Lattrop, herziening Kraakenhof
Bestemmingsplan - gemeente Dinkelland
Vastgesteld op 13-03-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan "Lattrop, herziening Kraakenhof" met identificatienummer NL.IMRO.1774.LATBPKRAAKENHOFHER-VG01 van de gemeente Dinkelland.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan-huis-verbonden beroep
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan particulieren.
1.4 aan-huis-verbonden kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:
Het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid dat door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.5 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.8 bed-and-breakfast
Het bieden van, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.9 bedrijf
Een onderneming gericht op het bedrijfsmatige voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten.
1.10 bedrijfsvloeroppervlak (bvo):
De totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten.
1.11 bestaand
Legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.12 bestaand bouwwerk
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de bouwwerken die niet legaal gebouwd zijn.
1.13 bestaand gebouw
Een gebouw dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de gebouwen die niet legaal gebouwd zijn.
1.14 bestaand gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling(en) van dat plan.
1.15 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.18 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.19 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.20 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder, zolder en vliering.
1.21 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.23 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.25 carport
Staanplaats, stalling voor een motorvoertuig onder een vrijstaand dak of afdak aan het huis.
1.26 cultuurhistorische waarden
Waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van de geschiedenis.
1.27 dak
Iedere vorm van bovenbeëindiging van een gebouw.
1.28 detailhandel
Het bedrijfsmatige te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.29 erf
Een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van de hoofdgebouw.
1.30 geaccidenteerd terrein
Een perceel of een gedeelte van een perceel met een helling van tenminste 1:10 gemeten over een afstand van minimaal 5 m (glooiend landschap).
1.31 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.32 (hoek)erker
Een uitbouw met beperkte omvang, gerealiseerd voor een naar de weg of openbaar groen gekeerde gevel van het hoofdgebouw.
1.33 hoofdgebouw
Een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.34 horecabedrijf:
een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
de horecabedrijven zijn in drie categorieën te onderscheiden:
- a. horecacategorie 1: een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag bereiden en verstrekken van (niet of licht alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, petitrestaurant, snackbar, snack-kiosk, tearoom, traiteur en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
- b. horecacategorie 2: een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is gericht op het bereiden en verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een bar (grand)café, eetcafé, restaurant, café restaurant, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf, al dan niet in combinatie met logiesvertrekken of een zalencentrum;
- c. horecacategorie 3: vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt: dancings, discotheken en nachtclubs;
1.35 huishouding
Een zelfstandig dan wel samenwonende persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals keuken, sanitaire voorzieningen en entree.
1.36 inwoning
Wonen in een (ondergeschikt) deel van een woning als medegebruiker van het pand.
1.37 kampeermiddel
Een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.38 kelder
Een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, niet te gebruiken als woonruimte, beneden of tot ten hoogste 1 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij 'bebouwing in geaccidenteerd terrein' gelegen beneden peil.
1.39 kunstobject
Voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.40 kunstwerk
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.41 logiesverstrekkend bedrijf
Een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies worden verstrekt, waarbij de logieswooneenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf; naast het verstrekken van logies worden accommodaties aangeboden voor dagverblijf en maaltijdbereiding.
1.42 mantelzorg
Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.43 peil
- a. Voor bebouwing in geaccidenteerd terrein voor zover de bebouwing met de gevel is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt (de dijk) en is gesitueerd op of binnen een afstand van 3 m uit de grens met het openbare gebied: 35 cm boven de kruin van de dijk.
- b. Voor overige bebouwing in geaccidenteerd terrein: de bestaande gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar deze direct grenst aan de gevel welke is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt.
- c. Voor gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
- d. In andere gevallen bij gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein: de gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar dit direct grenst aan de gevel die is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt.
- e. Voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitende terrein.
1.44 productiegebonden detailhandel:
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.45 prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding.
1.46 prostitutiebedrijf
Een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie.
1.47 seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij ook bedrijfsmatige was, seksuele handelingen wordt verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.48 twee-aaneen gebouwde woning
een woning, die deel uitmaakt van een blok van twee aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen (twee-onder-één-kap;
1.49 vrijstaande woning
een woning waarvan het hoofdgebouw vrijstaat van andere hoofdgebouwen;
1.50 voorgevel
De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt.
1.51 voorgevelrooilijn
De begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevels van het hoofdgebouw zijn georiënteerd, of, voor zover op de kaart een gevellijn is aangeduid, de op de kaart aangeduide gevellijn, alsmede het verlengde daarvan.
1.52 woning
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:
de afstand tussen de zijdelingse perceelgrenzen en het punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden;
- b. parkeervoorzieningen;
- c. straatmeubilair;
- d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. openbare nutsvoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. verkeersvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen;
- b. bijbehorende bouwwerken bij woningen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'pad' is tevens het gebruik van de gronden als voet- en fietspad toegestaan;
met daaraan ondergeschikt:
- d. wegen en paden;
- e. groenvoorzieningen;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. speelvoorzieningen;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- i. nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- j. tuinen, erven en terreinen;
- k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Afstand perceel hoofdgebouw
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
- b. de stalling en/of opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutiebedrijf;
- d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 vrijwaringszone - molenbiotoop
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, de woonsituatie, het straat en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels in die zin dat het beloop of het profiel van de wegen of de aansluiting van de wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of de intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. de bestemmingsregels ten aanzien van bouwwerken geen gebouw zijnde voor kunstobjecten, speelvoorzieningen, informatiezuilen, minicontainers, papiercontainers, glasbakken en vlaggenmasten. Met dien verstande dat:
- 1. de hoogte van speelvoorzieningen bedraagt maximaal 5 meter;
- 2. de hoogte van minicontainers, papiercontainers, glasbakken bedraagt maximaal 3 meter;
- 3. de hoogte van informatiezuilen bedraagt maximaal 5 meter;
- 4. voor kunstobjecten geldt een maximale hoogte van 8 meter;
- 5. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 meter.
- 6. het bruto-vloeroppervlak is niet groter dan 50 m2;
- e. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot ten hoogste 40,00 m, mits:
- 1. de noodzaak tot plaatsing wordt aangetoond;
- 2. de te plaatsen mast (deels) door bomen gecamoufleerd wordt dan wel dat bij de plaatsing wordt aangesloten bij bestaande gebouwen en andere verticale elementen;
- 3. door middel van een landschapsplan aansluiting wordt gezocht bij de omliggende omgeving en/of landschapselementen;
- 4. het principe van site-sharing wordt toegepast;
- 5. door de plaatsing de beeldkwaliteit van de omgeving niet wordt verstoord;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing;
- 7. er afstemming plaatsvindt met de Nota antennebeleid gemeente Dinkelland (2008) en dat indien dit beleid gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Parkeren
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
- c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Lattrop, herziening Kraakenhof" van de gemeente Dinkelland.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 21 januari 2014 is het bestemmingsplan "Lattrop Kraakenhof" vastgesteld door de raad van de gemeente Dinkelland. Het bestemmingsplan voorziet in een kavel voor een twee-onder-één-kapwoning en vier ruime kavels voor vrijstaande woningen. De twee-onder-één-kapwoning is in 2016 gebouwd. Door een gebrek aan interesse voor de vrijstaande kavels zijn deze kavels tot op heden niet tot ontwikkeling gebracht. Dit heeft te maken met het feit dat de kavels over het algemeen te groot en daarmee te duur worden gevonden.
Vanuit een samenwerking tussen de dorpen en de gemeente in het kader van Mijn Dinkelland 2030 is vanuit het dorp Lattrop het voorstel geopperd om de verkoop van de bouwkavels zelf ter hand te nemen. Dit heeft geleid tot een herverkaveling van het gebied waarbij ruimte wordt geboden aan één vrijstaande woning op een ruime kavel, één vrijstaande woning op een kleinere kavel (circa 295 m2) en een twee-onder-één-kapwoning. Het op basis van het geldend bestemmingsplan maximaal toegestaan woningbouwaantal wijzigt niet met deze herverkaveling. Naast de herverkaveling is tevens verzocht om de toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen van 8 meter te verhogen tot 9 meter. Hierom is verzocht omdat deze vergroting net de ruimte biedt om moderne woningen te kunnen realiseren bestaande uit twee bouwlagen met een kap.
De gewenste herverkaveling en verhoging van de toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen tot 9 meter is niet mogelijk binnen het vigerend bestemmingsplan. Om de gewenste herverkaveling en de verhoging van de bouwhoogte juridisch-planologisch mogelijk te kunnen maken is dit bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
Het plangebied is gelegen aan het Kraakenhofplein in Lattrop. Het Kraakenhofplein ligt in het verlengde van de Kraakenhof. Het plangebied heeft een oppervlakte van 1.965 m2 en is kadastraal bekend als gemeente Denekamp, sectie L, nummer 1473. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de woonpercelen Kraakenhof 15 en 17 en aan de oostzijde aan de woonpercelen van de twee-onder-één-kapwoningen die in 2016 zijn gebouwd. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de achtertuinen van de woningen aan de Ottershagenweg 33 en 35 en aan de westzijde ligt de plangrens achter de houtsingel.
In figuur 1.1 wordt de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging en begrenzing plangebied (Bron: ArcGIS/ Key2Geo)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Het vigerend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan "Lattrop Kraakenhof". Dit bestemmingsplan is op 21 januari 2014 vastgesteld door de raad van de gemeente Dinkelland. Op basis van dit bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied bestemd als 'Wonen' waarbij vier bouwvlakken voor vrijstaande woningen zijn opgenomen. Daarnaast geldt de bestemming 'Verkeer' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan "Lattrop Kraakenhof" opgenomen.
Figuur 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Lattrop Kraakenhof" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
In de regels van de bestemming 'Wonen' is bepaald dat binnen de bouwvlakken in het plangebied uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen (woningen) zijn toegestaan. De toegestane goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 4 en 8 meter.
De gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' is opgenomen ter bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de Oortmanmolen. In paragraaf 4.7 wordt hier nader op ingegaan.
Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te kunnen maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan regelt de gewenste herverkaveling en het toestaan van een bouwhoogte van maximaal 9 meter.
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Lattrop, herziening Kraakenhof" bestaat uit de volgende stukken:
- Regels (met bijlage);
- Verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.1774.LATBPKRAAKENHOFHER-VG01
Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave van de onderbouwing van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.
1.5 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de planbeschrijving. Hierbij komt zowel de huidige als de toekomstige situatie aan bod. Het derde hoofdstuk omvat een beschrijving van het relevante ruimtelijk beleid van de diverse betrokken overheden. Daarbij wordt bekeken of het bestemmingsplan in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals milieuzonering, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt beschreven en verantwoord hoe hetgeen in voorliggend plan is beschreven juridisch is geregeld. Een ontwikkeling dient ook economisch uitvoerbaar te zijn, dit is het onderwerp van hoofdstuk 6. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de procedure/maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied betreft in de huidige situatie een onbebouwd braakliggend perceel aan het Kraakenhofplein, deze straat ligt in het verlengde van de Kraakenhof. De omgeving van het plangebied wordt aan de noord-, oost-, en zuidzijde gekenmerkt door woningbouw. Ten westen is sprake van gronden die agrarisch in gebruik zijn. In figuur 2.1 is een luchtfoto opgenomen van het plangebied. Deze luchtfoto geeft een beeld van de huidige situatie. In figuur 2.2 zijn enkele foto's opgenomen van het plangebied die in december 2016 zijn genomen.
Figuur 2.1: Luchtfoto plangebied (Bron: Key2Geo)
Figuur 2.2: Foto's plangebied genomen in december 2016 (Bron: Cyclomedia)
2.2 Toekomstige Situatie
Vanuit een samenwerking tussen de dorpen en de gemeente in het kader van Mijn Dinkelland 2030 is vanuit het dorp Lattrop het voorstel geopperd om de verkoop van de resterende bouwkavels aan het Kraakenhofplein zelf ter hand te nemen. Dit heeft geleid tot een herverkaveling van het gebied waarbij ruimte wordt geboden aan één vrijstaande op een ruime kavel, één vrijstaande woning op een kleinere kavel en twee kavels voor een twee-onder-één-kapwoning. In de nieuwe verkavelingsopzet blijft sprake van een maximaal woningbouwaantal van vier woningen, het toegestaan aantal woningen wijzigt dus niet door de herverkaveling.
De nieuwe situatie wordt in figuur 2.3 weergegeven.
Figuur 2.3: Nieuwe verkavelingsopzet Kraakenhof (Bron: Aannemersbedrijf Warmes B.V.)
Voor de vrijstaande woning op de ruime kavel is inmiddels een eerste concept-ontwerp uitgewerkt. De footprint van dit concept-ontwerp wordt weergegeven in figuur 2.3. Het concrete ontwerp dient nog getoetst te worden door de Stadsbouwmeester. Om deze reden zijn in dit plan nog geen aanzichten opgenomen, deze kunnen als gevolg van het oordeel van de Stadsbouwmeester immers nog wijzigen.
Voor de overige kavels voor een vrijstaande woning en de twee-onder-één-kapwoning is nog geen concept-ontwerp uitgewerkt.
Naast de herverkaveling is tevens verzocht om de toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen van 8 meter te verhogen tot 9 meter. Het vergroten van de bouwhoogte tot 9 meter biedt net de nodige ruimte om moderne woningen te kunnen realiseren met 2 bouwlagen en een kap.
Ten zuiden van de ruime kavel voor de vrijstaande woning blijft een strook grond in eigendom bij de gemeente. Op deze grond is ruimte om een voet- en/of fietspad aan te leggen.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
- Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
- Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
- Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
- Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen et cetera. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is per 1 oktober 2012 de Ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid) opgenomen. Per 1 juli 2017 is een gewijzigde Ladder in werking getreden. De Ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De Ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt.
Indien sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' dient in het kader van de Ladder gemotiveerd te worden dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte. Indien een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk gemaakt wordt, dient tevens gemotiveerd te worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel is de provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel en heeft een wettelijke basis in het omgevingsrecht. In de omgevingsvisie bekijkt de provincie onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang met een duurzame ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Het beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaal-economische ontwikkeling van Overijssel. 'Rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in Overijssel zijn duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening Overijssel wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt niet meer geregeld dan nodig is voor het belang zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie dus niet in nieuw beleid.
3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities, hanteert de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. In figuur 3.1 wordt het uitvoeringsmodel schematisch weergegeven.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
De betreffende niveaus worden hierna kort toegelicht waarbij het plan wordt getoetst aan het betreffende niveau uit het uitvoeringsmodel.
3.2.4 Conclusie
Gelet op het bepaalde in deze paragraaf wordt geconcludeerd dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten van het provinciaal beleid zoals verwoord in de Omgevingsvisie Overijssel en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Regionale Woonprogrammering Twente
Op 29 januari 2016 is de bestuursovereenkomst woonafspraken Twente door de gemeente Dinkelland ondertekend. Onderdeel van deze overeenkomst is een Regionaal Woningbouwprogramma (RWP Twente). Op basis van de Primosprognose 2013 is bij de ondertekening van de Woonafspraken Twente aan Dinkelland in het RWP Twente voor de periode 2015 tot en met 2024 een bouwprogramma toegekend van 620 woningen. Op basis van de middeling van de prognoses over de laatste 6 jaar is in de meest actuele versie van het RWP Twente (april 2017) aan Dinkelland het in figuur 3.4 weergegeven woningbouwprogramma toegekend.
Figuur 3.4: Woningvraag en -aanbod gemeente Dinkelland (periode 2017 t/m 2026) (Bron: Stec Groep)
Indien de bandbreedte van 10% wordt meegerekend is sprake van een netto woningvraag van 690 woningen. Dat is een toename van 70 woningen ten opzichte van het oorspronkelijke programma.
Met plannen met een directe bouwtitel voorziet Dinkelland in zo’n 55% van de woningvraag voor de komende 10 jaar. De gemeente Dinkelland gaat uit van een onderprogrammering van 80%. De resterende 20% wil de gemeente bij voorkeur inzetten voor herontwikkeling van locaties voor herstructurering en transformatie. Ook de toenemende vraag van zogeheten rood voor rood plannen vereist meer flexibiliteit in de programmering.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie Dinkelland
3.4.2 Woonvisie
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk zijn de in dit kader relevante milieu- en omgevingsaspecten beschreven en onderzocht.
4.1 Milieuzonering
4.1.1 Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Om te komen tot een verantwoorde, ruimtelijk relevante toetsing in milieuhygiënisch opzicht van bedrijfsvestigingen, wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige functies als wonen. Daarnaast is de milieuwetgeving van toepassing.
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) uitgegeven handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'. Deze handreiking bevat een lijst waarin per bedrijfssoort wordt aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke afstand hierbij tot milieugevoelige functies (minimaal) in acht genomen moet worden. Deze lijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting in plaats van de richtafstanden.
De adviesafstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functies(s) toelaat, en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.
4.1.2 Onderzoek plan
De bestemming 'Wonen' zoals opgenomen in het geldend bestemmingsplan wijzigt niet qua ligging of omvang. Enkel worden de bouwvlakken gewijzigd in verband met de gewenste herverkaveling. Concreet betekent dit dat de bestemming 'Wonen', de bestemming waarbinnen de milieugevoelige functie 'wonen' wordt toegestaan, niet dichter bij milieuhinderlijke bedrijvigheid wordt gelegd. Van een (extra) belemmering voor omliggende (agrarische) bedrijvigheid is dan ook geen sprake. Andersom betekent dit ook dat verwacht mag worden dat ter plaatse van de woningen in het plangebied, net als in het geldend bestemmingsplan, sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.
4.1.3 Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.2 Geluid
4.2.1 Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) geeft aan dat akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een weg, spoorweg of industrieterrein of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt.
4.2.2 Onderzoek plan
In het kader van het geldend bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Uit dit onderzoek, ook opgenomen als bijlage 1 bij deze toelichting, blijkt dat voor de geluidsbelasting enkel de Dorpsstraat en de Ottershagenweg relevant zijn. Op de overige wegen in de nabijheid van het plangebied geldt een maximum snelheid van 30 km/u, dit betekent dat deze wegen geen wettelijke geluidszone kennen. Volgens jurisprudentie blijkt een 30 km/uur weg in de beoordeling te moeten worden meegenomen, indien vooraf aangenomen had kunnen worden dat deze weg een geluidbelasting veroorzaakt die hoger ligt dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Op de in de omgeving voorkomende 30 km/u wegen is echter sprake van een lage verkeersintensiteit waardoor deze wegen niet relevant zijn voor de geluidsbelasting.
Voor wat betreft de Dorpsstraat en de Ottershagenweg bleek uit het onderzoek dat de 48 dB contour op respectievelijk 7 en 15 meter uit de wegas lag. De dichtstbijzijnde gevels van de woningen in het plangebied zijn gelegen op een afstand van ruim 45 meter uit de wegas van de Ottershagenweg en ruim 175 meter uit de wegas van de Dorpsstraat.
Het onderzoek is in 2011 uitgevoerd en niet meer volledig actueel. Uit het onderzoek en de ruime afstand van de woningen in het plangebied tot de Dorpsstraat en de Otterhagen kan echter wel worden afgeleid dat de geluidsbelasting op de woningen in het plangebied lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Dit ook gelet op het feit dat het verkeer op voornoemde wegen niet of nauwelijks is toegenomen en auto's over het algemeen genomen geluidsarmer zijn geworden.
4.2.3 Conclusie
Er is ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbare geluidsbelasting.
4.3 Luchtkwaliteit
4.3.1 Algemeen
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (Wm) (hoofdstuk 5 van de Wm). Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
4.3.2 Onderzoek plan
Er is geen sprake van een toename van het aantal woningen waardoor dit plan 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tevens is geen sprake van de realisatie van een 'gevoelige bestemming' als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen.
4.3.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.4 Externe Veiligheid
4.4.1 Algemeen
Externe veiligheid gaat om het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico's die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Hiertoe zijn de risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloedsgebied relateert aan een bepaalde maat voor risicoaanvaarding.
4.4.2 Onderzoek plan
Door middel van de Risicokaart is beoordeeld of er risicobronnen in en rond het plangebied aanwezig zijn. Volgens de Risicokaart ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting of het invloedsgebied van buisleidingen of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
4.4.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
4.5 Bodem
4.5.1 Algemeen
Volgens artikel 3.1.6 van het Bro moet in verband met de uitvoerbaarheid van het plan rekening gehouden worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
4.5.2 Onderzoek plan
In het kader van het geldend bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Uit dit onderzoek, opgenomen als bijlage 2 bij deze toelichting, bleek dat er wat betreft de bodemkwaliteit vanuit milieukundig oogpunt geen bezwaren waren tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en herontwikkeling, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren.
Het onderzoek uit 2009 is niet meer voldoende actueel. In dit geval wijzigt het bestemmingsvlak ´Wonen´ echter niet. De gronden die nu bestemd zijn als ´Wonen´ blijven bestemd als ´Wonen´. Van een meer gevoelige bestemming waarvoor onderzoek in het kader van dit bestemmingsplan noodzakelijk is, is dan ook geen sprake. Daarnaast hebben zich sinds 2009 in het plangebied geen activiteiten voorgedaan die zouden kunnen leiden tot een eventuele verontreiniging van de gronden.
In het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zal te zijner tijd wel een actueel bodemonderzoek overlegd moeten worden.
4.5.3 Conclusie
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.6 Water
4.6.1 Watertoets
Ruimtelijke plannen moeten voorzien zijn van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Het waterschap kijkt of in een plan voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten.
4.6.2 Onderzoek plan
4.6.3 Conclusie
Gelet op de wijziging waar dit plan in voorziet is geen sprake van negatieve gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse. In het plan wordt er wel naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
4.7 Ecologie
4.7.1 Algemeen
De bescherming van de natuur in Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt wat betreft soorten- en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige bescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland, de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
4.7.2 Onderzoek plan
4.7.3 Conclusie
De Wet natuurbescherming en het provinciaal natuurbeleid vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.8 Erfgoed
4.8.1 Algemeen
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. In de Erfgoedwet worden zes wetten en regelingen, waaronder de Monumentenwet 1988, gebundeld in één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Sommige onderdelen van de Monumentenwet 1988 gaan in 2019 over naar de Omgevingswet die naar verwachting in 2019 wordt ingevoerd. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet blijven deze onderdelen van kracht binnen het overgangsrecht van de Erfgoedwet. Het gaat om artikelen die betrekking hebben op beschermde monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, archeologische monumentenzorg en handhaving.
Na inwerkingtreding van de Omgevingswet regelt deze wet samen met de Erfgoedwet de integrale bescherming van het cultureel erfgoed. Voor het gebouwde erfgoed betekent dit dat de aanwijzing van rijksmonumenten gebeurt op grond van de Erfgoedwet, maar de vergunningverlening voor het wijzigen van rijksmonumenten is geregeld in de Omgevingswet. De aanwijzing en omgang met beschermde stads- en dorpsgezichten geschiedt straks op grond van de Omgevingswet. De wetgeving over archeologie wordt opgesplitst. De verdeling is grofweg: het certificeringsstelsel en de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet en de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving (de vergunningverlening) in de Omgevingswet.
4.8.2 Onderzoek plan
4.8.3 Conclusie
Het aspect erfgoed vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
4.9 Verkeer En Parkeren
4.9.1 Verkeer
Uit de CROW-uitgave 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (publicatie 317, oktober 2012) volgt dat vrijstaande woningen een licht hogere verkeersgeneratie kennen dan een twee-onder-één-kapwoning. Dit betekent dat planologisch gezien met dit bestemmingsplan sprake is van een lichte afname van het aantal verkeersbewegingen per etmaal.
De woonpercelen ontsluiten op de Kraakenhofplein. Omdat sprake is van een doodlopende straat wordt voorzien in een keerlus. Deze keerlus wordt zo uitgevoerd dat ook hulpdiensten hiervan gebruik kunnen maken en kunnen 'draaien'.
4.9.2 Parkeren
Het parkeren bij de woningen zal plaatsvinden op eigen terrein. Om te bepalen of voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd wordt gebruik gemaakt van de “Beleidsnotitie Bouwen & Parkeren 2014”. Deze notitie geeft voor vrijstaande woningen een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning en voor een twee-onder-één-kapwoning een parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per woning.
Om te verzekeren dat in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte zijn in de regels parkeerregels (Artikel 10) opgenomen. Op deze wijze is verzekerd dat wat betreft parkeren wordt voldaan aan de “Beleidsnotitie Bouwen & Parkeren 2014”. Voor een nadere toelichting hierop wordt tevens verwezen naar paragraaf 5.4.
4.10 Beluit Milieueffectrapportage
4.10.1 Algemeen
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
4.10.2 Onderzoek plan
Om te bepalen of een m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
4.10.3 Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Opzet Van Het Plan
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld. Deze regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing en verantwoording van de opgenomen bestemmingen.
In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.
5.2 Plansystematiek
5.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
5.2.2 Inleidende regels
Begrippen (Artikel 1):
In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten (Artikel 2):
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven van hoe de betreffende eisen voor wat betreft maatvoering begrepen moeten worden.
5.2.3 Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit (niet alle hierna genoemde onderdelen komen binnen elke bestemming voor):
- Bestemmingsomschrijving:
De omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
- Bouwregels:
In de bouwregels worden voor alle (hoofd)gebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hierin vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en maatvoeringsaanduidingen op de verbeelding.
- Afwijken van de bouwregels:
Op basis van deze regel hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning op ondergeschikte punten af te wijken van de bouwregels binnen een bestemming.
- Specifieke gebruiksregels:
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies.
- Afwijken van de gebruiksregels:
In dit onderdeel wordt een opsomming gegeven van de gebruiksregels die in eerste aanleg strijdig zijn met de bestemmingsomschrijving of de specifieke gebruiksregels maar waarvan het bevoegd gezag middels een omgevingsvergunning kan afwijken.
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
In de dubbelbestemming(en) is een omgevingsvergunningsregeling opgenomen voor de gronden gelegen binnen de beschermingszone van (een) bepaalde waarde(n). Hierin worden bepaalde werken en/of werkzaamheden vergunningplichtig gesteld. Bij de beoordeling van de vraag of en in welke mate bepaalde werken en/of werkzaamheden toelaatbaar worden geacht gelden enkele nadere voorwaarden.
In paragraaf 6.3 worden de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen nader toegelicht.
5.2.4 Algemene regels
De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- Anti-dubbeltelregel (Artikel 5):
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.
- Algemene bouwregels (Artikel 6):
Dit artikel omvat een algemene bouwregel die bepaalt dat enkele ondergeschikte bouwdelen bij het bepaalde ten aanzien van het bouwen buiten beschouwing worden gelaten indien de overschrijding van de bouw c.q bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 1,00 meter.
- Algemene gebruiksregels (Artikel 7):
In deze regel is aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.
- Algemene aanduidingsregels (Artikel 8):
In dit artikel is de aanduiding 'Vrijwaringszone - Molenbiotoop' opgenomen. Deze gebiedsaanduiding strekt tot de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen.
- Algemene afwijkingsregels (Artikel 9):
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels in het plan waarvan het bevoegd gezag middels een omgevingsvergunning kan afwijken. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
- Overige regels (Artikel 10):
In dit artikel zijn regels opgenomen wat betreft het parkeren. Bepaald is dat in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht conform de 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren'. In paragraaf 5.4 worden de regels ten aanzien van parkeren nader toegelicht.
5.2.5 Overgangs- slotregels
- Overgangsrecht (Artikel 11)
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning kan worden verleend. Er kan dus in beginsel nog gewoon gehandhaafd worden.
Het legaal gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
- Slotregel (Artikel 12)
In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.
5.3 Bestemmingen
Hierna worden de verschillende bestemmingen kort toegelicht.
Verkeer (Artikel 3)
Net als in het geldend bestemmingsplan is aan de weg Kraakenhofplein de bestemming 'Verkeer' toegekend. Deze bestemming is bedoeld voor onder meer wegen, straten en paden, parkeervoorzieningen en water. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen binnen deze bestemming worden gebouwd.
Wonen (Artikel 4)
Het bestemmingsvlak 'Wonen' zoals opgenomen in dit plan komt exact overeen met het bestemmingsvlak 'Wonen' zoals opgenomen in het geldend bestemmingsplan. Enkel zijn de bouwvlakken en de regels gewijzigd in verband met de herverkaveling en gewenste hogere bouwhoogte van 9 meter.
Gebruik
Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor onder andere woningen, bijbehorende bouwwerken bij woningen en een voet- en fietspad ter plaatse van de aanduiding 'pad'. Het wonen mag gecombineerd worden met een aan-huis-verbonden beroep en mantelzorg. Daarnaast zijn ondergeschikt aan het hiervoor genoemde gebruik onder meer wegen en paden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en tuinen, erven en terreinen toegestaan.
Binnen de bestemming 'Wonen' zijn diverse vormen van gebruik bij recht aangemerkt zijn als strijdig gebruik. Het betreft hier een niet-limitatieve opsomming. Aanvullend wordt opgemerkt dat onder het gebruik ook het laten gebruiken wordt verstaan.
Naast strijdig gebruik zijn er ook vormen van gebruik die kunnen worden toegestaan op basis van een in de regels opgenomen afwijkingsbevoegdheid. Het betreft hier de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep, de uitoefening van een aan-huis-verbonden kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, het exploiteren van een bed & breakfast en inwoning. Medewerking aan de hiervoor genoemde vormen is gebonden aan de in de afwijkingsbevoegdheid genoemde voorwaarden.
Bouwen
Qua bouwregels is onderscheid gemaakt in hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Voor hoofdgebouwen is onder meer bepaald dat als hoofdgebouwen uitsluitend woningen mogen worden gebouwd en dat een hoofdgebouw binnen een bouwvlak moet worden gebouwd. Per bouwvlak is daarnaast het maximum aantal woningen binnen het bouwvlak vastgelegd.De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen wordt weergegeven op de verbeelding. De bouwhoogte is, zoals eerder in deze toelichting aangegeven, 9 meter. Dit is 1 meter hoger dan de bouwhoogte die op basis van het geldend bestemmingsplan wordt toegestaan. Zoals aangegeven is hierom verzocht omdat deze verhoging net de ruimte biedt om moderne woningen te kunnen realiseren bestaande uit twee bouwlagen met een kap.
Om een bepaalde afstand van de woningen tot de naastgelegen percelen te waarborgen is tevens een regel opgenomen waarin is bepaald dat de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bij vrijstaande woningen tenminste 3,00 m en bij twee-aaneen gebouwde woningen tenminste 3,00 m aan één zijde dient te bedragen.
Het eerder genoemde bouwvlak mag door erkers, luifels, balkons en ingangspartijen worden overschreden, hier zijn wel nadere bouwregels aan gesteld.
Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. De oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak wordt in de regels niet genoemd. De toegestane oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mag bij percelen tot en met 400 m2 maximaal 85 m2 bedragen en bij percelen groter dan 400 m2 maximaal 100 m2.
Tot slot zijn binnen deze bestemming nog bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen erf- en terreinafscheidingen, kunstobjecten en speeltoestellen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Alle bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn gebonden aan een maximale bouwhoogte.
Tot slot zijn er nog mogelijkheden om af te wijken van de bouwregels voor wat betreft de aan te houden afstanden tot de zijdelingse perceelsgrens en de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Deze afwijkingsmogelijkheden betreffen bevoegdheden van het college van burgemeester en wethouders, de criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
5.4 Regels Parkeren
5.4.1 Algemeen
In het bestemmingsplan zijn planregels opgenomen ten behoeve van het parkeren, het laden en het lossen. Als fundament zijn de voormalige bepalingen van de bouwverordening gebruikt. Het voortborduren op de bepalingen van de bouwverordening heeft als voordeel dat hierover veel jurisprudentie is. De opvattingen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn bekend. Toegevoegd is het gebruik. De eisen voor het parkeren gelden dus niet alleen meer voor bouwen. Bij een gebruiksverandering moet er ook sprake zijn van voldoende parkeerruimte en laad- en losruimte.
5.4.2 Parkeren op eigen terrein
Elke initiatiefnemer van een plan is zelf verantwoordelijk voor het realiseren van zijn eigen parkeervoorzieningen. Een nieuw initiatief (uitbreiding, nieuwbouw of functiewijziging) mag geen onaanvaardbare problemen veroorzaken in de omgeving. Dit betekent dat in beginsel de parkeerbehoefte op eigen terrein (de bij het bouwwerk behorende en daartoe bestemde gronden) moet worden gerealiseerd. Aanvragers van een omgevingsvergunning zullen bij de aanvraag moeten aantonen hoeveel parkeerplaatsen er op eigen terrein worden gerealiseerd. Indien er op het eigen terrein onvoldoende parkeerruimte is en initiatiefnemer gebruik wil maken van de afwijkingsmogelijkheid, zal de initiatiefnemer moeten aantonen dat op een andere wijze in de parkeerruimte wordt voorzien.
5.4.3 Bepalen parkeerbehoefte
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte vormen de gemeentelijke parkeernormen, de rekensystematiek definities, uitgangspunten en de afmetingen van de parkeerplaatsen in het gemeentelijk beleid de leidraad. Het betreffen de gemeentelijke normen die gelden op het moment van besluitvorming van een aanvraag om een omgevingsvergunning. Indien er geen omgevingsvergunning vereist is, dan zijn de gemeentelijke parkeernormen bepalend die gelden op het moment dat de gebruiksverandering feitelijk plaatsvindt.
Bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen wordt aan het eind van de berekening afgerond naar boven. Reden hiervoor is dat bij afronding naar beneden het aantal aan te leggen parkeerplaatsen niet overeenkomt met de totale parkeerbehoefte.
In de parkeerregeling is een zogenoemde 'dynamische verwijzing' naar het gemeentelijk beleid opgenomen. Als de beleidsinzichten met betrekking tot parkeren gedurende de looptijd van het bestemmingsplan wijzigen en dit in het parkeerbeleid wordt vastgesteld, kan er in het vervolg bij aanvragen om omgevingsvergunning voor bouwen en/of gebruikswijziging aan dit nieuwe beleid worden getoetst (ABRvS 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2837). Daardoor hoeven de bestemmingsplannen niet te worden herzien als het gemeentelijk beleid wijzigt.
In deze beleidsregels is nader uitgewerkt wat de parkeerbehoefte bij een bepaald gebruik is (de parkeernormen) en (als de extra parkeerbehoefte niet op eigen terrein kan worden gerealiseerd) onder welke voorwaarden er een omgevingsvergunning voor het strijdig gebruik van het bestemmingsplan, de zogenoemde binnenplanse afwijking, kan worden verleend.
5.4.4 Afmetingen parkeerplaatsen
Voor het berekenen van het aantal parkeerplaatsen moet uit worden gegaan van standaardmaten. Zo geldt er een andere afmeting voor parkeren in de lengterichting van de weg dan voor parkeren in dwarsrichting van de weg. Zie bijlage V van de 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2017' voor de afmetingen van parkeergelegenheden. Indien tijdens de planperiode deze beleidsnotitie wordt gewijzigd, wordt verwezen naar het nieuwe beleid.
Er dient sprake te zijn van bruikbare parkeerplaatsen. Dit betekent dat de ruimte om de parkeerplaats te kunnen bereiken wel reëel moet zijn en dat de afstanden tussen parkeerplaatsen onderling en tussen parkeerplaatsen en gebouwen voldoende moet zijn om daadwerkelijk gebruik te kunnen maken van de parkeerplaatsen. Bij publieke voorzieningen geldt dat voldoende parkeerplaatsen voor minder valide gebruikers moeten worden aangelegd. Het betreft hier de algemene gehandicaptenparkeerplaatsen.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Kostenverhaal
Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het bestemmingsplan) waarop het exploitatie-plan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.
Met onderhavig bestemmingsplan wordt geen bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet aan de orde. De kosten die voortkomen uit het opstellen van dit bestemmingsplan komen voor rekening van de gemeente. Deze kosten worden gedekt door de verkoop van de gronden (zie ook paragraaf 6.2).
6.2 Financiële Haalbaarheid
De gemeente neemt het initiatief voor de bestemmingswijziging. Wanneer de kosten en opbrengsten van de verkoop van de gronden naast elkaar worden gelegd, is er sprake van een positief saldo. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Vooroverleg
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
7.1.1 Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
7.1.2 Provincie Overijssel
Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 Besluit ruimtelijke ordening heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en in een 'Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen' bepaalde categorieën aangewezen waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Voor woningbouwplannen met minder dan 7 woningen met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen in lijn met de provincie gemaakte woonafspraken is geen vooroverleg vereist. Dit bestemmingsplan kan onder deze categorie geschaard worden waardoor vooroverleg met de provincie niet noodzakelijk is.
7.1.3 Waterschap Vechtstromen
Het waterschap is geïnformeerd over het plan door middel van de digitale watertoets (zie ook paragraaf 4.6). In de verkregen watertoets wordt aangegeven dat doorgegaan kan worden met de planvorming mits de standaard waterparagraaf wordt toegepast. Deze waterparagraaf is zoals uit paragraaf 4.6 blijkt toegepast waardoor vooroverleg met het waterschap niet noodzakelijk is.
7.2 Inspraak
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, ook is dit in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze boven bedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Gelet op de beperkt planologische betekenis van dit bestemmingsplan vindt in het kader van dit bestemmingsplan geen inspraak plaats.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 22 december 2017 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen kenbaar gemaakt tegen het plan.
7.4 Beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.