Ootmarsum, Koggelsteeg 4
Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland
Vastgesteld op 08-03-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan "Ootmarsum, Koggelsteeg 4" met identificatienummer NL.IMRO.1774.OOTBPKOGGELSTEEG4-VG01 van de gemeente Dinkelland.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 achtererfgebied
Erf aan de achterkant en aan de niet naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
1.6 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.7 bebouwingspercentage
een in dit plan aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in dit plan anders is bepaald;
1.8 bedrijf
een onderneming gericht op het bedrijfsmatige voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;
1.9 bedrijfsvloeroppervlak (bvo)
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten;
1.10 beperkt kwetsbaar object
een object waar ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.11 bestaand
- a. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet en of Wet algemene bepalingen omgevingswet aanwezige bouwwerken en werkzaamheden:
- 1. bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van dit plan;
- 2. aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende bouwvergunning;
- b. ten aanzien van het overige gebruik;
- 1. bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan;
1.12 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.13 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staan gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is tevens bouwkundig ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is tevens functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw.
1.15 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.16 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.17 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder, zolder en vliering;
1.18 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.20 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.21 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.22 dak
iedere vorm van bovenbeëindiging van een gebouw;
1.23 detailhandel
het bedrijfsmatige te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.24 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;
1.25 erf
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van de hoofdgebouw;
1.26 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomaat;
1.27 geaccidenteerd terrein
een perceel of een gedeelte van een perceel met een helling van tenminste 1:10 gemeten over een afstand van minimaal 5 m (glooiend landschap);
1.28 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.29 geluidzoneringsplichtige inrichting
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
1.30 geurgevoelig object
geurgevoelig object als bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij.
1.31 (hoek)erker
een uitbouw met beperkte omvang, gerealiseerd voor een naar de weg of openbaar groen gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
1.32 hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.33 horecabedrijf
een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
de horecabedrijven zijn in drie categorieën te onderscheiden:
- a. horecacategorie 1: een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag bereiden en verstrekken van (niet of licht alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, petit restaurant, snackbar, snack-kiosk, tearoom, traiteur en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
- b. horecacategorie 2: een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is gericht op het bereiden en verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een bar (grand)café, eetcafé, restaurant, café restaurant, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf, al dan niet in combinatie met logiesvertrekken of een zalencentrum;
- c. horecacategorie 3: vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt: dancings, discotheken en nachtclubs;
1.34 kantoor
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;
1.35 kap
een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15° en ten hoogste 75°;
1.36 kelder
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, niet te gebruiken als woonruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij 'bebouwing in geaccidenteerd terrein' gelegen beneden peil;
1.37 kunstobject
voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.38 kunstwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
1.39 kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald die in acht genomen moet worden;
1.40 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aardeis verbonden.
1.41 landschappelijke waarden
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;
1.42 natuurlijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;
1.43 niet-zelfstandige kantoren
een (deel van een) gebouw dat dient voor de administratieve, financiële, architectonische, juridische of daarmee gelijk te stellen werkzaamheden ten dienste van en verbonden aan de uitoefening van bedrijfsactiviteiten;
1.44 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.45 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
1.46 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.47 peil
- a. voor bebouwing in geaccidenteerd terrein voor zover de bebouwing met de gevel is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt (de dijk) en is gesitueerd op of binnen een afstand van 3 m uit de grens met het openbare gebied: 35 cm boven de kruin van de dijk;
- b. voor overige bebouwing in geaccidenteerd terrein: de bestaande gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar deze direct grenst aan de gevel welke is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
- c. voor gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- d. in andere gevallen bij gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein: de gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar dit direct grenst aan de gevel die is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
- e. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitende terrein;
1.48 perifere detailhandel
detailhandel volgens een formule die vanwege de aard en/of omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, bouwmaterialen, keukens en sanitair, alsmede woninginrichtingsartikelen, waaronder meubelen;
1.49 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.50 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.51 prostitutiebedrijf
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;
1.52 risicogevoelig bouwwerk c.q. object
een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;
1.53 risicovolle inrichting
een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare object;
1.54 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij ook bedrijfsmatige was, seksuele handelingen wordt verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.55 standplaats
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;
1.56 verkoopvloeroppervlak (v.v.o)
binnenwerks met dien verstande dat de totale vloeroppervlakte van ruimten welke rechtstreeks ten dienste staan van de detailhandelsactiviteiten en voor publiek toegankelijk zijn (kantoren, magazijnen en overige dienstruimten worden hieronder niet begrepen), wordt opgeteld;
1.57 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.58 voorgevel rooilijn
de begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevels van het hoofdgebouw zijn georiënteerd, of, voor zover op de kaart een voorgevelrooilijn is aangeduid, de op de kaart aangeduide voorgevelrooilijn, alsmede het verlengde daarvan;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens
de afstand tussen de zijdelingse perceelgrenzen en het punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is.
2.7 de hoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven genoemd in de in Bijlage 1Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat ter plaatse van:
- a. de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' uitsluitend een bedrijf tot en met categorie 3.2 is toegestaan;
met daaraan onderschikt:
- b. openbare nutsvoorzieningen;
- c. niet-zelfstandige kantoren;
- d. groenvoorzieningen;
- e. voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijk) berging en infiltratie van hemelwater;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. wegen en paden;
- h. tuinen, erven en terreinen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, liftkokers, lichtkappen, zonnepanelen, erkers, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
- b. de stalling en/of opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutiebedrijf;
- d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
6.2 Gebruiksregels parkeren
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Afwijken maatvoering
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 8.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het 8.1 sub a met maximaal 10%.
- c. 8.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 8.2 sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in 8.2 sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. 8.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan: Ootmarsum, Koggelsteeg 4.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voor de locatie Koggelsteeg 4in Ootmarsum is een plan ontwikkeld. Het bouwbedrijf Meijer - Oude Lashof wil hun bestaande bedrijf uitbreiden door het bestaande bedrijfsgebouw aan de noordzijde uit te breiden De uitbreiding vindt gedeeltelijk plaats op eigen terrein en gedeeltelijk op grond dat wordt aangekocht en de bestemming "Groen" heeft.
Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is, waarbij de bestemming 'Groen' om te zetten naar 'Bedrijventerrein'. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Ligging
Het plangebied bestaat uit een bedrijfsgebouw voor het aannemersbedrijf aan de Koggelsteeg 4 in Ootmarsum. Het plangebied ligt op het bedrijventerrein aan de noordoostzijde van Ootmarsum.
Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Ootmarsum, sectie C perceelsnummers 2648, 3296 (gedeeltelijk). In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOKviewer)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood kader). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop Koggelsteeg 4 te zien is. De begrenzing omvat het bestaande perceel en de uitbreiding.
Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: PDOKviewer)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor de Koggelsteeg 4 in Ootmarsum geldt het bestemmingsplan 'Tijinkskamp en Galgenveld De Mors Ootmarsum'. Het bestemmingplan is door de gemeenteraad van Dinkelland op 7 november 2017vastgesteld. Op 6 januari 2018. is het bestemmingsplan onherroepelijk geworden. Tevens geldt op dit perceel het 'Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland', vastgesteld op 29 mei 2018.
In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan '' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Aan het plangebied is de bestemming 'Tijinkskamp en Galgenveld De Mors Ootmarsum' toegekend met een "Bedrijventerrein" en de functie-aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2'. Een deel van de uitbreiding is gepland op grond met de bestemming 'Groen'
De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor groenvoorzieningen.
Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om de uitbreiding in de omvang uit te voeren zoals gewenst. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het onderhavige bestemmingsplan 'Ootmarsum, Koggelsteeg 4' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
- Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1774.OOTBPKOGGELSTEEG4-VG01);
- Bijlagen bij de toelichting;
- Regels;
- Bijlagen bij de regels.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
In de huidige situatie is er aan de Koggelsteeg 4 in Ootmarsum een bouwbedrijf (bouwbedrijf Meijer - Oude Lashof) gevestigd. Op dit perceel heeft het bouwbedrijf een bedrijfspand staan met parkeren aan de voorzijde. Voor een goede bedrijfsvoering is uitbreiding van het bedrijfsgebouw nodig, waarin de werkplaats en opslag is gepland.
Het bouwbedrijf heeft de ontsluiting van het bedrijf via de Koggelsteeg.
Aan de noordzijde heeft het bouwbedrijf de grond gedeeltelijk in gebruik. Een naastgelegen strook grond wordt beoogd te betrekken bij het bedrijf om te kunnen uitbreiden. Er wordt maximaal 346 m² grond bij gekocht.
De nieuwe watergang is inmiddels aangelegd door de gemeente Dinkelland, vanwege de gewenste uitbreiding. Onderstaand figuur geeft een beeld van de huidige situatie.
Figuur 2.1: huidige situatie Koggelsteeg 4 Ootmarsum (bron: GoogleMaps)
Hieronder is een foto met daarop de locatie waar de uitbreiding is gepland. Op de foto is te zien dat de watergang inmiddels aangelegd. De uitbreiding van de bestemming en gebouw vindt plaats tussen de watergang en het bestaande bedrijfsgebouw.
Figuur 2.2: Foto waar de uitbreiding is gepland (bron: Cyclomedia)
2.2 Toekomstige Situatie
Het bouwbedrijf Meijer - Oude Lashof heeft grond aangekocht van de gemeente Dinkelland. Daarvoor is een herziening van het bestemmingsplan nodig.
Het voornemen is om het bedrijfspand uit te breiden zodat er meer ruimte is voor opslag en de werkplaats. In onderstaande tekening is aangegeven welke grond er bij is gekocht en waar de uitbreiding zal plaatsvinden.
Figuur 2.3: Toekomstige situatie (bron: Ananconinfra)
Zoals in figuur 2.2 is te zien, is de watergang inmiddels aangelegd. Aan de andere zijde van de watergang zijn de gronden eveneens bestemd als 'bedrijventerrein'.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- Duurzaam economisch groeipotentieel;
- Sterke en gezonde steden en regio's;
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een kleinschalige uitbreiding van een bestaand bedrijfsperceel op het bedrijventerrein in Ootmarsum. Voorliggende ontwikkeling draagt bij aan het toekomstbestendig ontwikkelen van het landelijk gebied en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Voor bedrijvigheid/kantoorruimte blijkt uit jurisprudentie dat een uitbreiding van kantoor met 540 m² geen nieuwe stedelijke ontwikkeling is (ABRvS 24 augustus 2016; ECLI:NL:RVS:2016:2319).
Ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, zal gemotiveerd moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921).
Dit bestemmingsplan wijzigt een deel van een groenbestemming in de bestemming 'bedrijventerrein'. Het betreft een deel van de groenbestemming aan de rand van de bebouwde kom, stedelijk groen. Het gaat om circa 346 m², waarop (gedeeltelijk) een bouwvlak wordt gelegd. De uitbreiding is nodig om het bouwbedrijf toekomstbestendig te maken door extra ruimte voor opslag en als werkplaats.
Het bestaande bedrijfsperceel heeft een oppervlakte van 2324 m². De uitbreiding van de bedrijvenbestemming is met 346 m² en van het bouwvlak met ca. 285 m², kleinschalig te noemen en valt daarmee niet onder de noemer 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Gelet op het feit dat in het onderhavige plan er sprake is van een aanvaardbare (kleinschalige) ontwikkeling, die in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' aanvaardbaar is, kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en kan toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege blijven.
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- generieke beleidskeuzes;
- ontwikkelingsperspectieven;
- gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere de principes van 'concentratie', 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' en 'ruimtelijke kwaliteit (artikelen 2.1.2, 2.1.3 en 2.1.5) van belang.
artikel 2.1.2 Principe van concentratie
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.
Doorwerking voor voorliggend plan:
De uitbreiding is ten behoeve van een bestaand, lokaal bedrijf en vindt plaats binnen de contouren van het bedrijventerrein. Het gaat niet verder het buitengebied in en blijft geconcentreerd.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
- dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het betaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt is te maken door herstructurering en/of transformatie;
- dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
Doorwerking voor voorliggend plan:
De uitbreiding vindt plaats op gronden met stedelijk groen, dat zijn gronden met een groenbestemming in bestaand stedelijk gebied. Deze grond wordt gewijzigd naar bedrijvenbestemming. Omdat er in dit geval sprake is van bouwen op stedelijk groen en niet in de groene omgeving, is het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik niet van toepassing.
artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
De uitbreiding van de bedrijvenbestemming vindt plaats binnen de contouren van het bestaande bedrijventerrein (tussen twee bedrijfsgebouwen), waardoor het gehele bedrijventerrein ruimtelijk gezien niet wordt uitgebreid. Het nieuwe bedrijvenperceel krijgt een bouwmogelijkheid van tachtig procent bij recht. Mocht het bedrijf besluiten om het gebouw te vergroten, dan kan dat ruimtelijk gezien tot meer verdichting leiden. Dit is een logische ontwikkeling op een bedrijventerreinlocatie.
De uitbreiding betreft een deel van een relatief brede, groene strook tussen twee bedrijven. Samen met de groene grond gelegen achter het bedrijf, vervulden zij een waterfunctie. Met het toekennen van een oppervlakte van 346 m2 als bedrijventerrein, is er vastgesteld dat er voldoende grond beschikbaar blijft voor het bergen van water. Dat komt onder andere door de komst van een nieuwe watergang op een deel van de groen strook. Een afschermende functie zoals aan de buitenzijde (oostzijde) van het bedrijventerrein is op deze plek niet noodzakelijk, omdat zich aan de andere zijde van de watergang eveneens een bedrijfsperceel bevindt. Het afschermende groen aan de buitenzijde van het bedrijventerrein blijft behouden, dat behoudt een gepaste overgang naar het buitengebied.
Hiermee kan worden geconcludeerd dat de ruimtelijke kwaliteit blijft gewaarborgd.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke/stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)
De plannen van initiatiefnemers doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op de omgeving.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Beekdalen en natte laagtes' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel(bron: provincie Overijssel)
Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren.
Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.
Met de uitbreiding van het bouwbedrijf is een watergang aangelegd, dat het hemelwater kan opvangen en afvoeren. De watergang heeft een zichtbare functie gekregen.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Jonge heide- broekontginningslandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Kenmerkend voor het heide- en broeklandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlaktes aan natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de heide- en broekontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door bos. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidingslandschappen' met rommelige driehoekstructuren als resultaat.
Voor deze gronden is de sturingsrichting dat als er ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dat deze bijdragen aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Dit bestemmingsplan voorziet in het uitbreiden van de bedrijfsbestemming, waarbij het groen al heeft plaats gemaakt voor een watergang. Het plangebied ligt niet in een agrarische omgeving, maar binnen het bestaande bedrijventerrein. De uitbreiding en de watergang passen wel binnen de lineaire structuur van de omgeving.
Stedelijke laag
De bedrijventerreinen zijn georganiseerd op basis van uitgegeven kavels aan
bedrijven. Het zijn meestal monofunctionele werkgebieden met een ‘no nonsense’ karakter en vaak krappe openbare ruimtes. De gebieden zijn ingericht en bebouwd op basis van een beperkte set aan kwaliteitsregels. De terreinen zijn veelal volledig gericht op autobereikbaarheid en hermetisch van karakter en liggen los van de woonwijken en het
buitengebied. Er zijn veel verschillen in uitstraling en ambitieniveau per terrein.
De bebouwing is functioneel, vaak eenvoudig en eenvormig, soms karakteristiek en historisch.
Als er ontwikkelingen plaatsvinden op of rond bedrijventerreinen, dan dragen deze bij aan versterking van vitale karakter en de kwaliteit van bedrijventerreinen, aan het verbinden van het terrein met de omgeving en aan versterking van de profilering gericht op onderlinge differentiatie, met respect voor verstedelijkingspatroon. Actieve kwaliteitsborging via beheer van bebouwing, uitgegeven (parkeer- en opslag) terreinen en openbare ruimte.
Figuur 3.5: stedelijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Dit bestemmingsplan biedt ruimte voor het bestaande bouwbedrijf zodat het bedrijf toekomstbestendig is. Het geeft het bouwbedrijf uitbreidingsruimte zodat het de vitaliteit van het bedrijf versterkt.
Laag van de beleving
De 'de 'Laag van de beleving' hebben binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Afspraken Regionale Bedrijventerreinen Programmering Twente 2019-2022
De Twentse gemeenten hebben met de provincie Overijssel afspraken gemaakt over de capaciteit aan bedrijventerrein. In juni 2019 zijn nieuwe afspraken gemaakt voor de periode 2019-2022 die vastliggen in ‘Afspraken Regionale Bedrijventerreinen Programmering Twente 2019-2022’.
Voor het toevoegen van bedrijventerrein wordt voor de procesafspraken onderscheid gemaakt:
- uitbreiding van kwalitatief onvoldoende aanwezig aanbod;
- uitbreiding vanwege ontwikkelingen aan aanbod of vraagzijde die anders lopen dan verwacht;
- kruimelregeling voor ondergeschikte uitbreiding van reeds gevestigde bedrijven;
- kruimelregeling voor kleinschalige uitbreidingen van bestaande bedrijventerreinen door transformaties binnen bestaand bebouwd gebied;.
Uit de Afspraken volgt voor de gemeente Dinkelland dat het noodzakelijk is dat de gemeente beschikt over voldoende en kwalitatief goede bedrijventerreinen. In de onderstaande tabel is vraag en aanbod aan bedrijventerreinen binnen Twente weergegeven.
Het betreft voor de gemeente Dinkelland de ‘regulier-gemengde vraag’. Dat is binnen voor lokaal midden- en kleinbedrijf, waaronder kleinschalige en middelgrote logistieke en industriële bedrijvigheid gericht op een reeds bestaande lokale propositie.
Dinkelland heeft een licht kwantitatief teveel (1,8 ha) en geen zachte plannen. Het huidige aanbod zit nu geen zachte plannen in de regio in de weg.
Figuur 4: Verdeling vraag en aanbod bedrijventerrein per gemeente in ha
(bron: Afspraken Regionale Bedrijventerreinen Programmering Twente 2019-2022)
Toets
Het bouwbedrijf heeft behoefte aan meer bedrijfsterrein voor zowel opslag als ook voor uitbreiding van het bedrijfsgebouw.
In Dinkelland worden momenteel bedrijfskavels aangeboden voor de verschillende kernen binnen de gemeente. Het aannemersbedrijf is al jaren gevestigd in Ootmarsum en wil daar blijven. Op bedrijventerrein De Mors IV bevindt zich de nieuwste uitbreiding aan de oostkant, daar zijn 9 bedrijfskavels. Deze kavels zijn dichtbij de huidige locatie, maar wel aan de andere zijde van de Koggelsteeg hetgeen vanuit bedrijfsvoering niet efficiënt is om dat erbij te gebruiken voor de uitbreiding van het bedrijf.
Overigens is er van de 9 bedrijfskavels één verkocht en zijn de andere kavels in optie gegeven. Deze kavels zijn ook aanzienlijk groter dan de benodigde 350 m².
Het uitbreiden van deze bedrijfskavel is een logische uitbreiding gezien vanuit de huidige inrichting van het bedrijventerrein en blijven de andere bedrijfskavels beschikbaar voor andere bedrijven, die daaraan duidelijk behoefte hebben.
De uitbreiding van de kavel met 346 m² is ondergeschikt ten opzichte van het bestaande bedrijfsperceel van 2325 m² (minder dan 15%).
Binnen de (regionale) afspraken die zijn gemaakt, wordt de gewenste uitbreiding met een oppervlakte minder dan 15% aangemerkt als ondergeschikt aan het reeds gevestigde bedrijf en dat dit via het proces van de "kruimelregeling voor ondergeschikte uitbreiding van reeds gevestigde bedrijven" kan verlopen.
Gezien het vorenstaande past de uitbreiding van de bedrijfskavel binnen de regionale afspraken.
3.3.2 MijnOmgevingsvisie Dinkelland
De raad heeft op 31 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' vastgesteld. Eén van de speerpunten van de visie is "Wij werken aan ruimte voor ondernemen". De gemeente wil zorgen voor voldoende ontwikkelruimte voor bedrijven en plekken waar bedrijven zich kunnen vestigen. Zo wordt bijgedragen aan de werkgelegenheid en kunnen verschillende soorten bedrijvigheid ontstaan.
In de visie is aangegeven dat wordt gegaan voor:
- Goede vestigings- en ontwikkelingsmogelijkheden voor het bedrijfsleven;
- Het faciliteren van ondernemers met als principe 'ja-tenzij'.
Het doel is om het aanbod aan bedrijfsgrond te laten aansluiten bij de vraag. In principe moeten ondernemers en/of bedrijven met een ruimtebehoefte binnen de gemeente een plek kunnen vinden. Bij uitbreiding van bedrijfsterreinen wordt ook gekeken naar aanbod en vraag in de regio.
Gestreefd wordt naar kwalitatieve verbeteringen, waarbij een goede ontsluiting en een goede fysieke en digitale bereikbaarheid van belang zijn.
Figuur 3.6: Fragment waardenkaart MijnOmgevingsvisie Dinkelland (bron: gemeente Dinkelland)
Toets
Op de Waardenkaart (figuur 3.6) is te zien dat het plangebied behoort bij "Kernen met woon- en centrumfunctie". Bij dit bedrijventerrein is op kaart een ster aangegeven waarmee een ontwikkellocatie wordt aangeduid.
De Omgevingsvisie geeft aan in te spelen op voldoende vestigingsmogelijkheden voor bedrijven en ondernemers passend binnen het aanbod van de kern.
Het gaat hier om een beperkte uitbreiding van een bestaand bedrijf op het bedrijventerrein en op het bedrijventerrein dat als een ontwikkellocatie wordt aangeduid.
Met het voorliggende plan wordt de uitbreiding van het bestaande bouwbedrijf mogelijk gemaakt waarmee het bedrijf toekomstbestendig is. De groene overgang van bedrijventerrein naar het buitengebied wordt niet aangetast.
De uitbreiding is passend binnen het gemeentelijk beleid.
3.3.3 Nota 'De casco benadering in Noordoost-Twente'
De gemeente Dinkelland heeft de beleidsnota 'De casco-benadering in Noordoost-Twente' vastgesteld. Het Nationaal Landschap Noordoost Twente is een gebied met zeldzame en unieke landschapskwaliteiten. Het is een gebied met stuwwallen, bronnen, beken en fraaie cultuurlandschappen. Kernkwaliteit is het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap. Schaalvergroting in de grondgebonden landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Het verdwijnen van landschapselementen op perceelsgrenzen tast het kleinschalige groene karakter aan en leidt tot een afname van landschapsdiversiteit. De gemeente Dinkelland heeft samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Losser en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de grondgebonden landbouw zodanig vorm te geven dat deze niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap.
Om vorm en inhoud te geven aan deze ambitie is een generieke methode ontwikkeld: de casco benadering. Voor de gemeente is de casco-benadering te gebruiken als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap. Aan de hand van de casco-kaart (figuur 3.7) kan bezien worden of landschappelijke structuren deel uitmaken van het casco.
Figuur 3.7: Fragment casco-kaart (bron: www.overijssel.nl/cascokaart)
Op basis van de casco-kaart kan vastgesteld worden of het landschapselement tot het casco behoort of niet; daaruit volgen drie mogelijk aanvragen op basis van het casco, dit zijn:
- 1. Regulier casco: het te verwijderen element is geen casco en de initiatiefnemer compenseert op een lijn uit de cascokaart.
- 2. Afwijking van de compensatie: het te verwijderen element is geen casco, maar de initiatiefnemer wil compenseren op een andere plek dan aangegeven op de cascokaart.
- 3. Afwijking van het casco: het te verwijderen element behoort tot het casco en het te compenseren element ligt of op de cascokaart, zo niet dan is de een aanvraag een combinatie met situatie 2 (afwijking compensatie).
Toets
Op de kaart is dit terrein aangeduid als 'geen onderdeel Casco' (zwarte pijl aangeduid). Op de plek van de uitbreiding stond een houtwal die inmiddels door de gemeente Dinkelland is vervangen door een watergang.
Conclusie
Het gemeentelijk beleid vormt het kader waarbinnen de ontwikkeling plaats kan vinden. Het voornemen is in overeenstemming met het beleid van de gemeente Dinkelland.
3.3.4 Kwaliteitsplan Openbaar Groen Dinkelland
De gemeetne Dinkelland heeft op 29 juni 2020 de nota "Kwaliteitsplen Openbaar Groen" vastgesteld. Dit kwaliteitsplan richt zich primair op de kwaliteit van de groen- en speelvoorzieningen in de openbare ruimte binnen de bebouwde kom van de kernen van de gemeente Dinkelland. Het beschrijft een kader van wat er in de komende periode kan en mag gaan plaatsvinden om de kwaliteit van de leefomgeving structureel te verbeteren en duurzaam in stand te houden.
Voor de bedrijfsgebieden is beplanting beperkt mogelijk. In de openbare ruimte wordt ernaar gestreefd, daar waar mogelijk, grotere bomen met enige sierwaarde en geplant in grasbermen een goed toekomstperspectief te bieden. Ook op bedrijfsterrein is leefbaarheid een belangrijk aspect voor de werknemers. De inpassing van het terrein in de omgeving is van groot belang.
Toets
Ondanks de uitbreiding van het bedrijf, blijft er ruimte voor water en groen. Het groen blijft en er blijft ruimte voor wateropvang wat past bij klimaatadaptie. De nieuwe watergang is inmiddels aangelegd.
De overgang van bedrijventerrein naar buitengebied blijft behouden
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Het voorliggende plan heeft betrekking op een wijziging van de functie op een bestaand bedrijventerrein met een grootte van circa 350 m². De vormvrij m.e.r.-beoordeling is verplicht als het gaat over één of meer activiteiten die voorkomen op de D-lijst van het besluit m.e.r. en de omvang van die activiteit ligt onder de drempelwaarde (kolom 2 van de D-lijst). De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein is opgenomen in de D-lijst kolom 1 van het Besluit m.e.r. zodat een aanmeldnotitie noodzakelijk is. Een m.e.r.-beoordeling is verplicht in de gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woning omvat, of
3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer;
of meer an 75 hectare voor een industrieterrein.
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project onder blijft. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Op basis hiervan kan de conclusie getrokken worden dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
Als een activiteit onder de drempelwaarden blijft uit onderdeel D van de bijlage van het Belsuit m.e.r. betekent dit echter niet dat er geen beoordeling meer nodig is. De drempelmwaarden zijn indicatieve waarden (zie artikel 2, lid 5 onder b van het Besluit m.e.r.). Dit betekent concreet dat wanneer de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde blijft, het bevoegd gezag zich ervan moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Onder de D-drempel moet het bevoegd gezag via een vormvrije beoordeling nagaan of een formele m.e.r.-beoordeling nodig is. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling bekijkt het bevoegd gezag of een project mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Deze beoordeling is vormvrij: de wet schrijft geen procedure voor. Als belangrijke nadelige gevolgen niet zijn uit te sluiten, dan moet de formele m.e.r.-procedure worden doorlopen
Het plan betreft het gedeeltelijk uitbreiden van het bedrijfsgebouw binnen het stedelijk gebied van Ootmarsum.
Om te bepalen of een vormvrije m.e.r. (beoordeling) nodig is, dient eerst bepaald te worden of er met dit plan sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject'. Wanneer er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden waarbij onder andere de aard en omvang van de ontwikkeling, de ligging van het plangebied en de vraag of er sprake is van een bestaand of een te realiseren bouwwerk een rol spelen.
In deze situatie is er sprake van de uitbreiding van een bestaand bedrijfsgebouw. Het betreft een uitbreiding op bestaand bedrijventerrein waarbij de groenbestemming wordt verkleind Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling (een uitbreiding van 346 m²) is dermate klein dat kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject'. Dit mede gezien dat het gaat om de uitbreiding van een bestaand bedrijf en op een bedrijventerrein is gesitueerd.
Omdat dit bestemmingsplan niet voorziet in een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject is een vormvrije m.e.r.-beoordeling niet aan de orde.
4.2 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Op grond van het huidige bestemmingsplan zijn op de locatie Koggelsteeg 4 bedrijven toegestaan tot en met de categorie 3.2. Dit betekent gelet op figuur 4.1 dat een afstand tot een rustige woonwijk in acht moet worden genomen van 100 m. Wanneer er geen sprake is van een rustige woonwijk, is een afstand van 50 m van toepassing.
In deze situatie is er sprake van een bedrijventerrein.
Op het bedrijventerrein zijn geen (bedrijfs)woningen toegestaan. Aan de rand van het bedrijventerrein liggen enkele agrarische bedrijven. Gezien het voorstaande is het reëel om de richtafstanden voor 'gemengd gebied' te hanteren.
De dichtstbijzijnde woning (onderdeel agrarisch bedrijf) ligt op een afstand van 135 m. Deze afstand is dus ruim voldoende.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.3 Bodem
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek (projectcode 21028210) om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen (Rapport Verkennend Bodemonderzoek, Koggelsteeg 4 Ootmarsum), zie bijlage.
Bij het verkennende bodemonderzoek is de onderzoekslocatie op basis van het vooronderzoek, beschouwd als onverdacht. In totaal zijn er in het plangebied 6 boringen verricht. Naar aanleiding van het onderzoek dient de hypothese 'onverdachte locatie' formeel gezien te worden verworpen, omdat er enkele overschrijdingen van de streefwaarden zijn aangetoond. In het grondwater (PBa) zijn enkele lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het onderzoek. In de boven- en ondergrond (BG en OG) zijn geen verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging en de mogelijke uitbreiding van de bedrijfshal, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik als bedrijf.
4.4 Geluid
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
- Woningen.
- Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
- Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
De beoogde functie (bouwbedrijf) valt in milieucategorie 3.2. Hiervoor geldt op basis van de VNG-uitgave een richtafstand van 100 meter. Binnen een straal van 100 meter bevinden zich geen gevoelige functies (woningen). De dichtstbijzijnde woning bevindt zich op een afstand van 135 meter.
Het gaat om uitbreiding van een bedrijfsgebouw waarbinnen geen bedrijfswoning mogelijk is en dus geen geluidgevoelige functie kan worden gerealiseerd. Een akoestisch onderzoek voor wegverkeerslawaai of railverkeerslawaai kan achterwege blijven.
Het bedrijventerrein De Mors is geen gezoneerd bedrijventerrein. Een onderzoek naar de aanwezigheid van voldoende geluidsruimte is daarmee niet noodzakelijk.
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
4.5 Luchtkwaliteit
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Het betreft een uitbreiding van het bestaande bedrijf, het bedrijfsperceel wordt vergroot met ruim 346 m² en max. 500 m² bvo.
Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 5,7 (per 100 m² bvo) per weekdag gesteld worden, dat betekent 28.5 per werkdag. Er zal sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 50% gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 10 extra voertuigbewegingen.
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
4.6 Externe Veiligheid
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
- Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
- Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.3 uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 1175 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. De gasleiding ligt op minimaal 1175 meter, derhalve geldt dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
4.7 Water
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld.
In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
- de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
- de waterkwaliteit die onder druk staat:
- de transitie naar een duurzame ontwikkeling.
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2028 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Totdat het beheerprogramma is uitgewerkt, gelden nog de beleidskaders van rijk en provincie die nader zijn uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 20 mei 2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 1 Watertoets]. Geadviseerd wordt om de normale procedure te volgen, omdat er een beperkingsgebied is geraakt.
Het waterschap Vechtstromen adviseert om de bovenzijde begane grondvloer minimaal 30 cm boven de weg aan te leggen. Daarnaast adviseert het waterschap voor bebouwing met kruipruimte en een drooglegging van 1,0 m en voor bebouwing zonder kruipruimtenene droogleggingvan 0,7 meter.
4.8 Ecologie
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden (Natuurbank Overijssel, projectnummer 3347, versie 1. d.d. 27 mei 2021), zie ook Bijlage 3 QuickscannatuuronderzoekDe resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.
Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))
Het plangebied ligt op minimaal 490 meter afstand van gronden die horen bij Natuurnetwerk Nederland.
Figuur 4.4: Ligging plangebied t.o.v. NNN (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal. Deze activiteiten hebben geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland in de omgeving van het plangebied.
De bescherming van het Natuurnetwerk Nederland kent geen externe werking in Overijssel.
Vanwege de ligging van het plangebied buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft voorgenomen initiatief niet getoetst te worden aan provinciaal beleid t.a.v. de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland.
Natura 2000-gebied
Het plangebied ligt niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, [naamgeving gebied], ligt [afstand en richting] van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.
Uit figuur 4.5 blijkt de ligging van het plangebied ten opzichte van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, Springendal & Dal van de Mosbeek. De afstand is minimaal 1,29 kilometer.
Figuur 4.5: Ligging Natura 2000-gebied t.o.v. plangebied (bron: geo.overijssel.nl)
Stikstofgevoelige Habitattypen
Niet alle Habitattypen in Natura2000-gebied zijn even gevoelig voor verzuring, als gevolg van stikstofdepositie, maar het Natura2000-gebied Springendal & Dal van de Mosbeek bestaat voor een aanzienlijk deel uit stikstofgevoelige habitattypen.
Effectbeoordeling
Beoordeling uitvoering fysieke activiteiten
De uitvoering van fysieke activiteiten in een plangebied zou kunnen leiden tot een negatief effect op instandhoudingsdoelen van een Natura2000-gebied in de omgeving van een plangebied. Als gevolg van werkzaamheden kunnen negatieve effecten optreden, zoals een toename van geluid, trillingen, kunstlicht, visuele verstoring, areaalverlies en aantasten hydrologie.
Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen het plangebied en Natura2000-gebied, is het niet aannemelijk dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten zal leiden tot een negatief effect op instandhoudingsdoelen in nabijgelegen Natura2000-gebieden.
Beoordeling Stikstof
Ten behoeve van de totale ontwikkeling, wordt materieel met een verbrandingsmotor ingezet en vindt er een tijdelijke toename plaats van verkeersbewegingen als gevolg van de aanvoer van bouwmaterialen en vervoer van materieel en personeel. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, de duur van de ontwikkelfase en de afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebied, kan een negatief effect op Natura-2000 gebied, als gevolg van de emissie van stikstofoxiden uitgesloten worden. Deze conclusie komt overeen met het advies van de Omgevingsdienst Twente.
Conclusie
Uitvoering leidt niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft geen stikstofberekening uitgevoerd te worden.
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, de duur van de ontwikkelfase en de afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebied, kan een negatief effect op Natura-2000 gebied, uitgesloten worden
Soortenbescherming
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantsoorten en tot een matig geschikt functioneel leefgebied voor beschermde dieren.
Vogels, vleermuizen, amfibieën en grondgebonden zoogdieren benutten het plangebied niet als foerageergebied en bezetten er ook geen vaste rust- en voortplantingsplaats. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten zijn er geen wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming.
Figuur 4.6: Vereenvoudigde samenvatting per diergroep (bron: Quickscan)
Conclusie
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt geen beschermd dier gedood en geen vaste rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd dier beschadigd en/of vernield. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten zijn er geen wettelijk consequenties m.b.t. soortbescherming. Ook leiden de voorgenomen activiteiten niet tot een wettelijke consequentie in het kader van gebiedsbescherming.
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
De archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Dinkelland geeft aan dat de planlocatie op dekzandhoogten en -ruggen ligt met een middelhoge verwachting voor archeologische resten uit alle perioden.
Figuur 4.7 uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Dinkelland)
Toets
Archeologisch onderzoek is noodzakelijk in plangebieden groter dan 5000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5000 m² geldt een vrijstelling voor archeologisch onderzoek.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er geen monumenten in de directe omgeving aanwezig zijn. Derhalve wordt geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
4.10 Verkeer / Parkeren
Aannemersbedrijf Meijer - Oude Lashof wordt ontsloten via de Koggelsteeg een (asfalt)weg met een maximumsnelheid van 50 km per uur. Een (beperkte) toename van verkeersbewegingen kan eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. De voorliggende uitbreiding van het bouwbedrijf ten behoeve van opslag/werkplaats, gaat niet gepaard met een wezenlijke verkeersgeneratie.
Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
Parkeren
De gemeente Dinkelland heeft de eisen voor het parkeren geregeld in "Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland" (vastgesteld 29-5-2018). Daarin is vastgelegd dat de toename wat betreft parkeren in voldoende mate moet zijn geregeld op eigen terrein. Voor de normen wordt verwezen naar "Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018".
Voor het bouwbedrijf geldt voor de werkplaats een norm 2,35 per 100 m² bvo. Met een uitbreiding van maximaal 346 m² betekent dit een behoefte van 8 parkeerplaatsen. Dit is vergeleken met de huidige parkeercapaciteit en onderstaand parkeerplan is goedgekeurd door de gemeente.
Op het bedrijfsterrein is aan de voorzijde voldoende ruimte voor 12 parkeerplaatsen.
In figuur 4.8 is aangegeven waar de parkeerplaatsen komen.
Figuur 4.8 Parkeerplaatsen (bron: Anacon)
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
p.m.
Waterschap Vechtstromen
Op 20 mei 2021 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap de normale procedure moet worden gevolgd.
Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten