Schiltstraat 12
Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland
Vastgesteld op 26-04-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1774.OMSBPMUSEUMTS-0401 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.2 plan:
het bestemmingsplan Schiltstraat 12 van de gemeente Dinkelland;
1.3 aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan particulieren;
1.4 aan-huis-verbonden kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid dat door haar beperkte omvang in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Uitgesloten wordt detailhandel, horeca-activiteiten en prostitutieactiviteiten, waarbij productiegebonden detailhandel wel wordt toegestaan;
1.5 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.6 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.7 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.8 ambachtelijk bedrijf:
een bedrijf, niet zijnde een geluidszoneringsplichtige inrichting, risicovolle inrichting en/of vuurwerkbedrijf, waarbij het productieproces grotendeels wordt uitgevoerd met de hand of althans niet gemechaniseerd, geautomatiseerd of met behulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskracht worden aangedreven. Voorzover van laatst genoemde werktuigen gebruik wordt gemaakt, zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bedrijf:
een onderneming gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;
1.11 bedrijfsvloeroppervlak (b.v.o.):
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten;
1.12 beschermd stadsgezicht:
groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde;
1.13 bestaand:
a. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken en werkzaamheden:
- bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van het plan;
b. ten aanzien van het overige gebruik:
- bestaand ten tijde van het van kracht worden van het plan;
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bijgebouw:
een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.24 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.25 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:
een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.26 dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;
1.27 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
1.28 erf:
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een woning en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van de woning;
1.29 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.30 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.31 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.32 horecabedrijf:
een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.33 horecabedrijf categorie 1:
een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag bereiden en verstrekken van (niet of licht alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, petit-restaurant, snackbar, snack-kiosk, tearoom, traiteur en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
1.34 horecabedrijf categorie 2:
een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is gericht op het bereiden en verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een bar, (grand)café, eetcafé, restaurant, café restaurant, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf, al dan niet in combinatie met logiesverstrekking of een zalencentrum;
1.35 huishouding:
een zelfstandig dan wel samenwonende persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals keuken, sanitaire voorzieningen en entree;
1.36 kap:
een dak met een zekere helling;
1.37 kunstwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
1.38 logiesverstrekkend bedrijf:
een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies worden verstrekt, waarbij de logieswooneenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf; naast het verstrekken van logies worden accommodaties aangeboden voor dagverblijf en maaltijdbereiding;
1.39 maatschappelijke voorzieningen categorie 1:
educatieve, sociaal-medische, museale en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport- en recreatieve voorzieningen, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.40 maatschappelijke voorzieningen categorie 2:
educatieve, sociaal-medische, museale, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.41 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
1.42 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg, grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk in de overige situaties:
- de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.43 perifere detailhandel:
detailhandel volgens een formule die vanwege de aard en/of omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, bouwmaterialen, keukens en sanitair, alsmede woninginrichtingsartikelen, waaronder meubelen;
1.44 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.45 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.46 prostitutiebedrijf:
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;
1.47 risicovolle inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.48 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen wordt verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.49 supermarkt:
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
1.50 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.51 verkoopvloeroppervlak (v.v.o.):
binnenwerks met dien verstande dat de totale vloeroppervlakte van ruimten welke rechtstreeks ten dienste staan van de detailhandelsactiviteiten en voor publiek toegankelijk zijn (kantoren, magazijnen en overige dienstruimten worden hieronder niet begrepen), wordt opgeteld.
1.52 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.53 vrijstaand bijgebouw:
een niet met het (hoofd)gebouw verbonden gebouw dat ruimtelijk ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;
1.54 vuurwerkbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld de periodieke verkoop in consumentenvuurwerk c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
1.55 winkel:
een gebouw dat een ruimte omvat welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;
1.56 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
1.57 woonhuis:
een gebouw dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:
de afstand tussen de zijdelingse perceelgrenzen en het punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Centrum
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gebouwen ten behoeve van:
- 1. ambachtelijke bedrijvigheid, met dien verstande dat van deze bedrijven uitsluitend dié bedrijven zijn toegelaten die zijn genoemd in bijlage 1 onder categorie 1 en 2;
- 2. detailhandel, niet zijnde perifere detailhandel, grootschalige detailhandel en/of supermarkten;
- 3. dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen;
- 4. horecabedrijven categorie 1;
- 5. horecabedrijven tot en met categorie 2, ter plaatse van de aanduiding “horeca tot en met horecacategorie 2”;
- 6. maatschappelijke voorzieningen categorie 1;
- 7. het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep, voorzover het de tweede en/of hogere bouwlaag betreft;
- 8. het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep, voorzover het de eerste bouwlaag betreft, ter plaatse van de aanduiding “wonen”;
met uitzondering van risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
- b. bijgebouwen en overkappingen;
met daaraan ondergeschikt;
- c. groenvoorzieningen;
- d. speelvoorzieningen;
- e. paden;
met de daarbijbehorende:
- f. parkeervoorzieningen;
- g. tuinen, erven en terreinen;
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
3.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in artikel 3.2.2 sub a en toestaan dat bijgebouwen en overkappingen minder dan 3,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, mits:
- hierdoor geen onevenredige verstoring optreedt in de gevelwand waarin de betreffende gevel zich bevindt;
- vooraf advies is ingewonnen van de gemeentelijke monumentencommissie.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
- b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor een aan-huisverbonden beroep, met uitzondering van voor de bedrijvigheid ondersteunende functies, zoals opslag;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep, indien:
- 1. het beroep niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van het woonhuis, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- 2. het bedrijfsvloeroppervlak meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel;
- 3. het bedrijfsvloeroppervlak meer bedraagt dan 50 m²;
- 4. het parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
- 5. er horeca, prostitutie en detailhandel plaatsvindt, anders dan productiegebonden detailhandel;
- d. het gebruik van gebouwen voor bewoning voorzover het de eerste bouwlaag betreft, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “wonen”;
- e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van andere bedrijven dan ambachtelijke bedrijven, die tevens zijn genoemd in bijlage 1 onder categorie 1 en 2;
- f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan aan-huis-verbonden beroepen, ambachtelijke bedrijvigheid en dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen;
- g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van detailhandel, zodanig dat het verkoopvloeroppervlak per winkel meer dan 500 m² bedraagt;
- h. het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf, met uitzondering van:
- 1. horeca tot en met horecacategorie 1;
- 2. horeca tot en met horecacategorie 2, ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 2'.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Waarde - Archeologie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
4.2 Bouwregels
4.3 Omgevingsvergunning
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Waarde - Beschermd Stadsgezicht
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de aanwezige cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.
5.2 Bouwregels
Op de voor 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd indien rekening wordt gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden, mits bebouwing is toegestaan ingevolge de ter plaatse aangewezen andere bestemmingen.
5.3 Aanlegregels
5.4 Sloopregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van al dan niet het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
- b. de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutiebedrijf;
- d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de regels en toestaan dat het beloop of het profiel van de wegen of de aansluiting van de wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of de intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
- e. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot ten hoogste 40,00 m, mits:
- 1. de noodzaak tot plaatsing wordt aangetoond;
- 2. de te plaatsen mast (deels) door bomen gecamoufleerd wordt dan wel dat bij de plaatsing wordt aangesloten bij bestaande gebouwen en andere verticale elementen;
- 3. door middel van een landschapsplan aansluiting wordt gezocht bij de omliggende omgeving en/of landschapselementen;
- 4. het principe van site-sharing wordt toegepast;
- 5. door de plaatsing de beeldkwaliteit van de omgeving niet wordt verstoord;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing;
- 7. er afstemming plaatsvindt met de Nota antennebeleid gemeente Dinkelland (2008);
- f. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
- 1. deze vergroting niet meer dan 10 m² per plaatselijke verhoging bedraagt;
- 2. de vergroting leidt tot een hoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht, de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in dié zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' wordt verwijderd, mits de betreffende gronden niet langer zijn aangewezen als beschermd stadsgezicht op grond van de Monumentenwet 1988.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
11.1 Wijziging
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van het plan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging omtrent de uitwerking of wijziging besluiten.
11.2 Nadere eisen
Op de voorbereiding tot het stellen van nadere eisen ex artikel 3.6. lid 1 sub c en d van de Wet ruimtelijke ordening, is de volgende procedure van toepassing:
- a. een ontwerpbesluit tot het stellen van nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentekantoor ter inzage;
- b. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging van te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen,die in de gemeente worden verspreid,digitaal,en voorts op de gebruikelijke wijze, bekend;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de in sublid a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij Burgemeester en Wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerpbesluit tot het stellen van nadere eisen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de vergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en Wethouders kunnen eenmalig omgevingsvergunning verlenen van sublid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
- c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Schiltstraat 12 van de gemeente Dinkelland.
Hoofdstuk 1 Algemeen
1.1 Aanleiding Tot Een Nieuw Bestemmingsplan
Chez Moi Ton Schulten Galerie International heeft een nieuw plan ontwikkeld voor de locatie 'voormalig Huize Franciscus', gelegen op de hoek Schiltstraat en Kapelstraat te Ootmarsum. De ter plaatse geldende bestemmingen zijn “bijzondere bebouwing” (max. 70%), waarbij voor deze locatie een maximale goothoogte geldt van 6 meter en een maximale nokhoogte van 7,5 meter, en “erf, categorie d”. Het voorgenomen plan wijkt qua gebruik, maatvoeringen en situering af, waardoor het geldende bestemmingsplan partieel herzien dient te worden. Het voorliggende bestemmingsplan “Schiltstraat 12” voorziet in deze herziening.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de motivering ten aanzien van de ruimtelijke aanvaardbaarheid.
1.2 Afbakening Plangebied
De grens van het plangebied is figuur 1.1 aangegeven. Het plangebied heeft een oppervlak van circa 2.000 vierkante meter en is kadastraal bekend gemeente Ootmarsum, sectie A, nummer 3789.
Figuur 1.1: ligging plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor de gronden die binnen dit plan zijn gelegen vigeert momenteel het bestemmingsplan “Bestemmingsplan voor gronden gelegen in de kern van Ootmarsum”, welke op 13 september 1968 door de gemeenteraad van de toenmalige gemeente Ootmarsum is vastgesteld en op 24 november 1969 door Gedeputeerde Staten van Overijssel is goedgekeurd.
Voor onderhavig plangebied gelden twee bestemmingen: “bijzondere bebouwing” (artikel 9) en “erf, categorie d” (artikel 13). Gronden met de bestemming “bijzondere gebouwen” zijn bedoeld voor gebouwen van openbare of bijzonder aard, zoals een raadhuis, school of gebouwen voor godsdienstige, sociale of culturele doeleinden, met daarbij behorende dienstwoningen, andere bouwwerken, andere werken en open terreinen. Ter bescherming van het oorspronkelijke stedenbouwkundige hoofdstructuur volgt de bouwgrens de bestaande voor- en zijgevelrooilijnen. Gronden met de bestemming “erf, categorie d” zijn bedoeld voor erf/tuin, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen gebouw.
Ter bescherming van het bebouwingsbeeld zijn op de plankaart de bestaande goothoogten en maximale bouwhoogten evenals het aantal bouwlagen vastgelegd. Voor onderhavig plangebied geldt een minimale goothoogte van 6 meter en een maximale goothoogte van 7,5 meter.
Figuur 1.2: uitsnede uit de bestemmingsplankaart “Centrum”
Het voorgenomen plan wijkt qua beoogd gebruik, maatvoeringen en situering af.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ootmarsum
Ootmarsum is een oud stadje in Noordoost-Twente, met ongeveer 4.500 inwoners. Het heeft een rijke traditie en cultuurhistorie, waarvan nog veel zichtbaar is. Vooral om die reden, en vanwege de prachtige ligging, heeft het veel toeristische aantrekkingskracht. In figuur 2.1 een luchtfoto van Ootmarsum.
Figuur 2.1: luchtfoto van Ootmarsum, met geel omcirkeld het plangebied
Hieronder wordt Ootmarsum in landschappelijk, historisch en ruimtelijk-functioneel opzicht beschreven. Deze aspecten vormen deels de grondslag van het door de gemeente opgestelde Masterplan Ootmarsum (zie paragraaf 4.3.1). Dit Masterplan vorm een belangrijk toetsingskader voor onderhavig plan.
Landschappelijk
Ootmarsum ligt op de steile oostelijke flank van de in Oost-Twente gelegen noordelijke stuwwal. In zuidoos-telijke richting gaat het landschap via de zandgronden over in het lager gelegen stroomdal van de Dinkel. Langs de zuidflank van de oude kern van Ootmarsum ligt de Molenbeek. Samen met een beekje uit het dal noordelijk van de Binnenes in de oude kern zorgde de beek voor de voeding van de vroegere stadsgrachten.
Figuur 2.2: landschappelijk kader Ootmarsum
Historisch
Ootmarsum is één van de oudste steden met stadsrechten in Twente. Omstreeks 1400 was het een vestingstadje met twee poorten en een dubbele ring van wallen en grachten. De loop van de stadswallen en grachten is tot de dag van vandaag nog duidelijk te zien. Ook de straatnamen (Oostwal, Westwal, Walstraat) herinneren hieraan. De stad had twee belangrijke toegangen:
- de Houten poort (zuidelijke toegang, huidige kruising Grotestraat-Oostwal);
- de Stenen poort (noordelijke toegang, de huidige kruising Marktstraat-Oostwal-Westwal).
Via de Grotestraat, de Schiltstraat en de Marktstraat bestaat van oudsher een route door de stad die ook nu nog ruimtelijk en functioneel (winkelstraat) herkenbaar is. De zestiende-eeuwse kaart in figuur 2.3 laat verder zien dat het Commanderieterrein zich aan de zuidoostzijde van de stad bevond, buiten de omwalling.
Figuur 2.3: kaart J. van Deventer (1550-1600)
Ruimtelijk-functionele structuur van de historische binnenstad
De ruimtelijke opbouw van het historische centrum wordt bepaald door zijn concentrische en compacte vorm. Twee ringen van wegen omsluiten de stad: één gevormd door de straatjes langs de binnenkant van de voormalige wal (Kapelstraat, Bergstraat); één aangelegd op de wal tussen beide voormalige grachten (Oostwal, Westwal). Bepalend voor de ruimtelijke structuur is de centraal gelegen kerk met het kerkplein, waarop het merendeel van de straten uitkomt.
De Oostwal en de Westwal begrenzen de oude kern. Het centrum is compact, met vele smalle straatjes. Het Kerkplein vormt een open ruimte van formaat binnen deze compacte bebouwing. In het stedelijk weefsel valt verder de Markt op als verruiming binnen het stratenpatroon.
Typerend voor de stedenbouwkundige structuur van de oude kern zijn verder:
- het nog authentieke stratenpatroon (ring van veelal smalle straatjes met een gebogen loop). De openbare ruimte wordt met name in het westelijke deel van de stad begrensd door de gevels, van de individueel aaneengebouwde panden;
- de combinatie van historische burgerwoningen en voormalige (stads)boerderijen; en
- het ontbreken van een duidelijk doorlopende rooilijn in het straatbeeld. De voor oude steden kenmerkende parcellering wordt benadrukt door (soms kleine) verschillen in de positie van voorgevels ten opzichte van elkaar.
De oude stadsbebouwing kenmerkt zich verder door verschillende bouwkundige details, die op zichzelf niet uniek zijn maar wel erg bepalend voor sfeer en karakter. Zo valt de toepassing van vakwerk op. Samen met het aanwezige reliëf (een voor Nederland uitzonderlijk gegeven) is dit tamelijk maatgevend voor de eigenheid van de stad.
Figuur 2.4: stedelijk weefsel kern Ootmarsum met paars omcirkeld het plangebied
Eveneens typerend is van oudsher het verschil in karakteristiek in bebouwing en openbare ruimte tussen de west- en oostzijde van het centrum. De westzijde vormt een meer 'stedelijke' ruimte, terwijl de oostzijde een meer 'landelijke' uitstraling heeft. Deze 'polariteit' is ook nu nog herkenbaar. Het Kerkplein heeft het open karakter van het oostelijk deel en het Marktplein heeft het besloten karakter van het westelijk deel. De onderhavige locatie ligt op de grens van de beide gebieden en dit is gerespecteerd in het ontwerp van onderhavig plan (zie paragraaf 3.4).
De historische kern kenmerkt zich voorts, en alweer van oudsher, door een menging van functies. Naast het wonen komen hier diverse, veelal kleinschalige centrumgerelateerde functies voor, zoals winkels, openbare voorzieningen (bibliotheek), horeca en culturele activiteiten (galeries, museum). Het kernwinkelgebied bestaat uit de Grotestraat, Schiltstraat, Marktstraat, en de Meierij.
2.2 Locatie Voormalig Huize Franciscus
Het plangebied ligt in de hoek van de Schiltstraat en de Kapelstraat in Ootmarsum en heeft een oppervlakte van ongeveer 2.000 vierkante meter. Het wordt begrensd door de Kapelstraat in het westen en de Schiltstraat in het zuiden. De oostgrens van het plangebied wordt gevormd door de tuin van nummers 4 en 6 aan de Schiltstraat en de tuinen van de huizen aan de Marktstraat. Ten noorden van het plangebied is het huis en de tuin van nummer 5 van de Marktstraat gelegen. De exacte locatie is weergegeven in figuur 2.5.
Figuur 2.5: het plangebied met daarin de bestaande bebouwing
Het plangebied is momenteel grotendeels bebouwd met het ruim vijf jaar leegstaande voormalige verzorgingshuis Huize Franciscus. Op dit moment houden enkele huisartsen en enkele andere medische diensten hier tijdelijk praktijk. De bijbehorende aanleunwoningen, tussen Kapelstraat en Westwal, zijn in 2005 afgebroken. Hiervoor is een zestal woningen in de plaats gekomen, zie figuur 2.6.
Het voormalige verzorgingstehuis is op het moment van schrijven in bezit van woonmaatschappij Dinkelborgh en zal naar verwachting midden 2010 gesloopt worden. Daarna zal de grond worden overgedragen aan Chez-Moi Ton Schulten Galerie International BV.
Figuur 2.6: De 6 nieuwe woningen, links vanuit vogelvlucht zijde Westwal en rechts vanuit de Kapelstraat
De bebouwing van het voormalig Huize Franciscus op het plangebied strekt zich uit langs de Kapelstraat en een deel van de Schiltstraat. Ook is de oostelijke rand van het plangebied bebouwd. In het midden van het plangebied is een binnentuin aanwezig met een ingang naar de Schiltstraat. Onder de bebouwing in het westelijke gedeelte van het plangebied zijn kelders aanwezig. De zijde van de Schiltstraat ligt op de kop van de Marktstraat en maakt daarmee deel uit van het kernwinkelgebied.
Figuur 2.7: Een tweetal foto's van de huidige situatie
Met de bouw van het voormailge Huize Franciscus is er in de jaren 70 van de vorige eeuw een wijziging opgetreden in het oorspronkelijke rooilijnenbeloop. Het gebouw heeft bovendien een voor het centrumgebied tamelijk grootschalig karakter, mede vanwege de zich repeterende elementen.
2.3 Ton Schulten
Begin jaren '90 besloot Ton Schulten zich voortaan nog enkel aan het schilderen te wijden. Het werk van Ton Schulten is expressionistisch van karakter, maar staat volstrekt op zichzelf. Vanuit brede verticale banen bouwt hij zijn mozaïekcomposities op, met als resultaat vaak een fictief Twents coulissenlandschap.
Inmiddels is Ton Schulten uitgegroeid tot één van de meest succesvolle beeldende kunstenaars. Zijn werk, bestaande uit doeken, zeefdrukken en reproducties is te zien in 'Chez Moi Ton Schulten Galerie international' en in het Ton Schulten Museum, beide in Ootmarsum.
Het Ton Schulten Museum is geopend sinds 1997 en is gevestigd aan het Kerkplein. Het museum is langzamerhand uit zijn jasje gegroeid, zowel qua te presenteren kunst als qua toeloop, waardoor is gezocht naar een alternatieve locatie voor een groter en representatiever museum. Die is gevonden: het voormalig Huize Franciscus op het adres Schiltstraat 12 te Ootmarsum.
Hoofdstuk 3 Beschrijving Van Het Plan
3.1 Aanleiding
Vanwege ruimtegebrek in het huidige museumgebouw van Ton Schulten aan het Kerkplein wordt het museum verplaatst naar de locatie van het voormalig Huize Franciscus. Op die locatie kan het museum behalve vergroot, ook verbreed worden met een aantal aanverwante functies en wonen. Zo krijgt het een multifunctioneel karakter en de kunstenaar heeft door de nieuwbouw de mogelijkheid om het museum helemaal naar eigen visie vorm te geven en in te vullen. Het vergrootte en in kunstaanbod verbreedde museum zal verder een passende uitbreiding vormen op het reeds aanwezige kunstaanbod in Ootmarsum.
3.2 Functionele Beschrijving
Het in dit hoofdstuk beschreven ontwerp is van Architectenbureau Ronald de Baas en Leferink architecten BNA BV en dateert van 24 februari 2010. De sfeerbeelden in de figuren 3.2, 3.3, 3.5 en 3.6 zijn van een eerdere datum en geven een goed beeld van de beoogde situatie, al is de verschijningsvorm van de entree inmiddels aangepast (de bovenste van de twee lagen is vervangen door een kap die van de voorzijde eveneens transparant is).
Figuur 3.1: plattegrond van de begane grond
Het plan bestaat uit een museum (met filmzaal) voor het tentoonstellen van kunst, een museumwinkel, een museumtuin, een brasserie, appartementen en grondgebonden woningen (met woon/werkfunktie), zie ook figuur 3.1. Het gebouw heeft een multifunctioneel karakter en biedt tevens een platform voor andere kunstenaars.
Aan de Schiltstraat bevinden zich het museum (deels één laag, deels een tweede laag onder kap) en op de hoek met de Kapelstraat de brasserie (begane grond, ca 120 m2 exclusief toiletgroep) met erboven twee lagen met elk één appartement van circa 125 vierkante meter. De gevel van het museum maakt deels een sprong naar voren. In dit deel van het gebouw bevinden zich op de begane grond de museumwinkel (ca 175 m2) en op de verdieping de filmzaal (ca 85 m2). Achter de winkel (en de entree) bevinden zich de museumzalen (in totaal over twee lagen ruim 600 m2). In de hoofdzaal zullen over twee verdiepingen permanent werken van Ton Schulten zelf worden getoond, in de themazaal is er een wisselende tentoonstelling van anderen. Het museumgebouw is ongeveer 35 meter diep en daarachter bevindt zich de vrij toegankelijke museumtuin.
Figuur 3.2: gevelbeelden
De entree van het museum is centraal gelegen aan het Schiltplein, in het verlengde van de Grotestraat. De entree van de brasserie bevindt zich in het midden van dat betreffende gebouwdeel. De gebouwdelen waarin deze entrees zich bevinden zijn onderkelderd, de rest van het museum is niet onderkelderd. De boven de brasserie gelegen appartementen worden met een trap en lift vanaf de Kapelstraat ontsloten.
Deze ontsluiting vormt de overgang naar de zes grondgebonden woningen (met woon/werkfunktie). Vijf woningen staan in rijverband, haaks op de Kapelstraat en met een knik in de rooilijn. De zesde ligt iets terug met de lengte parallel aan de Kapelstraat, waarmee het plan aan die zijde wordt afgerond. Deze zesde woning heeft een zadeldak, de andere woningen hebben een plat dak. Zie ook figuur 3.3. De woningen hebben geen/beperkte voortuin, een achtertuin van ruim 30 vierkante meter en in de meeste gevallen wisselend voor of achter een dakterras.
Zeventig procent van het terrein zal na realisatie van dit plan bebouwd zijn, tot maximaal 14 meter hoog.
Figuur 3.3: 3D-gevelbeelden hoek Kapelstraat-Schiltstraat en hoek achterzijde Kapelstraat
3.3 Toelichting Ontwerpkeuzes
Om zoveel mogelijk bij de kenmerken van Ootmarsum, zoals beschreven in paragraaf 2.1, aan te sluiten is bij het ontwerp van dit plan de trits locatiekarakter - functie - architectuur toegepast.
Het karakter van de rond het plangebied liggende openbare ruimte is bepalend geweest voor de situering van de verschillende functies en voor het uiteindelijke ontwerp. Zo is de Kapelstraat een woonstraat, dus hier zijn de woningen gesitueerd. De drie belangrijkste functies in dit plan bevinden zich het meest in het zicht: de brasserie komt aan het Schiltplein en het museum en de winkel maken deel uit van de bajonet die het kernwinkelgebied vormt.
Figuur 3.4: de functies van verschillende delen van het plan
De brasserie met de erboven gelegen appartementen bevinden zich op de locatie van een voormalige pastorie, daarom heeft dit deel van het plan een vergelijkbare omvang en is het wat meer historiserend van stijl. Door deze stijl straalt het een soort warmte uit, die goed past bij een functie als brasserie. Het Schiltplein moet meer een verblijfsplein worden, waarbij er in de toekomst wellicht mogelijkheden zijn voor een terras.
Voor het museum- en winkeldeel van het gebouw is gezocht naar een transparante, laagdrempelige uitstraling, vandaar de keuze voor relatief veel glas. De maat en schaal van dit bouwdeel zijn beperkt, maar de vormen en lijnen zijn juist heel uitgesproken.
De woningen aan de Kapelstraat hebben een individueel karakter door de onderling wisselende vormen en details en door één woning anders te positioneren.
Door het plan op deze wijze te ontwerpen zijn de afzonderlijk vormgegeven bouwdelen ook goed leesbaar: aan de buitenzijde is goed te zien welke functies zich binnen bevinden. Voor het gehele ontwerp geldt bovendien: hoe kleinschaliger de functie, hoe kleinschaliger de uitstraling van dat deel van het gebouw. Daarbij is wel gelet op een soepele overgang van de verschillende bouwdelen.
Figuur 3.5: gevelaanzichten
3.4 Plan In Relatie Tot De Omgeving
Bij het ontwerp is ook goed gekeken naar de directe omgeving. Qua hoogte is er aangesloten bij de in de in binnenstad maatgevende hoogte. Het gebouw heeft maximaal 2 lagen met kap of 3 lagen zonder kap. Daarnaast is het verschil in bebouwingskarakteristiek tussen de oost- en westzijde van het centrum (zie paragraaf 2.1) gerespecteerd: de westzijde van het plangebied wordt zwaarder bebouwd en de oostzijde wordt kleinschaliger en deels onbebouwd.
Hoewel het plan qua ontwerp afwijkt van de naastgelegen woning aan de Schiltstraat, is er toch rekening gehouden met deze woning door aan deze zijde slechts twee lagen te bouwen in de vorm van een teruggelegen bouwdeel. Achter dit bouwdeel is er weliswaar sprake van een groot dakvlak, maar daaronder bevindt zich slechts één bouwlaag. Aan deze zijde heeft het gebouw vanwege privacyredenen geen raamdelen.
Het museum en de winkel maken deel uit van het kernwinkelgebied en manifesteert zich op de kop van de belangrijke Grotestraat. Dit deel van de locatie vormt daarmee een plek die aandacht mag trekken, die nieuwsgierigheid opwekt, en waar een grootschalig karakter ten behoeve van een bijzondere functie mogelijk is. Het expressieve ontwerp van het museum en de winkel geeft hieraan gehoor. In figuur 3.6 is te zien hoe dit deel van het ontwerp in het straatbeeld zichtbaar zal zijn.
Figuur 3.6: 3D-beelden van de nieuwe situatie, geïmplementeerd in de bestaande situatie
De brasserie komt op de hoek van de Schiltstraat en de Kapelstraat en valt daardoor eveneens veel in het zicht. De brasserie heeft daarom een ontwerp met veel karakter en veel aandacht voor detail. Het ervoor gelegen Schiltplein heeft deels zijn oude vorm teruggekregen door met het plan de rooilijn van het historische stratenpatroon zoveel mogelijk te volgen. Het plein krijgt hierdoor wat meer beslotenheid. Ook in de parcelering van de Schiltpleingevel is de oorspronkelijk rooilijn terug te vinden.
De woningen aan de Kapelstraat hebben een kleinschalige parcellering, met hier en daar een in het straatbeeld passende moderne uitstraling. In deze straat is goed zichtbaar dat het maaiveld afloopt. In het ontwerp is daarmee rekening gehouden. Er is niet voor gekozen dit aflopende maaiveld te negeren en alle woningen op dezelfde maaiveldhoogte te realiseren. In plaats daarvan lijken de woningen de verlaging van het maaiveld te volgen. Ook binnen het museumgebouw zijn er sprongen in de vloerhoogtes.
3.5 Toelichting Ontwerpproces
Ootmarsum is een echt Twents stadje en de onderhavige locatie is zeer bepalend voor het beeld en de beleving ervan. Daarom is voor lokale architecten gekozen die hun naam in Twente reeds hebben bewezen en die Ootmarsum goed kennen. Hierdoor kon tot een ontwerp gekomen worden welke goed op deze plek past.
De lat voor het ontwerp en de precieze invulling van het plan is van zowel de zijde van de gemeente als ook van de zijde van de architecten zeer hoog gelegd, gezien de zorgvuldige wijze waarop beiden te werk zijn gegaan.
De gemeente heeft in het Masterplan (zie paragraaf 4.3.1) duidelijke stedenbouwkundige randvoorwaarden neergelegd en ook een op deze locatie toegeschreven beeldkwaliteitsplan. Daarnaast is een kwaliteitsteam aangesteld om erop toe te zien dat de gewenste kwaliteit ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt. De architecten hebben het plan behalve aan de opdrachtgever ook verschillende keren voor overleg voorgelegd aan het kwaliteitsteam. Zie ook paragraaf 4.3.1.
Ook de Rijksdienst voor het Culturele Erfgoed (RCE) is betrokken geweest in het ontwerp. Op 25 november 2009 is het plan bovendien met de omwonenden besproken.
Hoofdstuk 4 Relevant Beleid
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover relevant, de voor dit plan belangrijkste rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleidsnota's. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid wordt in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Nota ruimte
Het beleid van het Rijk over de Ruimtelijke Ordening is kenbaar gemaakt met de Nota Ruimte. Als hoofddoel is in deze Nota het volgende opgenomen.
Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om (1) op een duurzame en efficiënte wijze ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies, (2) de leefbaarheid van Nederland te waarborgen en te vergroten, en (3) de ruimtelijke kwaliteit van stad en platteland te verbeteren, waarbij speciaal aandacht wordt geschonken aan het scheppen van de juiste condities voor het toepassen van ontwikkelingsplanologie. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin vorm te geven. Daarbij is het belangrijk dat iedere overheidslaag in staat wordt gesteld de eigen verantwoordelijkheid waar te maken. Meer specifiek richt het kabinet zich in het nationaal ruimtelijk beleid op: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid. Deze vier doelen worden in onderlinge samenhang nagestreefd en zijn een uitdrukking van de voornaamste ruimtelijke beleidsopgaven die het kabinet ziet voor de kortere en langere termijn. Als sturingsfilosofie om dit doel te bereiken, wordt door het Rijk als uitgangspunt gehanteerd: "centraal wat moet, decentraal wat kan".
Binnen deze beleidsdoelen zal het concept van stedelijke netwerken worden gehandhaafd. Ruimtelijke kwaliteit en concentratie in de stedelijke netwerken zijn hierbij harde uitgangspunten. Wel zullen ook de kernen in het landelijk gebied mogen bouwen voor de opvang van de eigen bevolkingsbehoefte. Het beleid is met name gericht op uitvoering van plannen en projecten. De rijksbemoeienis is daarbij vooral gericht op die projecten die van nationale betekenis zijn, zoals de nationale stedelijke netwerken, de nationale ecologische hoofdstructuur en de nationale verkeers- en vervoersverbindingen.
Het meest recente ruimtelijk beleid is gericht op verbetering van het verslechterd economisch klimaat. Hiervan is de onlangs van kracht geworden Crisis- en herstelwet een voorbeeld.
De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling betreft, ondanks de (inter)nationale faam van de schilder en Ootmarsum, een lokaal-regionaal project zonder directe rijksbemoeienis (behalve dan via de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) . Vanwege de diversiteit aan te realiseren functies op een relatief klein oppervlak, de vergroting van het cultuuraanbod die het plan met zich meebrengt en de meerwaarde die het plan heeft voor (de beleving van) het beschermd stadsgezicht voldoet het plan aan alledrie genoemde hoofddoelen van de Nota Ruimte. Het grotere museum is daarnaast een belangrijke toeristische trekker, hetgeen een positief effect heeft op het lokale economische klimaat.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Omgevingsvisie
In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van onze provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren. Provinciale Staten heeft de Omgevingsvisie op 1 juli 2009 vastgesteld.
De Omgevingsvisie heeft de status van:
- Structuurvisie onder de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening
- Regionaal Waterplan onder de (nieuwe) Waterwet (en Provinciaal Waterhuishoudingsplan onder de Wet op de waterhuishouding tot de inwerkingtreding van de Waterwet)
- Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer
- Provinciaal verkeer- en vervoersplan onder de Planwet Verkeer en Vervoer
- Bodemvisie in kader van ILG-afspraak met het Rijk
Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee Provinciale staten hun ambities willen realiseren:
- Een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel: de wateropgave wordt meer met natuuropgaven verbonden. Gestreefd wordt naar realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur in 2018.
- Door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's: dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen.
- Investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en vervoer over water, waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan. Provinciale Staten vinden dat ontwikkelingen die mobiliteit meebrengen (wegaansluitingen, stations, havens) alleen gelokaliseerd mogen zijn rond de aanwezige infrastructuur.
- Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door de zogenaamde 'SER-ladder' als regel voor Overijssel in te voeren. Deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden wordt bekeken. Hierbij vinden Provinciale staten afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
- Ruimtelijke plannen dienen te worden ontwikkeld aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
- Ontwikkelingsmogelijkheden voor landbouw zullen worden zekergesteld, maar wel met behoud en versterking van ruimtelijke kwaliteit. Verder vinden Provinciale Staten dat ontwikkelingen in de groene ruimte alleen mogelijk moeten zijn als de sociaaleconomische structuur en de ruimtelijke kwaliteit worden versterkt.
- Een forse reductie van de uitstoot aan broeikasgassen door een energiepact af te sluiten met partners en door ruimtelijke mogelijkheden te creëren voor duurzame energie.
Beschermde stads- en dorpsgezichten
Overijssel kent een relatief groot aantal cultuurhistorisch waardevolle kernen en buurtschappen. Voor een aantal kernen geldt dat hun cultuurhistorisch en ruimtelijk belang van bovenlokale of bovenregionale betekenis is.
Dit heeft er mede toe geleid dat meerdere (delen van) kernen c.q. nederzettingsvormen zijn of zullen worden aangewezen tot beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35 van de Monumentenwet. Voor deze beschermde gezichten dient ingevolge artikel 36 van de Monumentenwet een bestemmingsplan te worden vastgesteld waarin de karakteristieke waarden op adequate wijze worden veilig gesteld. Daarbij zij opgemerkt dat de aanwijzing tot beschermd stads- of dorpsgezicht niet automatisch betekent dat een dynamische ontwikkeling onmogelijk wordt. In het op te stellen bestemmingsplan zal bezien moeten worden welke, randvoorwaarden uit een oogpunt van bescherming van het gezicht nodig zijn.
4.2.2 Omgevingsverordening
De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening Overijssel 2009 heeft de status van:
- Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening
- Milieuverordening in de zin van artikel 1.2 Wet milieubeheer
- Waterverordening in de zin van de Waterwet
- Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2A. van de Wegenverkeerswet.
In de Omgevingsverordening is een aantal principes vastgelegd waaraan binnen de provincie Overijssel dient te worden voldaan. De voor dit plan (meest) relevante staan hieronder samengevat:
- alleen bouwen voor de lokale behoefte;
- alleen bouwen binnen bestaand stedelijke gebied;
- de nieuwe ontwikkeling moet passen binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
Er zijn onderbouwd bepaalde uitzonderingen mogelijk op het bovenstaande.
Binnen de stedelijke laag valt het plangebied onder “historische centra, binnensteden, landstadjes”. Als ontwikkelingsperspectief geldt hier “dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus”, waarbij als legenda-element geldt: “Historische kern, binnenstad”. De bijbehorende betekenis volgens gebiedskenmerken is: “Ruimte voor multifunctioneel milieu gebaseerd op voorzieningen (winkels, cultuur, ov etc.). Versterking van de eigen identiteit gebaseerd op het historisch karakter, erfgoed en monumenten.”
Toelichting
De historische centra, binnensteden en landstadjes vormen de functionele en emotionele kernen van de steden en dorpen. Ruimtelijk kenmerkend zijn de compacte bebouwingsstructuur, veelal binnen (voormalige) omwalling en veel individuele karakterverschillen op korte afstand. Functioneel worden deze gebieden gekenmerkt door een mix van functies waarvan de concentratie van voorzieningen op gebied van detailhandel, horeca, cultuur, onderwijs, gezondheidszorg et cetera een belangrijk deel vormt. Oude singels en parken refereren aan oude stadswallen. Het historisch patroon van straten en bebouwing vormt nog steeds de onderlegger van de oude centra. Lokaal en streekgebonden variëren de historische centra, binnensteden en landstadjes sterk van elkaar. Onder andere zijn te herkennen: Hanzesteden, de kernen van de Stedenband Twente en de landstadjes.
De provinciale ambitie voor Ootmarsum is een vitaal stadje met een gevarieerd functioneel en ruimtelijk beeld. Eigen karakter van het centrum wordt opgezocht en versterkt. Het patroon van straten, pleinen en andere openbare ruimten wordt in stand gehouden en waar mogelijk versterkt of hersteld. Archeologische en historische waarden worden zichtbaar gemaakt en ingezet ter versterking van de eigen identiteit van gebieden. Cultuurhistorische waardevolle en beeldbepalende gebouwen krijgen waar nodig nieuwe functies en economische dragers. Bijzondere condities worden benut. Behouden en versterken van de leefbaarheid van de centra vindt plaats door het behouden en versterken van de mix van functies (bijvoorbeeld door het stimuleren van wonen boven winkels) en integrale oplossingen voor de functionele claim op de openbare ruimte.
Als ontwikkelingen plaatsvinden in historische centra, binnensteden en landstadjes, dan dienen deze bij te dragen aan behoud en versterking de mix van functies, het historisch gegroeide patroon van wegen en openbare ruimten en de leefbaarheid. Grote bouwopgaven, zoals bij herstructurering, inbreiding of intensivering van woon-, werk-, en voorzieningen milieus worden ingepast met respect voor de historie, het individuele karakter van de bebouwing en de leefbaarheid, in relatie tot de problematiek van verkeer en parkeren.
Het behoeft geen verdere toelichting dat onderhavig plan niet afwijkt van het genoemde ontwikkelingsperspectief en aansluit bij de provinciale ambities en beoogde ontwikkelingsrichtingen.
4.3 Gemeentelijke Beleid
4.3.1 Masterplan Ootmarsum en beeldkwaliteitsplan voormalige Huize Franciscus
Masterplan Ootmarsum
Het cultuurhistorische en toeristische karakter zorgt ervoor dat Ootmarsum een bekende stad is in de regio en ver daarbuiten. De gemeente Dinkelland vindt het van belang om het karakter en de (beeld) kwaliteit van deze mooie kern te behouden en waar mogelijk te versterken. Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad van Dinkelland daarom het Masterplan Ootmarsum vastgesteld. Dit Masterplan voorziet in een kader waarin de toekomst van Ootmarsum wordt bepaald. De kwaliteitsgroep Ootmarsum van de gemeente Dinkelland toetst bouwplannen in Ootmarsum aan het Masterplan en bewaakt de kwaliteit.
Het masterplan voor Ootmarsum bestaat uit 3 delen:
- Deel A is de toekomstvisie
- Deel B beschrijft de ontwikkelingen per locatie
- Deel C gaat in op beeldkwaliteit
De relevante delen uit het Masterplan staan in Bijlage 1.
Beeldkwaliteitsplan
De gemeente Dinkelland streeft naar een hoge beeldkwaliteit voor de locatie Oude Huize Franciscus . Bewoners en bezoekers moeten moeten de nieuwbouw in het gebied positief waarderen.
Om te komen tot een hoge ruimtelijke kwaliteit en beeldkwaliteit is een goede afstemming tussen het stedenbouwkundige plan, de vormgeving van de woningen en de inrichting van de openbare ruimte onontbeerlijk. Het voor deze locatie ontwikkelde beeldkwaliteitsplan dient als instrument om de gewenste kwaliteit tot stand te brengen. Tevens dient het beeldkwaliteitsplan als toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van de bouwplannen.
Voor het museum wordt in hoofdlijnen de volgende beeldkwaliteit voorgestaan:
De vormgeving van het museum is hoogwaardig. Het museum aan de Schiltstraat kan een afwijkende gevelbehandeling krijgen die de bijzondere functie van het gebouw ondersteunt . Omdat het hier gaat om een omvangrijk publiek programma mag dit ook in het ontwerp van de gevel/bouwmassa tot uiting komen. In de gevel dient in de ritmiek van architectonische elementen (bijvoorbeeld met kolommen of een risaliet) een relatie met de oorspronkelijke parcellering te worden gelegd. In ieder geval moet uit het ontwerp blijken in maat, schaal en architectonische uitwerking voldoende wordt ingespeeld op het beschermde stadsgezicht.
Voor de woningen/appartementen/brasserie geldt in hoofdlijn de volgende beeldkwaliteit:
De daken van de grondgebonden woningen zijn overwegend plat; plaatselijk dient de derde laag te worden teruggeplaatst; de hoeken worden verbijzonderd met een schild- of zadeldak. Het blok met grondgebonden woningen is opgebouwd uit duidelijk herkenbare onderdelen met een parcellering die is aangepast aan de schaal van de omgeving. De hoek Schiltstraat/Kapelstraat krijgt een accent door een forsere breedte van de gevels. De entree van het hoekpand aan de Schiltstraat moet benadrukt worden met bijvoorbeeld een risaliet.
Het beeldkwaliteitsplan zal tegelijk met dit bestemmingsplan worden vastgesteld en staat in bijlage 2.
Toetsing plan aan Masterplan en beeldkwaliteitsplan
Het voorgenomen plan is getoetst aan alle drie delen van het Masterplan. De conclusie daarbij is dat het plan invulling geeft aan de wens om voorzieningen, waaronder een museum voor de schilderkunst, met een landelijke uitstraling te realiseren. Daarnaast voldoet het aan de wensen om met de nieuwbouw de oude rooilijn (van voor het voormalige Huize Franciscus) zoveel mogelijk weer op te zoeken en om het patroon van de Kapelstraat zoveel mogelijk in tact te laten.
Het plan voldoet verder geheel aan in Masterplan genoemde programma en aan nagenoeg alle stedenbouwkundige randvoorwaarden. De randvoorwaarden waarvan wordt afgeweken betreft het parkeren op eigen terrein en het bouwen van maximaal 2 lagen met kap, maar de afwijking gebeurd op een verantwoorde manier. Het parkeren wordt nader toegelicht in paragraaf 5.5. De grotere bouwhoogte heeft te maken met de bijzondere functie(s) die met dit plan gehuisvest worden.
Het plan sluit ook goed aan bij het gewenste ruimtelijk model (zie figuur 3 van bijlage 1).
Het plan is op 15 oktober 2009 aan de welstandscommissie gepresenteerd. Deze heeft het plan getoetst aan het concept-beeldkwaliteitsplan. Samengevat kan de welstandscommissie zich op hoofdlijnen in het plan vinden. De gemaakte opmerkingen zijn waar mogelijk meegenomen in de verdere uitwerking van het ontwerp. Ook de kwaliteitsgroep heeft zich op hoofdlijnen akkoord verklaard (zoals blijkt uit een verslag van de kwaliteitsgroepvergadering van 12 december 2009).
4.3.2 Monumenten- en welstandsbeleid
In paragraaf 5.3.1 wordt voldoende ingegaan op monumenten en andere cultuurhistorische zaken. In de voorgaande paragraaf wordt ingegaan op het beeldkwalteitsplan, welke de relevante onderdelen van de welstandsnota vervangt.
4.3.3 Woningbouwprogramma
Op 28 januari 2010 zijn met de provincie Overijssel schriftelijke prestatieafspraken gemaakt op het taakveld Wonen. Voor de lokale woningbehoefte van de gemeente Dinkelland geldt een programma van 370 woningen tot 1 januari 2015 (binnenstedelijk en uitleg). De bestemmingsplancapaciteit mag maximaal 130% zijn van het woningbouwprogramma derhalve 370 x 130% = 480 woningen, waarvan binnenstedelijk 40% x 480 = 192 woningen. Uitleggebied: 60% x 480 = 288 woningen. In deze aantallen telt de woningbouw voor bijzondere doelgroepen zoals statushouders, jeugdzorg, dak- en thuislozen en woonwagenbewoners niet mee. Voor deze doelgroepen zijn ongeveer 40 woningen geprogrammeerd. In het afsprakenkader is een midtermreview in 2012 opgenomen. Daarbij zal de raming van de capaciteit en de huishoudensontwikkeling opnieuw worden beoordeeld. Dit kan leiden tot bijstelling van de aantallen in het programma, zowel in opwaartse als in neerwaartse zin. Geconstateerd wordt dat het bouwplan past in de planning voor het binnenstedelijk aandeel in de periode tot 1 januari 2015.
4.3.4 Detailhandelsvisie Ootmarsum
Voor de kern Ootmarsum is een detailhandelsstructuurvisie opgesteld (2004). De basis voor deze visie is een onderzoek dat het huidige en toekomstige functioneren van de detailhandel en aanverwante voorzieningen in Ootmarsum in kaart brengt.
In Ootmarsum heeft enige tijd geleden een ontwikkeling plaatsgevonden waarbij de dagelijkse winkels een plek net buiten de binnenstad hebben gekregen (de Meijerij). De binnenstad is hierdoor voornamelijk het terrein geworden voor de recreatieve winkels en aanverwante voorzieningen (met de nadruk op kunst en antiek). Deze ontwikkeling wordt over het algemeen positief beoordeeld. Knelpunten zijn:
- de bereikbaarheid;
- de verkeerssituatie;
- de parkeergelegenheid (regulatie);
- leegstand in de binnenstad.
Ootmarsum beschikt over relatief veel winkelruimte. Gezien het toeristische karakter van Ootmarsum kan in de praktijk meer mogelijk zijn dan de draagvlakanalyse aangeeft. De aanbevelingen in de detailhandelsstructuurvisie richten zich op het voortzetten van de reeds ingezette lijn en het versterken van het centrum van Ootmarsum voor zowel de eigen consument als de recreatieve consument. De aanbevelingen zijn:
- richten op een verdere ontwikkeling van kwaliteit;
- invullen van de leegstand;
- passende invulling van de locatie huize Franciscus (hoogwaardige detailhandel, horeca, congresruimte, eventueel commerciële voorzieningen in combinatie met woningbouw);
- ontwikkeling / vergroten aantrekkingskracht entree Grotestraat;
- verbeteren van de uitstraling van de Denekamperstraat als verbinding tussen de Meijerij en de binnenstad (commerciële verbindingsroute);
- afbakenen kernwinkelgebied), waarbinnen nieuwe detailhandelsondernemingen en centrumvoorzieningen als galerieën en ambachten, zich dienen te vestigen (met uitzondering van grootschalige en perifere detailhandel als bouwmarkten en tuincentra).
In de visie wordt voorts gewezen op de problemen waar verschillende ondernemers tegenaan lopen rondom uitbreidingen. Dit in verband met het kleinschalige karakter van de historische bebouwing en de vele monumenten die de binnenstad rijk is. Er zou gezocht moeten worden naar mogelijkheden voor schaalvergroting in de binnenstad, bijvoorbeeld door het creëren van doorbraken tussen panden achter de gevels. Hierdoor verandert het aanzicht van de panden niet, maar vindt wel een schaalvergroting plaats.
In de vergadering van juni 2007 heeft de gemeenteraad van de gemeente Dinkelland het rapport 'Detailhandelsstructuurvisie Ootmarsum' vastgesteld. Hiermee is gekozen voor de ruimste van de drie varianten voor het kernwinkelgebied zoals aangegeven in het rapport november 2004. Het vrijkomende klooster Maria ad Fontes en het voormalige Huize Franciscus vallen grotendeels buiten het aangegeven kernwinkelgebied. Er zijn nu plannen om op beide locaties detailhandel/centrumvoorzieningen te huisvesten en ze hiermee te betrekken bij het kernwinkelgebied. De gemeenteraad heeft gevraagd om een actualisatie van de detailhandelsstructuurvisie die een onderbouwing geeft voor het vergroten van het kernwinkelgebied.
In de actualisatie (4 december 2007) staat de vraag centraal of de beoogde vergroting van het kernwinkelgebied een verstorende werking heeft op de huidige detailhandelsstructuur. Er wordt, mede gelet op de huidige, beperkte leegstand, niet verwacht dat een toevoeging van winkelruimte tot structurele leegstand (elders) in het kernwinkelgebied zal leiden, maar dat hiermee de mogelijkheid wordt geboden om het toeristisch/recreatieve karakter van de detailhandel verder te versterken.
Onderhavig bouwplan voorziet in de realisatie van een museumwinkel. Dit bestemmingsplan staat echter detailhandel op het hele terrein toe. Uit de vorige alinea blijkt dat dit niet tot onacceptabele negatieve effecten zal leiden.
4.3.5 Terrassenbeleid
De gemeente kent geen specifiek horecabeleid. Wel is hierover een en ander in de beleidsnota Recreatie & Toerisme vermeld. Ten aanzien van het terrassen beleid is de 'Notitie Terrassenbeleid' (januari 2007) relevant. Deze notitie heeft de intentie om heldere en duidelijke regels te geven aan ondernemers in de gehele gemeente die een terras willen exploiteren. Dit doet ze door middel van het aansluiten bij bestaand gemeentelijk beleid en daarnaast door aan de vergunning een aantal heldere voorschriften te verbinden. Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in standaardvoorschriften, die voor ieder horecabedrijf binnen de gemeente van toepassing zijn en bijzondere voorschriften, die slechts gelden voor het centrum van Ootmarsum.
De initiatiefnemers van onderhavig bouwplan hebben wel ideeën, maar geen concrete plannen voor een terras in openbaar gebied (Schiltstraat). Een terras op/aan de Schiltstraat maakt dan ook geen deel uit van het voorgenomen plan. Indien in de toekomst de Schiltstraat wordt heringericht tot een verblijfsgebied (Schiltplein) met eventueel ruimte voor een terras, dan zal daarbij ondermeer aan het gemeentelijke terrasbeleid moeten worden voldaan.
4.3.6 Parkeerbeleid hoofdkernen Dinkelland - Parkeerfonds Denekamp, Ootmarsum en Weerselo
Bij nieuwbouwplannen moeten voldoende parkeerplaatsen worden gecreëerd op eigen terrein om de parkeercapaciteit op peil te houden. In de praktijk blijkt veelal dat het realiseren van voldoende parkeerplaatsen niet mogelijk is. In dat geval zijn er grofweg drie mogelijkheden:
- voor de ontwikkeling wordt goedkeuring verleend, waardoor de parkeervraag wordt afgewenteld op de reeds beschikbare parkeerplaatsen en de parkeerdruk wordt verhoogd;
- voor de ontwikkeling wordt goedkeuring verleend, nadat de verplichting tot het creëren van voldoende parkeerplaatsen is afgekocht via het parkeerfonds;
- de ontwikkeling wordt afgewezen indien bij voorbaat al vaststaat dat de gemeente niet in staat is om binnen een bepaalde termijn en redelijk afstand voldoende parkeerplaatsen te realiseren.
Deze parkeernota is vastgesteld op 9 oktober 2009 en gaat in op de tweede genoemde mogelijkheid: het parkeerfonds. Bij een parkeerfonds worden de gestorte gelden enkel aangewend voor de aanleg van parkeervoorzieningen (binnen 10 jaar na storting en binnen een acceptabele afstand), waarmee er een zekerheid op voldoende parkeervoorzieningen ontstaat en bepaalde ontwikkelingen toch kunnen doorgaan.
In de nota wordt beschreven voor welke situaties het fonds kan worden toegepast, welke tarieven gelden en welke verplichtingen het met zich meebrengt. Parkeerplaatsen voor woonfuncties dienen per definitie op eigen terrein te worden gerealiseerd en indien er sprake is van een vervangende functie mag de op openbare ruimte afgewikkelde parkeervraag van de oorspronkelijke functie als 'historische parkeervraag' in mindering worden gebracht op het berekende aantal parkeerplaatsen. Toepassing van dit laatste is begrensd op een termijn van maximaal vijf jaar.
In paragraaf 5.5 wordt nader ingegaan op de situatie voor dit plan.
4.3.7 Beleidsnota Recreatie en Toerisme
In de Beleidsnota Recreatie & Toerisme (vastgesteld door de Raad op 11 december 2003) is als algemene hoofddoelstelling geformuleerd: “de gemeente Dinkelland wil met betrekking tot recreatie en toerisme een zodanig positief voorwaardenscheppend beleid voeren dat daardoor het toeristisch-recreatief product zowel in kwalitatief als kwantitatief opzicht, wordt versterkt”. De beleidsaanbeveling die in het kader van horeca wordt gedaan is: “houd bij het ontwikkelen van herinrichtingsplannen voor de kernen nadrukkelijk rekening met de vraag vanuit de toeristische sector naar gezelligheid, sfeer en veiligheid”. Voldoende en gezellige horecavoorzieningen in de kernen en verspreid over het buitengebied zijn een belangrijke voorwaarde voor het aantrekken van toeristen en recreanten.
In Ootmarsum is grote behoefte aan ruimte voor een stadsmuseum. De mogelijkheden hiervoor worden nader onderzocht. In de op te stellen bestemmingsplannen dient ruimte te worden geboden voor de uitbreidingswensen van toeristische bedrijven en/of voorzieningen. Bij het ontwikkelen van kernenbeleid wordt zeer nadrukkelijk gekeken naar de mogelijkheden om de kernen ook toeristisch-recreatief te versterken. De leefbaarheid kan hierdoor sterk worden verbeterd.
De belangstelling van de detailhandel voor de toeristisch-recreatieve markt wordt bevorderd. Initiatieven die leiden tot versterking van het kleinschalige, gespecialiseerde en gedifferentieerde winkelaanbod in de kernen worden ondersteund. Kunst als product dient verder te worden ontwikkeld. Musea en andere educatieve voorzieningen worden ondersteund en versterkt.
Met de realisatie van een groter kunstmuseum (met aanverwante activiteiten) sluit onderhavig plan aan bij de inhoud van deze beleidsnota.
4.3.8 Reclamebeleid
De 'Notitie Reclamebeleid' (versie juli 2006) biedt een kwalitatief en juridisch kader waaraan een aanvraag voor een reclameobject of reclame-uiting wordt getoetst. Deze notitie beoogt tevens om een vooruitblik te werpen op het te voeren reclamebeleid in de nabije toekomst. Deze notitie gaat niet alleen in op reclametekens maar is breder getrokken en behandelt tevens het uitstallingen- en terrassenbeleid. Hierbij gaat het om uitstallingen bij winkels en terrassen voor de diverse horecabedrijven. De notitie is nog niet vastgesteld.
Onderhavig plan zal voldoen aan het gestelde in de 'Notitie Reclamebeleid'.
4.3.9 Nota Kunst en Cultuur / Contourennota Cultuurbeleid 2005-2008
In de contourennota wordt een taakverdeling tussen rijk, provincie en gemeente op het gebied van cultuur geschetst. De gemeente wordt gekarakteriseerd en er worden concrete aanbevelingen gedaan. De nota is bedoeld als discussiestuk, waarbij de raad kan besluiten welke aanbevelingen worden overgenomen.
In de nota wordt gesteld dat planologie een middel zou moeten zijn om een omgeving te creëren/behouden waarin de cultuur tot bloei kan komen door het in stand houden en scheppen van plekken voor ontmoeting en ontspanning op basis van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Cultuur in meer beperkte zin kan bovendien een rol spelen bij de vormgeving van bebouwing en onbebouwde ruimten, door architectuur en zelfstandige of toegepaste beeldende kunst. Op die manier kan het traditionele erfgoed worden bewaard en zal nieuw aan de plaats gebonden cultureel erfgoed worden gevormd.
Binnen de gemeente Dinkelland zijn acht kleinschalige musea gevestigd. Vier daarvan zijn gevestigd in Ootmarsum. De overige musea bevinden zich op hetgrondgebied van de voormalige gemeente Denekamp. In Ootmarsum bevinden zich het Chronomium, het Educatorium Ootmarsum, het Openluchtmuseum Los Hoes Ootmarsum en het kunstmuseum Ton Schulten. In Ootmmarsum bestaan daarnaast plannen voor een Stadsmuseum, dat de historische ontwikkeling van dit stadje wil laten zien.
In de nota wordt gewaarschuwd voor de achteruitgang van cultuurhistorische streekkenmerken. Ook geeft het aan dat het museale aanbod te versnipperd is en er te weinig onderling en met anderen wordt samengewerkt. Verder wordt er gepleit voor een integrale benadering van het begrip 'Cultuurtoerisme'.
Met het voorgenomen plan komt het museum van Ton Schulten nog beter op de kaart te staan, hetgeen aanleiding kan vormen om het nodige rond de Dinkellandse muesa beter te organiseren.
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Watertoets
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
5.1.1 Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Regge en Dinkel heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Regge en Dinkel een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Regge en Dinkel opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
5.1.2 Wateraspecten plangebied
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gemengd stelsel. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
Het gebruik van materialen
Er worden in het plan materialen gebruikt waardoor het hemelwater verontreinigd kan raken. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Om verontreiniging van het watersysteem te voorkomen adviseert het waterschap om materialen zoals lood, koper en zink niet te gebruiken als het hemelwater vrij afstroomt naar het watersysteem.
Aanleghoogte van de bebouwing
Het waterschap adviseert voor onderhavig plan (in het algemeen) het volgende:
'Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.'
Aangezien de grondwaterstand op onderhavige locatie meer dan 2 meter onder het maaiveld ligt worden er op dit gebied geen problemen verwacht.
5.1.3 Watertoetsproces
Voor dit plan is via de website http://www.dewatertoets.nl// een standaardwatertoets uitgevoerd (18 januari 2010, code: 20100118-5-1130, zie Bijlage 3). Het resultaat van deze watertoets is verwerkt in paragraaf 5.1. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Op basis van deze toets blijkt een korte procedure voldoende. Dit houdt in dat de invloed van het plan op de waterhuishouding beperkt is en dat er geen nader overleg met het waterschap hoeft te worden gevoerd.
Door de watertoets op voornoemde manier uit te voeren zijn het waterschap Regge en Dinkel en de gemeente geïnformeerd over het plan. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. Het waterschap Regge en Dinkel geeft een positief wateradvies.
5.2 Flora En Fauna
De Flora- en faunawet voorziet in de bescherming van een aantal planten- en diersoorten. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. In de praktijk betekent dit dat bepaalde handelingen ten aanzien van dieren en planten slechts onder strikte voorwaarden mogelijk zijn. Ten behoeve van de planrealisatie kan het dan ook nodig zijn om ontheffing aan te vragen in verband met de (voorgenomen) overtreding van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet.
Tijdens het plannen van de werkzaamheden dienen de volgende zaken in kaart gebracht te worden:
- Welke beschermde planten- en diersoorten komen in en nabij het plangebied voor;
- Leidt het realiseren van het plan of uitvoering van de geplande werkzaamheden tot handelingen die in strijd zijn met de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet;
- Kunnen het plan of de voorgenomen werkzaamheden zodanig worden aangepast dat dergelijke handelingen niet of in mindere mate gepleegd worden;
- Is om de plannen te kunnen uitvoeren of de werkzaamheden te kunnen verrichten een ontheffing (ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet) vereist?
Econsultancy B.V. te Doetinchem heeft in oktober 2009 een Quickscan flora en fauna uitgevoerd, zie Bijlage 4. De quickscan heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Flora- en faunawet een beschermde status hebben. Tevens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op gebieden die volgens overige natuurwetgeving zijn beschermd, of deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Het onderzoek is uitgevoerd middels het verrichten van een bureauonderzoek en een veldbezoek. Op deze wijze is inzicht verkregen in de aanwezigheid van geschikt habitat en de daarbij te verwachten beschermde soorten, gesitueerd op of nabij de onderzoekslocatie.
Conclusies quickscan
In de tuin op de binnenplaats staan enkele struiken en bomen waar vogels gebruik van kunnen maken om te broeden. De bebouwing is voor broedvogels niet toegankelijk en is ongeschikt als broedplaats voor huismus en gierzwaluw. Mogelijk maakt kauw gebruik van de schoorstenen om te broeden.
In het gebouw bevinden zich stootvoegen en ventilatieopeningen, de spouwruimte is echter geïsoleerd met piepschuimkorrels, zodat deze niet geschikt is als verblijfplaats voor vleermuizen.
Tijdens het veldbezoek zijn geen sporen van steenmarter, in de vorm van latrines, prooiresten of martergeur waargenomen. Op grond hiervan is een verblijfplaats uitgesloten en bij sloop op korte termijn blijft dit zo. Op een lage muur aan de noordzijde van de onderzoekslocatie is een muurvaren aangetroffen. De betreffende soort is niet wettelijk beschermd.
Voor de overige soorten uit de verschillende soortgroepen vormt de onderzoekslocatie geen geschikt habitat of zijn deze op grond van bekende verspreidingsgegevens of het ontbreken van verblijfsindicaties niet te verwachten.
Voorgesteld wordt om voor aanvang van de sloop- en rooiwerkzaamheden een controle uit te voeren op de aanwezigheid van een broedgeval, of anders de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Op deze wijze is dan voldoende rekening gehouden met flora en fauna.
5.3 Historisch Erfgoed
5.3.1 Cultuurhistorie
Ootmarsum heeft een centrumgebied met een bijzondere cultuurhistorische waarde. Een waarde die in de loop van eeuwen is ontstaan en steeds aan het veranderen is. Het beleid van de gemeente is er op gericht om deze cultuurhistorische waarde te beschermen zonder gewenste ontwikkelingen in de weg te staan. Dit beleid kreeg onder meer gestalte met de aanwijzing tot Beschermd Stadsgezicht (bij aanwijzingsbesluit van 13 mei 1996, zie Bijlage 5) en het aanwijzen van circa 20 panden als rijksmonument. Onder een beschermd stadsgezicht worden groepen van onroerende zaken verstaan die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden.
Doel van de aanwijzing is de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te onderkennen als een zwaarwegend belang bij de verdere ontwikkelingen. De aanwijzing beoogt op die wijze een grondslag te bieden voor een ruimtelijke ontwikkeling die recht doet aan de aanwezige kwaliteiten, daarvan gebruikt maakt en daarop voortbouwt. Dat garandeert dat nieuwe elementen met zorg worden ingepast, niet geweerd. De cultuurhistorie is één inspiratiebron, maar daarvan zijn er meer, zoals ecologie, architectuur en infrastructuur. Vanuit die optiek versterkt en verlevendigt inpassing van nieuwe elementen de schoonheid en de belevingswaarde van het beschermde stadsgezicht. Daarvoor is wel nodig dat die inpassingen zich moeiteloos voegen in het fijnmazige stedelijk weefsel.
Het is vooral een belangrijke en zelfs op grond van de Monumentenwet verplichte taak van de gemeente om met een bestemmingsplan de wezenlijk ondersteunende waarden van het Beschermd Stadsgezicht te beschermen. De gemeente werkt op dit moment aan dit bestemmingsplan, welke zal zijn gericht op de stedenbouwkundige en landschappelijke karakteristiek en het toekomstig functioneren daarvan. Binnen dit bestemmingsplan moeten ten aanzien van de beschermde stadsgezichten verschillende conserverende bepalingen opgenomen worden met als doel de stedenbouwkundige hoofdstructuur en de historische karakteristieken te beschermen.
De ruimtelijke kwaliteit van het centrumgebied van Ootmarsum wordt eveneens beschermd door een bijzonder welstandsregime. De Welstandsnota Ootmarsum (2004) geeft de gemeente meer dan voorheen de mogelijkheid om de cultuurhistorische-, stedenbouwkundige- en architectonische waarden te beschermen. Dit betekent niet dat behoud van uiterlijke kenmerken uitsluitend aan welstand overgelaten wordt. Het bestemmingsplan zal zich zo veel mogelijk uitspreken over de essentiële kenmerken van de bouwmassa's, zoals goothoogte, dakhelling, kapvorm, et cetera.
Omgaan met cultuurhistorie houdt niet het bevriezen van ontwikkelingen in, maar juist het omgaan met ontwikkelingen zodanig dat de cultuurhistorische gegevenheden worden ingepast, waarbij ze beleefbaar blijven of juist worden. Ontwikkelingen in het beschermd stadgezicht worden in ieder geval getoetst aan onderstaande criteria:
- in stand houden van de stedenbouwkundige hoofdstructuur van het gebied;
- veranderingen aan gebouwen of ruimtelijke inrichting moeten getoetst worden aan de historische karakteristieken.
Er is inmiddels een nieuw bestemmingsplan voor het beschermd stadsgezicht in procedure gebracht.
Zoals in paragraaf 3.4 en 3.5 valt te lezen dat ook in dit plan zoveel mogelijk rekening is gehouden met deze criteria. In het bestemmingsplan is bovendien de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' opgenomen, waarin de te beschermen waarden worden geregeld.
Figuur 5.1: de locatie van de rijksmonumenten en de contour van het beschermd stadsgezicht
5.3.2 Archeologie
Dankzij de bewogen geschiedenis heeft Ootmarsum een uitgebreid ondergronds archief. De historische stadskern geldt volgens de Archeologische Monumentenkaart (1999, herzien in 2005) als 'terrein van archeologische waarde' met resten van het middeleeuwse Ootmarsum. Hiervan valt de betekenis nu niet helemaal te overzien.
In 1992 is op Malta het Europees verdrag gesloten over het cultureel erfgoed in de bodem, het Verdrag van Valetta genoemd. Doel: bij ruimtelijke planning meer en beter rekening houden met de archeologische waarden die zich in de bodem bevinden. Het verdrag van Malta is vertaald in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. De wet is op 1 september 2007 in werking getreden.
Op grond van het verdrag van Malta en de nieuwe wet moeten bij alle bouwplannen binnen of net buiten het beschermd stadsgezicht en op het terrein van de voormalige Commanderie rekening houden met archeologisch onderzoek.
In oktober 2009 heeft ADC ArcheoProjecten te Amersfoort een combinatie van bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Zie Bijlage 6.
Het uitgevoerde onderzoek is gecontroleerd, waarbij er twijfels rezen over de resultaten. Daarom is door RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. in april 2010 een tweede veldonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 7). Dit heeft geleid tot een aangepast beeld van de situatie.
Het plangebied komt op basis van de grote mate van intactheid van de bodem in aanmerking voor nader archeologisch onderzoek. Alle grondroerende werkzaamheden dienen minimaal archeologisch begeleid te worden. De intensiteit van de begeleiding kan variëren van extensief in het westen, tot intensief in het centrale en oostelijke deel. Indien blijkt dat de hoeveelheid aangetroffen archeologische resten groot is, dient de intensieve begeleiding omgezet te worden naar een reguliere opgraving.
Op basis van deze conclusie is d.d. 12-05-2010 door de heer J.A.M. Oude Rengerink (regio-archeoloog) namens het bevoegd gezag een selectiebesluit genomen, waarin een archeologische begeleiding onder protocol opgraven in geselecteerde delen wordt voorgeschreven. Hiervoor is gekozen omdat de mogelijkheden tot archeologisch onderzoek het best gecombineerd kunnen worden met de ontgraving van de locatie ten behoeve van de bouw van het museum. Het doel van de archeologische begeleiding is om eventuele archeologische sporen en resten op te sporen, te waarderen, te documenteren en vondsten te bergen.
Ten behoeve van de archeologische begeleiding is door de de heer Oude Rengerink een Programma van Eisen opgesteld (versie 9 juni 2010). De begeleiding (en eventueel aanvullend archeologisch onderzoek) zal conform dit Programma van Eisen worden verricht door een gecertificeerd archeologisch bedrijf.
De gemeente zal er op toezien dat de archeologische begeleiding conform de eisen plaatsvindt.
5.4 Milieu
5.4.1 Geluid
Wegverkeerslawaai
In een bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met geluidhinder. Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen een geluidszone waarbinnen in principe akoestisch onderzoek moet worden verricht. Een uitzondering hierop zijn wegen waarop een maximumsnelheid van 30 km/u geldt óf wegen die op grond van een vastgestelde geluidsniveaukaart een dermate lage intensiteit hebben dat de voorkeursgrenswaarde op minder dan 10 meter uit de as van de meest nabijgelegen rijstrook ligt.
Op alle wegen rondom onderhavig plangebied is een 30 km/u-regime van toepassing. De gemeente streeft naar een autoluwe of -vrije binnenstad. Hierdoor zullen de beperkingen vanwege wegverkeerslawaai in het centrum geringer zijn. Deze wegen hebben geen wettelijke geluidszone, dus zijn er geen beperkingen aanwezig voor het wegverkeerslawaai.
Overig lawaai
Uit het milieuzoneringsonderzoek (zie paragraaf 5.4.2) is gebleken dat het lawaai van de te realiseren horeca bijzondere aandacht verdient en daarom is dit in oktober 2009 door Lycens Milieu & Ruimte B.V. met een akoestisch onderzoek nader onderzocht. Zie ook Bijlage 8.
De kenmerken van een brasserie zijn overdag rustige achtergrondmuziek tot ca 70 dBA en later in de avond/nacht luidere muziek tot 85 - 90 dBA (kenmerk voor een café/bar, drukke bar). Er wordt in dit onderzoek van uitgegaan dat muzikale activiteiten tot na 23.00 uur plaatsvinden, zodat de nachtperiode voor de beoordeling maatgevend is. De geluidoverdracht tussen de brasserie en de inpandige bovenwoning vindt daarbij plaats door middel van:
- 1. Het omloopgeluid via de gevels (ramen/deur café en woning);
- 2. De zogenaamd flankerende geluidoverdracht via de gebouwconstructie;
- 3. De directe geluidoverdracht tussen de brasserie en de inpandige bovenwoning.
Wanneer de gevels van de brasserie voldoende zijn geïsoleerd is de directe en flankerende geluidoverdracht maatgevend. Hiermee dient voldoende rekening te worden gehouden in het ontwerp en bij het gebruik van het gebouw.
Indien de juiste maatregelen worden toegepast dan is met toepassing van de gebruikte aannames een maximaal muziekgeluidniveau mogelijk van 87 dBA in de nachtperiode (na 23 uur). Uitgangspunt daarbij is dat de geluidsisolatie gelijk is aan het geluidsniveau -/- 15 dBA.
Op basis van het onderzoeksrapport kan geconcludeerd worden dat, indien de juiste maatregelen worden getroffen en men zich houdt aan de bepalingen van het Activiteitenbesluit, er in dit plan voldoende rekening is gehouden met akoestisch gevoelige functies.
5.4.2 Bedrijven en milieuzonering
Bij alle plannen dient sprake te zijn van een 'goede ruimtelijke ordening', zoals bepaald in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Een goede ruimtelijke ordening houdt ook het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten in. Functiescheiding en milieuzonering zijn hierbij leidende begrippen. De Vereniging van Nederlandse Gemeente (VNG) heeft een handreiking geschreven om duidelijkheid te geven in welke situaties deze begrippen dienen te worden toegepast en van welke afstanden dient te worden uitgegaan.
Nibag Milieu & Ruimte B.V. heeft in oktober 2009 een 'Quickscan externe veiligheid & milieuzonering' uitgevoerd, zie Bijlage 10. Daaruit blijkt dat er rond het plangebied sprake is van een zogenaamd 'gemengd gebied', waardoor de in de handreiking genoemde richtafstanden met één stap verlaagd kunnen worden.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich horeca tot en met milieucategorie 1 en kleine detailhandel. De bijbehorende richtafstand voor gemengd gebied is 0 meter. In het plangebied worden ook bedrijven tot en met milieucategorie 1 toegestaan. De richtafstand daarvan is in gemengd gebied eveneens 0 meter.
Het is de bedoeling dat er in de brasserie ook af en toe live-muziek gespeeld kan worden. Dit is horeca tot en met categorie 2. De hierbij behorende richtafstand is bij gemengd gebied 10 meter, terwijl de werkelijke afstand tot de nieuw te bouwen appartementen boven de brasserie 0 meter is.
Middels akoestisch onderzoek (zie paragraaf 5.4.1) is nagegaan of en op welke manier de beide functies op een dergelijke korte afstand met elkaar te verenigen zijn. Met de nodige maatregelen, waaronder een zgn. doos-in-doos-constructie, blijkt het geluid zodanig af te perken dat dit mogelijk is.
Er vanuit gaande dat de maatregelen daadwerkelijk gerealiseerd worden en de exploitant zich houdt aan de regels van het Activiteitenbesluit kan geconcludeerd worden dat er binnen het plangebied geen functies gerealiseerd worden die een onacceptabele hoeveelheid hinder kunnen veroorzaken voor gevoelige functies binnen en buiten het plangebied. Eveneens kan geconcludeerd kan worden dat er geen functies in de omgeving van de te realiseren woningen aanwezig zijn die een onacceptabele hoeveelheid hinder veroorzaken.
5.4.3 Bodem
Nibag Milieu & Ruimte B.V. heeft voor de locatie een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (1000.9161, 5 november 2009, zie Bijlage 9). Op grond van de beschikbare gegevens (inventarisatie gegevens, zintuiglijke waarnemingen gedaan tijdens het veldwerk en de analyseresultaten) is het volgende geconcludeerd.
Op de locatie zijn in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan zware metalen en PAK aangetoond. De aangetoonde gehalten overschrijden de achtergrondwaarde in geringe mate. De tussenwaarde wordt door geen van de parameters benaderd. Waarschijnlijk zijn de licht verhoogde gehalten aan zware metalen en PAK in de boven- en ondergrond toe te schrijven aan de historische activiteiten op de locatie en het voorkomen van puin in de bodem.
Ter plaatse van peilbuis Pb1 zijn in het grondwater chemisch-analytisch licht verhoogde concentraties aan zware metalen aangetoond. De aangetoonde concentratie overschrijdt de streefwaarde in geringe mate. De tussenwaarde wordt door geen van de parameters benaderd. Waarschijnlijk zijn de aangetoonde licht verhoogde concentraties toe te schrijven aan een licht verhoogde natuurlijke achtergrondconcentratie.
In het grondwater zijn tevens licht verhoogde concentraties aan totaal xylenen en naftaleen aangetoond. De aangetoonde concentraties overschrijden de streefwaarde in geringe mate. De tussenwaarde wordt door beide parameters niet benaderd. Uit het onderzoek is niet duidelijk geworden wat de oorzaak is van de aangetoonde lichte verhogingen.
Er is op basis van zintuigelijke waarnemingen geen asbest in de bodem aangetroffen.
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen zijn voor de geplande herinrichting van de onderzoekslocatie.
5.4.4 Externe veiligheid
De doelstelling van het exteme veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van industriële activiteiten met opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat er te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden.
Het extern veiligheidsbeleid richt zich op de risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen die voor de omgeving aanwezig zijn. Dit zijn:
- het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
- het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, waterwegen, wegen en spoorwegen);
- het gebruik van luchthavens.
In het Vierde Nationaal Milieubeleidsplan heeft het kabinet de lijnen uitgezet voor de vernieuwing van het beleid inzake externe veiligheid. Het uiteindelijke beleidsdoel is de burger in zijn woon-, werk- of leefomgeving te beschermen door er voor te zorgen dat het persoonlijke risico veroorzaakt door activiteiten met gevaarlijke stoffen voldoende klein is. Tevens is het beleidsdoel erop gericht de kans op een ramp voldoende klein te houden.
Burgers mogen voor de veiligheid van hun woonomgeving rekenen op een minimum beschermingsniveau. De kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers moet expliciet worden afgewogen en verantwoord. Daarbij spelen maatschappelijke baten van en de beschikbare alternatieven voor de desbetreffende activiteit een belangrijke rol.
Voor de bepaling van de risicogevoelige en risicovolle inrichtingen in en rond het plangebied is ondermeer gebruik gemaakt van de risicokaart van de provincie Overijssel en het gemeentelijk beleid ten aanzien van externe veiligheid.
Uit de door Nibag Milieu & Ruimte B.V. in oktober 2009 uitgevoerde 'Quickscan externe veiligheid & milieuzonering' (zie Bijlage 10) is gebleken dat er op het gebied van externe veiligheid geen sprake is van risico's waartegen maatregelen genomen moeten worden of waardoor het plan niet gerealiseerd kan worden.
In de omgeving van de voorgestane ontwikkeling zijn geen qua externe veiligheid relevante inrichtingen aanwezig. Het perceel valt buiten de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar en is bovendien niet gelegen in enig invloedsgebied van het groepsrisico.
Externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.
5.4.5 Luchtkwaliteit
Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer en het daarop gebaseerde Besluit niet in betekenende mate bijdragen - NIBM - (luchtkwaliteitseisen) worden ruimtelijke besluiten die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, niet langer individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Verder is per 16 januari 2009 het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze AmvB wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school - in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer (Wm), dat via een amendement van de Tweede Kamer in de Wm is opgenomen.
Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken en waarborgt dat deze mensen in specifieke (nieuwe) situaties niet worden geconfronteerd met een luchtkwaliteit die niet voldoet aan de grenswaarden. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.
In een Notitie Luchtkwaliteit is door Nibag Milieu & Ruimte B.V.op 29 oktober 2009 onderhavig plan getoetst aan:
- artikel 5.16 van de Wet milieubeheer en het daarop gebaseerde Besluit niet in betekenende mate bijdragen NIBM (luchtkwaliteitseisen);
- het Besluit gevoelige bestemmingen.
Zie Bijlage 11.
Met de toetsing is aangetoond dat het plan niet in strijd is met artikel 5.16 van de Wet milieubeheer en daaraan gekoppelde besluiten en amendementen. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit zijn er derhalve geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het plan.
5.5 Parkeren
Ootmarsum worstelt met een parkeerprobleem, vooral tijdens de (koop)zondagen en evenementen. De Stads-weide en het parkeerterrein bij De Meierij voorzien in mogelijkheden om langer te parkeren (zie geel in figuur 5.2), terwijl in noodgevallen (bij goed weer) weilanden extra soelaas bieden. Deze parkeerlocaties zijn vrij grootschalig, liggen centraal en zijn goed aangegeven. Hiermee wordt zoekverkeer en ongewenst parkeren in woonstraatjes en in de oude stadskern tot een minimum beperkt.
Figuur 5.2: overzicht van de verkeersverbindingen en parkeermogelijkheden
Parkeren in beschermd stadsgezicht
Het uitgangspunt voor het parkeren in het beschermd stadsgezicht is dat er bij nieuwe ontwikkelingen in de eigen parkeerbehoefte voorzien moet worden. De parkeerbehoefte van grootschalige projecten binnen het beschermd stadsgezicht dient echter buiten het beschermd stadsgezicht te worden opgelost. Het historisch straten- en bebouwingspatroon van de kern Ootmarsum laat immers weinig ruimte voor parkeren en verkeer op zich. Handhaving (en herstel) van dit patroon wordt belangrijker geacht dan het doorbreken ervan ten behoeve van verkeer en parkeren.
Voor onderhavig plangebied is in eerste instantie gedacht aan een parkeerkelder met een toegang aan de achterzijde van het plangebied (Kapelstraat). Maar omdat verkeer zoveel mogelijk buiten het beschermd stadsgezicht thuishoort en omdat een gapend gat in het straatbeeld als toegang tot een parkeerkelder hier onwenselijk wordt geacht is voor een andere oplossing gekozen. Deze wordt hieronder toegelicht.
Historische en toekomstige parkeerbehoefte
In principe zijn er voor onderhavig plan niet veel parkeerplaatsen nodig, vergeleken met de situatie ten tijde van het (toen nog niet voormalige) Huize Franciscus. In bijlage 12 is nagegaan wat de parkeerbehoefte van het voormalige verzorgingstehuis Huize Franciscus was en wat de parkeerbehoefte van het museum en de brasserie is. Uit de berekeningen blijkt dat de parkeerbehoefte van het te realiseren plan (exclusief de woningen) 24 parkeerplaatsen is. De parkeerbehoefte van het voormalige Huize Franciscus was 31 tot 43 parkeerplaatsen. Geconcludeerd kan worden dat er met realisatie van (dit deel van) het plan een acceptabele parkeersituatie ontstaat.
Parkeersituatie nieuwe woningen
In het hiervoorgaande is de parkeerbehoefte van de nieuwe woningen buiten beschouwing gelaten, omdat deze, conform het in paragraaf 4.3.6 beschreven parkeerbeleid, op eigen terrein moet worden gerealiseerd.
Als uitgangspunt voor de te realiseren woningen/appartementen is gehanteerd dat er 6 woningen worden gebouwd en 2 appartementen. Blijkens informatie van de ontwikkelaar worden de 6 woningen vormgegeven op een wijze die gecombineerde woon/werkfuncties toelaat. Vanwege deze combinatie zal het netto woonvolume per wooneenheid dalen, waardoor het in de rede ligt om de 6 woningen te scharen onder de categorie "woning goedkoop". De daarbij behorende parkeernorm is 1,3 parkeerplaatsen per woning. Voor de appartementen geldt een parkeernorm van 1,5 parkeerplaatsen per woning ("woning midden").
Het voorgaande is doorgerekend in figuur 5.3 en resulteert in een parkeerbehoefte van afgerond 11 parkeerplaatsen.
Figuur 5.3: parkeerbehoefteberekening van de nieuw te realiseren woningen
aantal en type woning | parkeernorm | aantal parkeerplaatsen |
6 woon/werk-woningen | 1,3 | 7,8 |
2 appartementen (midden) | 1,5 | 3 |
Totaal: | 10,8 |
Appartementengebouw Westwal-Kapelstraat - Mijande
Ten noorden van het plangebied bevindt zich op de hoek Westwal-Kapelstraat een voormalig appartementengebouw van Mijande, met daarin een tijdelijke huisartsenpraktijk. Dit voormalig appartementengebouw had een parkeerdruk van 8 parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Na vertrek van de huisartsenpost zullen op deze locatie 5 seniorenappartementen gerealiseerd worden. Voor de bewoners van deze toekomstige appartementen zal een vaste parkeerplaats gecreëerd worden in de nu in aanbouw zijnde Centrum Eerstelijnszorg aan de Molenstraat.
De historische parkeervraag van het voormalige appartementengebouw is door Mijande overgedragen aan de ontwikkelaar van onderhavig plan, zie bijlage 13.
Parkeervergunningen St. Franciscus / huisartsen
Ten tijde van het in bedrijf zijn van het verzorgingshuis St. Franciscus zijn parkeervergunningen verstrekt aan directie en in Ootmarsum praktiserende huisartsen. Om bezoek van huisartsen aan het verpleeghuis mogelijk te maken zijn hiervoor vergunningplaatsen in de nabijheid van het verpleeghuis aangewezen. Na de verhuizing van het verpleeghuis naar De Meierij staat het pand grotendeels leeg, maar enkele van de in Ootmarsum werkende huisartsen hebben hun praktijk gevestigd in dit pand. Voor de uitoefening van hun werkzaamheden is het van belang dat zij hun auto in de nabijheid kunnen parkeren. Daarvoor zijn ook nu parkeervergunningen verstrekt aan de artsen. Aangezien bij de sloop van het oude verpleeghuis de praktijkruimten vervallen, hebben de huisartsen inmiddels hun intrek genomen in het appartementengebouw op de hoek Westwal-Kapelstraat. Na voltooiing van de CEL verhuizen de huisartsen daarheen, en kunnen de vrijkomende parkeerplaatsen (vergunningplaatsen) worden aangewend voor bewoners van de te realiseren woningen op de locatie Schiltstraat 12. Het aantal parkeerplaatsen dat hiervoor kan worden aangewend bedraagt 2.
Parkeerfonds
Uit het voorgaande blijkt dat voor 10 van de 11 berekende parkeerplaatsen een passende oplossing is gevonden.
In het Masterplan (zie paragraaf 4.3.1) staat dat auto's eigenlijk niet in het beschermd stadsgezicht thuishoren. Daarom geldt voor dit plan een uitzondering van de regel dat op eigen terrein in de parkeerbehoefte dient te worden voorzien. In afwijking van het parkeerbeleid zal voor de realisatie van vier parkeerplaatsen een bijdrage worden gedaan in het parkeerfonds. Voor de gemeente brengt dit de verplichting met zich mee dat er binnen 10 jaar parkeerruimte moet worden gecreëerd binnen 100 meter afstand van de planlocatie.
Resumé parkeeroplossing nieuwe woningen
Donatie parkeerfonds 4
Historische parkeerbehoefte vm. appartementengebouw Mijande 8
Herverdeling vergunningparkeerplaatsen St. Franciscus 2 +
Saldo parkeerplaatsen t.g.v. woningen/appartementen 14 PP
Parkeerbehoefte voortkomend uit de te realiseren woningen 11 -/- Surplus 3 PP
Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat met realisatie van dit plan (ruim) wordt voldaan aan de bij dit plan berekende parkeerbehoefte.
Hoofdstuk 6 Afweging En Uitvoerbaarheid
6.1 Ruimtelijke Afweging
Het voorgenomen bouwplan zal worden gerealiseerd op een belangrijke locatie in een bijzonder gebied. De planvorming heeft daarom zo zorgvuldig mogelijk plaatsgevonden, met respect voor de locatie en de directe omgeving. De gemeente heeft een duidelijk kader opgesteld en het plan is daarbinnen ontwikkeld en daaraan getoetst. Hierover heeft veelvuldig overleg plaatsgevonden met diverse betrokken en toetsende partijen.
Het plan is verder getoetst aan het rijks- provinciaal en gemeentelijk beleid en aan diverse milieuruimtelijk relevante aspecten. Waar nodig heeft nader onderzoek aangetoond dat, onder voorwaarden of na het nemen van bepaalde maatregelen, er voldoende rekening is gehouden met deze aspecten.
Behalve in milieuruimtelijk opzicht en qua cultuurhistorie is er ook qua bouwhoogte en privacy rekening gehouden met de omgeving. De nieuwbouw wordt niet hoger dan wat er heeft gestaan en is niet (veel) hoger dan wat er in de omgeving staat. Aan de zijden van omwonenden is de hoogte beperkter en is er rekening gehouden met (het voorkomen van) inkijk. Gesteld kan worden dat het plan geen onevenredig negatieve invloed/effect heeft op de omgeving en dat de te realiseren functies geen onevenredig negatief effect heeft op de ontwikkelingsmogelijkheden van functies in de omgeving.
In het plan is voldoende rekening gehouden met omwonenden, zie volgende paragraaf.
Alles overziend kan gesteld worden dat met dit plan geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het plan is uitvoerig besproken met en getoetst door het kwaliteitsteam van Ootmarsum. Deze heeft het plan goedgekeurd. Zie paragraaf 4.3.1.
Het plan is 15 oktober 2009 eveneens gepresenteerd aan de welstandscommissie en de Rijksdienst voor het Culturele Erfgoed (RCE). De RCE heeft tijdens deze presentatie een aantal opmerkingen gemaakt, welke per brief van 12 november 2009 nader zijn uitgewerkt (zie Bijlage 14). De opmerkingen van de RCE zijn waar mogelijk in het ontwerp verwerkt.
Verder is het plan op 25 november 2009 gepresenteerd aan omwonenden. De opkomst was zeer hoog en het plan werd goed ontvangen. De vragen die werden gesteld waren nauwelijks kritisch, maar meer informatief van aard. Over het geheel genomen was er een grote tevredenheid over de beoogde invulling.
Het bestemmingsplan heeft als ontwerp vanaf 26 november 2010 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn 2 zienswijzen ingekomen. Voor de behandeling van de zienswijzen wordt verwezen naar de bij het besluit over dit bestemmingsplan behorende reactienota. Geen van de zienswijzen heeft aanleiding gegeven om het plan aan te passen.
6.3 Economische Uitvoerbaarheid
Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Inzicht in de economische uitvoerbaarheid is in het bijzonder van belang waar het gaat om nieuwe activiteiten.
Met betrekking tot de economische uitvoerbaarheid kan worden opgemerkt dat hier sprake is van een particulier initiatief. De kosten en financiële gevolgen die verbonden zijn aan dit partiële bestemmingsplan en het bouwplan zijn voor rekening voor de aanvrager. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is een exploitatieovereenkomst gesloten waarin dit geregeld is en middels de verstrekking van een bankgarantie van de initiatiefnemer aan de gemeente is geregeld dat de initiatiefnemer zijn verplichtingen zal nakomen.
Een verdere beschrijving van de economische uitvoerbaarheid wordt derhalve achterwege gelaten.
Hoofdstuk 7 Het Bestemmingsplan
7.1 Uitgangspunten
Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop de ontwikkeling van het voorgenomen bouwplan is vertaald in juridisch bindende regels, c.q. planregels, met hieraan gekoppeld de verbeelding.
7.2 Het Digitale Bestemmingsplan
Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.
Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De relevante standaarden van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 worden hieronder kort toegelicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. De toelichting maakt immers geen deel uit van het bestemmingsplan. Wel dient het bestemmingsplan van een toelichting vergezeld te gaan. Het bestemmingsplan zelf bestaat uit een verzameling geografische bepaalde objecten, die zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem en die te raadplegen zijn via een interface, zoals een website. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels.
De Standaard toegankelijkheid ruimtelijke instrumenten (STRI2008) schrijft technische vormvereisten, regels rondom de elektronische beschikbaarstelling en vereisten rondom integriteit, authenticiteit en volledigheid van de Wro-instrumenten voor. De standaard regelt enkele praktische zaken omtrent het digitale planproces. Hoe moet een bestemmingsplan worden gepubliceerd? Hoe moet een digitaal waarmerk worden gezet? Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de technische vormvereisten die in deze standaard zijn voorgeschreven.
Bijlage 1 van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening beschrijft het Informatiemodel voor de Ruimtelijke Ordening, IMRO2008. Dit is het informatiemodel voor het opstellen en uitwisselen van digitale plannen voor de ruimtelijke ordening (ruimtelijke instrumenten). Het informatiemodel is voor uitwisselen van ruimtelijke instrumenten tussen organisaties in het veld van de ruimtelijke ordening en ook voor uitwisseling naar andere werkvelden. Dit betekent dat het gaat om informatie die voor verschillende partijen van belang is, vandaar de uitwisseling. IMRO2008 is dus het technisch model voor alle Wro-instrumenten.
De Praktijkrichtlijn voor Bestemmingsplannen (PRBP2008) vormt een uitgebreide toelichting op IMRO2008. Dit rapport bevat de praktijkrichtlijn die de gegevensset (de set van objecten en attributen die het bestemmingsplan representeren) beschrijft om conform het IMRO2008 en de SVBP2008 bestemmingsplannen elektronisch vast te leggen. Er is daardoor sprake van een, binnen de juridische context, complete gegevensset. Daarmee wordt de volledige digitale representatie van een bestemmingsplan beschreven.
Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle genoemde standaarden.
7.3 Planopzet En Systematiek
7.3.1 Achtergrond
Raadpleegbaarheid
Gestreefd is om een publieksvriendelijk, inzichtelijk en eenvoudig raadpleegbaar plan op te stellen. Het plan kan in het informatiesysteem van de gemeente en diverse andere overheden worden ingevoerd en worden ontsloten via internet. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.
Verbeelding
Er is een zo concreet mogelijk kaartbeeld gehanteerd, waaruit de belangrijkste gebruiks- en bouwmogelijkheden zonder al te uitvoerige raadpleging van de planregels, kunnen worden afgeleid. Gewerkt is met bouwvlakken, die per bestemmingsvlak aangeven waar de voornaamste bebouwing mag worden opgericht. Daarbuiten mag in beginsel geen, of qua maatvoering ondergeschikte bebouwing worden opgericht.
Bestemmingen
Onderhavig plangebied is in de update van de detailhandelsstructuurvisie Ootmarsum aangemerkt als 'mogelijk ondersteunend kernwinkelgebied', waar zich ook (nieuwe) detailhandelsvestigingen en centrumvoorzieningen kunnen vestigen. De functies in het kernwinkelgebied alsmede in het mogelijk ondersteunend kernwinkelgebied zijn in het bestemmingsplan in beginsel ondergebracht onder de meervoudige bestemming “Centrum”. Deze bestemming staat wonen, detailhandel (niet zijnde supermarkten), dienstverlening, ambachtelijke en/of toeristisch gerichte bedrijvigheid, voorzieningen ten behoeve van cultuur, educatie en ontspanning (waaronder atelier, filmzaal, creativiteitscentrum en museum) en lichte horeca (t/m categorie 2) bij recht toe. Middels de bestemming “Centrum” kan een uitwisseling van de hierboven genoemde functies mogelijk worden gemaakt.
Er is ook dubbelbestemming in onderhavig plangebied van toepassing, zie hiervoor onder 'Regeling beschermd stadsgezicht'.
Planregels
Voor de planregels is de hoofdstukindeling en de bestemmingsindeling van het SVPB 2008 aangehouden. Eén en ander houdt in dat algemene regels, zoals gebruiks- en strafbepalingen, centraal worden opgenomen. Zodoende krijgt de gebruiker, zowel bij analoge als digitale raadpleging van het bestemmingsplan, in één oogopslag inzicht in de voor hem of haar relevante mogelijkheden en beperkingen van de grond met de betreffende bestemming.
Flexibiliteitsbepalingen
Uitgangspunt is om ontwikkelingen zoveel mogelijk bij recht in het bestemmingsplan op te nemen. Bij flexibiliteitsbepalingen gaat het om de mate waarin en de voorwaarden waaronder van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. Flexibiliteitsbepalingen zijn met name van belang als men er voor kiest om niet zonder meer (“bij recht”) allerlei ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken, maar een instrument wil hebben om in concrete gevallen te kunnen afwegen of men, al dan niet onder voorwaarden, medewerking wenst te verlenen. Bij flexibiliteitsbepalingen gaat het in dit geval enkel nog om afwijken via omgevingsvergunning.
Regeling beschermd stadsgezicht
Een bestemmingsplan voor een beschermd stadsgezicht vraagt om een specifieke regeling. De kenmerkende waarden en kwaliteiten van de bebouwing en openbare ruimte van het centrumgebied zullen voor een belangrijk deel gewaarborgd en versterkt worden door het leggen van een dubbelbestemming. In deze dubbelbestemming worden extra bouwvoorschriften gesteld, die gelden naast de bouwvoorschriften van de basisbestemmingen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het bouwen in de voorbouwgrens, aan het voorschrijven van de breedte van de gevels en aan het - al dan niet door gebruik te maken van een flexibiliteitsbepaling - samenvoegen van panden.
De gewenste beeldkwaliteit zal verder worden nagestreefd door middel van het welstandstoezicht. Dit zal plaatsvinden op grond van de criteria die zijn gesteld in de gemeentelijke Welstandsnota. Zowel voor de afstemming op de Monumentenwet als op de Welstandsnota is een bepaling in de planregels opgenomen (resp. in de bestemming “Waarde – Beschermd stadegezicht” en in de algemene bepalingen, zie planregels).
7.3.2 Toelichting planregels
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend .GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.
Inleidende regels
Hoofdstuk I bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.
Begrippen
Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.
Wijze van meten
De "wijze van meten" geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik er binnen het gebied met deze bestemming is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is.
De regelsvoorschriften zijn als volgt ingedeeld:
Bestemmingsomschrijving
Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is.
Bouwregels
Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe toegestaan zijn en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.
Nadere eisen
Onder dit kopje wordt aangegeven dat Burgemeester en Wethouders nadere eisen kunnen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing. Deze eisen kunnen echter alleen gesteld worden wanneer er ten aanzien van de plaats en de afmetingen van de bebouwing reeds een hoofdeis is opgenomen binnen de bestemming.
Afwijken van de bouwregels
In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen (thans nog niet voorzien), waaruit blijkt dat de bouwregels niet voldoende blijken te zijn. Daarom kunnen Burgemeester en Wethouders voor ondergeschikte aspecten binnen de bestemming afwijken van de bouwregels c.q. gebruiksregels (zie hieronder) middels het verlenen van een omgevingsvergunning. Van geval tot geval zal een afweging worden gemaakt.
Gebruiksregels
In principe moeten gronden en gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen genoemd, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.
Afwijken van het gebruik
Van een aantal gebruiksvormen kan nu nog niet worden gezegd of ze aanvaardbaar zijn of niet. Voor dergelijke gebruiksvormen is de mogelijkheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning opgenomen. Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig al wel mogelijk zijn, maar die vanwege een zorgvuldige afweging enkel middels een omgevingsvergunning mogelijk zijn. De omgevingsvergunning wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.
Hieronder worden de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen toegelicht.
Centrum
Op de gronden met de bestemming Centrum is het toegestaan om gebouwen te realiseren enkel ten behoeve van wonen, detailhandel (niet zijnde supermarkten), dienstverlening, ambachtelijke en/of toeristisch gerichte bedrijvigheid, voorzieningen ten behoeve van kunst, cultuur, educatie en ontspanning (waaronder atelier, filmzaal, creativiteitscentrum en museum) en lichte horeca (t/m categorie 2). Bedrijfsmatige logiesverstrekking is mogelijk binnen het gebied aangeduid met "horeca tot en met horecacategorie 2" en bij omgevingsvergunning ook in de rest van het bestemmingsplangebied. Omdat er geen concrete plannen zijn voor logiesverstrekking is nog moeilijk in te schatten wat het ruimtelijke effect is van logiesverstrekking op grotere schaal dan nu is toegestaan zonder omgevingsvergunning. Dit kan worden afgewogen na een verzoek tot omgevingsvergunning.
Teneinde de schaal van het centrumgebied te respecteren wordt voor detailhandel een maximum vloeroppervlakte van 500 m2 op de begane grond gesteld. Grootschalige en perifere detailhandel als bouwmarkten en tuincentra, alsmede supermarkten, zijn binnen het (mogelijk ondersteunend) kernwinkelgebied uitgesloten. Binnen de bestemming “Centrum” zijn specifieke gebruiksvoorschriften opgenomen die een goede onderlinge verhouding tussen de verschillende centrumfuncties waarborgt.
Binnen de bestemming “Centrum” mag verder de woonfunctie (bij recht) gecombineerd worden met een aan huis verbonden beroep of (bij omgevingsvergunning) een aan huis verbonden bedrijfsmatige activiteit. Het gaat om kleinschalige beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten die in ruimtelijk functioneel opzicht ondergeschikt zijn aan de woonfunctie en daardoor verantwoord zijn in woongebieden. Hierbij kan zowel gedacht worden aan de klassieke "vrije" beroepen (arts, advocaat, notaris e.d.) als ook de overige beroepsmatige (makelaar, accountant e.d.) en kleinschalig bedrijfsmatige activiteiten (kapper, schoonheidsspecialist).
Om de ruimtelijke uitstraling van de activiteit in de hand te kunnen houden en te voorkomen dat beroeps- of bedrijfsactiviteiten het woonkarakter van een gebied gaan domineren, zijn criteria gehanteerd die het ondergeschikte karakter van de activiteit ten opzichte van de woonfunctie waarborgen. Mede omwille van de handhaafbaarheid is de regeling duidelijk afgebakend tot een bepaalde oppervlakte.
Ondergeschikt zijn tuinen, erven, (horeca)terras, terreinen, wegen, (over)paden en inritten toegestaan, evenals diverse openbare voorzieningen met betrekking tot groen, spelen, parkeren, hemelwater en daarbij behorende bouwwerken.
Waarde – Beschermd stadsgezicht (dubbelbestemming)
Onderhavig plangebied maakt deel uit van een beschermd stadsgezicht en dit vraagt om een specifieke regeling. De kenmerkende waarden en kwaliteiten van de bebouwing en openbare ruimte van het centrumgebied zijn voor een belangrijk deel gewaarborgd en versterkt door het leggen van een dubbelbestemming (dubbelbestemming “Waarde – Beschermd stadsgezicht”). In deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen.
Waarde – Archeologie (dubbelbestemming)
Het gehele centrum van Ootmarsum is aangewezen als archeologisch waardevol gebied. Ook het onderhavig plangebied is daarom, naast het bepaalde in de basisbestemmingen, tevens bestemd voor het behoud van archeologische waarden. De bescherming van deze waarden is geregeld door middel van een omgevingsvergunningenstelsel. Door middel van het omgevingsvergunningenstelsel worden diverse werkzaamheden aan een omgevingsvergunning gebonden (onder meer het afgraven, egaliseren en ophogen van gronden, het aanbrengen c.q. verwijderen van bomen en struiken en het graven en dempen van waterpartijen en watergangen).
Omgevingsvergunningen zullen alleen worden verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden.
Bij de aanvraag voor het verkrijgen van een vergunning voor het bouwen van bouwwerken groter dan 100 m² en dieper dan 50 centimeter dient een archeologisch rapport worden gevoegd. Uit het archeologisch rapport moet blijken of zich in het betreffende terrein archeologische waarden bevinden en of vervolgonderzoek noodzakelijk is.
Bestemmingsgrenzen
Voor de functionele aspecten en het bepalen van de bestemmingsgrenzen is gebruik gemaakt van de bestaande gebruiksvormen en de kadastrale (eigendoms)grenzen.
Bouwvlakken
Binnen de verschillende bestemmingen is volgens het algemene principe onderscheid gemaakt tussen het bouwen binnen en buiten het bouwvlak. Het hoofdgebouw van de percelen is vastgelegd middels een bouwvlak. Erfbebouwing is mogelijk binnen het bestemmingsvlak (dus zowel binnen het bouwvlak als daarbuiten). De bouwvlakken zijn strak om de bestaande bebouwing neergelegd. Aan de achterzijde wordt enige ruimte voor uitbreiding gegeven.
Bouwhoogtes
Om het voorgenomen plan in te passen, maar tegelijk ook voldoende rekening te houden met belangen van omwonenden is er voor gekozen om de maximale bouwhoogten binnen het plangebied te differentiëren: hoger op de plaatsen waar dit kan (midden en aan zijde Schiltplein) en lager aan de Kapelstraat en daar waar het terrein grenst aan particuliere woonpercelen.
Gevelbreedtes, nokrichtingen, kapvormen en gevelindelingen
Daar het in dit bestemmingsplan gaat om een nieuw te realiseren bouwplan met (nog) geen te beschermen waarden in de verschijningsvorm zijn er, in afwijking tot het voor het overige beschermd stadsgezicht vast te stellen bestemmingsplan, geen regels met betrekking tot gevelbreedtes, nokrichtingen, kapvormen en gevelindelingen.
Afstemming welstandsnota
Het bestemmingsplan draagt zorg voor afstemming op de gemeentelijke Welstandsnota. De inzet is om de eigenlijke welstandsaspecten niet in de bestemmingsplanvoorschriften te regelen, maar via het welstandsbeleid. Dit betekent dat aspecten die samenhangen met de beeldkwaliteit (o.a. kleur- en materiaalgebruik) buiten de bebouwingsbepalingen van de dubbelbestemming worden gelaten, omdat deze aspecten al in voldoende mate via de Welstandnota zijn geregeld. Overigens bevat deel C van het door de raad op 3 juli 2007 vastgestelde Masterplan Ootmarsum voor onderhavige locatie stedenbouwkundige randvoorwaarden en daarnaast is voor onderhavig plangebied een beeldkwaliteitsplan opgesteld waavan het de bedoeling is dat deze gelijktijdig wordt vastgesteld met onderhavig bestemmingsplan. In het bestemmingsplan is getracht zoveel mogelijk aan te sluiten op de inhoud van het beeldkwaliteitsplan, met in achtneming van het voorgaande.
Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.
Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.
Algemene bouwregels
In dit artikel wordt de aanvullende werking van de bouwverordening voor zover betrekking hebbend op de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening buiten werking gesteld. Zou dit niet het geval zijn dan zouden deze stedenbouwkundige bepalingen automatisch de in de, in het bovenstaande beschreven, bestemmingen geboden ruimte inperken. Voor een aantal stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening is echter een uitzondering opgenomen: deze blijven wel gelden. Deze bepalingen hebben voornamelijk betrekking op de toegankelijkheid van bouwwerken en de ruimte tussen bouwwerken.
Algemene gebruiksregels
Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is opgenomen aan welke voorwaarden moet worden voldaan ingeval gebruik gemaakt wordt van de wijzigingsmogelijkheden.
Algemene procedureregels
In dit artikel is de procedure beschreven die gevolgd moet worden bij het doorvoeren van een wijziging of het stellen van nadere eisen.
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.
Slotregel
In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.
Bijlage 1 Algemene Bedrijvenlijst
Bijlage 1 Algemene bedrijvenlijst
Bijlage 1 Relevante Passages Masterplan Ootmarsum
Bijlage 1 Relevante passages Masterplan Ootmarsum
Bijlage 2 Bkp Museum Ootmarsum_schiltstraat
Bijlage 2 BKP Museum Ootmarsum_schiltstraat
Bijlage 3 Watertoets/waterparagraaf
Bijlage 3 Watertoets/waterparagraaf
Bijlage 4 Quickscan Flora&fauna
Bijlage 4 Quickscan flora&fauna
Bijlage 5 Aanwijzingsbesluit Beschermd Stadsgezicht (D.d. 13 Mei )1996
Bijlage 5 Aanwijzingsbesluit Beschermd Stadsgezicht (d.d. 13 mei )1996
Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek Adc
Bijlage 6 Archeologisch onderzoek ADC
Bijlage 7 Archeologische Onderzoek Raap
Bijlage 7 Archeologische onderzoek RAAP
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 8 Akoestisch onderzoek
Bijlage 9 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 9 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 10 Quickscan Externe Veiligheid En Milieuzonering
Bijlage 10 Quickscan externe veiligheid en milieuzonering
Bijlage 11 Luchtkwaliteit Nibm-toets
Bijlage 11 Luchtkwaliteit NIBM-toets
Bijlage 12 Parkeerbehoefteberekeningen
Bijlage 12 Parkeerbehoefteberekeningen
Bijlage 13 Brief Mijande M.b.t. Parkeren
Bijlage 13 Brief Mijande m.b.t. parkeren