KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.2 Milieuzonering
4.3 Geluid
4.4 Bodem
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Water
4.8 Ecologie
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
4.10 Verkeer / Parkeren
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
5.2 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
7.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Watertoets Grotestraat 8, Rossum

Grotestraat 8 Rossum

Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 12-07-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan "Grotestraat 8 Rossum" met identificatienummer NL.IMRO.1774.ROSBPGROTESTRAAT8-VG01 van de gemeente Dinkelland.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan-huis-verbonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan particulieren, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aan-huis-verbonden bedrijf

het uitoefenen van kleinschalige bedrijvigheid dat door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 achtererfgebied

erf aan de achterkant en aan de niet naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bed and breakfast

het bieden van, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.10 bestaand

legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.11 bestaand bouwwerk

een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de bouwwerken die niet legaal gebouwd zijn;

1.12 bestaand gebouw

een gebouw dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de gebouwen die niet legaal gebouwd zijn;

1.13 bestaand gebruik

het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling(en) van dat plan;

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is tevens bouwkundig ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is tevens functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw;

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.18 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder, zolder en vliering;

1.20 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 carport

staanplaats, stalling voor een motorvoertuig onder een vrijstaand dak of afdak aan het huis;

1.25 dak

iedere vorm van bovenbeëindiging van een gebouw;

1.26 erf

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van de hoofdgebouw;

1.27 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomaat;

1.28 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.30 hoofdverblijf

het adres/de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene, waarbij betrokkene moet zijn ingeschreven in de Gemeente Basisadministratie Persoonsgegevens op dat adres en/of betrokkene het adres heeft opgegeven bij de Belastingdienst als hoofdadres en/of uit de feitelijke omstandigheden blijkt dat het adres als hoofdverblijf moet worden aangemerkt;

1.31 huishouden

een zelfstandig dan wel samenwonend persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals keuken, sanitaire voorzieningen en entree. Bedrijfsmatige kamerverhuur en bijzondere woonvormen wordt daaronder niet begrepen;

1.32 kap

een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.33 kelder

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij 'bebouwing in geaccidenteerd terrein' gelegen beneden peil;

1.34 mantelzorg

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.35 meetverschil

een door feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

1.36 overkapping

een bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.37 parkeren

een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen;

1.38 peil

Onder het peil wordt verstaan:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;

1.39 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.40 prostitutiebedrijf

een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in geburik voor het daar uitoefenen van prostitutie;

1.41 sexinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij ook bedrijfsmatige was, seksuele handelingen wordt verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.42 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.43 voorgevelrooilijn

de begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevels van het hoofdgebouw zijn georiënteerd, of, voor zover op de kaart een voorgevelrooilijn is aangeduid, de op de kaart aangeduide voorgevelrooilijn, alsmede het verlengde daarvan;

1.44 wonen

het gehuisvest zijn in een woning;

1.45 woning

een complex van ruimten in een gebouw uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.46 wooneenheid

een tot bewoning bestemd gebouw of onderdeel van een gebouw dat, vanuit bouwtechnisch oogpunt gezien, blijvend is bestemd voor permanente bewoning, voldoet aan alle criteria die van toepassing zijn op woningen, behalve aan het hebben van een keuken en/of een toilet en/of een douche, waarbij de aan de wooneenheid ontbrekende voorzieningen wel als gemeenschappelijke voorzieningen ter compensatie moeten zijn gelegen in hetzelfde gebouw.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens

De afstand tussen de zijdelingse perceelgrenzen en het punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  2. c. speelvoorzieningen;
  3. d. wegen en paden;
  4. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. f. openbare nutsvoorzieningen;
  6. g. groenvoorzieningen;
  7. h. parkeervoorzieningen;
  8. i. tuinen, erven en terreinen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
  2. b. de stalling en/of opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  3. c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutiebedrijf;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
  5. e. het gebruik van een woning voor bedrijfsmatige kamerverhuur.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Afwijken maatvoering

7.2 Erker woning

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen het bouwvlak in die zin dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door erkers, luifels, balkons en ingangspartijen, met dien verstande dat:

  1. a. de overschrijding ten hoogste 1,5 meter mag bedragen;
  2. b. de breedte maximaal 2/3 deel van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw mag bedragen en de breedte van hoekerkers maximaal 50%. Deze bouwdelen dienen minimaal 0,50 m uit de zijgevel te zijn gesitueerd, met uitzondering van hoekerkers;
  3. c. indien bestaande gevelopeningen dit noodzakelijk maken en dit uit architectonisch oogpunt noodzakelijk is, de breedte maximaal 3/4 deel van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw mag bedragen en de breedte van hoekerkers maximaal 2/3. De bouwdelen dienen minimaal 0,50 m uit de zijgevel te zijn gesitueerd, met uitzondering van hoekerkers;
  4. d. de bouwhoogte ten hoogste 4 meter mag bedragen of indien de woning of dat woongebouw een hogere verdiepingsvloer bevat maximaal tot 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping van die of dat woongebouw;
  5. e. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2 m mag bedragen. Bij twee aan elkaar gekoppelde erkers bij een dubbel blok die tegelijk worden aangevraagd, is de voorgeschreven afstand van 2 meter tot de zijdelingse perceelgrens niet van toepassing;
  6. f. ten hoogste 1 (hoek)erker per woning met uitzondering van een woning welke op een hoek van twee straten is gelegen waarbij sprake is van twee voorgevelrooilijnen mag voor beide voorgevelrooilijnen een (hoek)erker worden gebouwd van de betreffende gevel.

Artikel 8 Overige Regels

8.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard, blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  4. d. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  5. e. de ruimte tussen bouwwerken.

8.2 anvullende werking archeologiebeleid

Op dit bestemmingsplan is de aanvullende werking van het archeologiebeleid (mei 2008) van de gemeente Dinkelland van toepassing (Raap-rapport).

8.3 Parkeerregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 9.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het 9.1 sub a met maximaal 10%.
  3. c. 9.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 9.2 sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in 9.2 sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. 9.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan: Grotestraat 8 Rossum.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor u ligt het bestemmingsplan ten behoeve van de ontwikkeling aan de Grotestraat 8 te Rossum. De initiatiefnemer is voornemens om de huidige bedrijfswoning te gebruiken als reguliere woning. Met het initiatief vinden er voornamelijk inpandige werkzaamheden plaats en wordt er een overdekt terras aangelegd.

Voor de planlocatie geldt het bestemmingsplan 'Rossum', vastgesteld door de raad van de gemeente Dinkelland op 18 september 2021. De gronden zijn voorzien van de bestemming 'Maatschappelijk' (artikel 9). De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, met daaraan ondergeschikt wonen, voor zover het de tweede en/of hogere bouwlaag betreft. Wonen op de begane grond van bedrijfsgebouwen is niet toegestaan, waardoor het beoogde plan in strijd met het geldende bestemmingsplan. Daarnaast is het bewonen van de bedrijfswoning uitsluitend toegestaan voor de persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is. Het regulier bewonen van de bedrijfswoning is daarom niet toegestaan.

Om het gebruik als reguliere woning juridisch-planologisch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Ligging

Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van de kern Rossum. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Weerselo, sectie F, perceelnummers 2643 en 2687 met een totale oppervlakte van 1.623 m². In figuur 1.1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven.

Figuur 1.1: globale ligging plangebied (bron: pdok viewer)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in het rood omkaderd in figuur 1.2 weergegeven. In de directe omgeving van het plangebied zijn verschillende functies aanwezig zoals wonen, detailhandel, horeca en bedrijvigheid. De dichtstbijzijnde verbindingsweg (N736) is gelegen op een afstand van circa 110 meter ten oosten van de woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.ROSBPGROTESTRAAT8-VG01_0001.png"

Figuur 1.2: begrenzing van het plangebied (bron: pdok viewer)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Rossum'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van de gemeente Dinkelland vastgesteld op 18 september 2012. In figuur 1.3 wordt een fragment weergegeven van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Rossum' met de planlocatie in het rood omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.ROSBPGROTESTRAAT8-VG01_0002.png"

Figuur 1.3: fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan (bron: ruimtelijke plannen)

De gronden van het plangebied zijn voorzien van de enkelbestemming 'Maatschappelijk'. Er is een bouwvlak toegekend met de functieaanduiding 'bedrijfswoning'. De maximale goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 6 m en 10 m. De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke doeleinden. Wonen is toegestaan voor zover het de tweede en/of hogere bouwlaag betreft. Tevens zijn binnen deze bestemming onder andere wegen en paden, water, groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan.

Daarnaast is het 'Paraplubestemmingsplan kernen gemeente Dinkelland' van toepassing. Met het 'Paraplubestemmingsplan kernen gemeente Dinkelland' zijn tekortkomingen in de regels in een groot aantal bestemmingsplannen hersteld.

Het voornemen om de bestaande bedrijfswoning met praktijkruimte te gebruiken als reguliere woning past niet binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan. Wonen op de begane grond van de bedrijfsgebouwen is niet toegestaan. Daarnaast is het bewonen van de bedrijfswoning uitsluitend toegestaan voor de persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is. Het regulier bewonen van de bedrijfswoning is daarom niet toegestaan. Om het plan juridisch-planologisch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Grotestraat 8 Rossum' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie: NL.IMRO.1774.ROSBPGROTESTRAAT8-VG01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het Plan

2.1 Huidige Situatie

In de huidige situatie is er op het perceel aan de Grotestraat 8 in Rossum een bedrijfswoning aanwezig. Voorheen zat er een fysiotherapie praktijk gevestigd. Echter is deze praktijk reeds verplaatst naar een andere locatie in Rossum. In het pand zit momenteel geen bedrijf meer gevestigd.

De bedrijfswoning is gelegen aan een relatief rustige weg waar een snelheidsregime van 30 km/uur geldt. De weg wordt voornamelijk gebruikt om de woningen die aan deze weg gelegen zijn te bereiken.

In figuur 2.1 staan de plattegronden van de bedrijfswoning met praktijk in de huidige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.ROSBPGROTESTRAAT8-VG01_0003.png"

Figuur 2.1: plattegrond van de bedrijfswoning met praktijk in de huidige situatie (bron: Building Design Architectuur)

2.2 Toekomstige Situatie

In de toekomstige situatie wordt de bestaande bedrijfswoning gebruikt als reguliere woning. De woning wordt inpandig verbouwd waarmee extra slaapkamers gerealiseerd worden. De gevels worden in de nieuwe situatie wit en zwart (zie figuur 2.2). Daarnaast wordt er aan de zuidoostelijke zijde van de woning een overdekt terras aangelegd met een oppervlakte van circa 30 m².

Figuur 2.3 geeft de plattegronden van begane grond, eerste verdieping en tweede verdieping weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.ROSBPGROTESTRAAT8-VG01_0004.png"
Figuur 2.2: gevelaanzichten van de toekomstige situatie (bron: Building Design Architectuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.ROSBPGROTESTRAAT8-VG01_0005.png"
Figuur 2.3: plattegronden van de woning in de toekomstige situatie (bron: Building Design Architectuur)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

De bestemmingswijziging naar “Wonen” heeft gelet op de aard en omvang geen raakvlakken met het nationaal beleid. De NOVI vormt daarmee geen belemmeringen voor het beoogde initiatief. Geconcludeerd kan worden dat het plan in overeenstemming is met de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Het voorliggende plan maakt de functiewijziging van een bestaande bedrijfswoning naar een reguliere woning mogelijk. Er wordt geen extra woning mogelijk gemaakt. Uit jurisprudentie (ABRvS 20 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075) blijkt dat wanneer er enkel sprake is van een functiewijziging er in beginsel geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Daarnaast geldt op grond van de uitspraak op 16 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2921) dat de realisatie van 11 woningen niet wordt aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Gelet op het feit dat het plan geen nieuwe woning mogelijk maakt, kan op grond van uitspraak van de raad van state van 20 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1075) in samenhang gelezen met de uitspraak van 16 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2921) geconcludeerd worden dat in onderhavig plan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt.

Volgens de uitspraak (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921), moet wanneer de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is, gemotiveerd worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. Op voorhand kan worden gesteld dat er vanuit milieutechnische oogpunten geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Hier wordt nader op ingegaan in Hoofdstuk 4 van de voorliggende ruimtelijke onderbouwing. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan achterwege worden gelaten.

Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met zowel het Rijksbeleid als de ladder van duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal Beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.ROSBPGROTESTRAAT8-VG01_0006.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Deze zijn vastgelegd in de regels behorende bij de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel. Hierna worden de beleidskeuzes besproken die voor onderhavige ontwikkeling van belang zijn.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Lid 1: Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:
Het voorliggende plan heeft betrekking op het omzetten van een bestaande bedrijfswoning met praktijkruimte naar een reguliere woning. Daarmee voldoet het plan aan artikel 2.1.3 uit de omgevingsverordening van de provincie Overijssel, aangezien het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied is gelegen en er gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing. Er wordt geen nieuw ruimtebeslag gelegd op de Groene Omgeving. Gesteld kan worden dat er sprake is van een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.ROSBPGROTESTRAAT8-VG01_0007.png"

Figuur 3.2: ontwikkelingsperspectievenkaart (bron: provincie Overijssel)

Volgens de ontwikkelingsperspectievenkaart geldt voor het plangebied het ontwikkelperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houdend met risico's op overstroming of wateroverlast.

Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Het beoogde initiatief maakt de transformatie van een bestaande bedrijfswoning met praktijk naar een reguliere woning mogelijk. Transformatie en herstructurering van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten gebieden in het ontwikkelperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' vitaal en aantrekkelijk houden. Het voorliggende plan sluit aan op dit perspectief.

Gebiedskenmerken
Voor het plangebied gelden de volgende gebiedskenmerken:

  • natuurlijke laag: 'Beekdalen en natte laagtes';
  • laag van het agrarisch cultuurlandschap: 'Essenlandschap'
  • stedelijke laag: 'Woonwijken 1955 - nu'
  • laag van de beleving: 'Donkerte'.

Het plangebied is gelegen binnen de kern Rossum. Hoewel op de omgevingsvisiekaart de natuurlijke laag en de laag van het agrarisch cultuurlandschap zichtbaar zijn, wordt geacht dat door de ligging van het plangebied in stedelijk bebouwd gebied deze gebiedskenmerken niet meer zichtbaar zijn. Een toetsing aan deze lagen wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.

Stedelijke laag
Het plangebied behoort tot het gebiedskenmerk 'Woonwijken 1955 – nu'. In figuur 3.3 is de betreffende kaart weergegeven. Het plangebied is globaal aangegeven middels de rode markering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.ROSBPGROTESTRAAT8-VG01_0008.png"

Figuur 3.3: stedelijke laag 'Woonwijken 1955 - nu' (bron: provincie Overijssel)

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Herstructurering van naoorlogse wijken is een belangrijke opgave voor vitale steden. De wijken van na de oorlog behouden hierbij hun eigen karakter.

Met de transformatie van de bedrijfswoning met praktijk naar een reguliere woning wordt gebruik gemaakt van de bestaande bebouwing. Het karakter van de bebouwing wordt hierdoor nauwelijks veranderd en wordt de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet aangetast. Door het nieuwe gebruik als woning wordt het eventuele vervallen van het gebouw bij leegstand tegen gegaan. De transformatie zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid. Het beoogde initiatief is dan ook in overeenstemming met de ambities van de stedelijke laag.

Laag van beleving
Het plangebied behoort tevens tot het gebiedskenmerk 'Donkerte'. In figuur 3.4 is de betreffende kaart weergegeven. Het plangebied is globaal aangegeven middels de rode markering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.ROSBPGROTESTRAAT8-VG01_0009.png"

Figuur 3.4: laag van beleving 'Donkerte' (bron: provincie Overijssel)

In de laag van de beleving valt het gebied onder 'Donkerte'. Dit houdt in dat er gestuurd wordt op zo weinig mogelijk kunstlicht. De ambitie hierbij is 'de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden'. Met het voorliggende plan veranderd de situatie ten opzichte van de huidige situatie voor wat betreft buitenverlichting niet, waardoor er geen extra lichtbelasting is. Het voorliggende plan is passend binnen de laag van de beleving.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de voorliggende ontwikkeling volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 MijnOmgevingsvisie Dinkelland

De gemeenteraad van de gemeente Dinkelland heeft op 31 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Dinkelland, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Dinkelland en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.

De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:

  • We doen het samen;
  • We geven het goede voorbeeld;
  • We wentelen niet af op volgende generaties;
  • We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.

Toets en conclusie
Rossum is een kleine kern in de gemeente Dinkelland. Eén van de speerpunten is 'leefbare kernen'. Daarin is belangrijk:

  • voldoende voorzieningen;
  • aantrekkelijk wonen;
  • ruimte voor ondernemen;
  • leefbare openbare ruimte.

Voor onderhavig geval is voornamelijk de opgave 'aantrekkelijk wonen' van belang, aangezien het hier gaat om wonen. De gemeente Dinkelland wil dat het aantal en de soort woningen in een kern bij de vraag passen. Inwoners moeten voor hun woning zoveel mogelijk in hun eigen gemeente terecht kunnen. Daarnaast is het van belang dat woningen voor elke doelgroep bereikbaar en toegankelijk zijn. Voor het bouwen van woningen wil de gemeente in principe dat er alleen binnen de grenzen van een kern wordt gebouwd. Daarbij gaat het vaak om plekken die verbeterd moeten worden of plekken waarvan de bestaande functie vervalt. Wanneer blijkt dat er geen plekken zijn om te bouwen, dan wordt gekeken naar bouwmogelijkheden aan de rand van een kern.

Door middel van het omzetten van de bedrijfswoning met praktijkruimte wordt er een reguliere woning toegevoegd binnen de grenzen van de kern Rossum. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de opgaven 'aantrekkelijk wonen'. In de huidige situatie wordt de praktijkruimte niet meer gebruikt door een bedrijf. Door het pand te voorzien van een woonfunctie wordt verpaupering van het pand voorkomen en de leefbaarheid vergroot. Gesteld kan worden dat het plan in overeenstemming is met de omgevingsvisie van de gemeente Dinkelland.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets en conclusie
Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt de transformatie van een bestaande bedrijfswoning met praktijk getransformeerd naar een reguliere woning. Er is geen sprake van een activiteit die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig is. De transformatie van een bestaande bedrijfswoning naar een reguliere woning wordt niet expliciet benoemd in het Besluit milieueffectrapportage, maar de meest logische aansluiting kan worden gemaakt bij: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Er geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht bij:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De in dit kader relevante vraag die eerst beantwoord dient te worden is, of met de transformatie van een bestaande bedrijfswoning naar een reguliere woning op de locatie Grotestraat 8 te Rossum sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (o.a. ABRvS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414) blijkt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Zoals reeds benoemd gaat het voorliggende plan uit van de transformatie van een bestaande bedrijfswoning naar een reguliere woning in de kern Rossum. Qua aard en omvang is er sprake van een kleinschalige ontwikkeling. De verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling neemt niet toe. Met het wegvallen van de praktijk zal het aantal verkeersbewegingen zelfs afnemen. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een nieuwe functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen of een beperking voor andere functies in de directe omgeving. Gelet op het vorenstaande, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r..

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.ROSBPGROTESTRAAT8-VG01_0010.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets en conclusie
Zoals reeds beschreven heeft onderhavig plan betrekking op de transformatie van een bestaande bedrijfswoning met praktijk naar een reguliere woning. Gelet op de verschillende functies in de omgeving zoals wonen, maatschappelijk, detailhandel en horeca kan de planlocatie aangemerkt worden als 'gemengd gebied'. Derhalve mogen de richtafstanden, op het aspect gevaar na, met één afstandstap verminderd worden.

Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
  • past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);

Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie(s) binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.

Voorliggend plan maakt een nieuwe woonfunctie mogelijk. Een woonfunctie is een milieugevoelige functie, waardoor bekeken dient te worden of er ter plaatse van de nieuwe woonfunctie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Om te onderzoeken of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden die vanuit de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' geadviseerd worden.

Direct ten zuiden van de planlocatie is op het perceel Grotestraat 6 detailhandel aanwezig. Voor deze functie geldt de milieucategorie 1 met in een gemengd gebied een richtafstand van 0 m. Aan deze richtafstand wordt voldaan.

Het perceel Grotestraat 4 heeft een horecabestemming. Hier zit 'Café en Partycentrum Hutten' gevestigd. Een partycentrum beschikt over de milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 m in een gemengd gebied. De beoogde woning bevindt zich op een afstand van meer dan 30 m van het partycentrum. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de gestelde richtafstand.

Op een afstand van circa 70 m van de planlocatie bevindt zich de basisschool 'De Kerkwei'. De milieucategorie die voor een basisschool geldt is categorie 2. Aan de richtafstand van 10 m in een gemengd gebied wordt voldaan. Daarnaast zijn er verschillende woningen aanwezig tussen de planlocatie en de basisschool.

Ten noordoosten van de planlocatie is een autobedrijf en een tankstation te vinden. Aan de richtafstand van 10 m in een gemengd gebied voor het autobedrijf met de milieucategorie 2 wordt voldaan. Voor het tankstation geldt een hogere milieucategorie, namelijk de categorie 3.1. In dit geval is de richtafstand voor het aspect gevaar 50 m en mag deze niet met één afstandstap worden verminderd. Echter bedraagt de afstand tot het tankstation meer dan 60 m. Ook aan deze richtafstand wordt voldaan.

Op basis van de richtafstanden van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' kan gesteld worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

Een woning is geen milieubelastende object, waardoor kan worden gesteld dat het woon- en leefklimaat van omwonenden niet zal worden aangetast.

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmeringen zijn voor onderhavige ontwikkeling.

4.3 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets en conclusie

Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • A. in stedelijk gebied:
  • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
  • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • B. in buitenstedelijk gebied:
  • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
  • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

De planlocatie ligt aan de Grotestraat waar een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. Op grond van artikel 74 sub d van de Wet geluidhinder is er langs deze weg geen geluidszone aanwezig. Wel ligt ten oosten van de planlocatie op een afstand van circa 110 m de N736 waar een maximum snelheid van 80 km/uur geldt. De planlocatie ligt binnen de onderzoekszone van deze weg, waardoor formeel gezien een akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Echter is op figuur 4.2 een uitsnede van de gemeentelijke geluidskaart weergegeven en is af te lezen dat de geluidsbelasting op de gevels onder de voorkeursgrenswaarde ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.ROSBPGROTESTRAAT8-VG01_0011.png"

Figuur 4.2: gemeentelijke geluidscontouren (bron: gemeente Dinkelland).

Gelet op het voorgaande kan geconcludeerd worden dat een akoestisch onderzoek naar wegverkeer-lawaai niet noodzakelijk geacht. Er zal sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Railverkeerslawaai
In de nabije omgeving van het plangebied is geen spoorweg gelegen. Een akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk.

Industrielawaai
In de nabije omgeving van het plangebied is geen geluidgezoneerd industrieterrein gelegen. Een akoestisch onderzoek naar industrielawaai wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen zijn voor onderhavig plan.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets en conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de transformatie van een bedrijfswoning met praktijk naar een reguliere woning mogelijk. Als gevolg van de ontwikkeling vinden er geen noemenswaardige bodemingrepen plaats. Met het initiatief wordt er gebruik gemaakt van een bestaand gebouw. Daarnaast wordt is het in de huidige situatie planologisch gezien ook al mogelijk om te wonen in het gebouw. De activiteiten die op de planlocatie hebben plaatsgevonden (fysiotherapie) veroorzaken geen verontreiniging van de bodem. Een bodemonderzoek wordt niet nodig geacht. Daarmee kan geconcludeerd worden dat het aspect bodem geen belemmeringen veroorzaakt voor het beoogde initiatief.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets en conclusie
Het voorliggende plan maakt de transformatie van een bestaande bedrijfswoning met praktijk naar een reguliere woning mogelijk. Zoals hierboven aangeven worden projecten/plannen bij een enkele ontsluitingsweg tot 1500 woningen als niet in betekenende mate aangemerkt. De functiewijziging van een bedrijfswoning naar een reguliere woning overschrijdt het genoemde maximum niet, waardoor geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor onderhavige ontwikkeling.

4.6 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets en conclusie
Aan de hand van de risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 4.2 is een fragment weergegeven van de risicokaart. Het plangebied is globaal weergegeven met een blauwe cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.ROSBPGROTESTRAAT8-VG01_0012.png"

Figuur 4.3: fragment risicokaart Nederland (bron: risicokaart Nederland).

Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied twee mogelijke risicobronnen aanwezig zijn, waarbij de mogelijkheid bestaat dat er gevaarlijke situaties voor het plangebied kunnen ontstaan. Op een afstand van circa 60 m van de planlocatie is een LPG-tankstation gelegen en op circa 1.575 m een buisleiding van Gasunie.

Het LPG-tankstation heeft twee risicocontouren, waarvan één met een straal van 40 meter en de andere 24 meter. De planlocatie ligt buiten de invloedssferen van deze risicobronnen. Geconcludeerd kan worden dat er vanuit deze risicobron geen gevaren kunnen ontstaan voor het plangebied.

De buisleiding staat bekend als een aardgasleiding NEN 3650-leiding. Deze leiding heeft een PR 10-6 contour. Omdat dit plaatsgebonden is en de onderlinge afstand meer dan 1,5 km bedraagt, kan worden geconcludeerd dat er vanuit deze risicobron geen gevaren zullen ontstaan voor het plangebied.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watervisie 2050

Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.

De drie belangrijkste opgaves zijn:

  • de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
  • de waterkwaliteit die onder druk staat:
  • de transitie naar een duurzame ontwikkeling.

De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2028 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.

Totdat het beheerprogramma is uitgewerkt, gelden nog de beleidskaders van rijk en provincie die nader zijn uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 3 november 2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 1. Aan de hand van de locatie van het ruimtelijke plan en een aantal vragen wordt er getoetst of de belangen van het waterschap Vechtstromen worden geraakt. Uit de watertoets blijkt dat het waterschap Vechtstromen geen belang heeft bij de procedure. Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect water geen belemmeringen zijn voor onderhavige ontwikkeling.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toets en conclusie
Met de ontwikkeling worden er geen gebouwen gesloopt en/of bomen gekapt. Er wordt enkel een overdekt terras gerealiseerd en de gevels worden voorzien van een andere kleur. Verder wordt het bestaande gebouw enkel inpandig verbouwd. Deze activiteiten zullen geen rust- en/of verblijfsplaatsen van beschermde soorten verstoren. De beoogde activiteiten veroorzaken geen overtredingen in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb).

De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000 gebied, het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of een ander beschermd natuurgebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is 'Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek' ligt op een afstand van circa 1,6 km van de planlocatie. Het meest nabijgelegen gebied dat onderdeel uitmaakt van het NNN ligt op een afstand van circa 900 m ten oosten van de planlocatie. Vanwege de aard van de ontwikkeling, de lokale invloedssfeer en de ligging buiten beschermd (natuur)gebied, kan worden gesteld dat de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming leiden. Op het gebied van stikstofdepositie veranderd de situatie nauwelijks ten opzichte van de huidige situatie. Uit paragraaf 4.10 blijkt dat het aantal verkeersbewegingen niet toeneemt, maar zelfs zal afnemen. Het voorliggende initiatief zal dan ook geen significante effecten veroorzaken voor wat betreft de stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden.

Het uitvoeren van een onderzoek naar beschermde flora en fauna wordt niet noodzakelijk geacht. Tevens is het uitvoeren van een stikstofdepositieberekening niet nodig. Vanuit het aspect natuurwaarden worden er geen belemmeringen verwacht voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Archeologie En Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

De gemeente Dinkelland beschikt over een eigen archeologische verwachtings- en advieskaart (RAAP Archeologisch Adviesbureau, 2007). Deze kaart maakt voor het grondgebied van de
gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. In figuur 4.4 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart opgenomen. Het plangebied is globaal in het zwart omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.ROSBPGROTESTRAAT8-VG01_0013.png"

Figuur 4.4: Archeologische verwachtings- en advieskaart (bron: RAAP Archeologisch Adviesbureau)

Toets en conclusie
Het plangebied is gelegen binnen het gebied 'beekdalen en overige laagten' waarbij een lage verwachting voor archeologische resten uit alle perioden geldt. Het advies hierbij is dat er een vrijstelling is voor archeologisch onderzoek bij bodemingrepen dieper dan 40 cm.

Met de transformatie van de bedrijfswoning met praktijk naar een reguliere woning en het realiseren van het overdekte terras vinden er geen bodemingrepen dieper dan 40 cm plaats. Om die reden is het niet noodzakelijk een archeologisch onderzoek uit te voeren.

Vanuit het aspect archeologie zullen er dan ook geen belemmeringen zijn voor onderhavige ontwikkeling.

Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets en conclusie

De Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel geeft aan dat er binnen het plangebied en in de directe omgeving geen gemeentelijke en/of rijksmonumenten aanwezig zijn. Op de kaartlaag 'Historische dorpskernen (met uitbreiding)' staat aangegeven de planlocatie gelegen is in een uitbreiding van de dorpskern. De woning zelf is in 1996 gebouwd. Middels de voorgenomen ontwikkeling wordt er geen afbreuk gedaan aan het eigen karakter van het gebied en aan de vorm van het bestaande gebouw. Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Verkeer / Parkeren

Verkeer
De woning blijft net als in de huidige situatie ontsloten aan de Grotestraat in Rossum. De Grotestraat is een relatief rustige weg waar een snelheidsregime van 30 km/uur geldt. Deze weg dient voornamelijk als ontsluiting naar de woningen die langs deze weg zijn gelegen. Op basis van het parkeerbeleid 'Bouwen & parkeren 2018' van de gemeente Dinkelland blijkt dat alle straten in Rossum onder 'rest bebouwde kom' vallen, waaronder ook de Grotestraat.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de transformatie van een bestaande bedrijfswoning met praktijk naar een reguliere woning mogelijk. In de huidige situatie is er reeds sprake van verkeersbewegingen die door de bedrijfswoning worden veroorzaakt. Daarnaast is er een praktijk (fysiotherapie) aanwezig. Ook deze praktijk veroorzaakt verkeersbewegingen.

In de nieuwe situatie blijft er enkel een vrijstaande woning over. Voor een vrijstaande woning geldt in de 'rest bebouwde kom' een gemiddelde verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen per etmaal. De verkeersgeneratie zal vanwege het wegvallen van de praktijk afnemen. Deze verkeersgeneratie kan met de huidige verkeersstructuur opgevangen worden.

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect verkeer geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.

Parkeren
Voor de gemeente Dinkelland geldt het parkeerbeleid 'Bouwen & parkeren 2018'. Aan de hand van de parkeernormen van dit parkeerbeleid is het benodigde aantal parkeerplaatsen bepaald. Voor de bebouwde kom van Rossum dient uitgegaan te worden van 'rest bebouwde kom'.

Huidige situatie
In de huidige situatie bestaat de parkeerbehoefte uit parkeerplaatsen voor de (bedrijfs)woning en de fysiotherapie praktijk. Voor de (bedrijfs)woning geldt een parkeernorm van 2,3. Voor de functie fysiotherapie geldt een parkeernorm van 1,95 per behandelkamer.
Uitgaande van één woning en één behandelkamer is er in de huidige situatie een parkeerbehoefte van afgerond 5 parkeerplaatsen.

Nieuwe situatie
Voor de vrijstaande woning geldt een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen. In de nieuwe situatie is de parkeerbehoefte afgerond 3 parkeerplaatsen.

Conclusie
De parkeerbehoefte neemt met het voorliggende intiaitief met 2 parkeerplaatsen af ten opzichte van de huidige situatie. Daarmee vindt er een verbetering op het gebied van parkeren plaats. Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect parkeren geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Planopzet En Systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting Op De Regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel:

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

Wonen

De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen, met daaraan ondergeschikt de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit. Tevens zijn onder andere speelvoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, erven en terreinen toegestaan.

Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak op de verbeelding worden gebouwd. De maximale goot- en bouwhoogte staat op de verbeelding aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)'. In onderhavig geval bedraagt de maximale goot- en bouwhoogte respectievelijk 6 m en 10 m. Voor bijbehorende bouwwerken geldt dat deze zowel binnen als buiten het bouwvlak gebouwd mogen worden.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie A onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 3 november 2021 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 8 april 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Watertoets Grotestraat 8, Rossum

Bijlage 1 Watertoets Grotestraat 8, Rossum