van een zalencentrum feitelijk alleen in de bebouwing zullen plaatsvinden. Aan de zijde van het plangebied vinden er geen buitenactiviteiten plaats ten behoeve van het zalencentrum.

Gezien het feit dat er tussen de geprojecteerde woningen en het horecabedrijf reeds een woning gelegen is, die dus een kortere afstand tot het horecabedrijf kent, levert de woningbouwontwikkeling geen (extra) belemmering op voor het horecabedrijf.

Ten zuiden van de nieuwe woningen is de bestemming 'Bedrijf' (met functieaanduiding 'garage') aanwezig. Bedrijven tot en met categorie 2 en een garagebedrijf zijn ter plaatse toegestaan. De afstand tussen het nieuwe bouwvlak en de grens van het perceel van het terrein bedraagt circa 50 meter. Aan de vereiste richtafstand van 30 meter (grootste afstand op basis van aspect geluid) op basis van de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering 2009' wordt voldaan. Daarnaast zijn er nog twee woningen tussen het bedrijven en de nieuwe woningen gelegen.

Vanuit milieuzonering is de realisatie van twee woningen mogelijk.

4.3 Bodem

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is bepaald dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en / of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin van de Wet bodembescherming of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Resultaten bodemonderzoek Er is door Kruse BV een verkennend bodemonderzoek verricht conform NEN 5740 en 5707. De bevindingen van dit onderzoek zijn verwerkt in de rapportage van 28 juni 2017, 'verkennend bodemonderzoek Dorpsstraat Lattrop, projectcode 16042016 versie 3'. Het rapport is als Bijlage 1 aan deze toelichting gekoppeld.

Bij het verkennende bodemonderzoek is de onderzoekslocatie beschouwd als 'onverdachte locatie'. Er zijn in totaal 4 inspectiegaten gegraven. Twee boringen zijn doorgezet in de ondergrond, waarvan er 1 is afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem tot circa 0.4 m-mv bestaat uit zeer fijn, zwak siltig, zwak humeus zand opgeboord waaronder zich matig fijn zand bevingdt. Van circa 1.0 tot 1.8 m-mv wordt zeer fijn zand opgeboord waaronder zich tot 2.5 m-mv uiterst fijn, matig siltig sproen plantenhoudend zand bevindt. Hieronder is tot einde boordiepte (3.5 m-mv) matig fijn zand aangetroffen. In de grond zijn oer- en/of roesthoudende lagen aangetroffen. Er zijn plaatselijk bodemvreemde materialen waargenomen (zie tabel 2 rapport). Er zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen op het maaiveld of in de bodem. De grondwaterstand bevindt zich op 2.00 m-mv.

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd: - de bovengrond BG is (zeer) licht verontreinigd met lood, zink, minerale olie en PAK. - de ondergrond OG is niet verontreinigd. - het grondwater is zeer licht verontreinigd met barium.

De hypothese onverdachte locatie dient te worden verworpen, aangezien enkele overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond. In de bovengrond en in het grondwater zijn enkele (zeer) lichte verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren. De ondergrond is niet verontreinigd. Er zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. De onderzoekslocatie kan worden beschouwd als niet asbestverdacht.

Uit milieukundig oogpunt bestaat er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde (zeer) lichte verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

4.4 Geluid

Krachtens artikel 77 van de Wet geluidhinder is het college van burgemeester en wethouders verplicht om bij de voorbereiding van een besluit tot wijziging of ontheffing van een bestemmingsplan, dat voorziet in de realisering van woningen of andere geluidgevoelige bebouwing in een zone vanaf de weg, een onderzoek in te stellen naar de geluidsbelasting welke die woningen (of andere geluidgevoelige bebouwing) zou ondervinden van het verkeer op die weg. Uitgangspunt in deze is dat de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (Lden) niet te boven gaat.

Op grond van het bepaalde in artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijden een breedte heeft van:

in stedelijk gebied:

  • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
  • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;

in buitenstedelijk gebied:

  • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
  • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  1. 1. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  2. 2. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt.
  3. 3. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 50 dB(A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Toets De woningen liggen op enige afstand van de Dorpsstraat. De Dorpsstraat betreft hier een 30 km/u weg, waardoor een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is.

Er is er sprake van een klinkerverharding, hetgeen betekent dat de geluidbelasting hoger is dan bij een gewoon asfaltwegdek. In het kader van een goede ruimtelijk ordening dient te worden onderzocht of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in verband met de geluidbelasting op de nieuw te bouwen woningen. De grens van het bouwvlak ligt op circa 11 meter uit de wegas.

Indien voldaan wordt voorkeursgrenswaarde van 48 dB kan in elk geval gesproken worden van een goed woon- en leefklimaat. Volgens de verkeersmilieukaart 2014 (zie figuur 4.1) ligt de 48 dB-contour ligt op circa 11/12 meter. Daaruit blijkt dat een goed woon- en leefklimaat voor de nieuw te bouwen woningen hiermee voldoende gewaarborgd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.LATBPDORPSSTRN26-VG01_0016.png"

Figuur 4.1: uitsnede verkeersmilieukaart (bron: gemeente Dinkelland)

Railverkeerslawaai Van railverkeerslawaai is in Lattrop geen sprake.

Industrielawaai
Er is geen sprake van een gezoneerd industrieterrein als bedoeld in de Wgh.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets Er worden twee woningen gerealiseerd. Met voorliggend plan neemt het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de huidige situatie beperkt toe. In paragraaf 4.10 wordt ingegaan op de aspecten parkeren en verkeer. De ontwikkeling zorgt voor 16 extra verkeersbewegingen per dag.

Woningen zijn geen gevoelige bestemmingen. De bijdrage van het extra verkeer is daarbij niet in betekenende mate. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.6 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Toets Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021
Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke (bestuurlijke) accenten zij in de samenwerking met partners willen leggen. Van daar uit wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: afvalwater.

Waterveiligheid
Ingezet wordt op meerlaagsveiligheid: het op orde brengen van de waterkeringen, proberen te bereiken dat in de ruimtelijke ordening meer rekening wordt gehouden met waterveiligheid en eventuele gevolgen van een overstroming. En om adequaat te kunnen optreden bij hoog water zorgt het waterschap er voor dat de crisisbeheersing op orde is.

De regionale waterkeringen worden in de planperiode opnieuw getoetst waarbij gekeken wordt of daarbij gebruik gemaakt kan worden van nieuwe normen gebaseerd op de risicobenadering. Tevens gaat het waterschap extra aandacht schenken aan de vele kilometers overige keringen die bescherming bieden op lokale schaal.

Voldoende water
De doelen voor 'Voldoende Water' zijn uitgewerkt voor drie situaties:

  1. 1. In normale omstandigheden werkt het waterschap aan doeltreffend en doelmatig waterbeheer gericht op optimaal functiegebruik.
  2. 2. In droge omstandigheden wil het waterschap droogteschade zo lang mogelijk voorkomen.
  3. 3. In natte omstandigheden wil het waterschap wateroverlast en natschade zoveel mogelijk voorkomen.

De beleidsmatige kern voor voldoende water onder normale omstandigheden vormt de GGOR; het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater-Regiem. In de planperiode wordt dit GGOR omgevormd en uitgebreid tot het 'Voorzieningenniveau'. Daarmee wil het waterschap aan de (grond)gebruikers helder aangeven op welke wijze de landgebruik-functies bedient gaan worden, onder zowel normale, als onder droge en natte omstandigheden. Knelpunt is nog steeds de verdroging van vele natuurgebieden. Voor de maatregelen richt het waterschap zich primair op de uitvoering van de maatregelen voor Natura2000-gebieden.

Als gevolg van de klimaatontwikkeling nemen droge periodes toe. Het waterschap speelt daarop in door de maatregelen uit te voeren die in het kader van de Zoetwatervoorziening Oost Nederland zijn afgesproken. Het betreft een pakket aan maatregelen om de beschikbaarheid van zoetwater voor gebieds- en oppervlaktewaterfuncties zo lang mogelijk op peil te houden en om schade door droogte te beperken Het waterschap spaart water door het vasthouden van grond- en oppervlaktewater in het gebied. Het waterschap voert water aan waar nodig en mogelijk.

Kern van het waterbeheer onder natte omstandigheden vormen de werknormen voor regionale wateroverlast. Het waterschap gaat de komende jaren opnieuw toetsen of het gebied nog aan deze normen voldoet en zullen maatregelen nemen waar dat niet het geval is. Het streven is om de toetsingsmethodiek in Rijn Oost te harmoniseren. En het waterschap stelt een strategie op over hoe de organisatie wil omgaan met verdere klimaatontwikkeling en de gevolgen daarvan voor wateroverlast (en droogte).

Schoon water De doelen voor een gezond en schoon watersysteem zijn een goede ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlaktewater. Vanuit de Kaderrichtlijn Water zijn voor de grotere waterlichamen doelen en maatregelen vastgesteld in factsheets. De meest voorkomende maatregelen zijn beekherstel, aanleg van natuurvriendelijke oevers, aanleg van vistrappen en aanpassing van het onderhoud. De maatregelen zijn uitgesmeerd over de hele KRW periode tot 2027. Naast de aandacht voor de KRW waterlichamen wil het waterschap in de planperiode ook meer aandacht geven aan doelen voor overige oppervlaktewateren zoals stedelijk water, kleine waardevolle wateren en diepe plassen: het waterschap is immers beheerder van al het oppervlaktewater.

Op veel plaatsen worden de normen voor diverse chemische stoffen overschreden. Ook maakt het waterschap zich zorgen over verontreinigingen waar tot voor kort weinig aandacht voor was zoals medicijnresten en microplastics. In de planperiode wordt een emissiebeheerplan opgesteld waarin het waterschap aangeeft welke stoffen een probleem zijn of kunnen worden en welke maatregelen we daar als waterschap tegen kunnen nemen. Ook gaat het waterschap na of we aanvullende maatregelen moeten nemen op onze rwzi's om effecten van de effluentlozingen terug te dringen.

Waterketen Als beheerder van de rioolwaterzuiveringen werkt het waterschap aan een effectieve en efficiënte behandeling van het afvalwater. Dat doet het waterschap in nauwe samenwerking met de belangrijkste partners op dat gebied: de gemeenten. Riolering en zuivering worden in samenhang bekeken waarbij het waterschap er op blijft inzetten dat relatief schoon water, zoals neerslag en grondwater, niet via de riolering wordt afgevoerd. In het beheer van de zuiveringen gaat het waterschap nauw samenwerken met de andere waterschappen in Rijn Oost om te zorgen voor efficiënt en doelmatig beheer. Bijzondere aandacht is er voor energiebesparing, terugwinnen van energie en het nuttig toepassen van rioolslib door bijvoorbeeld het terugwinnen van fosfaat.

Watertoetsproces

Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500 m². Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel, waarbij het vuile water wordt losgekoppeld van het schone water.

Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Op 19 oktober 2016 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie bijlage 3. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat er de korte procedure van het waterschap van toepassing is. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Nationaal natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing

Er is door Natuurbank Overijssel een quick scan natuurwaarden onderzoek uitgevoerd (project 916, d.d. 3 november 2016). Het rapport is geactualiseerd op 30 mei 2017 in verband met inwerkingtreding van de Wet Natuurbescherming. Het geactualiseerde rapport is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Ecologische Hoofdstructuur/natuurnetwerk Nederland (NNN) Het plangebied ligt niet binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Op ongeveer 575 meter ten zuidwesten van het plangebied zijn grond aanwezig die tot de NNN behoren. De invloed van het plan is lokaal, waardoor de doelstellingen van de ecologische hoofdstructuur niet in het geding zijn.

Beschermde gebieden Het plangebied ligt niet in en grenst niet direct aan een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, ligt op ongeveer 1,6 kilometer van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.

Beschermde soorten De voorgenomen activiteit wordt gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'. Voor het verstoren, doden en verwonden van soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet geldt een algemene vrijstelling. Deze vrijstelling geldt ook voor soorten van tabel 2 van de Ff-wet, mits er gewerkt wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Een gedragscode geeft aan hoe zorgvuldig met beschermde dier- en plantensoorten omgegaan dient te worden. Voor het verstoren van soorten uit tabel 3, evenals het verstoren van bezette- en jaarrond beschermde vogelnesten dient een ontheffing aangevraagd te worden.

Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van sommige vleermuis-, vogel-, amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten. Vleermuizen benutten het plangebied alleen als foerageergebied; zij bezetten er geen rust- of voortplantingslocaties.

Alle in het gebied voorkomende grondgebonden zoogdiersoorten die een vaste rust- of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, staan vermeld in tabel 1 van de Ff-wet. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'verstoren, doden en verwonden' als gevolg van handelingen die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd.

Mogelijk nestelen er ieder voortplantingsseizoen vogels in het plangebied. Van deze soorten zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten, zoals het slopen van bebouwing en het verwijderen van de houtstapel, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. Een broedvogelinspectie kan uitsluitsel geven of vogels nestelen in/aan de te slopen gebouwen.

Amfibieën benutten het plangebied mogelijk als foerageergebied en bezetten mogelijk een winterrustplaats onder de houtstapel. De in het gebied voorkomende soorten staan vermeld in tabel 1 van de Ff-wet. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'verstoren, doden en verwonden' als gevolg van handelingen die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Om geen amfibieën in winterrust te verstoren wordt geadviseerd om de houtstapel te verwijderen buiten de winterrustperiode van amfibieën.

Conclusie Met inachtneming van bezette vogelnesten, heeft de voorgenomen activiteit geen wettelijke consequenties in het kader van de Flora- en faunawet. Er is geen nader onderzoek nodig en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen van de Ff-wet aangevraagd te worden. De Flora- en Faunawet, Omgevingsverordening Overijssel en de Natuurbeschermingswet vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteit.

4.9 Archeologie En Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumtenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie In paragraaf 3.3.4 is ingegaan op het gemeentelijke archeologiebeleid. De conclusie daarvan is dat er geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Er geldt derhalve conform het gemeentelijke archeologiebeleid een vrijstelling voor archeologisch onderzoek.

Cultuurhistorie Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Erfgoedwet. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat ter plaatse geen waardevolle cultuurhistorische elementen aanwezig zijn. In de nabijheid van het plangebied is de Oortmanmolen gelegen (Hoonhorst 2). Deze molen is aangemerkt als gemeentelijk monument.

Vanwege de ligging binnen de molenbiotoop van de Oortmanmolen is over het plangebied ook de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' geprojecteerd. Daarmee wordt voorkomen dat te hoge bebouwing de werking van de molen in de weg kan komen te staan. Er heeft voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan overleg plaatsgevonden met de molenstichting in verband met de toegestane hoogte van hoofdgebouwen. De molenstichting heeft aangegeven in te kunnen stemmen met de maximale toegestane hoogte van 9 meter/de ontwikkeling. Geconcludeerd wordt dat het voorliggende plan geen negatieve gevolgen voor het aspect 'cultuurhistorie' heeft.

4.10 Verkeer / Parkeren

Het plangebied wordt ontsloten via de Dorpsstraat. Per twee-onder-een kap-woning zal op basis van de kencijfers parkeren en verkeersgeneratie van het CROW een extra verkeersgeneratie van circa 8 verkeersbewegingen per woning, dus in totaal 16 verkeersbewegingen per dag plaatsvinden. Dit betreft een (beperkte) toename van het aantal verkeersbewegingen, die via de huidige weg kan worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Voor een twee-onder-een-kap woning geldt op basis van de beleidsnotitie 'Bouwen en parkeren 2014' van de gemeente Dinkelland een parkeernorm van 2,20 parkeerplaatsen per woning (inclusief 0,3 parkeerplaats voor bezoekersparkeren). Er is op de percelen voldoende ruimte om de benodigde parkeerplaatsen te realiseren. Het aspect 'parkeren' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Planopzet En Systematiek

De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Opbouw Van De Regels

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In deze regels is opgenomen welke ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing kunnen worden gelaten bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In de algemene aanduidingsregels zijn regels opgenomen met betrekking tot de aanduiding 'vrijwaringszone-molenbiotoop', ter bescherming van de molen en de werking ervan. In dat kader is ook een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden opgenomen.

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van parkeren en laden en lossen.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel:

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.3 Bestemmingen

Het plan kent alleen de enkelbestemming 'Wonen'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met daaraan ondergeschikt de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, speelvoorzieningen, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, erven en terreinen.

De bestemming 'Wonen' kent verschillende flexibiliteitsmogelijkheden ten aanzien van gebruiks- en bouwmogelijkheden. Vanwege de ligging binnen de molenbiotoop van de Oortmanmolen, gelegen aan de Hoonhorst 2, te Lattrop, is over het plangebied ook de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' geprojecteerd. Daarmee wordt voorkomen dat te hoge bebouwing de werking van de molen in de weg kan komen te staan. Er heeft voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan overleg plaatsgevonden met de molenstichting in verband met de toegestane hoogte van hoofdgebouwen. De molenstichting heeft aangegeven in te kunnen stemmen met de maximale toegestane hoogte van 9 meter.

Voor wat betreft de regels wordt grotendeels aangesloten bij het geldende bestemmingsplan 'Lattrop'.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Er wordt hiertoe een overeenkomst gesloten tussen de gemeente en de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.

Rijkswaterstaat
Bij brief van 2 februari 2016 heeft Rijkswaterstaat aangegeven graag vroegtijdig betrokken te worden bij de opstelling van ruimtelijke plannen. In de publicatie 'Rijkswaterstaat en ruimtelijke plannen van gemeenten'(oktober 2015) staan de onderwerpen die voor Rijkswaterstaat belangrijk zijn. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.

Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.

Ministerie van Economische Zaken
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken (destijds nog het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie). Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Woningbouwplannen binnen bestaand stedelijk gebied met minder dan zeven woningen die in lijn zijn met het regionale woningbouwprogramma, hoeven niet voor vooroverleg te worden aangeboden. Het plan voor twee woningen in dit bestemmingsplan voldoet aan deze voorwaarden. Vooroverleg is niet vereist.

Waterschap Vechtstromen
Op 19 oktober 2016 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap Vechstromen een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 22 september 2017 voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.

Bijlage 1 Rapport Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 1 Rapport verkennend bodemonderzoek

Bijlage 2 Quick Scan Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 2 Quick scan natuurwaardenonderzoek

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 3 Watertoets