KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
3 Algemene Regels
Artikel 3 Anti-dubbeltelregel
Artikel 4 Algemene Bouwregels
Artikel 5 Algemene Gebruiksregels
Artikel 6 Algemene Ontheffingsregels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
Artikel 8 Slotregel
1 Projectkader
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Digitaal Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen
1.5 Leeswijzer
2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
3 Omgevingsaspecten
3.1 Ecologie
3.2 Archeologie
3.3 Waterhuishouding / Watertoets
3.4 Bodem
3.5 Geluid
3.6 Luchtkwaliteit
3.7 Externe Veiligheid
3.8 Milieuzonering
4 Planbeschrijving
4.1 Ruimtelijke En Functionele Aspecten
5 Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.2 Economische Uitvoerbaarheid
6 Procedure

Projectbesluit Denekamperstraat 41a te Ootmarsum

Projectbesluit - Gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 16-11-2010 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
1. plan:
het projectbesluit Denekamperstraat 41a van de gemeente Dinkelland;
2. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1774.OOTPBDENEKMPSTR41A-0301 met de bijbehorende regels;
3. aan-huis-verbonden kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid dat door haar beperkte omvang in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Uitgesloten worden detailhandel, horeca-activiteiten en prostitutie-activiteiten, waarbij productiegebonden detailhandel wel wordt toegestaan.
4. aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan particulieren;
5. aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
6. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
7. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
8. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
9. bedrijf:
een onderneming gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;
10. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten;
11. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
12. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
13. bijgebouw:
een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
14. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
15. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
16. bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelders, zolders en vlieringen;
17. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
18. bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
19. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
20. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
21. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
22. eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
23. erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
24. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
25. hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
26. horecabedrijf:
een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
27. kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de Woningwet een bouwvergunning is vereist;
28. kap:
een dak met een zekere helling;
29. mantelzorg:
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
30. overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
31. peil:
a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg, grenst:
1. de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b. voor een bouwwerk in de overige situaties:
1. de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij
voltooiing van de bouw;
32. productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
33. prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
34. prostitutiebedrijf:
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;
35. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen wordt verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
36. uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
37. vrijstaand bijgebouw:
een niet met het (hoofd)gebouw verbonden gebouw dat ruimtelijk ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;
38. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
39. woonhuis:
een gebouw dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
1. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de afstand tussen de zijdelingse perceelgrenzen en het punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is;
2. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
3. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
4. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
5. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
6. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2 Bestemmingsregels

Wonen
3.1. Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
1. een aan-huis-verbonden beroep;
2. mantelzorg;
b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woonhuizen;
met de daarbijbehorende:
c. tuinen, erven en terreinen;
d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2. Bouwregels
3.2.1. Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
b. een hoofdgebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
c. in afwijking van het bepaalde onder sub b mag de grens van een bouwvlak aan de voorzijde worden overschreden door erkers, luifels, balkons en ingangspartijen, met dien verstande dat:
1. de overschrijding ten hoogste 1,00 m bedraagt;
2. de breedte van erkers, luifels, balkons en ingangspartijen ten hoogste 2/3 deel van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw mag bedragen;
3. de breedte van hoekerkers ten hoogste 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw mag bedragen;
4. de genoemde onderdelen, met uitzondering van hoe kerkers, minimaal 0,50 m uit de zijgevel zijn gesitueerd;
5. de bouwhoogte ten hoogste 4,00 m bedraagt, tenzij de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw hoger is, in welk geval de bouwhoogte ten hoogste de hoogte van de verdiepingsvloer vermeerderd met 0,25 m mag bedragen;
6. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2,00 m bedraagt;
7. het aantal (hoek)erkers per hoofdgebouw ten hoogste één bedraagt;
d. een hoofdgebouw zal vrijstaand worden gebouwd;
e. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten minste 4,50 m bedragen;
f. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
g. de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 10,00 m bedragen;
h. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° bedragen;
i. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten hoogste 50° bedragen.
3.2.2. Aan- en bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van aan- en bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw zullen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;
b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 55 m² buiten het bouwvlak bedragen, met dien verstande dat:
1. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
2. bij vrijstaande woningen aan één zijde de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2,00 m zal bedragen;
c. de goothoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen zal ten hoogste 3,00 m bedragen, met dien verstande dat de goothoogte mag worden verhoogd tot ten hoogste de bouwhoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m;
d. de goothoogte van vrijstaand bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
e. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen zal ten minste 1,00 m lager zijn de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
3.2.3. Carports
In afwijking van het bepaalde in lid 3.2.2. sub a, b en e mag de oppervlakte met ten hoogste 30 m2 worden vergroot ten behoeve van een carport en in relatie hiermee mag het bebouwingspercentage worden vergroot, met dien verstande dat:
a. de bouwhoogte van een carport ten hoogste 3,00 m zal bedragen;
b. de carport ten minste 1,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan zal worden gebouwd.
3.2.4. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen op een afstand van meer dan 3,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan, ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.
3.3. Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
3.4. Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van:
a. het bepaalde in lid 3.2.2. onder b. en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 100 m², mits:
1. het een vergroting betreft ten behoeve van de huisvesting van mindervaliden en zorgbehoeftigen, waarbij op basis van een besluit van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning of een verklaring van de GGD dient te worden aangetoond dat de gewenste uitbreiding noodzakelijk is;
2. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt.
3.5. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;
b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
c. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor een aan-huis-verbonden beroep en/of aan-huis-verbonden kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, met uitzondering van voor de bedrijvigheid ondersteunende functies, zoals opslag;
d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep en/of aan-huis-verbonden kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid, anders dan in de vorm van:
1. een aan-huis-verbonden beroep en/of een aan-huis-verbonden kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
2. mantelzorg;
f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden.
3.6. Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van:
a. het bepaalde in lid 3.5. sub b en toestaan dat vrijstaande bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:
1. er aantoonbaar sprake is van een zorgbehoefte, welke tijdelijk van aard is;
2. er sprake blijft van één huishouden;
b. het bepaalde in lid 3.5 sub b en toestaan dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, mits:
1. het beroep of bedrijf wordt uitgeoefend door één van de bewoners van het woonhuis, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
2. de woonfunctie niet onevenredig wordt aangetast;
3. het uiterlijk van de betreffende woning niet wordt aangetast;
4. het bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel;
5. het bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 50 m²;
6. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling, de verkeersveiligheid en/of de parkeerbalans;
7. de activiteiten niet vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet Milieubeheer;
8. er geen horeca, prostitutie en detailhandel plaatsvindt, anders dan productiegebonden detailhandel.

3 Algemene Regels

Artikel 3 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 4 Algemene Bouwregels

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt.

Artikel 5 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
b. de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutiebedrijf;
d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 6 Algemene Ontheffingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van:
a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
b. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
c. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
1. deze vergroting niet meer dan 10 m² per plaatselijke verhoging bedraagt;
2. de vergroting leidt tot een hoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
d. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouwvlak en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1. Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van sublid a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
7.2. Overgangsrecht gebruik
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het projectbesluit Denekamperstraat 41a van de gemeente Dinkelland.
Behorend bij het besluit van .......................... 2010.
===

1 Projectkader

Deze onderbouwing is opgesteld in het kader van de te voeren procedure ex artikel 3.10 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Artikel 5.1.3. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een beschrijving wordt opgenomen van het onderzoek dat verricht is naar aanleiding van het ingediende bouwplan en ten dienste van dit projectbesluit.

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer heeft een aanvraag ingediend voor de bouw van een woning aan de Denekamperstraat 41a te Ootmarsum. Het perceel is thans braakliggend. Het voornemen is om op betreffend perceel een vrijstaande grondgebonden woning te bouwen. Naastgelegen perceel heeft nu het adres Denekamperstraat 41a. Dit huis ten oosten van de braakliggende kavel zal vernummerd worden naar Denekamperstraat 41b. Op basis van het vigerende bestemmingsplan is realisatie van een woning in deze vorm niet mogelijk, omdat de woning buiten het bouwvlak geprojecteerd is. Voorliggend projectbesluit ex artikel 3.10 Wro biedt een juridisch- planologische regeling om de realisatie van de bouw van een woning toe te staan.

1.2 Ligging

Het perceel waar de vrijstaande woning zal worden gerealiseerd is momenteel braakliggend. Het perceel is gelegen tussen de woningen Denekamperstraat 41 en 41a en vormt een open plek tussen de rest van de lintbebouwing. Het betreft een diepe kavel, qua grootte gelijk aan de aangrenzende percelen. De locatie van het projectgebied is gelegen aan de Denekamperstraat, ten noordoosten van het historische stadscentrum van Ootmarsum. Ten oosten van het projectgebied ligt bedrijventerrein de Mors.
Ligging Denekamperstraat 41a
Vooraanzicht perceel

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan is bestemmingsplan "Ootmarsum " (1977). In dit plan heeft het perceel de bestemming "Woningbouw EO" en is daarmee bestemd voor een enkele of dubbele gezinswoning. De beoogde bouw van de woning is strijdig met het vigerende bestemmingsplan, omdat de te realiseren woning buiten het bouwvlak geprojecteerd is. De gemeente Dinkelland wil medewerking verlenen aan het initiatief. Hiervoor dient een procedure projectbesluit gevoerd te worden. Voorliggend projectbesluit biedt een juridisch-planologische regeling om de realisatie van 1 woning op onderhavig perceel toe te staan.

1.4 Digitaal Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen

Het projectbesluit is conform de regels van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgezet volgens de wettelijk verplichte Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2008). De benaming van de bestemmingen, de kleuren en de tekens op de digitale verbeelding, hierna verbeelding genoemd, zijn volgens de verplichte standaard opgezet. Het projectbesluit voldoet aan de wettelijke eisen van digitale uitwisselbaarheid zoals dit verplicht is sinds 1 januari 2010. Van het projectbesluit is zowel een analoge als een digitale versie opgesteld. Het digitale plan is na 1 januari 2010 het juridisch bindende plan.

1.5 Leeswijzer

Na de beschrijving van het projectkader zal in hoofdstuk 2 ingegaan worden op de beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Hoofdstuk 4 geeft de planbeschrijving weer en in hoofdstuk 5 komt de uitvoerbaarheid aan de orde. Tot slot laat hoofdstuk 6 zien hoe de procedure eruit ziet voor dit projectbesluit.

2 Beleid

Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op dit projectbesluit. Aan de orde komen Rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid.

2.1 Rijksbeleid

Nota Ruimte
Het ruimtelijk beleid van de rijksoverheid is verwoord in de Nota Ruimte. Het kabinet kiest in het beleidsvoornemen voor een op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid. Het accent is hiermee verschoven van “het stellen van beperkingen” naar “het stimuleren van ontwikkelingen”. De Nota Ruimte maakt duidelijk welke beleidsruimte onder andere aan de provincies en gemeenten wordt geboden. Bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid hecht het Rijk grote waarde aan afstemming en samenwerking tussen gemeenten bij met name gemeentegrensoverstijgende vraagstukken op het raakvlak van verstedelijking, economie en verkeer en vervoer. Belangrijke doelen zijn de verbetering van de leefbaarheid en de sociaal-economische positie van steden, de verbetering van de bereikbaarheid en een goede afstemming tussen infrastructuur en verstedelijking. Het onderhavige plan past binnen doelstelling van verbetering van de leefbaarheid en de sociaaleconomische positie van steden. De leefbaarheid en de sociaaleconomische postitie verbeteren door de herontwikkeling van leegstaande panden en/of verpauperde binnenstedelijke locaties. In relatie tot het initiatief is het van belang te noemen dat het Rijk in de Nota Ruimte “Nationale Landschappen” heeft opgenomen. In Nederland zijn in totaal 20 gebieden aangewezen als Nationaal Landschap. Nationale Landschappen zijn gebieden met (inter)nationaal zeldzame of unieke kenmerkende landschapskwaliteiten en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. In de Nota Ruimte is de globale begrenzing van de nationale landschappen aangegeven. Eén van de aangewezen gebieden betreft het Nationale landschap Noordoost-Twente. Het beleid is er binnen deze gebieden op gericht om de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten te behouden, duurzaam te beheren en waar mogelijk te versterken. Het beleid ten aanzien van de Nationale Landschappen is met name gericht op landschappelijke kwaliteiten. Het onderhavige plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Ootmarsum. De aanwijzing als Nationaal Landschap biedt derhalve geen concrete uitgangsputen voor het onderhavige projectbesluit. Naast de status van Nationaal landschap heeft Noordoost-Twente een Belvedère- status. Noordoost-Twente vormt een cultuurlandschap van nationale betekenis en behoort tot het esdorpen- en kampontginningslandschap. Het beleid is gericht op de instandhouding en de ontwikkeling van de cultuurhistorische identiteit. Ook de Belvedère-status biedt geen concrete uitgangspunten voor het onderhavige projectbesluit.

2.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie Overijssel
De door Provinciale Staten van Overijssel op 1 juli 2009 vastgestelde Omgevingsvisie Overijssel geeft de hoofdlijnen van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling voor de lange termijn aan voor Overijssel, zoals de provincie deze nastreeft. Een van de opgaven voor de Omgevingvisie is het ontwikkelen en beschermen van de groene kwaliteiten en het cultureel erfgoed. De waarden van cultureel erfgoed vormen een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van stad en land. Eigenheid en herkenbaarheid van regio’s, steden en dorpen bepalen mede het welzijn van de inwoners van de provincie. Ten aanzien van wonen gaat de Omgevingsvisie uit van verschillende woonwensen. Het verschil in woonwensen zal eerder toenemen dan afnemen. Het aanbod van woonmilieus moet daarop reageren met een breed spectrum aan mogelijkheden. Overijssel kenmerkt zich door een palet van steden en dorpen met een eigen karakteristieke opbouw, met eigen gebiedskenmerken en inbedding in het landschap. De provincie heeft de ambitie om het palet aan woon-, werken mixmilieus verder te verbreden. Deze ambitie zal worden gerealiseerd door onder andere door eerst de mogelijkheden voor herstructureren/ transformeren en inbreiden van bestaande woon-/werkmilieus (bedrijventerreinen, wijken, erven) ten volle te benutten voordat kan worden overgegaan tot uitbreiden. De nieuwbouw van de woning aan de Denekamperstraat 41a past binnen het provinciale beleid.

2.3 Gemeentelijk Beleid

Masterplan (toekomstvisie Ootmarsum)
‘Ootmarsum Ontwikkelt 2006-2020, Toekomstvisie voor de toeristische hoofdstad van het oosten’, is een ambitieuze, dynamische en integrale visie op de toekomst van Ootmarsum. ‘Ootmarsum Ontwikkelt’ geeft een integrale toekomstvisie voor het historisch centrum van Ootmarsum en het omliggende (woon)gebied. In deze door de gemeenteraad op 3 juli 2007 vastgestelde toekomstvisie is het behoud van de identiteit van Ootmarsum het belangrijkste uitgangspunt. Het komt erop aan die te koesteren en te versterken. Dat betekent dus zorgvuldig en verantwoord omgaan met de keuzemogelijkheden die voor handen zijn. Gestreefd wordt om Ootmarsum in kwalitatief opzicht verder te ontwikkelen als toeristisch centrum van het oosten. Tegelijkertijd dient de leefbaarheid in stand te blijven en waar mogelijk worden verbeterd. Dat is de centrale missie van deze toekomstvisie. De belangrijkste ambities hebben betrekking op economisch/toeristisch, sociaal en ruimtelijk vlak. Met betrekking tot het sociaal vlak is één van de ambities om voldoende woningen en voorzieningen voor jongeren en ouderen te realiseren. Op het ruimtelijk vlak worden geen ambities genoemd die in relatie staan tot het voorliggende initiatief.
Woonvisie
Op 8 september 2009 heeft de gemeenteraad de ‘Woonvisie 2009 - 2020, Dinkelland: het Twentse Wonen’ vastgesteld. Volgens de visie is Dinkelland in 2020 een aantrekkelijke agrarisch-toeristische gemeente met drie verzorgingskernen: Denekamp, Ootmarsum, Weerselo en zes woonkernen. Alle kernen hebben een diversiteit aan groene woonmilieus. In de visie is ondermeer het nieuwbouwprogramma (kwantitatief) voor de periode 2009 - 2020 uitgewerkt. Voor Ootmarsum staan gedurende deze periode 245 nieuwbouwwoningen gepland. De grootste toename in het aantal huishoudens zal plaatsvinden tot 2015. De gemeente stelt zich dan ook ten doel om het grootste deel van het woningbouwprogramma voor 2015 te realiseren. De realisatie van een woning aan de Denekamperstraat is niet in strijd met de Woonvisie.
Welstandsnota
Het gemeentelijk welstandsbeleid is vastgelegd in de Welstandsnota gemeente Dinkelland (mei 2004). De welstandsnota bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstandsaspecten getoetst zullen worden. Het legt voor bepaalde gebieden beoordelingskader vast. Dit is opgesteld vanuit een visie op de toekomst van het gebied en vanuit een beeld van aanwezige waarden. Er worden criteria benoemd die ertoe moeten bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. Afhankelijk van de waarde van het gebied en de ambitie van de gemeente kan het kader meer of minder streng zijn.
De gemeente Dinkelland onderscheidt drie niveaus van welstandstoezicht:
• BASIS niveau van welstand;
• PLUS niveau van welstand;
• BIJZONDER niveau van welstand.
Het plangebied ligt binnen het welstandsgebied Historische linten. Op dit gebied is het plus niveau van welstand van toepassing. Voor de historische linten in Ootmarsum gelden aparte gebiedsgerichte criteria over de rooilijn, zijdelingse afstand, oriëntatie, bouwmassa, bouwhoogte, kapvorm, kaprichting, gevelopbouw, gevelindeling, plasticiteit, materiaalgebruik, materiaalkleur en detaillering. Het bouwplan zal aan deze criteria moeten voldoen.
Naast de specifieke gebiedsgerichte criteria zijn bij de beoordeling van een bouwwerk ook algemene criteria van kracht. Deze richten zich op de zeggingskracht en het vakmanschap van het architectonisch ontwerp en zijn terug te voeren op universele kwaliteitsprincipes. De algemene criteria liggen ten grondslag aan elke planbeoordeling. In bijzondere situaties, wanneer de gebiedsgerichte en de objectgerichte criteria (sneltoetscriteria) ontoereikend zijn, kan het nodig zijn expliciet terug te grijpen op de algemene criteria. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een bouwplan afwijkt van de bestaande of toekomstige omgeving maar door bijzondere schoonheid wél aan redelijke eisen van welstand voldoet. De welstandscommissie kan burgemeester en wethouders in zo'n geval gemotiveerd en schriftelijk adviseren af te wijken van de gebiedsgerichte en sneltoetscriteria. In praktijk betekent dit dat het betreffende plan alleen op grond van de algemene criteria wordt beoordeeld en dat de bijzondere schoonheid van het plan met deze criteria overtuigend kan worden aangetoond. Daarnaast gelden er voor de historische linten in Ootmarsum gebiedsgerichte sneltoetscriteria. Deze gelden aanvullend op de algemene sneltoetscriteria. Bij strijdigheid prevaleren deze gebiedsgerichte sneltoetscriteria boven de algemene sneltoetscriteria. Het bouwplan is voorgelegd aan Welstandscommissie Het Oversticht. De welstandscommissie heeft het plan op 22 januari 2010 voorlopig goedgekeurd.

3 Omgevingsaspecten

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmering en/of voorwaarden voortkomen voor dit bestemmingsplan. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de omgevingsaspecten beschreven.

3.1 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
Voor wat betreft de gebiedsbescherming gaat het om de bescherming van gebieden die zijn aangewezen als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en/of om gebieden die zijn aangewezen als Natura 2000-gebied. Het plangebied ligt niet binnen de EHS. Rondom Ootmarsum liggen wel veel gebieden die aangewezen als onderdeel van de EHS. De dichtst bij het plangebied gelegen onderdelen van de EHS zijn voornamelijk beheersgebieden en liggen op een afstand van 500 meter of meer. De dichtst bij het plangebied gelegen Natura 2000-gebieden zijn Springendal en Achter de Voort, Agelerbeek & Voltherbroek.
Deze liggen op een afstand van respectievelijk 1,6 kilometer en 2,2 kilometer van het plangebied. Iets verder van het plangebied, op een afstand van zo’n 7 kilometer liggen de Natura 2000-gebieden Bergvennen & Brecklenkampse en Lemselermaten.
Het onderhavige perceel is thans braakliggend. Op het perceel wordt een woning gerealiseerd. Gezien de aard van het project, het huidig gebruik en de afstand tot de EHS en Natura 2000-gebieden is er geen invloed op de gebiedsbescherming. Het plan wordt op dit punt uitvoerbaar geacht.
Soortenbescherming
De soortenbescherming vindt primair plaats via de Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen er geen beschermde planten en dieren (en hun
verblijfsplaatsen), die in de wet zijn aangewezen, verstoord worden. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst soorten zijn deze voorwaarden zeer streng. Het plangebied is momenteel braakliggend. Het gebied ligt in een bebouwingslint aan een doorgaande weg. Hierdoor leent het gebied zich niet voor een habitat die geschikt is voor beschermde dieren- en plantensoorten. Doordat er geen activiteiten plaatsvinden die een grote kans hebben op het verstoren van soorten en gezien de beperkte schaal van onderhavig plan zal er geen negatieve invloed op (beschermde) soorten optreden. Bij uitvoering van de werkzaamheden bestaat altijd het risico dat eventuele broedende vogels verstoord worden. Vanuit de Flora- en faunawet is verstoring van broedende vogels verboden, en hiervoor kan ook geen ontheffing worden verkregen. Door de werkzaamheden buiten het broedseizoen te starten, wordt overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen. Bij start van de werkzaamheden in het broedseizoen zou eerst door een gekwalificeerd persoon vastgesteld moeten worden dat er geen nesten in het hierdoor verstoorde gedeelte van het plangebied aanwezig zijn.

3.2 Archeologie

Op grond van het Verdrag van Malta en de daaruit vloeiende Wet op de archeologische Monumentenzorg, dient te worden gekeken naar de archeologische waarden in het plangebied. Volgens de Omgevingsvisie Overijssel ligt het plangebied niet binnen archeologisch gebied. Wel heeft het plangebied volgens de Archeologsiche verwachtingskaart behorende bij de omgevingsvisie een hoge verwachtingswaarde. De gemeenteraad van Dinkelland heeft in de vergadering van 27 mei 2008 de nota “Archeologiebeleid gemeente Dinkelland” vastgesteld. Op basis van een voor de gemeente opgestelde Archeologische verwachtings- en advieskaart zijn de te nemen beslissingen in een integraal kader geplaatst. Aan de op het kaartmateriaal vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Het plangebied valt op basis van de Archeologische verwachtings- en advieskaart binnen 'historische kern'. De archeologische verwachtingswaarde is hoog voor archeologische resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd, die in verband staan met bewoning in een historische kern.
Bij plangebieden gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt voor plangebieden groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm een onderzoeksplicht. Het gaat hier om een woning met een oppervlakte van 153,2 m2. Bij nadere bestudering van de kadastrale minuut uit 1829 blijkt dat er in en rond het plangebied geen bebouwing aanwezig was. Daarmee is het ook niet waarschijnlijk dat er voor de opnamedatum van deze kaart ook al bebouwing aanwezig is geweest en komt de archeologische verwachting te vervallen.In overleg met de regioarcheoloog van ’t Oversticht is daarom besloten om geen archeologisch onderzoek te doen. De verwachting dat er resten gevonden zullen worden is zeer gering.

3.3 Waterhuishouding / Watertoets

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte
watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
De initiatiefnemer heeft het waterschap Regge en Dinkel geinformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de
waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Regge en Dinkel geeft een positief wateradvies.

3.4 Bodem

Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening. Binnen het plangebied is op 03-10-2008 verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.
In het bovengrondmengmonster is een lichte verhoging van lood, zink en PAK 10 ten opzichte van de streefwaarde aangetroffen. In de ondergrond is een lichte verhoging PCB's ten opzichte van de streefwaarde aangetroffen. In het grondwatermonster zijn licht verhoogde concentraties van cadmium, nikkel, lood, barium, xylenen en 1,2-Dichoorethenen aangetroffen. Er is geen asbest aan de oppervlakte en in de boringen is ook geen asbest aangetroffen.
Indien er geen direct contact met het grondwater mogelijk is, zijn er uit milieuhygiensche overwegingen in relatie tot de bodemkwaliteit, geen belemmeringen ten aanzien van de beoogde gebruiksmogelijkheden. Er kunnen beperkingen gelden indien er tijdens de bouw van bronnering gebruik wordt gemaakt. Verder zijn er geen milieuhygiensche bezwaren tegen het voorgenomen bouwplan aangetoond. Op grond van niet direct humaan contact met het grondwater (verhoogd koperzink) is er geen gevaar te verwachten. Mocht de functie van de locatie in de toekomst veranderen, dan kan wel aanvullend onderzoek nodig zijn.

3.5 Geluid

In het kader van geluid is de Wet geluidhinder van toepassing. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. Vanuit deze wet gelden voorwaarden ten aanzien van wegverkeers-, spoorweg-, en industrielawaai. In het kader van de voorgenomen activiteit is wegverkeerslawaai van belang. Op grond van de Wet geluidhinder hebben alle wegen een geluidszone, tenzij er sprake is van een woonerf, een 30-km/uur-gebied of een gemeentelijke geluidsniveaukaart waaruit blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabijgelegen rijstrook 48 dB of minder bedraagt. De 48 dB is de voorkeursgrenswaarde voor het wegverkeerslawaai.
De gemeente heeft een geluidsniveaukaart waarop de 48 dB-zones staan aangegeven. Daar waar binnen deze zone nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen
worden toegestaan, die binnen de genoemde zone worden gebouwd, zal akoestisch onderzoek aan moeten tonen dat aan de voorkeursgrenswaarde (48 dB) kan worden voldaan, dan wel dat vooraf een hogere waarde is of kan worden verkregen.
Het plan voorziet in de bouw van 1 woning. Er worden derhalve geluidsgevoelige opjecten opgericht. Het plangebied ligt binnen een 48 dBzone. Er is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek is gebleken dat de woning een geluidsbelasting zal gaan ondervinden vanwege het wegenverkeerslawaai) afkomstig van de Denekamperstraat (N349). Deze geluidsbelasting is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidsbelasting bedraagt ten hoogste 54 dB voor de nieuwbouwwoning. Het verlenen van een ontheffing voor een hogere grenswaarde is mogelijk.
Omdat overschrijding plaatsvindt, is in het akoestisch rapport naar de mogelijkheid en effectiviteit van verschillende maatregelen gekeken. Het is mogelijk om de geluidsbelasting met enkele decibellen te reduceren door toepassing van een stiller wegdektype. De kosten hiervoor zijn echter hoog en de wegbeheerder zal over het algemeen niet instemmen voor de aanpak van een klein wegdeel omdat dit onderhoudstechnisch en bij de gladheidbestrijding tot problemen leidt. Overdrachtsmaatregelen (geluidschermen, wallen) zijn uit stedenbouwkundig oogpunt niet gewenst en de kosten zijn onevenredig hoog. De maatregelen die voor de woning getroffen dienen te worden om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen, ontmoeten overwegende bezwaren van stedebouwkundige, landschappelijke of financiële aard. Het verlenen van een ontheffing voor een hogere grenswaarde is mogelijk. Op verzoek van de initiatiefnemer heeft de gemeente een hogere
grenswaarde vastgesteld. De binnenwaarde, waaraan bij het realiseren van de nieuwe woning zal moeten worden voldaan, bedraagt 33 dB. In het rapport worden eisen gesteld aan de ventilatie, het type beglazing en de kierdichting.

3.6 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft het aspect luchtkwaliteit. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
• er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde en;
• een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt of;
• een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Onderhavig plan behelst de bouw van 1 woning. Ten opzichte van de huidige situatie neemt het aantal woningen met één woning toe. Het aantal verkeersbewegingen zal daardoor slechts gering toenemen. Deze hoeveelheid zal niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Er zijn in de gemeente Dinkelland geen problemen bekend met betrekking tot luchtkwaliteit. Het projectbesluit wordt op dit punt uitvoerbaar geacht.

3.7 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico’s bloot te stellen. In de directe omgeving liggen geen risicovolle inrichtingen of buisleidingen die een belemmering vormen voor het plangebied. Ook vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Op het gebied van Externe Veiligheid zijn er dan ook geen belemmeringen te verwachten.

3.8 Milieuzonering

Het milieubeleid en de daarop gebaseerde regelgeving spelen een belangrijke rol bij het ruimtelijk ordeningsbeleid. Beide beleidsterreinen richten zich op de bescherming van de kwaliteit van de (leef)omgeving. In ruimtelijke plannen wordt de situering van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) ten opzichte van elkaar (milieuzonering) geregeld. In de toelichting bij een projectbesluit dient aangegeven te worden op welke wijze aan dat beleid gestalte wordt gegeven.
Om wederzijdse belemmeringen te voorkomen is een goede ruimtelijke zonering tussen milieugevoelige (zoals woningen) en milieuhinderlijke functies (zoals bedrijven) noodzakelijk. Voor deze zonering kan gebruik worden gemaakt van de bedrijvenlijst van de VNG2). Hierin zijn milieuhinderlijke activiteiten onderverdeeld in een zestal categorieën, waarbij categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste is. In de nabije omgeving van de Denekamperstraat 41a zijn geen bedrijven die voor wederzijdse belemmering kunnen zorgen.

4 Planbeschrijving

4.1 Ruimtelijke En Functionele Aspecten

Door middel van voorliggend projectbesluit wordt de realisatie van 1 woning op het thans braakliggende perceel aan de Denekamperstraat 41a te Ootmarsum mogelijk gemaakt. Het plan behelst de realisatie van een vrijstaande woning met aangebouwd bijgebouw en een carport van 30 m2. Het projectbesluit zal het bouwplan mogelijk maken, waarbij zoveel mogelijk aansluiting zal worden gezocht bij de bestaande structuur van Ootmarsum. Door het realiseren van een woning op het braakliggende perceel wordt de opening in de lintbebouwing opgevuld. Op de verbeelding is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de woning moet worden gebouwd. In de bestemmingsregels wordt de maatvoering van gebouwen en bouwwerken nader bepaald.

5 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de maatschappelijke
en de economische uitvoerbaarheid.

5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Op de voorbereiding van een projectbesluit is de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Tijdens het ter inzage liggen van het ontwerp-projectbesluit kan een belanghebbende zijn/haar zienswijze kenbaar maken. Het plan zal tevens worden opgestuurd naar de overlegpartners (de provincie Overijssel, de VROM-Inspectie en het Waterschap).
Het ontwerp projectbesluit heeft, conform het bepaalde in artikel 3.11 Wro vanaf 27 augustus 2010 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Ingevolge artikel 46 lid 4 van de Woningwet heeft de ontwerpbouwvergunning gelijktijdig ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingekomen.

5.2 Economische Uitvoerbaarheid

De kosten van uitvoering van het bouwplan zullen geheel voor rekening van de aanvrager komen. Hiervoor is geen nader onderzoek nodig. Met de aanvrager wordt een exploitatieovereenkomst gesloten. Dit is een voorwaarde voor het verlenen van de bouwvergunning en het afronden van de procedure inzake het projectbesluit. De kosten voor het volgen van de procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer / aanvrager worden doorberekend.

6 Procedure

Om het bouwplan tot uitvoering te brengen dient de gemeente in te stemmen met een projectbesluit. Deze procedure kan in de volgende stappen uiteengezet worden:
  • Opstellen van een ontwerp-projectbesluit, voorzien van een ruimtelijke onderbouwing
  • Het voornemen van het college van B&W tot het nemen van een projectbesluit. Dit wordt op de gebruikelijke wijze tezamen met de ruimtelijke onderbouwing gedurende een periode van 6 weken.
  • Gelijktijdig met de plaatsing van de kennisgeving wordt het projectbesluit, vergezeld van een ruimtelijke onderbouwing, toegezonden aan rijksdiensten, provincie, waterschappen alsmede aan andere besturen die belang hebben bij het besluit.
  • Belanghebbenden kunnen mondeling of schriftelijke zienswijzen indienen omtrent het voornemen van het college van B&W.
  • Voorafgaand aan de terinzagelegging wordt het voornemen van B&W op een voor de gemeente gebruikelijke wijze gepubliceerd. Tevens wordt de kennisgeving in de Staatscourant gepubliceerd en voorts langs elektronische weg verzonden
  • Binnen 12 weken, na afloop van de termijn van terinzagelegging omtrent een voorgenomen projectbesluit, besluit het college van B&W of, mede afhankelijk van eventueel ingekomen zienswijzen, daadwerkelijk uitvoering gegeven wordt aan het voorgenomen besluit.
  • Indien een belanghebbende het niet eens is met het door B&W genomen besluit, kan hij een verzoek om voorlopige voorziening indienen of beroep instellen bij de rechtbank.
  • Mocht de belanghebbende het niet eens zijn met de uitspraak van de rechtbank dan kan hij in hoger beroep gaan bij de Raad van State.
Indien geen zienswijzen, bezwaar of beroep worden ingediend zal de termijn circa 26 weken bedragen.