Projectbesluit Kloostertuin te Ootmarsum
Projectbesluit - Gemeente Dinkelland
Vastgesteld op 29-06-2010 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het Projectbesluit Kloostertuin te Ootmarsum van de gemeente Dinkelland;
1.2 projectbesluit:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1774.OOTPBKLOOSTERTUIN-0401 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 verbeelding
de kaart behorende bij het projectbesluit Kloostertuin te Ootmarsum met kaartnummer NL.IMRO.1774.OOTPBKLOOSTERTUIN-0401;
1.4 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.5 besluitgebied
het geometrisch bepaalde plangebied waar het projectbesluit betrekking op heeft;
1.6 besluitvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.7 besluitsubvlak
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.8 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.9 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.10 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.11 mortuarium
een plaats waar het lichaam van een overledene gedurende enkele dagen kan worden bewaard en/of opgebaard tot aan de begrafenis of crematie. Een aula met ontvangstruimte ten behoeve van condoleance behoort hier tevens toe.
1.12 peil
- a. voor bouwwerken op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang vermeerderd met 0,30 m;
- b. voor bouwwerken op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: het gemiddeld waterpeil ter plaatse;
- d. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: het hoogste punt van het aansluitende afgewerkte bouwperceel (incidentele verhogingen niet meegerekend).
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
Hoofdstuk 2 Besluitvlakken
Artikel 3 Mortuarium
3.1 Gebruiksregels
De voor Mortuarium aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een mortuarium met aula;
- b. verblijfsgebied.
en daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op de in 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming Mortuarium worden gebouwd onder voorwaarden dat:
- a. de bouwhoogte van gebouwen maximaal 4 meter mag bedragen;
- b. de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 2 meter bedragen.
Artikel 4 Park
4.1 Gebruiksregels
De voor Park aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. fiets- en voetpaden;
- c. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, met uitzondering van parkeerplaatsen;
- d. waterbergingsvoorzieningen;
- e. nutsvoozieningen
- f. speelvoorzieningen;
- g. religieuze voorzieningen (Mariakapelletje).
en daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en voorzieningen.
Ter plaatse van het besluitsubvlak "parkeerplaats" zijn de gronden tevens bestemd voor parkeervoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op de in 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming Park worden gebouwd onder voorwaarden dat:
- a. de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 3 meter mag bedragen.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de bouw- en/of bestemmingsgrenzen is niet van toepassing met betrekking tot:
- a. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen, voorzover zij de grens van de weg niet overschrijden;
- b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden voor ventilatiekanalen en schoorstenen, voorzover de overschrijding van de naar de weg gekeerde bouwgrens niet meer dan 20 cm bedraagt en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
- c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, bloemenkozijnen, balkons, galerijen en luifels, voorzover de overschrijding van de naar de weg gekeerde bouwgrens niet meer dan 50 cm bedraagt en zij niet lager zijn aangebracht dan:
- 1. 4,20 m boven een rijbaan of boven een strook ter breedte van 1,50 m langs een rijbaan;
- 2. 2,20 m boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de onder nummer 1 genoemde strook;
- d. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voorzover dezen de bouwgrens met niet meer dan 1m overschrijden;
- e. goten, ondergrondse afvoerleidingen en inrichtingen voor de verzameling van water en rioolstoffen.
Artikel 7 Algemene Ontheffingsregels
7.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen, in uitzonderlijke gevallen, gemotiveerd ontheffing verlenen van de regels van het plan voor:
- a. het overschrijden van de bouwregels inzake de goothoogte, de bouwhoogte en de (vloer)oppervlakte van gebouwen, met niet meer dan 10%;
- b. het overschrijden van de bouwregels inzake de bouwhoogte en de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 10%;
- c. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens of een bouwgrens, te veranderen of te overschrijden, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk is of dat de aanpassing vanuit stedenbouwkundig oogpunt wenselijk is, en waarbij de grenzen met niet meer dan 3 m worden overschreden.
7.2 Procedureregels
Bij de voorbereiding van een besluit tot het verlenen van ontheffing of op grond van het bepaalde in de regels van dit plan is de navolgende voorbereidingsprocedure van toepassing:
- a. voorafgaand aan de terinzagelegging maken burgemeester en wethouders het voornemen om ontheffing te verlenen in een huis-aan-huisblad dat in de gemeente wordt verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze bekend;
- b. het ontheffingsverzoek, alsmede het ontwerpbesluit en de daarop betrekking hebbende stukken liggen gedurende twee weken voor een ieder ter inzage;
- c. de bekendmaking houdt de mededeling in dat een ieder schriftelijk of mondeling zijn zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren kan brengen bij burgemeester en wethouders gedurende de termijn van terinzagelegging;
- d. indien tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, wordt het besluit omtrent het verlenen van ontheffing met redenen omkleed;
- e. burgemeester en wethouders stellen de indiener(s) van een zienswijze in kennis van hun besluit.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het projectbesluit aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
8.2 Ontheffing
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 8.1 met maximaal 10%.
8.3 Uitzondering op overgangsrecht bouwwerken
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunningen in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
8.4 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het Projectbesluit Kloostertuin te Ootmarsum.
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dinkelland d.d. 29 juni 2010.
de secretaris, de burgemeester,
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
De aanleiding voor het opstellen van deze ruimtelijke onderbouwing ligt in het voornemen van de KWP Gebiedsontwikkelaars in opdracht van de gemeente Dinkelland om de Kloostertuin aan de Oostwal in Ootmarsum her in te richten. De herinrichting van de Kloostertuin is niet in overeenstemming met de voorschriften van het vigerende bestemmingsplan. Medewerking aan het initiatief is mogelijk door het nemen van een projectbesluit ex artikel 3.10 van de Wro.
Om het projectbesluit te kunnen nemen, dient aangetoond te worden dat dit uit ruimtelijk oogpunt verantwoord is. Deze verantwoording vindt plaats middels het opstellen en voorleggen van een ruimtelijke onderbouwing. Voorafgaand aan en ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing dienen een aantal milieuplanologische onderzoeken te worden uitgevoerd.
Doelstelling van de ruimtelijke onderbouwing is het kunnen maken van een integrale afweging, waaruit zal blijken of de voorgenomen ontwikkeling ter plaatse van het plangebied binnen de wettelijke kaders kan plaatsvinden en daarmee voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Procedure
Het nemen van een projectbesluit maakt het mogelijk dat een project, dat in strijd is met het vigerende bestemmingsplan, toch verwezenlijkt wordt. Een projectbesluit wordt genomen door de gemeenteraad, maar kan na delegatie, ook door burgemeester en wethouders genomen worden.
Het projectbesluit loopt vooruit op een nieuw bestemmingsplan. Wanneer een projectbesluit voor een bepaalde activiteit is genomen komt het vigerende bestemmingsplan geheel te vervallen voor de gronden waarop dit besluit van toepassing is. Eventuele vergunningaanvragen dienen aan het projectbesluit te worden getoetst.
Een projectbesluit kan tegelijkertijd met het verlenen van een bouwvergunning verleend worden. Hierbij dient enkel een ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de procedure opgesteld te worden. In onderhavige situatie is nog geen sprake van een concreet bouwplan en betreft het grotendeels een functieverandering in plaats van bouwwerkzaamheden. Hierdoor dient het projectbesluit naast de ruimtelijke onderbouwing, tevens gepaard te gaan met een verbeelding en bijbehorende regels waaraan het toekomstig gebruik en bouwplannen getoetst moeten worden.
Ten behoeve van het op te stellen projectbesluit dient onderhavige ontwikkeling getoetst te worden aan de eisen van een goede ruimtelijke onderbouwing als bedoeld in artikel 5.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), waarin zijn neergelegd:
- de in het projectbesluit gemaakte keuze van bestemmingen;
- de gevolgen voor de waterhuishouding;
- uitkomsten van onderzoek, overleg en inspraak;
- uitkomsten van onderzoek omtrent relevante feiten en af te wegen belangen;
- de uitvoerbaarheid van het projectbesluit;
- de gevolgen voor aanwezige of te verwachten archeologische monumenten;
- overige waarden van gronden;
- de relatie met aangrenzend gebied;
- verantwoording milieukwaliteitseisen.
1.3 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de huidige situatie van het plangebied en de vigerende planologische situatie. In hoofdstuk 3 wordt de voorgenomen ontwikkeling toegelicht, waarna in hoofdstuk 4 aandacht wordt geschonken aan het beleid van de verschillende overheidsniveaus. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op enventuele milieuplanologische belemmeringen in het plangebied. In hoofdstuk 6 wordt de economische uitvoerbaarheid, of het plan financieel haalbar wordt geacht, beschreven. Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de wettelijke procedure van het projectbesluit.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie Plangebied
2.1 Ligging Plangebied
Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Ootmarsum, sectie C, nummers 514, 515, 516, 2636 en 2635 en ligt aan de noordoostzijde van het centrum van Ootmarsum. Het gebied wordt omsloten door de Oostwal aan de westzijde, de Cellenkampstraat aan de noordzijde, de Smithuisstraat aan de oostzijde en de achtertuinen van een aantal woningen aan de Kloosterhof aan de zuidzijde.
De bebouwing rond het plangebied bestaat voornamelijk uit woningen en achtertuinen daarvan, dit met uitzondering van de bebouwing langs de Oostwal, deze bestaat uit het oude klooster Maria ad Fontes. Onderstaand wordt de ligging van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 2.1: weergave plangebied
In het plangebied is geen bebouwing meer aanwezig. Het grootste gedeelte van het plangebied bestaat uit grasvelden omgeven door heggen, bomen of hekwerken. De bebouwing in het gebied bestond uit oude kippenschuurtjes, welke niet meer als zodanig in gebruik waren. Deze zijn ten behoeve van de herontwikkeling reeds verwijderd.
Afbeelding 2.2: Foto's plangebied
2.2 Vigerende Planologische Situatie
De huidige planologische situatie ter plaatse van het plangebied is vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan “Ootmarsum, herziening 1978-1”, welke op 27 maart 1979 is vastgesteld door de gemeenteraad en door Gedeputeerde Staten op 3 juni 1980 is goedgekeurd.
Op grond van het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen “Groene ruimte” en "woningbouw EO woondoeleinden: wonen in twee bouwlagen". Op basis van de bestemming "Groene Ruimte" is het betreffende perceel aangewezen voor onbebouwde grond in de vorm van weiland, boomgaard, groenvoorzieningen, moestuin, speelterreinen, tuin of erf alsmede voetpaden. De gronden met de bestemming "woningbouw EO" zijn bestemd voor wonen met bijbehorende voorzieningen.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling ter plaatse van het plangebied op grond van de vigerende bestemming niet mogelijk is.
Afbeelding 2.3: Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan
Hoofdstuk 3 Toekomstige Situatie Plangebied
KWP is voornemens om middels een projectbesluit de bestemming van het plangebied zodanig te wijzigen dat realisatie van een mortuarium en parkeergelegenheid mogelijk is. Van een concreet bouwplan is thans nog geen sprake. De bouwvergunning voor het mortuarium wordt na het projectbesluit verleend.
De onderstaande afbeelding geeft een impressie weer van het plangebied in de toekomstige situatie.
Afbeelding 3.1: Toekomstige situatie
In de Toekomstvisie Ootmarsum van de gemeente Dinkelland wordt aangegeven dat het zuidelijke deel van de Kloostertuin in beeld is om in de toekomst (deels) te worden ingericht als (half)- ondergrondse parkeerruimte en/of parkeerruimte tussen de groenvoorzieningen. Bij onderhavig project is gekozen voor het aanleggen van parkeerplaatsentussen de groenvoorzieningen. Men is voornemens om twee delen van het plangebied als parkeerplaats in te richten. In totaal worden daarmee 74 parkeerplaatsen gerealiseerd in het plangebied.
Door de aanleg van parkeerplaatsen in de Kloostertuin wordt invulling gegeven aan de uit het parkeeronderzoek Ootmarsum voortkomende behoefte om ten behoeve van het winkelend publiek meer parkeerplaatsen nabij het centrum te realiseren. Naast het opheffen van een tekort aan parkeerplaatsen voor winkelend publiek in de huidige situatie, ontstaat extra behoefte aan parkeerruimte als gevolg van de herontwikkelingen in en nabij het klooster. Op basis van ruimtelijk-kwalitatieve en maatschappelijke overwegingen wordt een maximaal aantal van 74 parkeerplaatsen in de Kloostertuin als een bovengrens gezien. Indien ten gevolge van de herontwikkeling een grotere parkeervraag ontstaat zal deze niet worden gerealiseerd binnen de Kloostertuin, maar worden opgevangen binnen de onder het klooster geprojecteerde parkeergarage en de voorziene uitbreiding van parkeercapaciteit op de Stadsweide.
Het is mogelijk dat op basis van de wijziging van de bestemming sprake is van een hogere verkeersaantrekkende werking. Op de totale verkeersstromen rondom het plangebied, betreft het hier slechts een marginale toename. Derhalve wordt aangenomen dat geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking.
3.1 Conclusie
Op basis van de in het vorige hoofdstuk geschetste huidige en toekomstige planologische situatie ter plaatse van het plangebied, zijn de verschillen in bebouwings- en gebruiksmogelijkheden vast te stellen. Hiermee is het planologisch toetsingskader inzichtelijk geworden. Geconcludeerd kan worden dat de realisatie van het mortuarium qua bebouwing en gebruik is strijd is met het vigerende bestemmingsplan. Tevens zijn de parkeerplaatsen qua gebruik in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Medewerking aan de realisatie van het voorgenomen plan kan verleend worden middels het verlenen van een projectbesluit.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
Een goede ruimtelijke onderbouwing dient zijn grondslag te vinden in een (ruimtelijk) document waaruit een goede ruimtelijke onderbouwing blijkt. Dat kan zijn een structuurschets, een structuurvisie, een structuurplan, een (voor)ontwerpbestemmingsplan of een ander relevant beleidsdocument dat aansluiting vindt bij het voorgenomen plan. De onderbouwing kan ook gebaseerd zijn op een vastgestelde beleidsnota met ruimtelijke relevantie.
4.1 Rijksbeleid
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijke beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn.
In de Nota Ruimte zijn alleen uitspraken opgenomen die een specifiek nationaal ruimtelijk belang dienen of die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. Er is specifieke aandacht voor een goede waarborging en ontwikkeling van de kwaliteit van typerende/bijzondere natuurgebieden en landschappen.
Provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor een voldoende en tijdige beschikbaarheid van ruimte voor wonen en werken en de daarbij behorende voorzieningen, groen, water, recreatie, sport en infrastructuur. Het aanbod aan ruimte moet ook kwalitatief aansluiten bij de vraag.
In de Nota Ruimte heeft het kabinet Noordoost-Twente aangewezen als Nationaal Landschap. Onder het motto 'Behoud door ontwikkeling' geldt voor deze gebieden dat ze hun bijzondere natuurlijke en ecologische kwaliteiten behouden of versterken door zich in sociaaleconomisch opzicht verder te ontwikkelen. Dit heeft de provincie Overijssel, de gemeenten Dinkelland, Losser, Oldenzaal en Tubbergen en waterschap Regge en Dinkel aangespoord een bestuursakkoord te sluiten. Door afstemming van beleid (bijvoorbeeld inzake reconstructie en de Europese Kaderrichtlijn Water) en koppeling van investeringen, willen ze het rendement daarvan vergroten. Dit sluit aan bij de provinciale wens om Overijssel als 'tuin van Nederland' te profileren. (bron: Toekomstvisie Ootmarsum van de Gemeente Dinkelland).
4.2 Provinciaal Beleid
De provincie richt zich in de Omgevingsvisie onder andere op het verbeteren/realiseren van Ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt daarbinnen gedefinieerd als:
Ruimtelijke kwaliteit realiseren we door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.
Door deze benadering:
- bevordert Overijssel een weloverwogen locatiekeuze, vormgeving en inrichting van nieuwe initiatieven;
- wordt beoogd dat ontwikkelingen en projecten in een tijdsperspectief worden geplaatst en ook in de verdere toekomst nog een functie kunnen vervullen, en
- dient de bestaande en hoog gewaardeerde verscheidenheid in Overijssel te worden versterkt om zo de belevingswaarde te vergroten.
Binnen de ontwikkelingsperspectieven voor het stedelijk gebied wordt in de Omgevingsvisie aangegeven dat er binnen historische kernen en binnensteden ruimte gevonden dient te worden voor een multifunctioneel milieu met aandacht voor verschillende soorten voorzieningen, waaronder culturele. Daarbij dient tevens aandacht besteedt te worden aan versterking van de eigen identiteit gebaseerd op het historisch karakter, erfgoed en monumenten.
Binnensteden en dorpskernen met karakter en aantrekkingskracht zijn belangrijk voor woonomgeving, toeristisch-recreatieve ontwikkeling en als vestigingsfactor. Net als bij het landschap dreigen verschillen tussen dorpen en steden te vervlakken of te verdwijnen. De inzet van de provincie is om deze nivellering te stoppen en de diversiteit aan steden en kernen te behouden. Door op deze manier de identiteit van steden en dorpen te versterken, kunnen ze zich beter als merk profileren.
4.3 Gemeentelijk Beleid
In deze paragraaf wordt ingegaan op de in dit kader ruimtelijk relevante gemeentelijke beleidsstukken. Het ruimtelijk beleid van de gemeente Dinkelland voor onder meer het plangebied, wordt verwoord in de Toekomstvisie Ootmarsum van de gemeente Dinkelland. De Toekomstvisie bestaat uit de onderdelen A, B en C. Onderdeel A behandelt het algemene ruimtelijke beleid van de gemeente Dinkelland. In deel B worden vervolgens een aantal locaties benoemd en nader uitgewerkt, waarbij beschreven wordt hoe, in dit geval de Kloostertuin, zich in de toekomst zou moeten ontwikkelen. Ten slotte wordt in deel C een stedenbouwkundig kader en beeldkwaliteitscriteria weergegeven, waaraan op te stellen plannen voor het gebied dienen te voldoen. Onderstaand volgt een samenvatting van de drie hierboven benoemde onderdelen, waarbij de voor het plangebied relevante onderdelen uit de Toekomstvisie Ootmarsum overgenomen zijn.
Onderdeel A
De ruimtelijke samenhang en karakteristiek wordt beschermd door de aanwijzing van het centrum als 'beschermd stadsgezicht', de kloostertuin is echter net buiten het beschermde stadsgezicht gelegen. Er bestaat daarnaast een gentlemen's agreement tussen het College van Burgemeester en Wethouders van de voormalige gemeente Ootmarsum en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, om de laatste te betrekken bij de invulling van Kloostertuin en ontwikkelingen, grenzend aan de Oost- en Westwal.
Beleidsuitgangspunten die van invloed zijn op de herinrichting van de kloostertuin zijn:
- Het onderhoud en de aankleding van de openbare ruimte verbeteren;
- Inspelen op kansen voor aanvullend archeologisch onderzoek;
- Het archeologisch bodemarchief behouden en waar mogelijk meer zichtbaar maken;
- De groenstructuur in en rond de stad verbeteren;
- Groen de stad in halen door hernieuwing van de natuurlijke band tussen binnenstad en omstreken;
- Water zichtbaar maken en meer ruimte geven (o.a. actualisering van en aanleg ontbrekende delen uit plan Lint Molenbeek);
- Studie naar terugbrengen deel oude gracht;
- Integraal beleid ontwikkelen voor een verhoging van (het beheer van) de openbare ruimte.
Onderdeel B
In de Toekomstvisie Ootmarsum deel B van de gemeente Dinkelland wordt het volgende beschreven ten aanzien van de ontwikkelingsrichting van de Kloostertuin:
De Stichting Kloostertuin pleit voor behoud en herstel van de kloostertuin in oude glorie. We gaan hier uit van het bestuurlijke uitgangspunt om het terrein niet te bebouwen met woningen. We laten ons vooral leiden door de wens om met deze groene ruimte nabij het centrum tevens zoveel mogelijk een waardevolle bijdrage aan de beleving van Ootmarsum te laten leveren.
Wel is de huidige kloostertuin aan een kwalitatieve verbetering toe. Op deze laatste open groene ruimte aan de rand van het oorspronkelijke centrum zou een deel van de oorspronkelijke grachten terug gebracht kunnen worden. Ook zou een nieuw mortuarium, met bijbehorende bovengrondse parkeerplaatsen, op deze oorspronkelijke plek van bezinning ingepast kunnen worden. Maar niet alleen aandacht voor het voorbije leven, ook voor het huidige actieve leven zou aandacht kunnen zijn in de vorm van kinderspeelplekken en dergelijke. En dat alles in een hoogwaardig ingerichte parkachtige omgeving in een soort Parijse uitstraling. De nieuwe functie van het kloostergebouw kan verkeer aantrekken en noodzaken tot de aanleg van extra parkeerplaatsen, al dan niet in de directe omgeving van het gebouw. Deze locatie biedt een goede mogelijkheid om een grote parkeergelegenheid in de directe nabijheid van de binnenstad te realiseren en een verder autoluw of –vrij centrum te bereiken. De parkeervoorziening zou geen afbreuk moeten doen aan het groene karakter van de locatie, zodat de voorkeur uitgaat naar parkeren in het groen of geheel ondergronds (bij onderhavig project is gekozen voor het aanleggen van parkeerplaatsen in het groen). De herbestemming van de kloostertuin kan niet los gezien worden van de ontwikkelingen in het kloostergebouw en elders in de stad. Deze functiewijziging van het kloostergebouw behoeft mogelijk een aanpassing van het bestemmingsplan.
Onderdeel C
In onderdeel C van de Toekomstvisie Ootmarsum zijn voor negen locaties (waaronder de Kloostertuin) een stedenbouwkundig kader en beeldkwaliteitscriteria opgesteld.
Programma
De voorgenomen realisatie van parkeerplaatsen en voor het overige gedeelte een parklandschap past binnen de gestelde kaders uit de Toekomstvisie Ootmarsum.
Stedenbouwkundige randvoorwaarden
- versterken relatie (visueel-ruimtelijk) tussen klooster en kloostertuin;
- parkeren in de kloostertuin hoofdzakelijk op het zuidelijk deel in combinatie met groene inpassing ervan;
- zeer beperkte bebouwingsmogelijkheid in de kloostertuin, bijvoorbeeld een mortuarium of kiosk.
Beeldkwaliteitscriteria
In de vormgeving van de openbare ruimte speelt het behoud van de openheid een grote rol. In de Toekomstvisie Ootmarsum wordt het belang van het behoud van de bestaande haag benadrukt (vanuit het oogpunt van openheid en transparantie is in overeenstemming met omwonenden en de Stichting behoud Kloostertuin gekozen voor het verwijderen van deze haag). De verdere invulling kan eventueel deels (zuidelijk tuindeel) bestaan uit parkeerterrein, omkaderd door hagen. Ook kan worden bezien of de gracht of de herinnering daaraan als historisch element kan worden teruggebracht.
4.4 Conclusie
Zoals uit de voorgenomen plannen (hoofdstuk 3) en het gemeentelijk beleid blijkt heeft er in belangrijke mate afstemming plaats gevonden over de invulling van de Kloostertuin. De voorgenomen ontwikkeling geeft op deze wijze invulling aan de kaders die door rijk, provincie en gemeente zijn gesteld. Enerzijds behoudt men de waardevolle open groene ruimte aan de rand van het centrum en anderzijds worden oplossingen gevonden voor de vraag naar parkeerplaatsen. Daarnaast zorgt herinrichting van de kloostertuin voor ontwikkeling van een parkachtige omgeving, waarmee het gebied een toegankelijke functie krijgt.
Hoofdstuk 5 Milieuplanologische Onderzoeken
Doelstelling van de ruimtelijke onderbouwing is het kunnen maken van een integrale afweging, waaruit zal blijken of de voorgenomen ontwikkeling ter plaatse van het plangebied binnen de wettelijke kaders kan plaatsvinden.
Ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing zijn de volgende omgevingsaspecten behandeld.
- Bodem;
- Akoestisch onderzoek;
- Watertoets;
- Luchtkwaliteit;
- Flora en fauna;
- Archeologie;
- Externe veiligheid.
5.1 Bodem
Bij het opstellen, wijzigen en het verlenen van ontheffing van een bestemmingsplan dan wel het nemen van een projectbesluit dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hier inzicht in te verkrijgen dient bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Doelstelling van het bodemonderzoek is het vastleggen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem van de onderzoekslocatie.
De mate waarin het milieukundig bodemonderzoek in dit kader moet plaatsvinden, kan van situatie tot situatie verschillen. Veelal betreft het een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740, waarin een vooronderzoek wordt gevolgd door een verkennend onderzoek. Uitgangspunt is dat minimaal een historisch vooronderzoek moet worden verricht conform de NEN 5725. Indien sprake is van een verdachte locatie, moet het vooronderzoek worden aangevuld met een verkennend onderzoek conform de NEN 5740.
Uit vooronderzoek is gebleken dat het terrein van de kloostertuin in maart 2007 reeds is onderzocht door Krusemilieu. Onderstaand worden de resultaten van dit vooronderzoek weergegeven.
Historische gegevens
Bij voorgaande bodemonderzoeken (d.d. maart 2007) heeft een archiefonderzoek plaatsgevonden bij de gemeente Dinkelland, waarbij de volgende informatie is verzameld:
- De Oostwal was een oude verdedigingslinie met binnengracht en buitengracht;
- De onderzoekslocatie heeft al jaren de huidige bestemming;
- Voor 1850 stond op de locatie een woonhuis;
- Rond 1850 gingen er kloosterzusters wonen. Het pand werd diverse keren uitgebreid;
- In 1936 was het oude klooster onbewoonbaar geworden en is het gesloopt;
- In 1938 is het nieuwe klooster klaar in de huidige vorm. Ter plaatse van de toren zijn 17 heipalen gebruikt, daar deze is geplaatst ter plaatse van de voormalige binnengracht. De buitengracht is ook gedempt. Deze liep door de kloostertuin. De breedte van de grachten is te zien aan de bestrating op de kruising Keerweer/Oostwal/Radboudstraat;
- De kloostertuin is nooit bebouwd geweest. Deze was altijd in gebruik als siertuin, moestuin en boomgaard. Wel hebben er kippenhokken gestaan;
- Voor zover bekend is er op het terrein nooit sprake geweest van ondergrondse opslag in tanks van chemicaliën of brandstoffen. Voordat overgegaan is op gasgestookte CV, is er altijd kolen gestookt;
- Het terrein is voor zover bekend nooit gebruikt voor werkzaamheden of (bedrijfs)activiteiten, die verontreinigend kunnen zijn;
- Er is een onderzoek gedaan naar wallen en grachten.
Beschikbare onderzoeksgegevens
Op de locatie zijn is in het verleden het volgende bodemonderzoek uitgevoerd:
- Rapport verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en NEN 5707, Locatie: Kloostertuin hoek Oostwal / Cellenkampstraat te Ootmarsum, Kruse Milieu BV, projectcode: 06041016, d.d. maart 2007.
Uit dit onderzoek, uitgevoerd in opdracht van de gemeente Dinkelland in het kader van de geplande verkoop en herontwikkeling, zijn de volgende conclusies getrokken:
In de bovengrond zijn zeer lichte verontreinigingen met koper, kwik, lood, zink en PAK aangetoond. De ondergrond is plaatselijk zeer licht verontreinigd met koper. Zintuiglijk zijn in de grond geen asbestverdachte materialen waargenomen. In het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetoond.
Conclusie
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen herontwikkeling van het terrein, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstig gebruik.
Uit het vooronderzoek is verder niet gebleken dat op de onderzoekslocatie of in de directe omgeving ervan, in het verleden voorzieningen aanwezig zijn geweest of activiteiten hebben plaatsgevonden, die de milieuhygiënische kwaliteit van de vaste bodem en/of het ondiepe grondwater nadelig kunnen hebben beïnvloed.
De gemeente Dinkelland stemt in met de conclusies uit het uitgevoerde bodemonderzoek met daarbij het aanvullende advies dat vrijkomende grond hergebruikt moet worden op eigen terrein. Indien grond verwerkt wordt op een andere locatie, dient de grond gekeurd te worden conform AP-04 (Besluit bodemkwaliteit).
5.2 Akoestiek
Ten aanzien van het aspect "akoestieK" zijn bij de herinrichting van het plangebied twee aspecten van belang:"
- 1. de geluiduitstraling en indirecte hinder van het te realiseren mortuarium;
- 2. de geluidbelasting van de verkeersaantrekkende werking van de parkeerplaatsen ten behoeve van het winkelend publiek.
Ad. 1 Mortuarium
Voor het te ontwikkelen plan is een akoestische inventarisatie uitgevoerd naar de geluidbelasting op omliggende woningen. Het te ontwikkelen plan betreft de realisatie van een mortuarium, het herstellen van de kloostertuin en het realiseren van een tweetal parkeerplaatsen.
Geluiduitstraling mortuarium
Aangenomen mag worden dat het plan, de kloostertuin en het mortuarium, geen relevante geluiduitstraling heeft. Het mortuarium zal enkele malen per week, in de dagperiode, in gebruik zijn waarbij van de twee parkeerplaatsen gebruik gemaakt wordt. De geluiduitstraling vanwege parkeerbewegingen op de parkeerterreinen zal zeer beperkt zijn gezien het geringe gebruik van het mortuarium en is derhalve verder buiten beschouwing gelaten.
Indirecte hinder
De mate van hinder, veroorzaakt door de verkeersbewegingen van en naar de inrichting (indirecte hinder), dient beschouwd te worden met in achtneming van de “Circulaire beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening Wet milieubeheer” uit 1996. Hierbij wordt een richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde aangehouden, te weten 50, 45 en 40 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
De indirecte hinder wordt veroorzaakt door verkeer dat ten behoeve van het mortuarium op de openbare weg rijdt. De verkeersbewegingen van en naar de parkeergelegenheid van het plan vinden deels plaats via de Cellenkampstraat en deels via Smithuisstraat. De parkeerplaats aan de Cellenkampstraat heeft 26 parkeerplaatsen, de parkeerplaats aan de Smithuisstraat heeft 48 parkeerplaatsen.
Ter bepaling van de geluidbelasting op omliggende woningen ten gevolge van indirecte hinder zijn een tweetal indicatieve ('worst case') berekeningen uitgevoerd. Hierbij is als uitgangspunt aangehouden dat een woning zich op minimaal 5 meter afstand van de rijroute bevindt. Het gebruik van de parkeerplaatsen is 100% en alle vervoersbewegingen gaan langs het beoordelingspunt.
Op basis van de indicatieve berekeningen kan gesteld worden dat de geluidbelasting gevolge van parkeerbewegingen ten hoogste 50 en 47 dB(A) bedraagt in de dagperiode voor respectievelijk de woningen aan de Smithuisstraat en de Cellenkampstraat. Hiermee wordt voldaan aan hetgeen gesteld in de Circulaire indirecte hinder.
Conclusie
Het milieuaspect geluid, de geluiduitstraling van de inrichting en de indirecte hinder, leveren geen beperkingen voor deze planontwikkeling.
Ad. 2 Verkeersaantrekkende werking parkeerplaatsen
Om de eventuele toename van de geluidbelasting op omliggende woningen door toedoen van de realisatie van de parkeerplaatsen ten behoeve van winkelend publiek te kunnen vast stellen, is door Aveco de Bondt een akoestisch onderzoek opgesteld op basis van verkeerskundige gegevens van de gemeente.
Hieruit komt naar voren dat door de realisatie van de twee parkeerterreinen het verkeer op de Smithuisstraat en de Cellenkampstraat zal toenemen. Door de toename van het verkeer neemt de geluidbelasting op de bestaande woningen toe. Uit het onderzoek blijkt echter dat de geluidbelasting op woningen langs de Smithuisstraat en de Cellenkampstraat slechts met 1 dB toe neemt. Dit betreft een geringe toename.
Conclusie
De geringe toename van de geluidbelasting door de verkeersaantrekkende werking van de parkeerplaatsen is derhalve geen belemmering voor de nieuwbouw van het mortuarium en de te realiseren parkeerterreinen.
5.3 Water
Sinds 1 november 2003 is het wettelijk verplicht om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke ontwikkelingen, wat als gevolg heeft dat in alle ruimtelijke plannen - dat zijn onder andere structuurvisies, bestemmingsplannen, beheersverordeningen en projectbesluiten op grond van de Wro - een zogeheten waterparagraaf moet zijn opgenomen. In de waterparagraaf moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheerssysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.
Waterparagraaf In de kloostertuin wordt op twee locaties een parkeerterrein aangelegd alsmede een mortuarium. Ten behoeve van de watertoets is een oppervlakte aangehouden van 2.200 m2. Hierbinnen dient een bui van 40 mm te worden geborgen, resulterend in een volume van totaal 88 m3.
Bij grotere uitbreiding van verhard oppervlak (>500 m2) waarbij de bestemming van een gebied gewijzigd wordt stelt het waterschap Regge en Dinkel via de watertoets eisen aan de berging van hemelwater. Concreet is de eis dat voor het totaal aan verhard oppervlak binnen de nieuwe ontwikkeling er 40 mm berging binnen het plangebied gerealiseerd dient te worden.
Ootmarsum bevindt zich in een gebied met een gecompliceerde opbouw van de ondergrond. Op korte afstanden kunnen grote verschillen voorkomen. Op basis van de beschikbare gegevens kan geen exacte inschatting van de grondwaterstand worden gegeven. Aangenomen mag worden dat de grondwaterstand binnen de onderzoekslocatie sterk reageert op neerslag en derhalve snelle schommelingen kent. Gedurende de winterperiode zal een hogere grondwaterstand voorkomen. In een aantal situaties komt het grondwater tot maaiveld (huidige maaiveld). De ten tijde van het veldonderzoek gemeten grondwaterstand wordt verondersteld hoog te zijn. Dit vanwege de natte periode waarin de meting plaatsvond en het winterseizoen.
Aanvullende maatregelen
Door het maaiveld te verhogen en deze slim in te richten, met zeer lokale drainage, kan aan de ontwateringseisen worden voldaan. Door deze inrichting behoort infiltratie tot de mogelijkheden. Deze infiltratie vindt het best plaats via de fundering van het parkeerterrein. Vanwege de matige doorlatendheid dient er rekening mee gehouden te worden dat de infiltratie traag kan verlopen.
Aanbevelingen
In de volgende fase dient een nauwkeurig ontwerp te worden gemaakt met daarin de maximale en minimale maaiveldhoogten ter plaatse van de kritische locaties, de ligging van de drainage, het debiet wat vrijkomt en een ontwerp van de nieuwe verharding met funderingslaag.
Conclusie
Als conclusie komt naar voren dat er geen beleidsmatige belemmeringen zijn bij de herinrichting. Vanuit technisch perspectief zijn diverse maatregelen mogelijk om bijvoorbeeld de droogleggingseis van de parkeergelegenheid te garanderen, waaronder ophoging van het maaiveld, een getrapte parkeerplaats en lokale drainage.
Over deze analyse heeft uitvoerig overleg plaatsgevonden met het Waterschap Regge en Dinkel, waarbij in het overleg van 10 februari 2010 is afgesproken dat naast bovenstaande waterparagraaf ten behoeve van de daadwerkelijke realisatie van de plannen een waterstructuurvisie wordt opgesteld waarin nader wordt ingegaan op de te nemen maatregelen in relatie tot de omgeving.
5.4 Luchtkwaliteit
De luchtkwaliteitseisen zijn vastgelegd in de Wet luchtkwaliteit (Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2). Wanneer kan worden aangetoond dat aan één of een combinatie van voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het nemen van een projectbesluit. Deze voorwaarden zijn:
- 1. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
- 2. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- 3. een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie van fijn stof en stikstofdioxide;
- 4. een project is genoemd of past binnen het NSL of een regionaal programma van maatregelen.
Besluiten en Regelingen welke gekoppeld zijn aan de Wet luchtkwaliteit zijn ondermeer de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
Per 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Hiermee is een zogenaamde interim periode afgelopen waarin toetsing aan scherpere normen moest plaatsvinden. Met de nieuwe normen wordt een toename van 1,2 microgram per kuub voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes als niet relevant bestempeld.
Onderstaand is berekend hoeveel extra voertuigen nog aanvaardbaar zijn in het kader van een goede luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat een toename van ongeveer 650 voertuigen gemiddeld per dag als gevolg van van het plan nog aan de wetgeving voldoet. Aangezien het niet aannemelijk is dat de realisatie van 74 parkeerplaatsen zal leiden tot een toename van meer dan 650 voertuigen gemiddeld per dag, kan worden geconcludeerd dat het plan voldoet aan de Wet luchtkwaliteit. Afbeelding 5.1: Uitkomsten berekening NIMB-tool
Conclusie
Gelet op het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling van 74 parkeerplaatsen in het plangebied niet in betekenende mate (zoals gesteld in het BNIBM) zal bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse.
5.5 Flora & Fauna
In verband met de voorgenomen ontwikkeling is getoetst of de ruimtelijke ingreep nadelige gevolgen heeft voor beschermde/bedreigde planten- en diersoorten of leefgebieden.
De nationale natuurbeschermingswetten beogen een waarborg te scheppen voor een zorgvuldige afweging tussen het belang van natuurbescherming en andere belangen in het geheel van ruimtelijk beleid. De nationale regelgeving in dit verband is vastgelegd in de Flora- en faunawet (bescherming van soorten) en de Natuurbeschermingswet (bescherming van gebieden). In deze wetten zijn eveneens de E.G. Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen verankerd.
In het geval van nadelige effecten zal een ontheffing ingevolge artikel 75 van de Flora- en faunawet of een vergunning zoals bedoeld in artikel 16 of 19d van de Natuurbeschermingswet benodigd zijn, waardoor veelal compenserende en mitigerende maatregelen aan de orde zijn.
Door Aveco de Bondt is op 23 november 2009 (R-AVM/232) een quickscan flora en fauna uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het onderzoek is opgenomen in de bijlage.
Op alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten, ongeacht of deze beschermd of vrijgesteld zijn of als een ontheffing is verkregen, is de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht gebied een ieder om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Handelingen met nadelige gevolgen moeten zoveel mogelijk achterwege gelaten worden of er moeten maatregelen worden getroffen om nadelige gevolgen te voorkomen of beperken.
Op basis van de uitgevoerde quickscan flora en fauna wordt geconcludeerd dat er beschermde soorten voorkomen op de onderzoekslocatie. Derhalve dienen maatregelen te worden getroffen, zodat niet in strijd wordt gehandeld met de bepalingen in de Flora- en faunawet.
Omdat geen significant nadelige effecten op speciale beschermingszones te verwachten zijn, is de Natuurbeschermingswet niet van toepassing. Dit aangezien het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied op circa 1,5 km afstand is gelegen en gelet op deze afstand er geen significante gevolgen te verwachten zijn. Het plangebied ligt niet in of nabij de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Hierdoor zijn geen beperkingen aan de orde.
Op basis van gegevens uit geraadpleegde bronnen en de uitgevoerde veldinventarisatie zijn een aantal soortgroepen van belang voor de onderzoekslocatie. Onderstaand zijn de betreffende soortgroepen toegelicht.
Vaatplanten
Op de locatie komen een aantal algemene wilde plantensoorten voor. De betreffende soorten zijn niet beschermd en staan niet vermeld op de Rode Lijst.
Kostmossen
De aangetroffen soorten zijn algemeen voorkomend en staan niet vermeld op de Rode Lijst.
Broedvogels
De te slopen opstallen, dichte begroeiingen, bomen en hagen zijn geschikt als broedplaats voor een aantal algemene vogelsoorten. Van jaarrond beschermde nesten is geen sprake.
Vogels, en voornamelijk de nesten en de directe omgeving, zijn volgens de Flora- en faunawet streng beschermd, waardoor de voorgenomen werkzaamheden kunnen leiden tot het overtreden van artikel 11 (verstoren van vaste rust- en verblijfsplaatsen).
Zoogdieren
Op de locatie zijn kenmerken van de aanwezigheid van het Konijn aangetroffen. Kenmerken van verblijfsplaatsen van overige zoogdieren, waaronder vleermuizen, zijn niet aangetroffen.
Overige soorten
Sporen of kenmerken van andere beschermde of rode-lijstsoorten zijn niet waargenomen en worden niet verwacht op de locatie.
Maatregelen en ontheffing
Broedvogels
Het verstoren van broedende vogels is op grond van artikel 11 verboden, hiervoor kan geen ontheffing worden verkregen. Hierdoor zullen bij ruimtelijke ingrepen maatregelen aan de orde zijn, waardoor wordt voorkomen dat in strijd met deze bepaling wordt gehandeld.
Door het treffen van maatregelen is het opzettelijk verontrusten van vogels (artikel 10) niet aan de orde.
Het kappen/snoeien van dichte begroeiingen, bomen en hagen en de sloop van opstallen dienen altijd buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd. Als broedseizoen wordt over het algemeen de periode van half maart tot half juli aangehouden, echter in de Flora- en faunawet wordt deze periode niet genoemd. Broedende vogels buiten deze periode vallen ook onder de bescherming van artikel 11. Opgemerkt wordt dat vooral de algemeen voorkomende Houtduif veel langer kan broeden dan de aangegeven periode.
Overige soorten
Voor het Konijn gelden algemene vrijstellingsregels bij ruimtelijke ontwikkeling, beheer, inrichting, of schadebestrijding, waardoor maatregelen of een ontheffing voor deze soort niet nodig zijn.
Overige beschermde of bedreigde soorten zijn niet aangetroffen en worden niet verwacht.
Ten aanzien van deze soorten zijn geen specifieke maatregelen of een ontheffing benodigd.
5.6 Archeologie
Het Europese Verdrag van Valletta uit 1992, ook wel het Verdrag van Malta genoemd, regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd.
Via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) is het verdrag na jaren van voorbereiding in september 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in de situatie (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde “veroorzakerprincipe”. Dit principe houdt in dat degene die een ingreep pleegt waarbij archeologische resten worden verstoord, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of waar een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Om de haalbaarheid van de realisatie van de beoogde ontwikkeling aan te kunnen tonen is inzicht nodig in de archeologische waarde van het plangebied. Hiertoe is de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) geraadpleegd.
In opdracht van Aveco de Bondt heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau op 9 oktober 2009 een bureauonderzoek uitgevoerd in verband met de geplande herontwikkeling van 2 plangebieden in en ten noordoosten van de oude stadskern van Ootmarsum. Binnen dit projectbesluit wordt alleen het bureauonderzoek aangaande de Kloostertuin behandeld. Doel van het bureauonderzoek is om een gespecificeerde archeologische verwachting op te stellen voor het plangebied. Op basis daarvan en van de voorgenomen bodemingrepen is vervolgens een advies met betrekking tot vervolgonderzoek geformuleerd.
In plangebied Kloostertuin dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van restanten van de voormalige vestingwerken uit de Late Middeleeuwen (de buitengracht) en resten van infrastructuur (wegen en dijken). De geplande parkeerplaats en het mortuarium in het zuiden van het plangebied vallen grotendeels samen met deze resten. In het uiterste noorden van het plangebied worden resten van een boerderij uit de Middeleeuwen en/of vroege Nieuwe tijd verwacht. Op basis van de landschappelijke ligging van dit deel van het plangebied, op de rand van een hoge rug met een plaggendek, zijn eventueel ook archeologische resten uit oudere perioden aanwezig.
In plangebied Kloostertuin worden archeologische resten van de vestingwerken (buitengracht) en infrastructuur verwacht in het gebied waar een parkeerplaats en een mortuarium aangelegd worden. Om de exacte aard en conservering van de archeologische resten vast te stellen wordt een proefsleuvenonderzoek in het zuidelijke deel van het plangebied aanbevolen. Wanneer bodemingrepen in het noordelijke deel van het plangebied beperkt blijven tot ophogen en grondwerkzaamheden ondieper dan 50 cm –Mv kan archeologisch vervolgonderzoek achterwege blijven. Wanneer sprake is van bodemingrepen dieper dan 50 cm –Mv wordt een verkennend onderzoek aanbevolen. Gedacht kan worden aan een uitbreiding van het proefsleuvenonderzoek in het zuidelijke deel van het plangebied of, indien dit vanwege begroeiing niet mogelijk is, een karterend booronderzoek.
Aanbeveling
Op basis van de conclusies en aanbevelingen uit het uitgevoerde archeologisch bureauonderzoek is door de regionaal archeoloog een programma van eisen opgesteld voor archeologische begeleiding tijdens de grondwerkzaamheden. Indien hieraan voldaan wordt kan worden afgezien van archeologisch vervolgonderzoek.
5.7 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen.
De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat er nabij kwetsbare (o.a. woningen, scholen) en beperkt kwetsbare (o.a. kantoren en hotels) bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Het instrument dat hiervoor gebruikt wordt is het bestemmingsplan. Bij het mogelijk maken van kwetsbare functies middels ondermeer een projectbesluit, dient derhalve te worden voldaan aan de criteria van goede ruimtelijke ordening. Het creëren van een veilige leefomgeving is één van deze criteria.
Op onderstaande uitsnede van de risicokaart van Overijssel (het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid sluit aan bij de provinciale risicokaart) is te zien of zich inrichtingen in de omgeving van het plangebied bevinden die mogelijk een risico kunnen vormen voor de leefomgeving.
Afbeelding 5.1: Uitsnede risicokaart Provincie Overijssel
Op basis van de risicokaart Provincie Overijssel kan worden geconcludeerd dat in de omgeving van het plangebied geen inrichtingen aanwezig zijn die ervoor zorgen dat de externe veiligheid in het geding komt. Tevens is het plangebied niet gelegen in de nabijheid van een aangewezen "route gevaarlijke stoffen". Dit aspect levert dan ook geen belemmering op om de voorgenomen ontwikkeling te realiseren.
5.8 Conclusie
Voordat medewerking aan een planologische procedure verleend kan worden, moet worden aangetoond dat wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening. Voor onderhavig plan zijn daarvoor verschillende milieuplanologische onderzoeken uitgevoerd en voor andere aspecten is onderbouwd dat waarom geen verder onderzoek noodzakelijk wordt geacht.
Uit de verrichte onderzoeken en verschillende onderbouwingen kan worden geconcludeerd dat onderhavig project voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en dat er geen milieuplanologische belemmeringen aanwezig zijn.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een projectbesluit dient op grond van artikel 5.1.3 lid f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
De voorgenomen ontwikkeling is een gezamenlijk initiatief van de gemeente Dinkelland en KWP Gebiedsontwikkelaars. Tussen beide partijen is een exploitatieovereenkomst gesloten waarin de kosten en opbrengsten van de voorgenomen ontwikkeling vastgelegd zijn.
Op grond van de exploitatieovereenkomst, een anterieure overeenkomst in de zin van de Grondexploitatiewet, blijkt dat het plan voor de gemeente economisch uitvoerbaar is. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
In kader van vooroverleg over het project met belanghebbenden en betrokken instanties hebben er op verschillende momenten (informatie) bijeenkomsten plaatsgevonden met de omwonenden, stadsraad en belanghebbende verenigingen en stichtingen, waaronder de stichting kloostertuin en begrafenisvereniging:
- 8 april 2009: bijeenkomst met stadsraad, omwonenden en belanghebbende verenigingen en stichtingen;
- 28 april 2009: bijeenkomst met omwonenden;
- 29 april 2009: bijeenkomst met stadsraad en stichting kloostertuin;
- 10 november 2009: bijeenkomst met begrafenisvereniging;
- 8 december 2009: bijeenkomst met stichting kloostertuin en omwonenden;
- 10 februari 2010: algemene bijeenkomst voor Ootmarsum.
Daarnaast hebben er op verschillende momenten bilaterale overleggen plaatsgevonden tussen gemeente, ontwikkelaar en betrokkenen.
Voor de formele procedure doorloopt het projectbesluit de procedure als bedoeld in afdeling 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is hierop van toepassing. De resultaten van de terinzagelegging van het ontwerpprojectbesluit worden niet toegevoegd aan dit hoofdstuk. Deze resultaten zullen worden samengevoegd in een separate notitie. Dit maakt onderdeel uit van het collegevoorstel en -besluit omtrent de vaststelling.
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Akoestische Berekening Mortuarium
Bijlage 2 Akoestische berekening mortuarium
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Parkeerplaatsen
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek parkeerplaatsen
Bijlage 4 Watertoets
Bijlage 5 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 5 Quickscan Flora en fauna
Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 6 Archeologisch onderzoek