Buitengebied, Reimerweg 12
Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland
Vastgesteld op 30-05-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan "Buitengebied, Reimerweg 12" met identificatienummer NL.IMRO.1774.ROSBPREIMERWEG12-VG01 van de gemeente Dinkelland.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan huis verbonden beroep
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 aan- en uitbouw
een aan een (hoofd)gebouw aanwezig bouwwerk, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uit maakt van dat (hoofd)gebouw;
1.7 agrarisch bedrijf
een bedrijf, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bebouwingsgrens
een als zodanig beschreven lijn, welke door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen, die krachtens deze regels zijn toegestaan;
1.10 bedrijf
het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, verhandelen, installeren en/of herstellen van goederen;
1.11 bedrijfsgebouw
een gebouw, geen bedrijfswoning zijnde, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.12 bedrijfsmatige kamerverhuur
een stamstel (bedrijfs)ruimten, om aan anderen dan de rechthebbende en de personen behorende tot dienst huishouden, woonverblijf te verschaffen al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging, niet in de zin van een zelfstandige woongelegenheid; een en ander kan blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berekend en/of betaald en elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet sprake is van enkele gemeenschappelijke voorzieningen;
1.13 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief administratieruimten en dergelijke;
1.14 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.15 bestaand
ten aanzien van de vóór 1998 aanwezige bouwwerken, de na 1998 bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken, en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
- bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van dit plan;
1.16 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 bijgebouw
een gebouw, dat in bouwkundig en/of visueel opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw;
1.19 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.20 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.21 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.22 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 containerteelt
het niet in de volle grond telen van gewassen, oftewel een niet-grondgebonden teelt;
1.26 cultuurgrond
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;
1.27 cultuurhistorische waarden
waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van de geschiedenis;
1.28 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of (af-)leveren van goederen aan diegenen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.29 evenement
elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties, voorzover de activiteiten een aaneengesloten periode van ten hoogste 14 dagen omvatten;
1.30 extensief dagrecreatief medegebruik
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vis- of picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
1.31 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.32 geomorfologische waarden
de waarden van een gebied die uitdrukking geven aan de vormen van het aardoppervlak in verband met de wijze van hun ontstaan;
1.33 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.34 huishouden
een zelfstandig dan wel samenwonend persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik van dezelfde voorzieningen, zoals keuken, sanitaire voorzieningen en entree, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;
1.35 landschappelijke waarden
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;
1.36 natuurlijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zal de Wet natuurbescherming steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);
1.37 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
1.38 parkeren
een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen;
1.39 peil
- a. indien op het land wordt gebouwd:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- b. indien over of in het water wordt gebouwd:
- 1. het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.40 permanente bewoning
bewoning door een of meer personen die niet elders over een hoofdverblijf beschikken;
1.41 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie en waarvoor geen winkelruimtes worden ingericht;
1.42 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.43 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.44 stallen
in een garage of andere bewaarplaats zetten;
1.45 verbeelding
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan/inpassingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;
1.46 voertuig
vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren;
1.47 voorgevel
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan de weg grenst, die als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.48 wonen
het gehuisvest zijn in een woning of wooneenheid;
1.49 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Afstand tot de (bouw)perceelgrens
Tussen de grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst.
2.7 de afstand tot de weg
Vanaf enig punt van een bouwwerk tot de rand van de wegberm aan de zijde van de weg.
2.8 bedrijfsvloeroppervlak
De totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - 2
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het agrarisch gebruik;
- b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
- c. doeleinden van agrarisch natuurbeheer;
- d. extensief dagrecreatief medegebruik;
met daaraan ondergeschikt:
- e. cultuurgrond;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
- g. wegen en paden en in- en uitritten ten behoeve van aangrenzende bestemmingen;
- h. beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;
- i. terreinen voor evenementen;
met de daarbijbehorende:
- j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid;
- c. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten buiten het bouwperceel, met uitzondering van tijdelijke opslag van landbouwproducten (maximaal zes maanden per jaar);
- d. het opslaan van zand, steen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen materialen langer dan zes maanden per jaar;
- e. het plaatsen van tunnelkassen, blaastunnels, en naar de aard daarmee gelijk te stellen objecten;
- f. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik (buiten het bouwvlak) of de bereikbaarheid van bebouwde percelen en veldschuren;
- g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- h. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
- i. het gebruik van de gronden ten behoeve van sierteelt, boomteelt, houtteelt of overige opgaande teeltvormen, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - boom- en sierteelt”, niet zijnde boom- en sierteelt binnen de bouwpercelen;
- j. het gebruik van de gronden ten behoeve van containerteelt, voorzover:
- 1. de gronden niet binnen of aansluitend zijn gelegen aan het bouwperceel van het betreffende boomkwekerijbedrijf met de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf”;
- 2. de oppervlakte van de gronden ten behoeve van de containerteelt per boomkwekerijbedrijf meer bedraagt dan 1,50 hectare, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de bestaande oppervlakte geldt;
- k. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- l. het gebruik van de gronden ten behoeve van de aanleg van een waterbassin.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 3.3 onder k en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen dan wel direct grenzend aan het bouwperceel dan wel direct grenzend aan een bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
- 1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
- 2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
- 3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
- 4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m bedragen;
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Bedrijf - Voormalig Agrarisch
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Voormalig agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van een aannemersbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf', niet zijnde geluidszoneringsplichtige, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
- b. bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
met daaraan ondergeschikt:
- c. wegen en paden;
- d. water;
met de daarbijbehorende:
- e. tuinen, erven en terreinen;
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 4.3.1. onder e en toestaan dat een bedrijfswoning wordt gebruikt voor meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning, mits:
- 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of een derde (huishouden van een) persoon;
- 2. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;
- 3. er sprake blijft van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft;
- 4. er sprake blijft van één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;
- 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het bepaalde in lid 4.3.1 onder g en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen het bouwperceel, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
- 1. de paardrijbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
- 2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
- 3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
- 4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5,00 m en 3,00 m bedragen.
- c. het bepaalde in lid 4.3.2 indien in plaats van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in Bijlage1 andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:
- 1. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in Bijlage 1 opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in Bijlage 1 genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;
- 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:
- a. de bestemming 'Bedrijf - Voormalig agrarisch' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen', mits:
- 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van de bestemming 'Wonen' zoals opgenomen in artikel 36 van de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van de gemeente Dinkelland (IMRO-idn: NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402) van overeenkomstige toepassing zijn;
- 2. de bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd;
- 3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 4. geen ovenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
- c. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- d. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
- e. het storten van puin en afvalstoffen;
- f. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
- g. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
- b. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen en toestaan dat vóór een voorgevel wordt gebouwd op de wijze van:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- 3. erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits de afstand vanuit de voorgevel niet meer dan 1,50 m zal bedragen;
- c. de bestemmingsregels ten aanzien van het bouwen van gebouwen, waaronder overkappingen, en toestaan dat ten behoeve van het kleinschalig kamperen, gebouwtjes, waaronder overkappingen, ten behoeve van sanitaire voorzieningen worden gebouwd, mits:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen, waaronder overkappingen, per kampeerterrein ten hoogste 50 m² zal bedragen;
- 2. de goothoogte van een gebouw of een overkapping ten hoogste 3,00 m zal bedragen;
- 3. de dakhelling van een gebouw of een overkapping ten minste 18º zal bedragen;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat
- a. enige bestemming wordt gewijzigd voor wat betreft de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten voor de telecommunicatie, mits:
- 1. de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand hoog bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen hoog bouwwerk;
- 2. de antenne niet geplaatst kan worden op een bedrijventerrein;
- 3. de antenne vervolgens geplaatst moet worden in aansluiting op grote infrastructuurlijnen;
- 4. de mast radiografisch noodzakelijk is;
- 5. de hoogte van een mast ten hoogste 45,00 m zal bedragen;
- 6. het aantal masten binnen de gemeente niet meer mag bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit;
- 7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Verkeer', mits:
- 1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, e.d. van wegen en paden;
- 2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 32 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van de gemeente Dinkelland (IMRO-idn: NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402) van toepassing zijn.
- c. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Verkeer - Fiets- en voetpaden' mits:
- 1. deze wijziging uitsluiitend wordt toegepast voor de aanleg van nieuwe fiets- en voetpaden, incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, e.d. van paden;
- 2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid artikel 33 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van de gemeente Dinkelland (IMRO-idn: NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402) van toepassing zijn;
- d. de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' wordt aangebracht, mits:
- 1. door herstel- en/of ontwikkelingswerkzaamheden of door middel van natuurlijke aanwas, de waarde van een landschapselement in omvang en natuurlijke en/of landschappelijke waarden toeneemt, dan wel de wijziging wordt toegepast als gevolg van verplaatsing van een bestaand waardevol landschapselement;
- 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende agrarische bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden van het waardevol landschapselement.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.
9.2 Parkeren
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 10.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het 10.1 sub a met maximaal 10%.
- c. 10.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 10.2 sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in 10.2 sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. 10.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan: Buitengebied, Reimerweg 12.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Bouwbedrijf Oude Moleman B.V. (hierna: initiatiefnemer) is sinds jaar en dag gevestigd aan het Pierikspad 3-A op het bedrijventerrein van Rossum. De locatie voldoet niet meer aan de omvang van het bedrijf. Daarnaast zijn er geen mogelijkheden om op de huidige locatie uit te breiden waardoor gezocht is naar een passende locatie in de nabijheid van Rosssum, bij voorkeur op een voormalig agrarisch erf. De reden hiervoor is dat een groot deel van de werkzaamheden van Aannemersbedrijf Oude Moleman B.V. betrekking hebben op de boerderijbouw en restauratie.
Als gevolg van de wens om uit te breiden heeft Aannemersbedrijf Oude Moleman B.V. het voormalig agrarische erf aan de Reimerweg 12 te Rossum aangekocht. Op het erf staat een boerderijwoning met een authentiek schuurtje (kippenhok), een voormalige varkensschuur en een kapschuur. De initiatiefnemer is voornemens om de voormalige varkensschuur en kapschuur te slopen en te vervangen door twee nieuwe bedrijfshallen ten behoeve van het aannemersbedrijf. Daarnaast zal het kippenschuurtje vervangen worden door een kantoor. Vanwege het ontbreken van de juiste bouw- en gebruiksregels is de voorgenomen ontwikkeling op grond van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Ligging
Het plangebied is gelegen aan de Reimerweg 12 en ligt ten noorden van de kern Rossum in het landelijke gebied van de gemeente Dinkelland. Rossum is een kerkdorp en ligt ongeveer in het midden van de gemeente Dinkelland. De plaatsen Oldenzaal aan de zuidkant en Ootmarsum aan de noordkant, liggen op ongeveer 5 km afstand. Verder ligt Rossum ten oosten van Weerselo en ten zuidwesten van Denekamp. Met uitzondering van Oldenzaal maken de andere genoemde plaatsen onderdeel uit van de gemeente Dinkelland.
Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Weerselo, sectie Q, nummers 640 en 641 en heeft een oppervlakte van 7.035 m2. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). Het plangebied betreft de percelen aan de Reimerweg 12 te Rossum, kadastraal bekend als gemeente Weerselo, sectie Q, nummers 640 en 641.
Het plangebied wordt aan de noord-, west- en oostzijde begrensd door agrarische (weide)grond. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de Reimerweg.
Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010', vastgesteld door de gemeenteraad van Dinkelland op 18 februari 2010 en voorzien van de enkelbestemming 'Agrarisch - 2' met functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet grondgebonden agrarisch bedrijf'.
Daarnaast geldt het 'Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland', vastgesteld op 29 mei 2018. Dit facetbestemmingsplan is opgesteld om de regels ten aanzien van parkeren te reguleren. In figuur 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De voor 'Agrarisch - 2' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor het agrarische gebruik, de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet grondgebonden agrarisch bedrijf', het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering al dan niet in combinatie met mantelzorg, dagbesteding en educatie met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen. Op grond van de bouwregels geldt dat de gebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd op de gronden die zijn voorzien van een bouwperceel. Er mogen uitsluitend bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van het agrarische bedrijf worden gebouwd.
De initiatiefnemer is voornemens om de voormalige agrarische schuren te slopen en twee nieuwe bedrijfshallen te realiseren ten behoeve van het aannemersbedrijf. Op grond van de bouwregels mogen enkel gebouwen ten behoeve van een agrarisch bedrijf worden gebouwd. Vanwege het ontbreken van de juiste gebruiks- en bouwregels is de vestiging van het aannemersbedrijf en de bouw van de bedrijfshallen niet mogelijk. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, Reimerweg 12' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
- Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1774.ROSBPREIMERWEG12-VG01);
- Bijlagen bij de toelichting;
- Regels;
- Bijlagen bij de regels.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
Aannemersbedrijf Oude Moleman B.V. werkt vanuit Rossum aan verschillende bouwprojecten in de regio. De bouwwerkzaamheden hebben betrekking op nieuwbouw, verbouw, restauratie en renovatie van woningen, boerderijen, industriële erfgoederen en monumentale gebouwen. Het aannemersbedrijf heeft op dit moment 17 timmerlieden en/of metselaars in dienst die hun vak verstaan. Daarnaast zijn er ook leermeesters in het bedrijf actief zodat jonge mensen worden opgeleid tot metselaar, timmerman of restauratietimmerman. Het gros van de medewerkers komt uit de nabije omgeving van Rossum waar het bedrijf is gevestigd aan het Pierikspad 3-A op het bedrijventerrein van Rossum. Het bedrijfsperceel heeft een oppervlakte van 1354 m2 en is gelegen achter een bedrijfswoning en tussen meerdere bedrijfsgebouwen. Op het bedrijfsperceel zijn twee bedrijfshallen met een gezamenlijke oppervlakte van circa 440 m2 aanwezig. Vanwege de vorm van het bedrijfsperceel is er maar beperkt ruimte voor de opslag en stalling van materieel ten behoeve van het bedrijf. In figuur 2.1 is een luchtfoto van de huidige bedrijfslocatie weergegeven. Het bedrijfsperceel is rood omkaderd.
Figuur 2.1: Luchtfoto bedrijfsperceel Pierikspad 3-A Rossum (bron: Cyclomedia)
Vanwege de beperkte en onhandige omvang van het bedrijfsperceel en de geringe uitbreidingsmogelijkheden heeft de initiatiefnemer het voormalige agrarische erf aan de Reimerweg 12 gekocht. Het erf aan de Reimerweg 12 te Rossum ligt in het essenlandschap. Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es. Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Eeuwenlange bemesting - met heideplaggen en stalmest - heeft geleidt tot een karakteristiek reliëf met soms hoge steilranden. De dorpen en erven lagen op de flanken van de es, op overgang naar het lager gelegen maten- en flierenlanden. Zo lagen ze droog en werden tegelijkertijd de werklijnen zo kort mogelijk gehouden.
Op het perceel aan de Reimerweg 12 is een voormalige agrarische bedrijfswoning met authentiek schuurtje (kippenschuurtje) van 90 m2 aanwezig. Naast deze voormalige bedrijfswoning bevinden zich op het aangrenzende perceel twee schuren. Het betreft een varkensschuur en een kapschuur, met een oppervlakte van respectievelijk 280 m2 en 350 m2. In onderstaande figuur 2.2 is een luchtfoto van het erf aan de Reimersweg 12 weergegeven. In figuur 2.3 is een aanzicht van de woning en het bijgebouw weergegeven en in figuur 2.4 is een aanzicht van de voormalige varkensschuur en kapschuur weergegeven.
Figuur 2.2: Huidige situatie plangebied Reimersweg 12 (bron: Atlas van Overijssel)
Figuur 2.3: Aanzicht bedrijfswoning en erf (bron: Oude Moleman B.V.)
Figuur 2.4: Aanzicht voormalige varkensschuur en kapschuur (bron: Cyclomedia)
2.2 Toekomstige Situatie
De initiatiefnemer is voornemens om de bedrijfsactiviteiten te verplaatsen van het Pierikspad 3-A naar de Reimerweg 12 te Rossum. Als gevolg van het plan wordt de voormalige varkensschuur en kapschuur gesloopt en vervangen door een nieuwe bedrijfshal (kapschuurmodel) en een kapschuur ten behoeve van het aannemersbedrijf. Concreet wordt een schuur van 280 m2 en 350 m2 gesloopt. De bedrijfshal heeft een oppervlakte van circa 570 m2 en de kapschuur heeft een oppervlakte van circa 480 m2.
Daarnaast bestaat het voornemen om de bestaande varkensstal aan de voorzijde van het erf een authentieke schuur (kippenschuurtje) met een oppervlakte van 90 m2 te slopen en te vervangen door een kantoor met een oppervlakte van 130 m2. De gezamenlijke oppervlakte aan bebouwing bedraagt circa 1.180 m2 (nieuwe bedrijfshal, nieuwe kapschuur en nieuw te bouwen kantoor).
Om de bedrijfsgebouwen en de bedrijfsactiviteiten voor nu en in de toekomst goed uit te kunnen voeren is de initiatiefnemer voornemens om het huidige bouwperceel van het voormalige niet grondgebonden agrarische bedrijf te wijzigen in die zin dat een oppervlakte van 992 m2 aan de oostzijde wordt verplaatst naar de westzijde van het perceel. Daardoor ontstaat er ruimte om enige afstand te creëren tussen de woning en de bedrijfsgebouwen. Daardoor ontstaat er op het erf voldoende ruimte om te manoeuvreren zodat er geen gedraai van vrachtverkeer op de Reimerweg plaatsvindt. Het parkeren vindt plaats tussen de woning en de bedrijfsbebouwing en aan de westzijde van het perceel. In figuur 2.5 is de toekomstige situatie weergegeven. In figuur 2.6 is tevens een maquette (3D-situatie) van de voorgenomen ontwikkeling weergegeven. De toekomstige situatie is tevens als Bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.
Figuur 2.5: Toekomstige situatie (bron: Borgerink Groendesign)
Figuur 2.6: 3D-maquette toekomstige situatie (bron: Aannemersbedrijf Oude Moleman B.V.)
De initiatiefnemer is voornemens om op grond van de beleidsnota 'Buitengebied met kwaliteit' een bijdrage te leveren aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De beleidsnota 'Buitengebied met kwaliteit' is enerzijds bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied in stand te houden en te verbeteren. Anderzijds is het doel van deze beleidsregeling om (economische) ontwikkelingen in het buitengebied mogelijk te maken om zo een bijdrage te leveren aan een vitaal en leefbaar buitengebied. De beleidsnota vervangt oude beleidsregelingen zoals Rood voor Rood, Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, Schuur voor Schuur en het VAB+ beleid (zie paragraaf 3.3.2 voor de toets aan de beleidsnota Buitengebied met kwaliteit). Om een bijdrage te leveren aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit wordt de zichtlijn vanaf de Reimerweg richting de es behouden en zal de esrand aan de oostzijde van het plangebied worden hersteld. Daarnaast zal de bestaande fruitboomgaard worden versterkt door de aanplant van nieuwe appel-, pruim,- en kersenbomen (6 in figuur 2.5). Op de hoek van het perceel wordt tevens een nieuwe bomengroep aangeplant (7) bestaande uit drie zomereiken.
Om in de parkeerbehoefte te voorzien worden naast de nieuw te bouwen kapschuur 11 parkeerplaatsen aangelegd die worden ingepast in het groen (A). Bij deze parkeerplaats wordt een nieuwe bomenrij aangeplant die bestaat uit vier berken (4) en wordt het parkeren afgeschermd door middel van een gemengde haag (5). Langs de parkeerplaatsen wordt tevens een nieuwe zaksloot gerealiseerd ten behoeve van de waterberging in het plangebied. Om in de overige parkeerbehoefte te voorzien worden aan de westzijde van het perceel 10 parkeerplaatsen gerealiseerd tussen de nieuw te bouwen bedrijfshal en de nieuw te bouwen kapschuur.
Om de nieuwe bebouwing vanaf de Reimerweg af te schermen wordt langs de westzijde voorzien in een nieuwe houtsingel (2) over een lengte van 35 meter en een breedte van 4 meter. Tevens worden er nieuwe bomengroepen aangeplant (3). In Bijlage 1 is het landschapsplan opgenomen.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- Duurzaam economisch groeipotentieel;
- Sterke en gezonde steden en regio's;
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de vestiging van een nieuwe economische functie (aannemersbedrijf) in het buitengebied (landelijk gebied) van Rossum. Daarmee is de vierde pijler "toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied" relevant voor de voorgenomen ontwikkeling. In de NOVI wordt voor het landelijk gebied aangegeven dat een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied vraagt om een verantwoorde herinrichting van het landelijk gebied en een verbetering van de milieukwaliteit. Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied moet cultureel erfgoed en unieke landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten behouden en versterkt worden. Waar mogelijk en gewenst dienen nieuwe kwaliteiten toegevoegd te worden. Voor een landelijk gebied dat zich toekomstbestendig kan ontwikkelen, is nodig dat de bereikbaarheid, de economische kracht en de beschikbaarheid van voorzieningen ook voldoende worden meegenomen in het Nationaal Programma Landelijk gebied. Vrijkomende agrarische bebouwing kan gebruikt worden voor het ontwikkelen van nieuwe functies en woonconcepten.
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling worden voormalige agrarische opstallen gesloopt en vervangen door nieuwe bedrijfsgebouwen ten behoeve van een nieuwe economische functie (aannemersbedrijf). De voorgenomen ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast waardoor de ruimtelijke kwaliteit van het erf verbeterd. De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van het gemeentelijke beleid voor het buitengebied (Buitengebied met kwaliteit). Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling binnen de prioriteiten van de NOVI past. Er wordt een bijdrage geleverd aan de toekomst van het landelijk gebied.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Het vestigen van een aannemersbedrijf op een (voormalig) agrarisch bouwperceel betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Hoewel in de overzichtsuitspraak met jurisprudentie met betrekking tot de Ladder van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) is bepaald dat de uitbreiding van bedrijfsbebouwing kleiner dan 500 m2 in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt, moet het voorgenomen plan wel worden aangemerkt als een planologische functiewijziging van zodanige aard en omvang dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ECLI:NL:RVS:2016:1075). Het voorgenomen plan voorziet in de functiewijziging van een voormalig agrarisch bedrijfsperceel naar een aannemersbedrijf. Als gevolg van de functiewijziging wordt de bestaande voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (varkensschuur en kapschuur) gesloopt en wordt een nieuwe bedrijfshal en een nieuwe kapschuur gerealiseerd. De te slopen bebouwing heeft een gezamenlijke oppervlakte van 630 m2. De nieuw te bouwen bedrijfsgebouwen hebben een oppervlakte van 570 m2 en 480 m2 (gezamenlijke oppervlakte bedraagt 1.050 m2). Daarnaast wordt een voormalige authentieke kippenschuur met een oppervlakte van 90 m2 gesloopt en vervangen door een kantoor met een oppervlakte van 130 m2. De totale nieuwbouw bedraagt derhalve 1.180 m2. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat gelet op de feitelijk aanwezige bebouwing de toename aan bebouwing 460 m2 bedraagt.
Ten aanzien van de gebruiksmogelijkheden is het perceel in het bestemmingsplan Buitengebied 2010 voorzien van de bestemming 'Agrarisch - 2' en mochten deze gronden worden gebruikt voor het agrarisch gebruik. Daarnaast moet er een agrarisch bedrijf worden uitgeoefend met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf'. De grootte van dit agrarisch bouwperceel was ongeveer 4.763 m2.
In het ontwerpbestemmingsplan is een deel van de gronden nog steeds voorzien van de bestemming 'Agrarisch - 1'. Daarnaast is er geen sprake meer van een agrarisch bouwperceel, maar de bestemming 'Bedrijf - Voormalig agrarisch'. Specifiek is hier alleen een aannemersbedrijf toegelaten. De grootte van dit bestemmingsvlak is ongeveer 4.394 m2.
Derhalve dient te worden geconcludeerd dat er sprake is van een planologische functiewijziging die vanwege de nieuwe bouwmogelijkheden van dusdanige aard en omvang is dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling te bevatten. Als de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied dan wordt voldaan aan de Ladder. Als de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening gemotiveerd worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Hieronder wordt het plan getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Bestaand stedelijk gebied
Zoals is beschreven voldoet een ontwikkeling aan de Ladder als de behoefte is aangetoond en de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd wordt. In artikel 1.1.1. onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Het plangebied betreft een voormalig agrarisch bouwperceel met voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Er is geen sprake van een bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid etc. waardoor het plangebied niet aangemerkt kan worden als bestaand stedelijk gebied. Als de stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6 lid 2 Bro gemotiveerd worden dat binnen bestaand stedelijk gebied niet in die behoefte kan worden voorzien.
Verzorgingsgebied
In de beschrijving dient inzichtelijk te worden gemaakt dat het plan niet tot onnodig nieuw ruimtebeslag leidt en geen zodanige leegstand tot gevolg zal hebben dat dit tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare situatie in het verzorgingsgebied van de voorziene ontwikkeling zal leiden (uitspraak van 27 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2095 (Eindhoven)).
Uit de Nota van toelichting (2017) blijkt dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van het onderzoek naar, de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de uitkomsten dienen te zijn opgenomen in de plantoelichting.
Daaruit blijkt voorts dat het primair aan de bestuursorganen is om op basis van het ruimtelijke verzorgingsgebied van de nieuwe stedelijke ontwikkeling te bepalen hoe uitgebreid het onderzoek moet plaatsvinden, met welke bestuursorganen en diensten het overleg over de nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt gevoerd en tot welk gebied de onderbouwing van de behoefte zich uitstrekt. Dit gebied kan verschillen naar gelang de aard en de omvang van de voorziene stedelijke ontwikkeling in relatie tot de context. Van geval tot geval zal moeten worden bezien welk schaalniveau past bij de behoefte, in de leniging waarvan de door het plan mogelijk gemaakte stedelijke ontwikkeling voorziet, gelet op de aard en omvang daarvan (uitspraken van 11 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:715 (Beek), van 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:798 (Asten) en van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2921 (Geldermalsen)).
De werkzaamheden van het aannemersbedrijf zijn bepalend voor de locatiekeuze. Het betreft een aannemersbedrijf dat momenteel aan het Pierikspad 3-A in Rossum is gevestigd. Het aannemersbedrijf voorziet vooral in nieuwbouw, verbouw, renovatie en restauratie van monumentale panden. Het gaat om zowel woningen, utiliteitsbouw en kantoren. De vakwerklieden en leerlingvakwerklieden zijn allen afkomstig uit de directe omgeving van Rossum. Het klantenbestand en opdrachtenportefeuille van het aannemersbedrijf bevindt zich hoofdzakelijk in de regio Twente. De regio zuidoost Twente (Oldenzaal, Enschede, Denekamp, Rossum en Losser) vertegenwoordigd daarin het grootste gedeelte van de opdrachtenportefeuille.
Vanwege economische gronden (korte rijafstanden) is het logisch dat een aannemersbedrijf zich in de nabijheid van het bepalende werkgebied bevindt. Anderzijds is het voor particulieren/opdrachtgevers ook aantrekkelijker en gemakkelijker als de aannemer zich in de nabijheid van de bouw- c.q. woonplaats bevindt, zodat het aannemersbedrijf voor (ver)bouw- en restauratiewerkzaamheden kan worden ingeschakeld. Gelet hierop kent het aannemersbedrijf een zeer grote mate van lokale gebondenheid aan de regio Dinkelland en zuidoost Twente (Oldenzaal, Enschede, Rossum en Losser). De huidige vestigingsplaats Rossum is hierdoor een zeer goede uitvalsbasis. Daarom kan de regio Dinkelland vanwege de herkomst van het personeel en werkgebied aangemerkt worden als verzorgingsgebied.
Behoefte
Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro verplicht het betrokken bestuursorgaan om in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling te beschrijven. Deze verplichting geldt voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen en buiten het bestaand stedelijk gebied.
Bij deze behoefte gaat het niet alleen om de kwantitatieve behoefte. Het kan ook gaan om de kwalitatieve behoefte, zijnde de behoefte aan het specifieke karakter van de voorziene stedelijke ontwikkeling (uitspraak van 11 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3444 (Rozendaal)).
In deze beschrijving dient tot uitdrukking te komen dat deze behoefte is afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij ook de planologische capaciteit een factor van belang kan zijn (uitspraken van 11 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:715 (Beek) en van 11 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:345 (Kampen)).
Zoals in Hoofdstuk 2 reeds is aangegeven ondervindt Aannemersbedrijf Oude Moleman B.V. ruimtegebrek in de uitbreidingsmogelijkheden op het huidige perceel. Vanwege de opzet/vormgeving van het perceel en de reeds aanwezige bebouwing is het op het huidige perceel niet mogelijk om verder uit te breiden. Op grond van het vigerende bestemmingsplan op de huidige bedrijfslocatie aan het Pierikspad 3-A mogen bedrijfsgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak gerealiseerd worden. De oppervlakte van het bouwvlak van Aannemersbedrijf Oude Moleman B.V. aan het Pierikspad 3-A bedraagt circa 925 m2. Van die oppervlakte is reeds 447 m2 bebouwd met bedrijfsgebouwen. Tevens zijn er circa 50 m2 aan overkappingen gerealiseerd op het bedrijfsperceel. Derhalve bedraagt de bebouwde oppervlakte circa 497 m2. Hoewel er op grond van het bouwvlak en de bouwregels nog 428 m2 aan bebouwing opgericht kan worden, is dit gelet op het bedrijfsperceel en de bedrijfsvoering niet logisch aangezien er ook buitenopslag van materieel (o.a. containers, bouwmateriaal etc.) plaatsvindt. Op basis van het huidige bedrijfsperceel is het niet mogelijk om het bedrijf toekomstbestendig te kunnen uitbreiden. Derhalve is door aannemersbedrijf Oude Moleman naar een alternatieve locatie gezocht.
Het aannemersbedrijf richt zich zowel op de nieuw- en verbouw van woningen en utiliteitsgebouwen als op de restauratie en herbestemming van (monumentale) boerderijen, kerken en landhuizen. Deze waardevolle gebouwen vertellen vaak het verhaal van de stad of het dorp. Aannemersbedrijf Oude Moleman hecht waarde aan het behoud en restauratie van monumentale en historische panden. Deze specialismen zijn een grote uitdaging en kwaliteit van het aannemersbedrijf. Vanuit die gedachte heeft Oude Moleman het plan opgevat om het voormalig agrarisch erf met boerderij aan de Reimerweg 12 aan te kopen, waarbij de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en er passende nieuwbouw wordt gerealiseerd met respect voor de boerderij die in gebruik genomen wordt als bedrijfswoning.
Het aannemersbedrijf voorziet voor de toekomst een groei tot maximaal 25 medewerkers, zodat het aannemersbedrijf bestaat uit een vast team aan vakmensen met ieder gespecialiseerde kennis van nieuwbouw, verbouw en restauratie. Door de realisatie van een bedrijfsgebouw met een oppervlakte van 570 m2, een kapschuur met een oppervlakte van 480 m2 en de realisatie van een kantoor (gerestaureerde vakwerkschuur) van 130 m2 wordt voorzien in een toekomstbestendig bedrijfsperceel voor de toekomst. Op de locatie Reimerweg 12 in Rossum kan derhalve voorzien worden in een specifieke en concreet voordoende behoefte van een lokaal gevestigd aannemersbedrijf om het bedrijf toekomstbestendig te maken en te houden.
Voorts is van belang dat middels onderhavig bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan het gemeentelijk beleid ten aanzien van het buitengebied (Buitengebied met kwaliteit). Het doel van deze beleidsregel is meervoudig. Enerzijds is deze beleidsregeling bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied in stand te houden en te verbeteren. Anderzijds is het doel van deze beleidsregeling om (economische) ontwikkelingen in het buitengebied mogelijk te maken om zo een bijdrage te leveren aan een vitaal en leefbaar buitengebied.
Beschikbaarheid en geschiktheid locaties binnen bestaand stedelijk gebied
Als de stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6 lid 2 Bro worden gemotiveerd waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarbij spelen de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied een rol. Argumenten dat binnen bestaand stedelijk gebied geen mogelijkheden zijn voor de nieuwe stedelijke ontwikkeling kunnen bijvoorbeeld gaan over:
- kwalitatieve aspecten van de behoefte (hierbij kan gedacht worden aan bedrijvigheid die niet binnen bestaand stedelijk gebied in voorzien kan worden door bijvoorbeeld de kavelgrootte of milieucategorie)
- Andere functies die ter plaatse al aanwezig zijn of (volgens ruimtelijk beleid, zoals een structuurvisie) worden beoogd (voorbeelden zijn onder andere maatschappelijke voorzieningen, groenvoorzieningen en bedrijven die aanwezig zijn of later worden beoogd in een gebied/locatie);
- Aanzienlijke investeringen die eerst nodig zijn voor de inbreidingsplekken, bijvoorbeeld vanwege negatieve milieuaspecten als gevolg van de nieuwe functie.
Zoals is aangegeven behoort de regio Dinkelland, gelet op de herkomst van het personeelsbestand en werkgebied, tot het verzorgingsgebied van het aannemersbedrijf.
Ten aanzien van de ruimtelijke uitstraling van het aannemersbedrijf geldt dat het bedrijf op grond van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' tot milieucategorie 3.1 behoort, waarvoor een richtafstand geldt van 50 meter in verband met het aspect geluid. Daarnaast heeft het bedrijf een behoorlijke ruimtebehoefte om in haar bedrijfsactiviteiten te kunnen voorzien. Op basis daarvan geldt dat de vestiging van dit bedrijf binnen bestaand stedelijk gebied enkel op het bedrijventerrein kan plaatsvinden om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen. Op basis hiervan dient voor de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied binnen het verzorgingsgebied van het bedrijf gekeken te worden naar bedrijventerreinenlocaties in Rossum, Weerselo, Ootmarsum en Denekamp.
Op het moment van aankoop van het perceel Reimerweg 12 door Aannemersbedrijf Oude Moleman (aankopende en verkopende partij hebben in september 2021 overeenstemming bereikt over de aankoop) waren er geen geschikte en beschikbare kavels op de bedrijventerreinen in de gemeente Dinkelland aanwezig. Daarnaast zijn ook tegenwoordig op het bedrijventerrein in Rossum geen bedrijfspercelen beschikbaar die kunnen voorzien in de algehele bedrijfsverplaatsing van Aannemersbedrijf Oude Moleman om de bedrijfsactiviteiten optimaal te kunnen uitvoeren. Tevens zijn er in de overige verzorgingskernen van de gemeente Dinkelland (Weerselo en Denekamp) geen bedrijfspercelen en/of nieuwe bedrijfskavels beschikbaar en/of te koop op de bestaande bedrijventerreinen Echelpoel in Weerselo en Sombeek in Denekamp. Hoewel in de kern Ootmarsum tegenwoordig wel twee beschikbare kavels aanwezig zijn (bedrijventerrein De Mors in Ootmarsum) zijn deze op dit moment ongeschikt aangezien aannemersbedrijf Oude Moleman reeds de planologische procedure heeft doorlopen voor het aangekochte perceel Reimerweg 12. Daarnaast is het perceel Reimerweg 12 tevens aangekocht aangezien er op het moment van aankoop (september 2021) geen beschikbare kavels aanwezig waren. Een verplaatsing van de Reimerweg 12 naar één van de geschikte kavels op bedrijventerrein De Mors in Ootmarsum leidt dan ook tot een dusdanige kapitaalsvernietiging dat een algehele bedrijfsverplaatsing niet meer rendabel is in relatie tot de investering die teniet wordt gedaan.
Op korte termijn zijn er geen concrete plannen van de gemeente Dinkelland voor de uitbreiding van de bestaande bedrijventerreinen. Gelet op de kwalitatieve aspecten (de bedrijvigheid hoort thuis op een bedrijventerrein) en het ontbreken van beschikbare ruimte op de bestaande bedrijventerreinen in de gemeente Dinkelland, kan geconcludeerd worden dat de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied ontbreekt om de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk te maken.
Tot slot moet worden opgemerkt dat het aannemersbedrijf sinds jaar en dag gevestigd is in de kern Rossum. Vanuit een vast team bestaande uit 21 personen (wonende in de nabije omgeving van Rossum) werkt het aannemersbedrijf aan diverse projecten in de regio Twente. Het aannemersbedrijf is daarmee een zeer belangrijke lokale werkgever die tevens nauw betrokken is bij de maatschappij (onder andere sponsoring van (lokale) sportverenigingen en dorpsinitiatieven in Rossum. Daarmee heeft het bedrijf een zeer sterke binding en gebondenheid met Rossum.
Aangezien er binnen bestaand stedelijk gebied - ten tijde van de aankoop van het perceel Reimerweg 12 - geen locaties beschikbaar waren om in de uitbreidingsbehoefte van het aannemersbedrijf te voorzien, is de herontwikkeling van het voormalig agrarisch erf aan de Reimerweg 12 een logische keuze gelet op de kwalitatieve aspecten, het ontbreken van beschikbare bedrijfspercelen op bestaande bedrijventerreinen en de lokale binding met de kern Rossum.
Conclusie
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan niet gerealiseerd wordt binnen bestaand stedelijk gebied. Gelet op het feit dat de behoefte is aangetoond en de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied ontbreken, kan geconcludeerd worden dat het plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- generieke beleidskeuzes;
- ontwikkelingsperspectieven;
- gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hieronder wordt het plan getoetst aan de van belang zijnde artikelen uit de omgevingsverordening van de provincie Overijssel.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
- dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
- dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
- dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
- dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.
Doorwerking voor voorliggend plan:
De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag – zowel ondergronds als bovengronds – te voorkomen. De provincie wil het onderscheid tussen het bestaande bebouwde gebied en de onbebouwde groene omgeving scherp houden.
Het voorkomen van onnodig ruimtebeslag begint bij de vraag of er wel een maatschappelijke behoefte is aan de beoogde ontwikkeling. Voor de beantwoording van de vraag naar nut en noodzaak, gelden voor sommige functies op grond van het provinciale beleid specifieke motiveringseisen. Dit geldt in ieder geval voor wonen, de ontwikkeling van bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.
Vanuit het principe 'inbreiding gaat voor uitbreiding' moeten bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling eerst waar mogelijk locaties benut worden binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben. Het bestaand bebouwd gebied wordt gedefinieerd als de gronden die op basis van geldende omgevingsplannen benut kunnen worden voor stedelijke functies. Het benutten van mogelijkheden binnen bestaand bebouwd gebied betekent dat niet alleen gekeken moet worden naar onbebouwde terreinen die zich lenen voor bebouwing. Er kan ook ruimte gemaakt worden door sloop, herbestemming en transformatie van de fysieke leefomgeving. Het is overigens niet de bedoeling om door toepassing van het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik alle open ruimten en het bestaand stedelijk groen op te vullen. De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik moet zo gelezen worden dat pas een uitleglocatie benut mag worden als het in redelijkheid niet mogelijk is om voor de opgave een locatie te vinden binnen bestaand bebouwd gebied.
Ook voor ontwikkelingen in de Groene Omgeving gelden de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Bij nieuwvestigingen en uitbreidingswensen waarvoor binnen het bestaand bebouwde gebied in redelijkheid geen ruimte te vinden is, moet zoveel mogelijk eerst de ruimte benut worden binnen bestaande erven, voordat beslag mag worden gelegd op de onbebouwde Groene Omgeving. Dit geldt niet alleen voor agrarische bedrijven, maar voor alle functies in de Groene Omgeving. Ook bij/voor hergebruik en transformatie geldt dat zij moet bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit.
Wanneer het plan aan artikel 2.1.3 wordt getoetst ontstaat het volgende beeld:
Ten aanzien van de gebruiksmogelijkheden is het perceel in het bestemmingsplan Buitengebied 2010 voorzien van de bestemming 'Agarisch-2' en mochten deze gronden worden gebruikt voor het agrarisch gebruik. Daarnaast moet er een agrarisch bedrijf worden uitgeoefend met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf'. De grootte van dit agrarisch bouwperceel was ongeveer 4.763 m2.
In dit bestemmingsplan is een deel van de gronden in plangebied nog steeds voorzien van de bestemming 'Agrarisch – 1'. Daarnaast is er geen sprake meer van een agrarisch bouwperceel, maar de bestemming 'Bedrijf – Voormalig agrarisch'. Specifiek is hier alleen een aannemersbedrijf toegelaten. De grootte van dit bestemmingsvlak is ongeveer 4.394 m2.
Op basis van de bouwmogelijkheden op grond van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 was er geen maximale oppervlakte of inhoudsmaat opgenomen voor de bedrijfsbebouwing. De bedrijfswoning is gemaximaliseerd op 750 m3 en de bijgebouwen bij deze woning mogen maximaal 100 m2 bedragen. Gelet op de planologische mogelijkheden kon er meer worden gebouwd dan dat er feitelijk aanwezig is op het perceel.
In het ontwerpbestemmingsplan is de oppervlakte van het aantal bedrijfsgebouwen gemaximaliseerd op 1.180 m2. Voor de bedrijfswoning en daarbij behorende bijgebouwen is de toegelaten bebouwing ongewijzigd ten opzichte van het bestemmingsplan Buitengebied 2010.
Primair is de conclusie dat het perceel, waarbinnen bebouwing mag worden opgericht, wordt verkleind. Ook de toegelaten hoeveelheid bebouwing is afgenomen. Per saldo is er geen sprake van een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden in de Groene omgeving. Ter onderbouwing van deze uitleg wordt ook verwezen naar de uitspraak van de Raad van State van 6 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:915.
Subsidiair is ook nog getoests aan het principe voor zuinig en zorgvuldig zuinig gebruik gelet op de feitelijke toename aan bebouwing. Op de huidige locatie van het aannemersbedrijf op het bedrijventerrein van Rossum is geen ruimte beschikbaar om toekomstige uitbreiding van het bedrijf mogelijk te maken. Op grond van het vigerende bestemmingsplan geldt op de huidige bedrijfslocatie aan het Pierikspad 3-A dat bedrijfsgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak gerealiseerd mogen worden. De oppervlakte van het bouwvlak van Aannemersbedrijf Oude Moleman B.V. aan het Pierikspad 3-A bedraagt circa 925 m2. Van die oppervlakte is reeds 447 m2 bebouwd met bedrijfsgebouwen. Tevens zijn er circa 50 m2 aan overkappingen gerealiseerd op het bedrijfsperceel. Derhalve bedraagt de bebouwde oppervlakte circa 497 m2. Hoewel er op grond van het bouwvlak en de bouwregels nog 428 m2 aan bebouwing opgericht kan worden, is dit gelet op het bedrijfsperceel en de bedrijfsvoering niet logisch aangezien er ook buitenopslag van materieel (o.a. containers, bouwmateriaal etc.) plaatsvindt. Op basis van het huidige bedrijfsperceel is het niet mogelijk om het bedrijf toekomstbestendig te kunnen uitbreiden. Derhalve is door aannemersbedrijf Oude Moleman naar een alternatieve locatie gezocht.
Het aannemersbedrijf richt zich zowel op de nieuw- en verbouw van woningen en utiliteitsgebouwen als op de restauratie en herbestemming van (monumentale) boerderijen, kerken en landhuizen. Deze waardevolle gebouwen vertellen vaak het verhaal van de stad of het dorp. Aannemersbedrijf Oude Moleman hecht waarde aan het behoud en restauratie van monumentale en historische panden. Voor de toekomst voorziet het aannemersbedrijf een groei tot maximaal 25 medewerkers, zodat het bestaat uit een vast team aan vakmensen met ieder gespecialiseerde kennis van nieuwbouw, verbouw en restauratie. Door de realisatie van een bedrijfsgebouw met een oppervlakte van 570 m2, een kapschuur met een oppervlakte van 480 m2 en de realisatie van een kantoor (gerestaureerde vakwerkschuur) van 130 m2 wordt voorzien in een toekomstbestendig bedrijfsperceel voor de toekomst. Op de locatie Reimerweg 12 in Rossum kan derhalve voorzien worden in een specifieke en concreet voordoende behoefte van een lokaal gevestigd aannemersbedrijf om het bedrijf toekomstbestendig te maken en te houden.
Vanwege de ruimtelijke uitstraling en bedrijfsactiviteiten geldt dat het bedrijf op grond van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' tot milieucategorie 3.1 behoort, waarvoor een richtafstand geldt van 50 meter in verband met het aspect geluid. Op basis daarvan geldt dat de vestiging van dit bedrijf binnen bestaand stedelijk gebied enkel op het bedrijventerrein kan plaatsvinden om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen. Op basis hiervan kan het aannemersbedrijf binnen bestaand stedelijk gebied enkel op een bedrijventerrein gevestigd worden om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de omgeving te garanderen.
Aangezien er - zoals in de toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking in paragraaf 3.1.2 is aangetoond - op het moment van aankoop van het perceel Reimerweg 12 in september 2021 geen beschikbare bedrijfspercelen beschikbaar waren op de bestaande bedrijventerreinen Echelpoel in Weerselo, De Mors in Ootmarsum en Sombeek in Denekamp kan geconcludeerd worden dat er binnen bestaand stedelijk gebied geen ruimte is/was om in de behoefte van het aannemersbedrijf te voorzien. Hoewel er tegenwoordig in de kern Ootmarsum wel twee beschikbare kavels aanwezig zijn (bedrijventerrein De Mors in Ootmarsum) zijn deze op dit moment ongeschikt aangezien aannemersbedrijf Oude Moleman reeds de planologische procedure heeft doorlopen voor het aangekochte perceel Reimerweg 12 en tevens de benodige investeringen (aankoop van het perceel inclusief opstallen, milieuonderzoeken, ruimtelijk kwaliteitsplan, bestemmingsplan etc.). Een verplaatsing naar Ootmarsum heeft een dusdanige kapitaalsvernietiging tot gevolg dat een bedrijfsverplaatsing niet meer rendabel is in relatie tot de investeringen die reeds gedaan zijn en daarmee teniet worden gedaan.
Het perceel Reimerweg 12 betreft een voormalig agrarisch erf dat voorzien is van een bouwvlak en een functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – bouwperceel niet grondgebonden agrarisch bedrijf'. Het perceel is voorzien van bestaande (voormalige agrarische) bebouwing. Ten aanzien van de gebruiksmogelijkheden is het perceel in het bestemmingsplan Buitengebied 2010 voorzien van de bestemming 'Agrarisch – 2' en mochten deze gronden worden gebruikt voor het agrarisch gebruik. Daarnaast moet er een agrarisch bedrijf worden uitgeoefend met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf'. De grootte van dit agrarisch bouwperceel was ongeveer 4763 m2.
In voorliggend bestemmingsplan is een deel van de gronden in het plangebied nog steeds voorzien van de bestemming 'Agrarisch – 2'. Daarnaast is er geen sprake meer van een agrarisch bouwperceel, maar de bestemming 'Bedrijf – Voormalig agrarisch'. Specifiek is hier alleen een aannemersbedrijf toegelaten. De grootte van dit bestemmingsvlak is ongeveer 4394 m2 en de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen is planologisch vastgelegd op 1.180 m2.
Daarmee is er grotendeels sprake van het herbenutten van een een bestaand erf op grond van de Omgevingsverordening Overijssel: bestaande en/of als zodanig bestemde bouwvlakken ten behoeve van woningen, voorzieningen en bedrijven in de Groene Omgeving, daarbij inbegrepen de bouwvlakken voor dergelijke functies die voorzien zijn in voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.
Door middel van de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 2.1.3) wordt de verplichting opgelegd om voor stedelijke functies eerst de mogelijkheden te benutten binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben. Voor de Groene Omgeving geldt een variant op de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik die erop gericht is om eerst zoveel mogelijk bestaande erven en bebouwing te gebruiken voordat meegewerkt mag worden aan nieuw ruimtebeslag op de Groene Omgeving. Artikel 2.1.3 is gericht op alle ontwikkelingen, die leiden tot extra ruimtebeslag op de Groene Omgeving door bouwen en verharden. Daarbij geldt dat eerst bezien moet worden of door optimaal gebruik van bestaande erven niet tegemoet gekomen kan worden aan de wens voor meer ontwikkelingsruimte.
Artikel 2.1.3 is gericht op alle ontwikkelingen, die leiden tot extra ruimtebeslag op de Groene Omgeving door bouwen en verharden. Daarbij geldt dat eerst bezien moet worden of door optimaal gebruik van bestaande erven niet tegemoet gekomen kan worden aan de wens voor meer ontwikkelingsruimte.
Aangezien de bestaande (voormalige) agrarische bebouwing sterk verouderd is en niet toereikend is om een vervolgfunctie te vervullen voor het aannemersbedrijf wordt de bebouwing gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Op basis van de bouwmogelijkheden op grond van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 was er geen maximale oppervlakte of inhoudsmaat opgenomen voor de bedrijfsbebouwing. De bedrijfswoning is gemaximaliseerd op 750 m3 en de bijgebouwen bij deze woning mogen maximaal 100 m2 bedragen. Gelet op de planologische mogelijkheden kon er fors meer worden gebouwd dan dat er feitelijk aanwezig is op het perceel.
In het ontwerpbestemmingsplan is de oppervlakte van het aantal bedrijfsgebouwen gemaximaliseerd op 1.180 m2. Voor de bedrijfswoning en daarbij behorende bijgebouwen is de toegelaten bebouwing ongewijzigd ten opzichte van het bestemmingsplan Buitengebied 2010. De uitbreiding van de oppervlakte aan bebouwing wordt ten opzichte van de bestaande, feitelijk aanwezige bebouwing, uitgebreid door toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Daarmee wordt een bestaand erf grotendeels herbenut.
Echter, opgemerkt moet worden dat het bestaande erf niet volledig herbenut kan worden (bouwperceel van de agrarische bestemming) niet volledig herbenut kan worden voor het plan. Immers, als gevolg van het plan wordt het bouwvlak van de bedrijfsbestemming gewijzigd ten opzichte van het agrarische bouwvlak. Er is geen sprake van vergroting maar enkel van een gewijzigde vormgeving. Om de ruimtelijke kwaliteit en de opzet van de bebouwing te versterken is vanuit landschappelijk oogpunt gekozen om het bouwvlak te wijzigen in die zin dat het bouwvlak wordt verplaatst aan de westzijde ten opzichte van het huidige agrarische bouwvlak. Deze wijziging van de vorm van het bouwvlak is noodzakelijk om een betere landschappelijke inpassing te bewerkstelligen, waardoor geconcludeerd kan worden dat de volledige herbenutten van het bestaande erf niet in redelijkheid mogelijk was. Immers, vanuit landschappelijk oogpunt is een gewijzigde vormgeving van het bouwvlak (en daarmee het beslag op de Groene Omgeving) noodzakelijk. Omdat er binnen het huidige bouwvlak (bestaand erf) in redelijkheid geen volledige mogelijkheden zijn voor herbenutting wordt vanuit landschapsoverwegingen nieuw beslag gelegd op de Groene Omgeving.
De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik hebben tot doel om onnodig ruimtebeslag op de Groene Omgeving tegen te gaan. Vanuit landschappelijk oogpunt is dus gekozen om wel een minimaal beslag te leggen op de Groene Omgeving, maar die wordt in voldoende mate gecompenseerd door toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Dat er voldoende wordt gecompenseerd moet blijken uit een ruimtelijke onderbouwing. Dit is uitgewerkt in het ruimtelijk kwaliteitsplan (KGO-plan) dat als Bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan is opgenomen. In het ruimtelijk kwaliteitsplan is aangetoond dat er sprake is van een versterking van de ruimtelijke kwaliteit en dat het ecologisch en landschappelijk kapitaal in voldoende mate wordt gecompenseerd. Derhalve wordt voldaan aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling is een landschapsplan opgesteld om te borgen dat de herontwikkeling van het voormalig agrarisch bedrijfsperceel leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij zijn de kenmerken van het essenlandschap leidend en worden de zichtlijnen op de es behouden en waar nodig herstelt. Tevens wordt de esrand aan het zuiden van het plangebied hersteld. Op grond van het vigerende bestemmingsplan is reeds een niet grondgebonden agararisch bedrijf met bijbehorende bedrijfsgebouwen mogelijk. Gelet op de bouwmogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan biedt wordt het open karakter van de es niet bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling. Het landschapsplan is als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.
Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Doorwerking voor voorliggend plan:
De gemeente Dinkelland heeft het beleid voor het buitengebied vervat in de beleidsnota 'Buitengebied met kwaliteit'. Het doel van deze beleidsregel is meervoudig. Enerzijds is deze beleidsregeling bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied in stand te houden en te verbeteren. Anderzijds is het doel van deze beleidsregeling om (economische) ontwikkelingen in het buitengebied mogelijk te maken om zo een bijdrage te leveren aan een vitaal en leefbaar buitengebied. Deze beleidsregel is uitsluitend van toepassing op het buitengebied van de gemeente en de regels en voorwaarden uit deze notitie zijn een nadere gemeentelijke uitwerking van het provinciaal beleid waaronder artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) van de Omgevingsverordening Overijssel. De beleidsnota vervangt de voorheen geldende Rood voor Rood-regeling, Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, Schuur voor Schuur-beleid en het VAB+ beleid.
Hoewel het plan niet voldoet aan de voorwaarden van de beleidsnota 'Buitengebied met kwaliteit' ten aanzien van de omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een niet-agrarisch bedrijf (artikel 4.7.2.) is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen (artikel 9.2), waarmee het plan mogelijk gemaakt kan worden. In de afwijkingsbevoegdheid van artikel 9.2 is opgenomen dat van de beleidsnota kan worden afgeweken indien de specifieke omstandigheden van een concreet geval hiertoe aanleiding geven. Dit kan het geval zijn indien niet aan de geldende voorwaarden wordt voldaan, maar de ontwikkeling van voldoet aan de doelstelling van het beleid. In paragraaf 3.3.2 wordt dit nader beschreven.
Met het voorgenomen plan wordt een voormalig agrarisch erf herontwikkeld naar een aannemersbedrijf. De landschapsontsierende voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt en vervangen door een nieuw bedrijfsgebouw en een kapschuur, welke zorgvuldig worden ingepast in het geldende landschapstype. Daarnaast wordt een bijdrage geleverd door het voornemen landschappelijk in te passen.
Op basis van de KGO-berekening geldt dat de KGO-bijdrage €71.300,- bedraagt, zie de KGO-berekening uit Bijlage 2. Op grond van het KGO-beleid van de gemeente Dinkelland geldt dat het aannemersbedrijf aangemerkt moet worden als een niet functioneel aan het buitengebied gebonden functie. Derhalve is er sprake van een niet functioneel aan het buitengebied gebonden grootschalige ontwikkeling en dient 100% van de waardevermeerdering te worden geïnvesteerd (naast de basisinspanning). Dat betekent dat het totale bedrag van €71.300,- geïnvesteerd dient te worden in de ruimtelijke kwaliteit.
Echter, ten aanzien van de investering van de berekende KGO bijdrage, mogen reële, werkelijke kosten voor het opstellen van het KGO-landschapsplan tot een percentage van 10 % van het berekende KGO bedrag met een absoluut maximum van €15.000,-, worden meegenomen. De advieskosten ten aanzien van het KGO-plan (10%) mogen in mindering worden gebracht op de KGO-investering (€7.130,00). Daarnaast geldt dat er van het percentage van 100% kan worden afgeweken conform de maatwerkclausule omdat er sprake is van specifieke omstandigheden die een verlaging van het percentage rechtvaardigen. De volgende aspecten gelden: sociale kwaliteit, werkgelegenheid, veiligheid, ruimtegebrek en logistiek als items ter onderbouwing om (per item) het percentage te verlagen met 5 (met een maximum van 25%). De aspecten worden hieronder toegelicht:
- sociale kwaliteit: De initiatiefnemers streeft naar een gezonde werksfeer. Werknemers werken zelfstandig aan werkzaamheden die zij graag zelf willen doen. Samen werken aan mooie initiatieven zodat ze elkaar kunnen versterken en van elkaar kunnen leren.
- Veiligheid: in vergelijking met de huidige locatie in de kern Rossum wordt de veiligheid verbeterd. Op de locatie aan de Reimerweg kan voorzien worden in een ruime bedrijfsopzet waardoor de kans op ongevallen, onder andere vanwege ruimtegebrek, verminderd wordt.
- Werkgelegenheid: De initiatiefnemer biedt werkgelegenheid aan timmerlieden en vakwerklieden in de bouw. Het gros van het personeel is afkomstig uit Rossum en de nabije omgeving waardoor het een lokale werkgever in de gemeente Dinkelland betreft.
- Ruimtegebrek: zoals hierboven beschreven ervaart de initiatiefnemer ruimtegebrek op het perceel. De huidige locatie in de kern Rossum is te klein en leidt derhalve tot gevaarlijke (bedrijfs)situaties.
- Logistiek: de nieuwe locatie is beter te bereiken met groot vrachtverkeer ten behoeve van de bevoorrading van het bedrijf. Vanwege de ruime erfopzet is het mogelijk om de draaibewegingen van het vrachtverkeer op het nieuwe erf plaats te laten vinden en zal het vrachtverkeer ten behoeve van het aannemersbedrijf niet meer in het dorp plaatsvinden.
Op basis van de bovengenoemde aspecten wordt de KGO-investering verlaagd met de advieskosten van het KGO-plan (€7.130,00) en tevens met een percentage van 25% van het KGO-bedrag: €17.825,-. Daarnaast worden de kosten van het Kwaliteitsteam in mindering gebracht (€ 500,-). Derhalve bedraagt het definitieve investeringsbedrag €45.845,-. In Bijlage 2 is de KGO-investering verwerkt. De KGO investering vindt onder andere plaats door:
- realisatiekosten van het landschapsontwerp exclusief de basisinspanning;
- het vervangen van een eiken zitbank (tafel en bank) op de kruising Wolfsbergweg - Nijenkampweg te Agelo;
- vervangen van vier klaphekjes op de es in Rossum, aan de Sandermanweg.
De bovengenoemde investeringen komen bij elkaar opgeteld uit op € 10.664,56 excl. BTW. De resterende KGO-investering wrodt middels stortingen in het gemeentelijke KGO-fonds uitgevoerd, waarbij de bedragen voor maximaal 5 jaar worden gelabeld. Concreet wordt het als volgt gelabeld:
- Resterend bedrag van €35.180,44 excl. BTW wordt gestort in het landschapsfonds van de gemeente Dinkelland met een 5-jarig label "Landschapsstructuren/landschapsversterkende structuren omgeving Rossum (voor de periode van 5 jaar)".
Onder dit label vallen de onderstaande landschapsstructuren (in figuur 12 van Bijlage 2 is een impressie/weergave te zien van de landschapsstructuren):
- houtwallen (€ 11.000,- per 100 meter);
- houtsingels/geriefbosjes (€ 6.500,- per 100 meter);
- bomenrijen/laanbeplanting (€ 375,- per stuk)
- struweelhaag (€ 2.000,- per 100 meter).
Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het plan voldoet aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Om aanspraak te maken op het landschapsfonds kan een derde partij een aanvraag indienen voor een subsidiebijdrage. Dit kan een particulier zijn, maar ook een stichting, vereniging, dorpsraad, (agrarisch) bedrijf, Landschap Overijssel, waterschap etc..
De toetsing van een aanvraag voor het versterken van de landschapsstructuren in het buitengebied van Rossum wordt gedaan op basis van het cascobeleid van de gemeente Dinkelland. In het cascobeleid zijn bouwstenen opgenomen die aangeven welke structuren in combinatie met landschapstypen en dynamiek wenselijk zijn en een meerwaarde bieden aan het landschap ter plaatse. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten waarin de investering in de ruimtelijke kwaliteit en het KGO-fonds is geborgd. Derhalve wordt voldaan aan de doelstellingen van het beleid: verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied en het mogelijk maken van een economische ontwikkeling. Het plan is in overeenstemming met artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.6.4 Nieuwe ontwikkelingen Nationale Landschappen
Bestemmingsplannen voorzien alleen in nieuwe ontwikkelingen binnen gebieden die in artikel 2.6.2 begrensd zijn als Nationaal Landschap als die bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de kernkwaliteiten als benoemd in artikel 2.6.3 (kernkwaliteiten Nationaal Landschap Noordoost-Twente) en zoals nader uitgewerkt in bijlage 7 van deze verordening. De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente zijn:
- 1. het samenhangende complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen;
- 2. de grote mate van kleinschaligheid;
- 3. het groene karakter.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Het plangebied behoort tot het Essenlandschap. Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, - voormalige - heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.
Aan de Reimerweg wordt de voormalige agrarische bebouwing gesloopt en vervangen door een nieuwe bedrijfshal en kapschuur ten behoeve van het aannemersbedrijf. Het erf wordt als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk ingepast. Vanaf de Reimerweg wordt de zichtlijn richting de es behouden en de esrand zal aan de oostzijde van het plangebied worden hersteld. De bestaande fruitboomgaard wordt versterkt door de aanplant van nieuwe appel-, pruim,- en kersenbomen. Om de nieuwe bebouwing vanaf de Reimerweg af te schermen wordt langs de westzijde voorzien in een nieuwe houtsingel over een lengte van 35 meter en een breedte van 4 meter. Aan de achterzijde van de nieuwe kapschuur worden twee nieuwe bomengroepen aangeplant bestaande uit Zwarte els. Op deze manier wordt het groene karakter van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente verder versterkt. De ruimtelijke kwaliteit van het gebied blijft behouden en er is geen sprake van aantasting van het landschap.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. De ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke laag kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)
Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
In dit ontwikkelingsperspectief zijn ook plekken waar, door de ruimtelijke structuur van het landschap, de beschikbare milieuruimte of reeds aanwezige bebouwing, de ontwikkelruimte van agrarische bedrijven beperkt is. Hier liggen ontwikkelkansen voor andere vormen van bedrijvigheid (denk aan dienstverlenende zelfstandigen zonder personeel) die de ruimtelijke structuur versterken. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt.
Als gevolg van het voorgenomen plan wordt een voormalig agrarisch bedrijf herontwikkeld waarbij een aannemersbedrijf gevestigd wordt. Daarmee wordt een vrijkomend agrarisch erf voorzien van een nieuwe functie die landschappelijk wordt ingepast. Daarmee wordt een nieuwe functie gerealiseerd die een bijdrage levert aan het behoud en de versterking van de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten en tevens aan het behoud van de mix van functies in het kleinschalige mixlandschap. Het voorgenomen plan doet derhalve geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en levert geen extra belemmeringen op voor de aanwezige functies in de omgeving.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Het plangebied is gelegen in het landelijke gebied. In het gebied zijn de kenmerken van de stedelijke laag niet aanwezig. Daarom kan toetsing van het plan aan dit gebiedskenmerk achterwege blijven.
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel(bron: provincie Overijssel)
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.
Als gevolg van het plan worden de voormalige agrarische schuren gesloopt en vervangen door nieuwe bedrijfsgebouwen ten behoeve van het aannemersbedrijf. Aangezien de specifieke kenmerken van de dekzandvlakten en ruggen niet meer aanwezig zijn in het plangebied, heeft de herontwikkeling van het perceel geen negatieve effecten voor de natuurlijke laag.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'essenlandschap.' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, - voormalige - heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Eeuwenlange bemesting - met heideplaggen en stalmest - heeft geleidt tot een karakteristiek reliëf met soms hoge stijlranden. Onder en in de es heeft zich op deze wijze een waardevol archeologisch archief opgebouwd. De dorpen en erven lagen op de flanken van de es, op overgang naar het lager gelegen maten- en flierenlanden. Zo lagen ze droog en werden tegelijkertijd de werklijnen zo kort mogelijk gehouden.
Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op een bestaand erf waar reeds bebouwing aanwezig was. De voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en vervangen door nieuwe bedrijfsgebouwen ten behoeve van het aannemersbedrijf. Aangezien er op grond van het vigerende bestemmingsplan reeds bebouwing is toegestaan vormt dit plan geen bedreiging voor het open karakter van de es. De nieuwbouw vindt namelijk plaats op een bestaand erf.
Als gevolg van het plan wordt de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied versterkt. De zichtlijnen richting de es blijven behouden. De esrand aan de oostzijde van het plangebied wordt hersteld en wordt een nieuwe houtsingel/erfbeplanting aangeplant om de bebouwing vanaf de Reimerweg af te schermen. Ter plaatse van de te herstellen esrand zijn de gronden bestemd als 'Agrarisch - 2'. Op grond van de regels van het bestemmingsplan zijn die gronden onder andere bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden. Daarmee is de bescherming van het essenlandschap geborgd en kan geconcludeerd worden dat het plan geen onevenredige afbreuk doet aan de kenmerken van het essenlandschap.
Laag van de beleving
Op grond van de laag van de beleving geldt voor het plangebied het kenmerk donkerte. Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige ‘donkere’ gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze ‘s nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten.
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de kenmerken van de donkere gebieden. De bedrijfsactiviteiten worden over het algemene gedurende de reguliere werktijden (07.00 tot 18.00) uitgevoerd. Na werktijd geldt het uitgangspunt dat de verlichting in de bedrijfsgebouwen gedimd worden/uit wordt gezet. Er worden geen grote lichtbronnen in het plangebied gerealiseerd die kunnen leiden tot negatieve effecten voor de 'donkerte'.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 MijnOmgevingsvisie Dinkelland
De gemeenteraad van de gemeente Dinkelland heeft op 31 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Dinkelland, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Dinkelland en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.
De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:
- 1. We doen het samen;
- 2. We geven het goed voorbeeld;
- 3. We wentelen niet af op volgende generaties;
- 4. We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.
De gemeente Dinkelland wil een economische sterk buitengebied met veel verschillende functies, waarin alle bewoners en gebruikers aan hun trekken komen. Het Twentse landschap van Dinkelland is een uniek coulisselandschap met houtwallen, singels, essen, ontginningen, natuurgebieden en landgoederen. Dit landschap draagt in grote mate bij aan de identiteit van de streek. De houtwallen en singels vormen verbindingen van natuurgebied naar natuurgebied die voor veel planten en dieren belangrijk zijn. Kortom zowel mensen als dieren voelen zich hier thuis. Het is voor iedereen belangrijk om een sterk en mooi buitengebied te behouden.
In het buitengebied van Dinkelland komen veel verschillende functies voor die allemaal ruimte nodig hebben. Zoals landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en ook wonen. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Dit zijn bijvoorbeeld de hernieuwbare opwekking van energie en de vraag naar voldoende waterberging. Al deze functies leggen samen veel druk op het buitengebied. Daarom het uitgangspunt: de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente Dinkelland streeft naar een buitengebied met een mooie balans tussen het landgebruik, de leefbaarheid en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht.
Daarbij wordt gewerkt aan speerpunten. Voor het 'Buitengebied in balans' zijn dat:
- toekomstgerichte agrarische sector;
- goede staat van natuur en landschap;
- kwalitatief toerisme.
In figuur 3.5 is een fragment van de waardenkaart opgenomen.
Figuur 3.5: Uitsnede waardenkaart MijnOmgevingsvisie Dinkelland (bron: gemeente Dinkelland)
Toets
Op grond van MijnOmgevingsvisie Dinkelland valt het plangebied onder de aanduiding 'gericht op ontwikkeling door lage waarde en hoge dynamiek'. Hier wordt aangegeven om in te spelen op onder andere de schaal van het landschap, gemengde functies, bouwwijze en inrichting die in de directe omgeving gebruikelijk is, opgeruimd landschap, geclusterde bebouwing en heldere structuren.
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt een aannemersbedrijf verplaatst van het bedrijventerrein naar het voormalig agrarisch bedrijfsperceel aan de Reimerweg 12 in het buitengebied van Rossum. De initiatiefnemer is voornemens om de voormalige varkenschuur en kapschuur te slopen. Ter vervanging van de sloop is de initiatiefnemer voornemens om een bedrijfshal en een kapschuur op het perceel te realiseren. Het plan wordt landschappelijk ingepast en is qua bedrijfsactiviteiten geschikt om in het buitengebied in te passen.
Als gevolg van het plan wordt een bijdrage geleverd aan de combinatie van functies in het buitengebied, aangezien een voormalig agrarisch erf wordt gewijzigd in een aannemersbedrijf. Daarnaast wordt een bijdrage geleverd aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit door de zichtlijn vanaf de Reimerweg richting de es behouden en door de esrand aan de oostzijde van het plangebied te herstellen. Daarmee wordt de zichtbaarheid en toegankelijkheid van waardevolle gebieden op het gebied van landschap (essenlandschap) hersteld en versterkt. Tot slot wordt de bestaande fruitboomgaard versterkt door de aanplant van nieuwe appel-, pruim,- en kersenbomen. Daarmee wordt extra variatie in beplanting aangebracht waardoor het past binnen 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland'.
3.3.2 Buitengebied met kwaliteit
Het buitengebied van Dinkelland kenmerkt zich door een mix van functies als landbouw, natuur, toerisme en bedrijvigheid, recreatie en wonen, al deze functies vragen om ruimte. Daarnaast vragen nieuwe functies om ruimte. Al deze functies leggen samen veel druk op ons buitengebied. Daarom wordt ook voor de toepassing van deze beleidsregel het uitgangspunt gehanteerd: de goede functies op de goede plek. Combinaties van functies zullen nodig zijn, om alles aan bod te laten komen. De gemeente Dinkelland streeft naar een aantrekkelijk en vitaal buitengebied waar een goede balans is tussen landgebruik, ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid en economische activiteiten.
Om dit te kunnen bereiken beschikte de gemeente over diverse beleidsregelingen zoals bijvoorbeeld Rood voor Rood, Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, Schuur voor Schuur en het VAB+ beleid. Alle beleidsregelingen hebben de afgelopen jaren op hun eigen wijze een bijdrage geleverd aan een aantrekkelijk en vitaal buitengebied en de doelstellingen van deze regelingen sluiten nog prima aan bij de speerpunten voor het buitengebied zoals geformuleerd in MijnOmgevingsvisie Dinkelland.
De afgelopen jaren is echter ook geconstateerd dat het ruimtelijk beleid voor het buitengebied op onderdelen onnodig ingewikkeld is geworden en is zowel vanuit aanvragers en hun adviseurs als gemeente de wens geuit voor eenvoudiger en overzichtelijker beleid voor het buitengebied. In de beleidsnota 'Buitengebied met kwaliteit' zijn de eerdergenoemde beleidsregels en de beleidsregels ten aanzien van plattelandswoningen en nieuwe landgoederen vervat in één vereenvoudigde regeling die mede vanwege de opgaven in het buitengebied op onderdelen geactualiseerd en aangevuld is.
Doelstelling
Het doel van deze beleidsregel is meervoudig. Enerzijds is deze beleidsregeling bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied in stand te houden en te verbeteren. Anderzijds is het doel van deze beleidsregeling om (economische) ontwikkelingen in het buitengebied mogelijk te maken om zo een bijdrage te leveren aan een vitaal en leefbaar buitengebied.
Reikweidte
De beleidsnota 'Buitengebied met kwaliteit' is uitsluitend van toepassing op het buitengebied van de gemeente en de regels en voorwaarden uit deze notitie zijn een nadere gemeentelijke uitwerking van het provinciaal beleid waaronder artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) van de Omgevingsverordening Overijssel. Deze beleidsregel is niet van toepassing op de planologische mogelijkheden die de geldende bestemmingsplannen/ het omgevingsplan bij recht of met toepassing van een binnenplanse afwijking/ binnenplanse omgevingsplanactiviteit biedt. Ook is deze beleidsregel niet van toepassing op o.a. de uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen en bestaande woningbouwlocaties die binnen of direct grenzend aan de bebouwde kom zijn gelegen en richting het buitengebied worden uitgebreid en op zonne- en windparken.
Afhankelijk van de wijze waarop een ontwikkeling juridisch-planologisch geborgd moet worden, moet voor de toepassing van deze beleidsregel een procedure herziening bestemmingsplan/ omgevings-plan of een buitenplanse afwijking/omgevingsplanactiviteit worden doorlopen.
Algemene randvoorwaarden
Voor elke ontwikkeling in het buitengebied gelden bepaalde algemene randvoorwaarden waar aan voldaan moet worden. Naast dat voldaan moet worden aan het van toepassing zijnde Rijks- en provinciaal beleid en de van toepassing zijnde wet- en regelgeving, betreffen dit bijvoorbeeld randvoorwaarden die zijn opgesteld met het oog op ‘een goede ruimtelijke ordening’ of een ‘evenwichtige toedeling van functies aan locaties’ ingeval de Omgevingswet inwerking is getreden.
Daarnaast moet bij de toepassing van deze beleidsregel in elk geval voldaan worden aan de algemene randvoorwaarden:
- 1. Elke ontwikkeling moet per saldo leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
- 2. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing: vorm en situering van gebouwen en erfbeplanting (uiteengezet in locatie, sortiment, aantallen, plantmaat en indien van toepassing plantverband/ onderlinge afstand);
- 3. De geboden ontwikkelingsruimte dient in balans te zijn met de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit;
- 4. De ontwikkeling dient naar aard en omvang passend te zijn op de locatie en de gebiedskenmerken van het type landschap;
- 5. De bestaande infrastructuur moet in principe toereikend zijn voor de nieuwe activiteit, er mag geen sprake zijn van een onevenredige toename van verkeer. Indien een aanpassing van de infrastructuur benodigd en aanvaardbaar is, komen de kosten hiervoor voor rekening van aanvrager;
- 6. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
- 7. De ontwikkeling mag niet leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat;
- 8. Er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de in de omgeving aanwezige functies en waarden;
- 9. Er mag gaan onevenredige afbreuk worden gedaan aan de belangen van derden;
- 10. Indien dit nodig wordt geacht, kan een bedrijfsplan worden gevraagd ter onderbouwing van een verzoek;
- 11. In het bestemmingsplan/ het omgevingsplan/ de omgevingsvergunning worden verplichtingen opgenomen voor de aanleg en instandhouding van de verplichte landschappelijke inpassing. Daarnaast worden in een overeenkomst aanvullende voorwaarden opgenomen die van belang zijn voor de gemeentelijke juridische borging;
- 12. Een gecombineerde toepassing van de in deze beleidsregel opgenomen onderdelen is mogelijk, mits hierbij voldaan wordt aan de daarbij behorende voorwaarden;
- 13. Vergunningen die niet meer actueel zijn of die nog niet zijn benut, kunnen niet ingezet worden ter compensatie voor (extra) ontwikkelingsruimte en worden onherroepelijk ingetrokken.
In hoofdstuk 4.7 zijn de voorwaarden voor de functiewijziging van een agrarisch bedrijf beschreven. Bij functiewijziging gaat het om het wijzigen van de functie ‘Agrarisch bedrijf’ in één van de andere functies die genoemd worden in deze beleidsregeling. Niet elk nieuwe functie wordt wenselijk en/of aanvaardbaar gevonden. Dit zal van geval tot geval beoordeeld moeten worden waarbij onder meer de aard en invloed van de nieuwe functie op de omgeving een rol speelt. Bij functiewijziging gaat het om het hergebruik van het bestaande erf en de daarop aanwezige bebouwing. In paragraaf 4.7.2 wordt concreet ingegaan op de functiewijziging van 'Agrarisch bedrijf' naar de functie 'Bedrijf (niet-agrarisch)'. Voor deze functiewijziging gelden de volgende (voor dit plan) relevante voorwaarden:
- De legaal opgerichte gebouwen moeten vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen zijn die minimaal 5 jaar als zodanig in gebruik zijn geweest;
- Indien de bestaande legaal opgerichte gebouwen niet meer functioneel te gebruiken zijn voor de nieuwe activiteit, is vervangende nieuwbouw mogelijk. Voor de berekening van de terug te bouwen oppervlakte geldt de volgende bouw-/sloopverhouding:
- Extra m2 bebouwing wordt uitsluitend toegestaan indien elders binnen de gemeente Dinkelland of Tubbergen landschap ontsierende gebouwen worden gesloopt. Voor het toestaan van extra m2 bebouwing geldt bovengenoemde bouw-/sloopverhouding.
Toets
De initiatiefnemer is voornemens om de bedrijfsactiviteiten te verplaatsen van het Pierikspad 3-A naar de Reimerweg 12 te Rossum. Als gevolg van het plan wordt de voormalige varkensschuur en kapschuur gesloopt en vervangen door een nieuwe bedrijfshal (kapschuurmodel) en een kapschuur ten behoeve van het aannemersbedrijf. Concreet wordt een schuur van 280 m2 en 350 m2 gesloopt. De bedrijfshal heeft een oppervlakte van circa 570 m2 en de kapschuur heeft een oppervlakte van circa 480 m2. Daarnaast bestaat het voornemen om de authentiek kippenschuurtje aan de voorzijde van het erf met een oppervlakte van 90 m2 te slopen en te vervangen door een nieuw kantoor (130 m2). De gezamenlijke oppervlakte aan bebouwing bedraagt circa 1.180 m2 (nieuwe bedrijfshal, nieuwe kapschuur en kantoor).
Op basis van de beleidsnota 'Buitengebied met kwaliteit' moet voor de bouw van 1.180 m2 aan nieuwe bebouwing 2.940 m2 aan landschapsontsierende bebouwing met asbest en 5.200 m2 aan landschapsontsierende bebouwing zonder asbest gesloopt worden. Op het perceel is 718 m2 aan landschapsontsierende bebouwing aanwezig (voormalige agrarische bebouwing) die gesloopt wordt. Dat betekent dat nog een aanzienlijke sloopoppervlakte elders aangekocht moet worden.
Aangezien er als gevolg van de beleidsnota 'Buitengebied met kwaliteit' ruimere mogelijkheden voor sloopmeters zijn, zal de handelsprijs die betaald moet worden door initiatiefnemers voor sloopmeters, aanzienlijk stijgen. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken dient een dusdanig groot aantal sloopmeters aangekocht worden waardoor de bedrijfsverplaatsing financieel onhaalbaar is. Daarnaast dienen tevens de daadwerkelijke sloopkosten (zowel op de locatie Reimerweg 12 in Rossum als de slooplocatie elders) en de kosten voor de landschappelijke inpassing betaald te worden. Daarboven op komen nog de kosten voor de algehele bedrijfsverplaatsing van het aannemersbedrijf, de nieuwbouw van de bedrijfsgebouwen en de aankoop van het perceel, waardoor er een dusdanige sprake is van kapitaalsvernietiging dat een algehele bedrijfsverplaatsing onmogelijk wordt geacht. Tot slot moet ook worden opgemerkt dat de planvorming van de verplaatsing van het aannemersbedrijf net voor de inwerkingtreding van het nieuwe beleid in een zeer vergevorderd stadium verkeerde.
Gelet hierop wordt aanspraak gemaakt op artikel 9.2 van de beleidsnota Buitengebied met kwaliteit. In artikel 9.2 is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee van de beleidsregels kan worden afgeweken indien specifieke omstandigheden van een concreet geval hiertoe aanleiding geven. Dit kan het geval zijn wanneer niet aan de voorwaarden voldaan wordt maar een ontwikkeling wel voldoet aan de doelstellingen van het beleid.
Het hoofddoel van de beleidsnota is enerzijds om de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied in stand te houden en te verbeteren. Anderzijds is het doel van deze beleidsregeling om (economische) ontwikkelingen in het buitengebied mogelijk te maken om zo een bijdrage te leveren aan een vitaal en leefbaar buitengebied.
Hoewel het plan niet voldoet aan de genoemde voorwaarden sluit het plan naadloos aan bij de doelstellingen van het beleid, aangezien:
- Er circa 718 m2 aan landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt. Het betreft een voormalige varkensschuur en een vervallen kapschuur die een verfrommelde uitstraling geven. Daarnaast wordt een kippenschuur vervangen door een kantoor ten behoeve van het aannemersbedrijf.
- Op basis van het KGO-plan (welke is gebaseerd op de voorheen geldende Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) wordt de voorgenomen ontwikkeling landschappelijke ingepast conform de geldende gebiedskenmerken. Er worden nieuwe bomenrijen en hagen aangeplant en de esrand wordt hersteld. Het plan voorziet in een aanzienlijke verfraaiing van het erf, het aanzicht van het erf en een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap.
- Er wordt een ruimtelijk/maatschappelijk probleem op het perceel aan de Reimerweg 12 opgelost. Sinds de jaren '80 van de vorige eeuw zijn de agrarische gebouwen verkocht en vervreemd van de voormalige agrarische bedrijfswoning. De voormalige agrarische bedrijfswoning werd jarenlang gebruikt als reguliere burgerwoning. De agrarische schuren, die vervreemd waren van de voormalige agrarische bedrijfswoning, werden gebruikt door een derde, die de schuren agrarisch wenste te gebruiken. Planologisch gezien was er daardoor sprake van een ongewenste situatie c.q. conflictsituatie aangezien de woning enerzijds beschermd werd tegen de agrarische bedrijfsactiviteiten (aangezien er geen sprake was van bij de bedrijfswoning behorende agrarische bebouwing) en anderzijds de agrarische bedrijfsactiviteiten leiden tot ongewenste hinder bij de woning. Door de voorgenomen ontwikkeling is een nieuwe passende functie voor het perceel gevonden, waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbeterd (zowel landschappelijk als qua bebouwing) en de één erfgedachte weer hersteld is.
Tot slot voorziet de voorgenomen ontwikkeling in een nieuwe economische drager in het buitengebied. Daarbij gaat het specifiek om een lokaal gevestigd en aan Rossum verbonden aannemersbedrijf, welke belangrijk is voor de werkgelegenheid van timmerlieden, vakwerklieden en jonge mensen die worden opgeleid tot metselaar, timmerman of restauratietimmerman. Vanwege de beperkte en onhandige omvang van het huidige bedrijfsperceel aan het Pierikspad 3-A en de geringe uitbreidingsmogelijkheden bestaat de wens om het bedrijf te verplaatsen naar de Reimerweg 12. Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan voldoet aan de doelstelling van het beleid en dat de specifieke omstandigheden van het plan aanleiding geven om van de beleidsnota af te wijken en aansluiting te zoeken bij het voorheen geldende VAB+ beleid en KGO-beleid van de gemeente Dinkelland. Derhalve wordt het plan in paragraaf 3.3.3 getoetst aan het VAB+ beleid en in paragraaf 3.3.4 aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.
3.3.3 VAB+ beleid
Voorheen gold het VAB+ beleid van de gemeente Dinkelland. Het VAB+ beleid heeft o.a. een sociaal economisch hoofddoel. Het beleid moet bijdragen aan het realiseren van nieuwe economische dragers en ruimte bieden voor een verbreding van bestaande economische dragers. Een belangrijke economische drager in het landelijk gebied is landbouw, recreatie, natuur. Daarnaast dient het VAB beleid ter voorkoming van verval en verkrotting van agrarische bedrijfsgebouwen in het landelijk gebied.
De bedrijvigheid die onderdak heeft gevonden binnen het VAB beleid is onder te verdelen in 2 categorieën. Bedrijvigheid & activiteiten gelieerd aan het buitengebied (recreatie, agrarisch aanverwante bedrijven , educatie, natuurbeheer) en bedrijvigheid die geen enkele binding heeft met het landelijk gebied (bv. timmerbedrijven, hoveniersbedrijven, aannemers etc.).
Voor de categorie 'niet aan het buitengebied gebonden activiteiten' geldt dat deze categorie primair thuis hoort (op de bedrijfsterreinen) in de kernen en het is niet wenselijk voor deze categorie het VAB beleid aan te passen. Uitgangspunt hierbij is dat deze activiteiten in het landelijk gebied kleinschalig. Gelet hier blijft 500 m2 hiervoor de maximaal toegestane oppervlakte. Hierdoor blijft het buitengebied een “kraamkamer” voor bedrijvigheid welke bij groei een plek op het bedrijventerrein moeten zoeken. Indien de bedrijven een groei doormaken (> 500 m2) zullen zij zich primair moeten vestigen op de bedrijfsterreinen.
Bij de beoordeling van verzoeken staan de ruimtelijke gevolgen van een initiatief centraal. Om verzoeken te beoordelen wordt onderscheid gemaakt in een 3 tal stappen:
- een zoneringstoets;
- een voorwaarden toets;
- een kwaliteitstoets.
Hieronder wordt het plan aan de hand van de zoneringstoets, de voorwaardentoets en de kwaliteitstoets getoetst aan het VAB+ beleid van de gemeente Dinkelland.
Toets
Zoneringstoets
In de zoneringstoets wordt gekeken naar welke locatie de aanvrager op het oog heeft en welke gebiedsdoelstelling geldt hier. Daarbij wordt gekeken naar de ontwikkelingsperspectieven uit de omgevingsvisie en daarnaast naar het gemeentelijke beleid. Aan de hand van deze zoneringtoets moet beoordeeld worden of het type bedrijvigheid niet bij voorbaat strijdig is met de gebiedsdoelstelling ongeacht de voorwaarden.
Op basis van het provinciale beleid behoort het plangebied tot het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Het plangebied ligt daarmee in het buitengebied waar het accent ligt op veelzijdige gebruiksruimte. In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweging van functies. In de zoneringtoets dient dit ontwikkelingsperspectief onderverdeeld te worden in kernrandzone, hoofdwegen en overig.
Voor de overige gebieden geldt dat het aantal verkeersbewegingen beperkt dient te blijven tot 100 voertuigbewegingen per dag. Om de verkeersgeneratie van het plan te bepalen wordt aangesloten bij de CROW-kencijfers voor verkeersgeneratie zoals opgenomen in de CROW-publicatie 317 (deze dient ook als basis voor de Beleidsnota 'Bouwen & Parkeren 2018'). Hoewel in paragraaf 4.11 wordt uitgegaan van de maximale verkeersgeneratie, geldt dat voor het VAB+ beleid uitgegaan kan worden van de gemiddelde verkeersgeneratie, aangezien wordt aangegeven dat voor hoofdwegen wordt uitgegaan van activiteiten met een verkeersaantrekkende werking van meer dan 100 voertuigbewegingen gemiddeld per dag. In de overige gebieden geldt daarom dat de verkeersbewegingen beperkt dienen te blijven tot gemiddeld 100 voertuigbewegingen per dag.
Het bestemmingsvlak voor het bedrijf heeft een oppervlakte van circa 4750 m2. Hoewel het bedrijfsperceel een groot oppervlak beslaat, bestaat de bedrijfsbebouwing uit de nieuw te bouwen bedrijfshal, de kapschuur en de nieuw te bouwen vakwerkschuur (kantoor). De gezamenlijke oppervlakte bedraagt 1.180 m2. De oppervlakte van de werkruimte, niet zijnde opslag, bedraagt daarentegen maximaal 473 m2. Om de verkeersgeneratie te bepalen wordt er voor de werkuimte uitgegaan van een bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief (werkplaats) en voor de opslag wordt uitgegaan van bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief. De verkeersgeneratie is als volgt:
- bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief (buitengebied): gemiddeld 10 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo.
Aangezien de werkruimte in de bedrijfsgebouwen 473 m2 bedraagt, bedraagt de verkeersgeneratie afgerond 47 verkeersbewegingen (10 * 4,73 = 47,3). - bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (buitengebied): gemiddeld 4,8 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo.
De oppervlakte van de bedrijfsgebouwen ten behoeve van de opslag bedragen 708 m2. De verkeersgeneratie van de opslag bedraagt derhalve afgerond 34 verkeersbewegingen (4,8 * 7,08 = 33,984).
De gemiddelde verkeersgeneratie van het plan bedraagt derhalve 81 verkeersbewegingen per dag. De maximale verkeersgeneratie bedraagt (zoals is opgenomen in paragraaf 4.11) 93 verkeersbewegingen per dag. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aannemersbedrijf gevestigd kan worden in de 'overige gebieden' aangezien zowel gemiddeld aantal verkeersbewegingen als het maximale aantal verkeersbewegingen minder dan 100 per dag bedraagt.
Randvoorwaardentoets
Indien een activiteit in principe op de voorgestelde locatie mogelijk is, dient de vraag beantwoord te worden of die activiteit op korte en lange termijn aan de navolgende voorwaarden kan voldoen. Hierbij wordt opgemerkt dat de voorwaarden zo objectief mogelijk zijn vastgesteld, teneinde op voorhand duidelijk te stellen wat wel en wat niet mogelijk is. Hieronder wordt nader op de relevante - van toepassing zijnde - criteria ingegaan.
Aard en omvang
- De aard en de omvang van het bedrijf moeten passen binnen de bestaande bebouwing. Buitenopslag is niet toegestaan. Ook als voor de aard van de activiteit buitenopslag nodig is is dit niet toegestaan. Een uitzondering hierop is een kleinschalig terras.
Het plan gaat uit van de sloop van de bestaande voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en het vervangen van deze gebouwen door nieuwbouw. Het VAB+ beleid biedt hier mogelijkheden voor en in combinatie met met KGO-beleid kan tevens een uitbreiding van bebouwing worden toegestaan. Middels het landschapsplan is aangetoond dat er sprake is van één erf dat landschappelijk is ingepast.
- De omvang van een activiteit dient beperkt te zijn tot 500 m2, in de overige gebouwen mag wel opslag plaatsvinden. Dit geldt niet voor activiteiten gericht op het be- en of verwerken van agrarische producten, dag en verblijfsrecreatie.
Zoals reeds beschreven wordt de bestaande varkensschuur (280 m2) en een bestaande kapschuur (350 m2) gesloopt en vervangen door een nieuwe bedrijfshal (570 m2) en een nieuwe kapschuur (480 m2). De kapschuur wordt volledig benut voor de opslag van materieel ten behoeve van het aannemersbedrijf. In de bedrijfshal wordt zowel als werkruimte als voor opslag gebruikt. Daarnaast wordt de kippenschuurtje (90 m2) gesloopt en vervangen door een kantoor met een oppervlakte van 90 m2. De totale oppervlakte aan werkruimte komt uit op circa 473 m2. Daarmee wordt voldaan aan de eis dat maximaal 500 m2 (met uitzondering van opslag) gebruikt mag worden voor de bedrijfsactiviteiten. - Vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen die in aanmerking komen voor een andere functie zijn gebouwen behorend bij een erf. Er zal dan ook altijd sprake moeten zijn van bij het gebouw behorende woning. De gebouwen dienen daarnaast minimaal 3 jaar aantoonbaar voor de agrarische functie in gebruik te zijn geweest.
Solitaire gebouwen komen niet in aanmerking voor deze regeling. Een erf wordt aangemerkt als een bouwblok. Het moet gaan om gebouwen die behoren tot hetzelfde bouwblok als de woning. Indien er sprake is van vervangende nieuwbouw moet het nieuwe gebouw op maximaal 25 meter afstand staan van de bij het erf behorende woning. Gebouwen die niet in gebruik zijn geweest voor de aan het gebouw gegeven bestemming komen niet voor dit beleid in aanmerking. Op deze manier wordt voorkomen dat er onder de noemer van de agrarische bestemming andere gebouwen worden gebouwd.
Op 14 maart 2017 is een melding Activiteitenbesluit ingediend door de (destijds) eigenaar van de agrarische bedrijfsgebouwen aan de Reimerweg 12 voor de verandering van de inrichting in verband met de te houden dieren. Hieruit volgt in feite dat sprake is van een functionerend agrarisch bedrijf. Het nieuwe plan heeft betrekking op de sloop van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en de bouw van nieuwe bedrijfsgebouwen ten behoeve van het aannemersbedrijf. De afstand van de kapschuur tot aan de bedrijfswoning bedraagt circa 14 meter en de afstand van het nieuwe bedrijfsgebouw tot aan de bedrijfswoning bedraagt circa 24 meter. Er wordt voldaan aan de afstandseis van 25 meter.- De nieuwe activiteit mag geen beperking opleveren voor omliggende agrarische bedrijven. Daarnaast moet het Vrijkomende Agrarisch Gebouw (VAB) op minimaal 50 meter afstand staan van de grens van het bouwperceel van het naburige perceel."
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de relevante omgevings-/milieuaspecten. In paragraaf 4.2 en 4.3 wordt onder andere ingegaan op bedrijven en milieuzonering en de geuraspecten als gevolg van agrarische bedrijven. Aangezien het bedrijfsperceel op minimaal 55 meter afstand van het agrarisch bouwvlak van het agrarisch bedrijf aan de Ootmarsumsestraat 9 is gelegen en minimaal op 116 meter afstand van het agrarisch bouwvlak van het perceel Reimerweg 17 geldt dat voldaan wordt aan de minimale afstandseis van 50 meter.
Op basis van bovenstaande wordt voldaan aan de zonerings- en milieukundige randvoorwaardentoets.
Ruimtelijke kwaliteitstoets
- Ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteitstoets geldt dat de nieuwe functie moet leiden tot behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en mag geen toename van verstedelijking of aantasting van het landschap tot gevolg hebben.
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling is een landschapsplan opgesteld om de ruimtelijke kwaliteit te versterken. In het landschapsplan zijn de kenmerken van het essenlandschap leidend. Aangezien er op grond van het vigerende bestemmingsplan reeds bebouwing ten behoeve van een niet grondgebonden agararisch bedrijf is toegestaan geldt dat er geen sprake is van een toename van verstedelijking in het buitengebied. De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op een bestaand erf. - Landschapsontsierende gebouwen moeten zoveel mogelijk worden gesloopt. Vervangende nieuwbouw ten behoeve van de nieuwe functie is alleen toegestaan onder strikte kwaliteitscriteria voorwaarden. Tot 2000 m3 mag 2000 m3 worden teruggebouwd. Indien het gewenst is meer terug te bouwen dan 2000 m3 dan is daarvoor een zogenaamde saneringsregeling van toepassing. Boven de 2000 m3 sloop van ontsierende bedrijfsgebouwen mag 25% van de gesloopte inhoud worden teruggebouwd.
De varkwerkschuur (gesloopt en opnieuw opgebouwd en in gebruik genomen als kantoor) en de bestaande woonboerderij blijven als gevolg van het plan behouden. De landschapsontsierende varkensschuur en kapschuur worden gesloopt. In de huidige situatie kennen de varkensschuur, de kapschuur en het kippenschuurtje een inhoud van 2590 m3 (kapschuur en varkensschuur zijn gezamenlijk 2318 m3 en het kippenschuurtje 272 m3).
Gelet op de inhoud van de varkensschuur, de kapschuur en de kippenschuur mogen de gebouwen één op één worden vervangen. Echter wordt er als gevolg van dit plan een grotere inhoudsmaat van de nieuwbouw gewenst. De nieuwe bedrijfshal heeft een inhoudsmaat van 3.090 m3, de nieuwe kapschuur een inhoudsmaat van 2.350 m3 en het kantoor een inhoud van 715 m3. Een dergelijke vergroting van de inhoudsmaat is mogelijk middels toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (paragraaf 3.3.4).- Het erf moet worden voorzien van een adequate landschappelijke inpassing. Een plan voor de landschappelijke inpassing van het erf dient betrokken te worden bij de aanvraag. Vooral op het erf te realiseren parkeerplaatsen dienen goed te worden ingepast.
Het erfinrichtingsplan is als Bijlage 1 bij de toelichting opgenomen. Vanaf de Reimerweg wordt de zichtlijn richting de es behouden en de esrand zal aan de oostzijde van het plangebied worden hersteld. De bestaande fruitboomgaard wordt versterkt door de aanplant van nieuwe appel-, pruim,- en kersenbomen.
Om in de parkeerbehoefte te voorzien worden naast de nieuw te bouwen kapschuur 11 parkeerplaatsen aangelegd die worden ingepast in het groen. Bij deze parkeerplaats wordt een nieuwe bomenrij aangeplant en wordt het parkeren afgeschermd door middel van een gemengde haag. Langs de parkeerplaatsen wordt tevens een nieuwe zaksloot gerealiseerd ten behoeve van de waterberging in het plangebied. Daarnaast worden tussen de nieuwe kapschuur en bedrijfshal langs de perceelgrens 9 parkeerplaatsen gerealiseerd.
Om de nieuwe bebouwing vanaf de Reimerweg af te schermen wordt langs de westzijde voorzien in een nieuwe houtsingel over een lengte van 35 meter en een breedte van 4 meter. Aan de achterzijde van de nieuwe kapschuur worden twee nieuwe bomengroepen aangeplant bestaande uit Zwarte els.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het voornemen voldoet aan het VAB+ beleid van de gemeente Dinkelland.
3.3.4 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving gemeente Dinkelland
Zoals reeds aan bod is gekomen in paragraaf 3.2.1 en 3.2.2 zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel vastgesteld. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving maakt hier onderdeel van uit. Op basis van het provinciaal beleid ten aanzien van dit instrument is het mogelijk om op gemeentelijk niveau beleidskaders vast te stellen. De gemeenten Dinkelland heeft op 8 oktober 2013 het beleidskader 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' vastgesteld. Het beleidskader dient als toetsingskader voor de gemeente om aangevraagde ontwikkelingen in het landelijke gebied te kunnen beoordelen op basis van de kwaliteitsimpuls. Tegelijkertijd biedt het beleidskader aanvragers handvatten om hun aanvraag vorm te geven in combinatie met de kwaliteitsimpuls. Het kader streeft na om dit nieuwe instrument zoveel mogelijk te objectiveren en eenduidig toe te passen.
Voor het gemeentelijk KGO-beleid gelden de volgende uitgangspunten:
- 1. Elke ontwikkeling dient beoordeeld te worden vanuit het aspect ruimtelijke kwaliteit;
- 2. Bij grootschalige ontwikkelingen (nieuw of uitbreiding van bestaand) wordt naast een investering in de ontwikkeling zelf tegelijkertijd geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit.
- 3. De ontwikkelingsruimte die men krijgt dient in evenwicht te zijn met investeringen (prestaties) in de ruimtelijke kwaliteit.
- 4. De principes van ruimtelijke kwaliteit gelden voor elk planproces en dienen bij elk initiatief/ontwerp/opgave te worden toegepast.
Aard van de ontwikkeling
In het gemeentelijke KGO beleid is vastgesteld dat afwijking van bestaande regels van het vigerende bestemmingsplan mogelijk is ten behoeve van economische ontwikkelingen die naar aard en omvang passend zijn op de locatie, mits passend binnen het provinciaal- en rijksbeleid (zoals zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), deze passen bij de gebiedskenmerken en bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Het begrip “aard en omvang” is bewust gekozen. Hiermee is aangegeven dat er sprake dient te zijn van maatwerk. Niet alle ontwikkelingen kunnen per definitie. Per ontwikkeling dient beoordeeld te worden of de voorgestane ontwikkeling past in de omgeving.
Kwaliteitsimpuls of basisinspanning
In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen een basisinspanning en de kwaliteitsimpuls. Dit onderscheid komt voort uit de omgevingsvisie van de provincie Overijssel. Hierin staat het volgende:
“Bij grootschalige ontwikkelingen (nieuw of uitbreiding van het bestaande) wordt naast een investering in de ontwikkeling zelf, tegelijkertijd geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit (aanvullende inspanning).”
Bij elke ontwikkeling op een bestaand bouwblok waarbij meer dan 500m3 bebouwing wordt toegevoegd, geldt op basis van de regels van het bestemmingsplan Buitengebied en het gemeentelijk beleid, de noodzaak tot landschappelijke inpassing.
Zodra sprake is van een grootschalige ontwikkeling, geldt een meer gebiedsgerichte benadering. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is dan van toepassing, náást de basisinspanning. Dat geldt voor nieuwe functies en grootschalige uitbreiding van bestaande functies in het buitengebied. Van een grootschalige ontwikkeling is sprake als er een bestemmingsplanprocedure nodig is. Dit geldt ook voor een partiële herziening in de vorm van een verandering van de bestemming of een aanduiding.
Evenwicht
Er is een basis gevonden voor het bereiken en meten van het evenwicht tussen ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke (landschappelijke) inpassing: vorm en situering van gebouwen, erfbeplantingen.
Voor het bepalen van de hoogte van de aanvullende kwaliteitsprestaties zijn drie variabelen te hanteren:
- 1. is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd;
- 2. wat is de schaal van de impact op de omgeving;
Als er sprake is van een niet functioneel aan het buitengebied gebonden grootschalige ontwikkeling, dient 100% van de waardevermeerdering (van de gronden als gevolg van aanpassing van de bestemming) te worden geïnvesteerd (naast de basisinspanning).
Als er sprake is van een functioneel aan het buitengebied gebonden grootschalige ontwikkeling zal er naast de basisinspanning 25% van de waardevermeerdering moeten worden geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit.
Van het bovenstaande percentage van 100% kan in bepaalde omstandigheden worden afgeweken. Dit is de maatwerkclausule. Als er sprake is van specifieke omstandigheden die een verlaging van het toe te passen percentage rechtvaardigen, dan kan het college hiertoe een besluit nemen. Alsdan gelden aspecten als sociale kwaliteit, werkgelegenheid, veiligheid, ruimtegebrek en logistiek als items ter onderbouwing om (per item) het percentage te verlagen met 5 (met een maximum van 25%).
Waardering
Bij het bepalen van de hoogte van de kwaliteitsimpuls voor de groene omgeving wordt uitgegaan van de waardevermeerdering van de gronden die door de planologische verandering zal ontstaan. Daarbij wordt opgemerkt dat de gemeenteraad van Dinkelland bij de vaststelling van het KGO-beleid een motie heeft aangenomen. Strekking van deze motie is dat op VAB+ locaties meer dan 500 m2 aan bedrijvigheid kan worden toegestaan indien geen sprake is van afbreuk aan de ruimtelijke kwaliteit en de gewenste uitbreiding van bebouwing binnen het bestaande bouwblok plaatsvindt. Concreet betekent dit dat voor elke m3 extra ten opzichte van het VAB+ beleid een KGO-bijdrage geldt. Hierbij wordt een standaard bouwkostentabel gehanteerd waarbij wordt uitgegaan van een standaardbedrag van € 20,- per m3. Voor voorliggend plan is door Borgerink Groendesign B.V. een KGO-plan opgesteld. Het KGO-plan is als Bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.
Toets
Het voorliggend plan voorziet in de herontwikkeling van een voormalig agrarisch erf naar een aannemersbedrijf. De voormalige varkensschuur en kapschuur worden gesloopt (gezamenlijke oppervlakte 630 m2 met een inhoud van 2.318 m3) en vervangen door een nieuwe bedrijfshal en een nieuwe kapschuur met een oppervlakte van respectievelijk 570 m2 en 480 m2. Daarnaast wordt de vakwerkschuur gesloopt en nieuwgebouwd en in gebruik genomen als kantoor (130 m2). De gezamenlijke inhoud van de nieuwe bedrijfshal (3.090 m3), de nieuwe kapschuur (2.350 m3) en het kantoor (715 m3) bedraagt 6.155 m3. Daarmee neemt de totale inhoud aan bebouwing toe met 3.565 m3. Op basis van de KGO-berekening geldt dat de KGO-bijdrage €71.300,- bedraagt, zie de KGO-berekening uit Bijlage 2.
Op grond van het KGO-beleid van de gemeente Dinkelland geldt dat het aannemersbedrijf aangemerkt moet worden als een niet functioneel aan het buitengebied gebonden functie. Derhalve is er sprake van een niet functioneel aan het buitengebied gebonden grootschalige ontwikkeling en dient 100% van de waardevermeerdering te worden geïnvesteerd (naast de basisinspanning). Dat betekent dat het totale bedrag van €71.300,- geïnvesteerd dient te worden in de ruimtelijke kwaliteit.
Echter, ten aanzien van de investering van de berekende KGO bijdrage, mogen reële, werkelijke kosten voor het opstellen van het KGO-landschapsplan tot een percentage van 10% van het berekende KGO bedrag met een absoluut maximum van €15.000,-, worden meegenomen. De advieskosten ten aanzien van het KGO-plan (10%) mogen in mindering worden gebracht op de KGO-investering (€7.130,00). Daarnaast geldt dat er van het percentage van 100% kan worden afgeweken conform de maatwerkclausule omdat er sprake is van specifieke omstandigheden die een verlaging van het percentage rechtvaardigen. De volgende aspecten gelden: sociale kwaliteit, werkgelegenheid, veiligheid, ruimtegebrek en logistiek als items ter onderbouwing om (per item) het percentage te verlagen met 5 (met een maximum van 25%). De aspecten worden hieronder toegelicht:
- sociale kwaliteit: De initiatiefnemers streeft naar een gezonde werksfeer. Werknemers werken zelfstandig aan werkzaamheden die zij graag zelf willen doen. Samen werken aan mooie initiatieven zodat ze elkaar kunnen versterken en van elkaar kunnen leren.
- Veiligheid: in vergelijking met de huidige locatie in de kern Rossum wordt de veiligheid verbeterd. Op de locatie aan de Reimerweg kan voorzien worden in een ruime bedrijfsopzet waardoor de kans op ongevallen, onder andere vanwege ruimtegebrek, verminderd wordt.
- Werkgelegenheid: De initiatiefnemer biedt werkgelegenheid aan timmerlieden en vakwerklieden in de bouw. Het gros van het personeel is afkomstig uit Rossum en de nabije omgeving waardoor het een lokale werkgever in de gemeente Dinkelland betreft.
- Ruimtegebrek: zoals hierboven beschreven ervaart de initiatiefnemer ruimtegebrek op het perceel. De huidige locatie in de kern Rossum is te klein en leidt derhalve tot gevaarlijke (bedrijfs)situaties.
- Logistiek: de nieuwe locatie is beter te bereiken met groot vrachtverkeer ten behoeve van de bevoorrading van het bedrijf. Vanwege de ruime erfopzet is het mogelijk om de draaibewegingen van het vrachtverkeer op het nieuwe erf plaats te laten vinden en zal het vrachtverkeer ten behoeve van het aannemersbedrijf niet meer in het dorp plaatsvinden.
Op basis van de bovengenoemde aspecten wordt de KGO-investering verlaagd met de advieskosten van het KGO-plan (€7.130,00) en tevens met een percentage van 25% van het KGO-bedrag: €17.825,-. Daarnaast worden de kosten van het Kwaliteitsteam in mindering gebracht (€ 500,-). Derhalve bedraagt het definitieve investeringsbedrag €45.845,-. In Bijlage 2 is de KGO-investering verwerkt. De KGO investering vindt onder andere plaats door:
- realisatiekosten van het landschapsontwerp exclusief de basisinspanning;
- het vervangen van een eiken zitbank (tafel en bank) op de kruising Wolfsbergweg - Nijenkampweg te Agelo;
- vervangen van vier klaphekjes op de es in Rossum, aan de Sandermanweg.
De bovengenoemde investeringen komen bij elkaar opgeteld uit op € 10.664,56 excl. BTW. De resterende KGO-investering wrodt middels stortingen in het gemeentelijke KGO-fonds uitgevoerd, waarbij de bedragen voor maximaal 5 jaar worden gelabeld. Concreet wordt het als volgt gelabeld:
- Resterend bedrag van €35.180,44 excl. BTW wordt gestort in het landschapsfonds van de gemeente Dinkelland met een 5-jarig label "Landschapsstructuren/landschapsversterkende structuren omgeving Rossum (voor de periode van 5 jaar)".
Onder dit label vallen de onderstaande landschapsstructuren (in figuur 12 van Bijlage 2 is een impressie/weergave te zien van de landschapsstructuren):
- houtwallen (€ 11.000,- per 100 meter);
- houtsingels/geriefbosjes (€ 6.500,- per 100 meter);
- bomenrijen/laanbeplanting (€ 375,- per stuk)
- struweelhaag (€ 2.000,- per 100 meter).
Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het plan voldoet aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Om aanspraak te maken op het landschapsfonds kan een derde partij een aanvraag indienen voor een subsidiebijdrage. Dit kan een particulier zijn, maar ook een stichting, vereniging, dorpsraad, (agrarisch) bedrijf, Landschap Overijssel, waterschap etc..
De toetsing van een aanvraag voor het versterken van de landschapsstructuren in het buitengebied van Rossum wordt gedaan op basis van het cascobeleid van de gemeente Dinkelland. In het cascobeleid zijn bouwstenen opgenomen die aangeven welke structuren in combinatie met landschapstypen en dynamiek wenselijk zijn en een meerwaarde bieden aan het landschap ter plaatse.
Naast de KGO-investering wordt het plangebied ook landschappelijk ingepast. Het landschapsplan is opgenomen als Bijlage 1 bij de toelichting. In onderstaande figuur 3.6 is tevens een impressie van het landschapsplan weergegeven.
Figuur 3.6: Impressie landschapsplan (bron: Borgerink Groendesign B.V.)
Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan voldoet aan het beleid zoals dat is verwoord in het beleidskader 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving'.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.
Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.
Als een project voorziet in een (gedeeltelijke) functiewijziging, maar de bebouwde oppervlakte hetzelfde blijft, lijkt gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) geen sprake te zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Op basis van deze uitspraak lijken de volgende aspecten voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject relevant: (een uitbreiding) van de bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling. Ten aanzien van de relevante aspecten kan tevens een verwijzing worden gemaakt naar de uitspraak van de Raad van State van 29 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1832).
Als gevolg van dit bestemmingsplan wordt een voormalig agararisch erf herontwikkeld naar een aannemersbedrijf waarbij de voormalige varkensschuur en kapschuur worden gesloopt. De oppervlakte van de te slopen bebouwing bedraagt 630 m2. De nieuwe bedrijfshal, de nieuwe kapschuur en het kantoor hebben een gezamenlijke oppervlakte van 1.180 m2. Aangezien het kantoor wordt aangemerkt als vervangende nieuwbouw (wordt immers gesloopt en opnieuw opgebouwd) neemt de bebouwde oppervlakte ten opzichte van de bestaande situatie toe met 460 m2.
Als gevolg van het omzetten van de agrarische bedrijfsbestemming naar de bestemming 'Bedrijf' (specifiek een aannemersbedrijf) neemt tevens het aantal verkeersbewegingen toe. Het aannemersbedrijf heeft een gemiddelde verkeersgeneratie van 83 verkeersbewegingen per dag.
Gelet op de toename van de bebouwing, de verkeersgeneratie van het plan en het feit dat er sprake is van een functiewijziging dient de voorgenomen ontwikkeling aangemerkt te worden als een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Derhalve dient beoordeeld te worden of het plan negatieve milieugevolgen tot gevolg heeft. Derhalve is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld. De aanmeldnotitie m.e.r. is vormvrij en is als Bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.
Op 14 oktober 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dinkelland besloten:
- dat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 3.1, lid 1 de Wet ruimtelijke ordening, voor de VAB-locatie (inmiddels Buitengebied met kwaliteit) aan de Reimerweg 12 te Rossum, vanwege het ontbreken van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld.
Het Besluit vormvrije m.e.r.-beoordeling Reimerweg 12 te Rossum is als Bijlage 4 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Uit het besluit blijkt dat er als gevolg van het bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden, waardoor het niet noodzakelijk is om een milieueffectrapport op te stellen.
4.2 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Dinkelland aan de Reimerweg 12 te Rossum. In de omgeving van het plangebied zijn overwegend agrarische functies aanwezig. Daarnaast liggen er verspreid in de omgeving enkele woonpercelen. Gesteld kan worden dat het plangebied is gelegen in het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'.
Toets
Bij het realiseren van een nieuwe bestemming danwel nieuwe functie dient gekeken te worden of de nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking).
Externe werking
Hierbij gaat het om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
Het aannemersbedrijf behoort op grond van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering tot milieucategorie 3.1 (aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. > 1000 m2) waarvoor een richtafstand geldt van 50 meter in verband met het aspect geluid. De richtafstanden gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.
De meest nabijgelegen woningen zijn gelegen aan de Reimerweg 17 (agrarische bedrijfswoning) en aan de Ootmarsumsestraat 9 (agrarische bedrijfswoning). De afstand van de bestemming Bedrijf tot aan de dichtsbijzijnde gevel van de woningen bedraagt respectievelijk minimaal 150 meter en 170 meter. Derhalve wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand die geldt. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Interne werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving.
Het aannemersbedrijf kan op grond van de VNG handreiking Bedrijven en milieuzonering niet aangemerkt worden als een milieugevoelige functie. Hoewel de bedrijfswoning wel kan worden aangemerkt als milieugevoelige functie is deze reeds aanwezig en op grond van het vigerende bestemmingsplan toegestaan. Daarmee wordt er geen nieuwe milieugevoelige functie mogelijk gemaakt. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.3 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
- ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
- ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Op grond van artikel 1 van de Wet geurhinder een veehouderij wordt een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt, waarbij onder «gebouw, bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf» wordt verstaan: gebouw dat op grond van het bestemmingsplan, bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of 3.28 van die wet daaronder mede begrepen, de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van die wet, of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van laatstgenoemde wet mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf.
Aangezien er in de bebouwing ten behoeve van het aannemersbedrijf gedurende meerdere dagen per week mensen langdurig verblijven in de gebouwen geldt dat de bedrijfsgebouwen aangemerkt kunnen worden als geurgevoelig object. Op grond van de Wet geurhinder een veehouderij geldt voor diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld een vaste afstand van 50 meter indien het geurgevoelige object is gelegen buiten de bebouwde kom. In artikel 4 van de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is bepaald dat de afstand in deze situatie wordt gemeten vanaf de buitenzijde van het geurgevoelig object tot het dichtsbijzijnde emissiepunt. In de Rgv is emmissiepunt gedefinieerd als:
punt waar een relevante hoeveelheid geur buiten:
a. het geheel overdekte dierenverblijf treedt, dan wel wordt gebracht; of
b. het overdekte gedeelte van het gedeeltelijk overdekt dierenverblijf treedt, dan wel wordt gebracht.
Het meest nabijgelegen agrarische bedrijf waaraan getoetst moet worden is gelegen aan de Ootmarsumsestraat 7-9 te Rossum. Het betreft een grondgebonden agrarisch bedrijf en betreft derhalve een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals een melkrundveehouderijbedrijf. Het bedrijf aan de Ootmarsumsestraat behoort tot de categorie houden en fokken van melkvee. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij is voor melkrundvee geen emissiefactor vastgesteld, waardoor een vaste afstand geldt van 50 meter. De afstand van het bouwvlak van het agrarische bedrijf tot aan de nieuwe bedrijfsbebouwing bedraagt minimaal 58 meter. De afstand van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf tot de grens van het bestemmingsvlak 'Bedrijf - Voormalig Agrarisch' waarbinnen de bedrijfsbebouwing gerealiseerd mag worden bedraagt 54 meter. Derhalve wordt voldaan aan de afstand die geldt op grond van de Wet geurhinder en veehouderij. Daarnaast bedraagt de afstand van het bouwvlak van het agrarische bedrijf tot aan de bedrijfswoning aan de Reimerweg 12 ten minste 70 meter. Er wordt voldaan aan de vaste afstanden die gelden op grond van de Wet geurhinder een veehouderij. Geconcludeerd kan worden dat het agrarisch bedrijf niet in haar bedrijfsvoering wordt beperkt.
4.4 Bodem
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem te onderzoeken heeft Kruse Milieu BV een verkennend (asbest)bodemonderzoek uitgevoerd (projectcode 21048116, d.d. 31 augustus 2021) op een terrein ter grootte van circa 2.850 m2. De onderzoekslocatie is deels bebouwd en verhard. Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN5725 “Aanleiding A: Opstellen hypothese over de bodemkwaliteit ten behoeve van uit te voeren bodemonderzoek”. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat er vier asbestverdachte druppelzones aanwezig zijn. Deze locaties zijn als verdachte deellocaties beschouwd. De bovengrond ter plekke van het erf is verdacht voor de aanwezigheid van zware metalen, minerale olie en asbest. Het noordelijke deel van de onderzoekslocatie (weiland) en de ondergrond en het grondwater van de gehele onderzoekslocatie zijn onverdacht voor chemische componenten.
Het verkennend (asbest)bodemonderzoek is als Bijlage 5 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder worden de resultaten weergegeven.
Resultaten veldwerk
In totaal zijn er 25 inspectiegaten gegraven, waarvan 1 boring is doorgezet in de diepere ondergrond en afgewerkt met een peilbuis. Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit zeer fijn tot matig fijn, zwak siltig zand met in de ondergrond sterk zandige leemlagen. In de boven en ondergrond zijn oer-en roesthoudende lagen aangetroffen. Er zijn plaatselijk bodemvreemde materialen waargenomen. Deze zijn weergegeven in tabel 2. In de puinverharding (gat 1, 8 en 10) zijn visueel asbestverdachte materialen aangetroffen. Door de veldwerkers zijn visueel geen asbestverdachte materialen op het maaiveld of in de bodem waargenomen. Het freatische grondwater in de peilbuis is aangetroffen op 1.40 m-mv.
Resultaten chemische analyses
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
Erf en weiland
- de bovengrond (BG I) is niet verontreinigd;
- de bovengrond (BG II) is licht verontreinigd met PAK;
- de bovengrond (BG III) is zeer licht verontreinigd cadmium, kwik, zink en PAK;
- de bovengrond (BG IV) is niet verontreinigd.
- de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;
- het grondwater (PB 1) is licht verontreinigd met barium;
- in het mengmonster van de fijne fractie van MM FF - 01 is geen asbest aangetoond;
- in het mengmonster van de fijne fractie van MM FF - 02 is asbest aangetoond in een gehalte ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek;
- in gat 8 (puin) is asbest aangetoond in een gehalte lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.
Druppelzones A, B, C en D
- in het mengmonster van de fijne fractie MM FF - A is asbest aangetoond in een gehalte ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek;
- in de mengmonsters van de fijne fractie van MM FF - B, MM FF - C en MM FF - D is geen asbest aangetoond.
Conclusies en aanbevelingen
In de bovengrond (BG II en BG III) en in het grondwater (PB 1) zijn lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 uit Bijlage 5. In de bovengrond (BG I en BG IV) en in de ondergrond (OG) zijn geen verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.
In de mengmonsters van de fijne fractie van MM FF - 01, MM FF - B, MM FF - C en MM FF - D is geen asbest aangetoond. In de mengmonsters van de fijne fractie MM FF - A en MM FF - 02 is asbest aangetoond in gehalten ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.
De puinverharding bij inspectiegat 8 is asbesthoudend, het gehalte is lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. Puin voldoet niet aan de definitie bodem (> 50% bodemvreemd materiaal). Bij graafwerkzaamheden in de puinverharding dient er rekening mee gehouden te worden dat het puin asbesthoudend is en dat er asbesthoudende materialen aangetroffen kunnen worden. Tevens dient men alert te zijn voor mogelijke “asbestnesten”.
Slotconclusie
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (aannemersbedrijf). Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.5 Geluid
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
- Woningen.
- Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
- Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
- a. in stedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
- b. in buitenstedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
- voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.
Deze zonering geldt niet:
- c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
- d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
- e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).
Het plangebied is gelegen aan de Reimerweg 12 te Rossum. De Reimerweg betreft een ontsluitingsweg in het buitengebied waarvoor een maximumsnelheid geldt van 60 km per uur. Op grond van de Wet geluidhinder wordt de bedrijfswoning aangemerkt als een geluidsgevoelig object. Aangezien er sprake is van een reeds bestaande woning kan dit niet worden aangemerkt als de realisatie van een nieuw geluidsgevoelig object. Op grond van artikel 76, lid 3 Wgh geldt namelijk dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan bestaande geluidsgevoelige bestemmingen gelegen in de zone van bestaande wegen niet getoetst hoeven te worden.
De bedrijfshallen en het kantoor worden niet aangemerkt als geluidsgevoelig object. Toetsing aan het wegverkeerslawaai kan voor die gebouwen achterwege blijven. Derhalve geldt dat het aspect 'wegverkeerslawaai' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Railverkeerslawaai en industrielawaai
Vanwege het ontbreken van een spoorweg en een geluidgezoneerd bedrijventerrein geldt dat de aspecten 'railverkeerslawaai' en 'industrielawaai' geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.6 Luchtkwaliteit
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 93 verkeersbewegingen per dag gesteld worden (maximale verkeersgeneratie, zie paragraaf 4.11). Aangezien de meeste verkeersbewegingen van en naar het plangebied betrekking heeft op de aankomst en vertrek van personeel, kan het aandeel vrachtverkeer op 10% gesteld worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 93 extra voertuigbewegingen.
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
4.7 Externe Veiligheid
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
- Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
- Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 265 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. Op 265 meter afstand van het plangebied ligt een buisleiding (aardgasleiding NEN 3650-leiding) van de Gasunie met een werkdruk van 40 bar een een diameter van 6 inch. Voor een buisleiding met een werkdruk van 40 bar en een diameter van 6 inch geldt dat de 100% letaliteitsgrens is gelegen op een afstand van 100 meter en de 1% letaliteitsgrens op een afstand van 70 meter. Aangezien het plangebied is gelegen op een afstand van 265 meter van de buisleiding geldt dat het plangebied ruimschoots buiten de risicocontour van deze buisleiding valt. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
4.8 Water
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
- de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
- de waterkwaliteit die onder druk staat:
- de transitie naar een duurzame ontwikkeling.
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2028 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Totdat het beheerprogramma is uitgewerkt, gelden nog de beleidskaders van rijk en provincie die nader zijn uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 19 oktober 2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 6. Op grond van de beantwoording van de watertoets geldt de korte procedure. In de waterparagraaf kan volstaan met de standaard waterparagraaf.
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen geinformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
4.9 Ecologie
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Om te onderzoeken of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot wettelijke consequenties in het kader van de Wet natuurbescherming, is door Natuurbank Overijssel een quickscan natuurwaarden uitgevoerd (projectnummer 3979, versie 1.0, d.d. 26 oktober 2021). Het plangebied is op 15 oktober 2021 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. De quickscan natuurwaarden is als Bijlage 7 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder worden de resultaten weergegeven.
Natuurnetwerk Nederland
Provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligstelling en ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (verder NNN genoemd). De beoordeling of de voorgenomen activiteit past in het NNN, dient met name uitgevoerd te worden in de afweging van een ‘goede ruimtelijke ordening’ als onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing. De aanwezigheid van beschermde planten en dieren is daarbij niet direct van belang.
Vanwege het grote belang voor de biodiversiteit en de betekenis voor de kwaliteit van de leefomgeving en regionale economie geldt een beschermingsregime voor het gehele NNN. Voor het NNN geldt de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied. In de verordening is het "nee, tenzij"-regime vast gelegd. Dit betekent dat (nieuwe) plannen, projecten of handelingen niet zijn toegestaan indien zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten. Er kan echter aanleiding zijn om toch ontwikkelingen toe te staan. De mogelijkheid om een uitzondering te maken op de algemene lijn van behoud en duurzame ontwikkeling van wezenlijke kenmerken en waarden, is aan strikte voorwaarden gebonden. Uiteraard geldt ook hier dat de generieke regeling van toepassing blijft (zoals de toepassing van de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken) Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op ‘behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN’ waarbij tevens zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de andere belangen die in het gebied aanwezig zijn.
De kernkwaliteiten binnen het NNN zijn natuurkwaliteit, landschappelijke kwaliteiten en beleving van rust. Voor grootschalige ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan. Daarbij worden de zogenaamde NNN-spelregels gehanteerd: her-begrenzing van het NNN, saldering van negatieve effecten en toepassing van het compensatiebeginsel. Het ‘nee, tenzij’-principe en de overige spelregels hebben is opgenomen in de provinciale Omgevingsverordening van Overijssel. Er is door toepassing van de spelregels ruimte voor het aanpassen van de begrenzing als daarmee de doelen op een betere manier kunnen worden bereikt.
Het plangebied ligt op minimaal 240 meter afstand van gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland behoren. In figuur 4.4 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland weergegeven.
Figuur 4.4: Ligging plangebied t.o.v. Natuurnetwerk Nederland (bron: Natuurbank Overijssel)
De bescherming van het Natuurnetwerk Nederland kent geen externe werking. Omdat het plangebied buiten het Natuurnetwerk Nederland ligt, hoeft voorgenomen initiatief niet getoetst te worden aan provinciaal beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland.
Natura 2000-gebied
De Wet natuurbescherming regelt in hoofdstuk 2 de bescherming van Natura 2000-gebieden. Dit zijn speciale beschermingszones op grond van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De minister wijst deze gebieden aan.
Voor de Natura 2000-gebieden stelt de minister instandhoudingsdoelstellingen op voor:
- de leefgebieden van vogels;
- de natuurlijke habitats of habitats van soorten (art. 2.1 Wet natuurbescherming);
De provincies stellen voor de Natura 2000-gebieden een beheerplan op (art. 2.3 Wet natuurbescherming). In het beheerplan staan maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de instandhoudingsdoelstellingen worden bereikt.
Nederland past een vergunningenstelsel toe. Hierdoor is in ons land een zorgvuldige afweging gewaarborgd rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Vergunningen worden verleend door provincies of door het ministerie van LNV. Natura 2000-gebieden mogen geen significante schade ondervinden. Dit houdt in dat bepaalde plannen en projecten, op zichzelf óf in combinatie met andere plannen en projecten, de natuurwaarden waarvoor de gebieden zijn aangewezen niet significant negatief mogen beïnvloeden. Elke ontwikkeling in of nabij een Natura 2000-gebied dient te worden onderworpen aan een ‘voortoets’. Uit de voortoets moet blijken of kan worden uitgesloten dat de gewenste werkzaamheden/ontwikkelingen een (significant) negatief effect hebben (op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten). Voor alle Natura 2000-gebieden dient een beheerplan te zijn opgesteld waaruit duidelijk wordt welke activiteiten wel en niet zonder vergunning mogelijk zijn in en nabij die gebieden.
Het plangebied ligt op minimaal 720 meter afstand van Natura 2000-gebied. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, is Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek. In figuur 4.5 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied weergegeven.
Figuur 4.5: Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebied (bron: Natuurbank Overijssel)
Gelet op de aard, omvang en duur van de voorgenomen activiteiten wordt in voorliggend geval een negatief effect op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied uitgesloten als gevolg van de uitvoering van fysieke activiteiten. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal en gelet op de afstand tussen het plangebied en het meest nabij gelegen Natura 2000- gebied is een negatief effect uitgesloten. Als gevolg van het transformeren van agrarische bebouwing naar een bedrijfshal en een kapschuur neemt de emissie van stikstof (ammoniak en stikstofoxiden) mogelijk af. Om de stikstof emissie tijdens de gebruiksfase inzichtelijk te krijgen en om vast te kunnen stellen of de voorgenomen activiteiten leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied is geadviseerd een stikstofberekening uit te voeren. Voor activiteiten die mogelijk leiden tot een tijdelijke toename van stikstofdepositie gedurende de ontwikkelfase, geldt een vrijstelling van de vergunningplicht voor toename van stikstofdepositie, veroorzaakt gedurende de ontwikkelfase. Hieronder wordt de stikstofdepositie op Natura 2000-gebied beschreven.
Beoordeling stikstof op Natura 2000-gebied
Volgens de Wet natuurbescherming is een vergunning nodig voor activiteiten die kunnen leiden tot schade aan Natura 2000-gebieden, bijvoorbeeld als gevolg van stikstofdepositie (uitstoot en neerslag van stikstof). Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura 2000–gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit te behouden. Te veel stikstof is slecht voor planten die leven op voedselarme grond. Als deze planten verdwijnen, kan dat ook slecht zijn voor dieren die in dat gebied leven. Daarnaast leidt stikstof tot verzuring van de bodem. In sommige delen van de Natura 2000-gebieden is de hoeveelheid stikstof te hoog.
De overheid wil de hoeveelheid stikstof in de natuur (stikstofdepositie) terugdringen. Daarvoor introduceerde zij in 2015 het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Dit programma was ook gericht op het versterken van de natuur en het maakte tegelijkertijd economische ontwikkeling mogelijk. Op 29 mei 2019 heeft het hoogste bestuursorgaan van ons land, de Raad van State, de vergunningen op basis van het PAS ongeldig verklaard omdat dit in strijd is met de Europese natuurwetgeving. De overheid werkt nu aan een nieuwe aanpak stikstof. De depositie van stikstof vindt plaats in de vorm van NOx (stikstofoxide) en NH3 (ammoniak). De depositie van NOx vindt onder meer plaats bij de verbranding van fossiele brandstoffen. De depositie van NH3 is voor het overgrote deel afkomstig van de landbouw.
Om voor afzonderlijke projecten aan te tonen wat het effect is op Natura 2000-gebieden is het rekeninstrument AERIUS in het leven geroepen. Op 13 januari 2022 wordt de huidige AERIUS Calculator geactualiseerd. De belangrijkste verandering is de 'afkapgrens' van 25 km voor stikstofdepositie bij alle projecten. De aanleiding voor de nieuwe kapgrens is het eindrapport van het adviescollege 'Meten en berekenen Stikstof' (ook wel de 'Commissie Hordijk') en de uitspraak van de Raad van State over de A15 (begin 2021). Eventuele deposities voorbij deze afkapgrens worden niet in beeld gebracht. De nieuwe afkapgrens van 25 km zal vooral voor grotere projecten consequenties hebben. Hoewel in de AERIUS 2020 ook een afkapgrens was opgenomen, gold deze slechts voor wegverkeer en was de afstand veel korter (5 km).
Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden. Deze wet regelt onder meer drie resultaatverplichtingen voor stikstofreductie: in 2025 moet minimaal 40% van het areaal van de stikstofgevoelige natuur in beschermde Natura-2000-gebieden een gezond stikstofniveau hebben; in 2030 minimaal de helft en in 2035 minimaal 74%. De wet geeft de opdracht voor een programma van maatregelen om die reductie te bereiken en de natuur te herstellen. Ook regelt de wet de tussentijdse monitoring en zo nodig bijsturing. Voor de zogeheten PAS melders en initiatiefnemers die onder het PAS vergunningvrij waren is in de wet bepaald dat zij alsnog gelegaliseerd worden.
De wet maakt een gedeeltelijke vrijstelling mogelijk van de natuurvergunningplicht voor het aspect stikstof voor activiteiten van de bouwsector. Het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering werkt de stikstofwet verder uit, waaronder de bouwvrijstelling. De vrijstelling was van toepassing voor de bouw-, aanlegen sloopactiviteiten van projecten. Op 2 november 2022 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in de zaak Porthos echter de partiële vrijstelling van tafel geveegd. Dit betekent dat bij het maken van een stikstofberekening (AERIUS) voor de gebruiksfase van projecten, tevens de bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten van projecten meegenomen zullen moeten worden.
Het rekeninstrument AERIUS Calculator berekent zowel de stikstof- als ammoniakdepositie als gevolg van projecten en plannen op Natura 2000-gebieden. Met het rekeninstrument kan de uitstoot van stikstof/ammoniak en de neerslag daarvan op Natura 2000-gebieden worden berekend. De uitkomst van de berekening geeft inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan voor wat betreft stikstof en ammoniak.
Om de emissie/depositie van NOx, als gevolg van de beoogde situatie te berekenen, wordt onderscheid gemaakt in de aanleg- en gebruiksfase.
Aanlegfase
Betreft de daadwerkelijke bouw van een voorliggend project zoals bouwrijp maken van het plangebied, aanleg van kabels etc.. Tijdens de aanlegfase kan er op twee mogelijke manieren stikstof vrijkomen:
- 1. Werkvoertuigen op de bouwlocatie:
- a. betreft het werkmateriaal dat wordt ingezet voor het bouwrijp maken van het plangebied, inclusief sloop van de huidige bebouwing (voorbereidingsfase);
- b. realisatie van de nieuwbouw schuren en verbouwing van de voormalige varkensschuur (realisatiefase);
- c. de realisatie van landschapsmaatregelen en de afwerking van het plangebied (afrondingsfase).
2. Verkeersbewegingen naar de bouwlocatie: dit betreft de verkeersbewegingen van- en naar de bouwlocatie. De calculator berekent de depositiebijdrage van het wegverkeer met een implementatie uit de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 tot een afstand van 25 km van de weg. Bij voorliggende ontwikkeling ligt het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied op circa 2,0 km afstand van het plangebied. Verkeersbewegingen van en naar het plangebied dienen derhalve meegenomen te worden.
Gebruiksfase
- 1. Het verwarmen van het bedrijfsgebouw/kapschuur/kantoorgebouw/bedrijfswoning: in het voorliggende geval worden het bedrijfsgebouw, de kapschuur, het kantoorgebouw voor het aannemersbedrijf en de bedrijfswoning niet aangesloten op het gasnetwerk. Dit omdat de initiatiefnemer volledig gebruik zal maken van zonnepanelen. Er zal dus geen sprake zijn van een uitstoot van NOx, omdat er geen emissie zal plaatsvinden als gevolg van het verwarmen, het koken en/of verwarmen van tapwater in de gebouwen. Dit onderdeel kan derhalve achterwege blijven.
- 2. Interne verkeersbewegingen: in het voorliggende geval zullen heftrucks worden gebruikt om goederen binnen het bedrijf te verplaatsen en om vrachtauto's die naar het plangebied komen om goederen te brengen uit te laden. Aangezien elektrische heftrucks geen uitstoot hebben van NOx, kan dit onderdeel achterwege blijven.
- 3. Laden/lossen: er komen vrachtauto's naar het plangebied om goederen te lossen. De vrachtwagens hebben een draaiende motor tijdens het laden.
- 4. Verkeersbewegingen gebruiksfase: dit betreft de verkeersbewegingen die als gevolg van de nieuwe schuren en het kantoorgebouw te weeg worden gebracht. Daarbij gaat het om de verkeersbewegingen van- en naar het plangebied. De calculator berekent de depositiebijdrage van het wegverkeer met een implementatie uit de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 tot een afstand van 5 km van de weg. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 723 m afstand. Dit betekent dat de verkeersbewegingen in de berekening moeten worden meegenomen.
Een algemeen criterium voor verkeer van en naar inrichtingen is dat de gevolgen niet meer aan de inrichting worden toegerekend wanneer het verkeer is opgenomen in het heersende verkeersbeeld.Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is dit het geval op het moment dat het aan- en afvoerende verkeer zich door zijn snelheid en rij- en stopgedrag niet meer onderscheidt van het overige verkeer dat zich op de betrokken weg bevindt. In onderhavig geval worden de verkeersbewegingen geacht in het heersende verkeersbeeld te zijn opgenomen, wanneer deze de kruising Reimerweg/Ootmarsumsedijk of de T-kruising Reimerweg/Vennegoorsteeg hebben bereikt. De verkeersbewegingen in de voorliggende AERIUS berekening zijn derhalve evenredig verdeeld over de beide richtingen (50%/50%).
In Bijlage 8 zijn de rekengegevens en de resultaten beschreven. Hieronder worden de resultaten weergegeven.
Resultaten aanlegfase
De totale NOx emissie in de aanlegfase bedraagt 14,4 kg/j. De totale NH3 emissie bedraagt 0,3 kg/j per jaar. Er zijn rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. De hoogste bijdrage bedraagt 0,02 mol/ha/j.
Resultaten gebruiksfase
De totale NOx emissie in de gebruiksfase bedraagt 7,5 kg/j. De totale NH3 emissie bedraagt 0,7 kg/j. Er zijn rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. De hoogste bijdrage bedraagt 0,01 mol/ha/j.
Conclusie
Gelet op de resultaten van de aanleg- en gebruiksfase kan de conclusie worden gemaakt dat als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een nadelige stikstofdepositie, aangezien de drempelwaarde van 0,00 mol/ha/j wordt overschreden. In de aanlegfase bedraagt de hoogste bijdrage 0,02 mol/ha/j en de gebruiksfase 0,01 mol/ha/j. Op basis van deze resultaten is nader onderzoek noodzakelijk om aan te tonen dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige effecten heeft voor Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied.
Omdat initiatiefnemer in de feitelijke legale situatie recht heeft op het houden van dieren (het perceel beschikt immers over een Wnb/Nb-wet) vergunning, is er een verschilberekening gemaakt. Hierbij wordt de feitelijke legale situatie (referentiesituatie) afgezet tegenover de aanleg- en gebruiksfase van de beoogde situatie (intern salderen). Door uitvoering van een AERIUS-berekening van de huidige - legale - feitelijke situatie blijkt dat de hoogste bijdrage 1,17 mol/ha/j bedraagt (zie bijlage 3 uit Bijlage 8).
Door uitvoering van een AERIUS verschilberekening van de aanlegfase en referentiesituatie van de gebruiksfase en referentiesituatie blijkt dat er geen sprake is van een toename in het aantal mol/ha/j, maar juist van een (flinke) afname. Voor de aanlegfase van het huidige plan en de referentiesituatie is er sprake van een afname van 1,15 mol/ha/j. De afname ten aanzien van de gebruiksfase van het huidige plan in relatie tot de referentiesituatie bedraagt 1,16 mol/ha/j. Gelet erop dat er in beide fasen (aanleg- en gebruiksfase) sprake is van een behoorlijke afname in het aantal mol/ha/j, kan worden gesteld dat als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling een verbetering zal plaatsvinden in de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied. Nader onderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
De AERIUS Calculator 2022 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura 2000-gebieden voor het aspect stikstof en ammoniak. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen. De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof en ammoniak geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.
Soortenbescherming
In het kader van het natuurwaardenonderzoek is het plangebied op 15 oktober 2021 tijdens de daglichtperiode (ochtend) bezocht. Het onderzoeksgebied is te voet onderzocht op de aanwezigheid en potentiële aanwezigheid van beschermde flora- en faunawaarden. Het gebied is visueel en auditief onderzocht.
De voorgenomen activiteiten worden gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepaling ‘het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaats’, als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verstoren en om opzettelijk de vaste rust- en voortplantingsplaats te mogen beschadigen en te vernielen. Voor het doden van beschermde diersoorten geldt geen vrijstelling van de verbodsbepalingen. Afhankelijk van de status van de beschermde soorten, kan soms ook gewerkt worden conform een door de Minister goedgekeurde, en op de situatie toepasbare, gedragscode. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de bebouwing gesloopt en de beplanting verwijderd wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor sommige beschermde diersoorten aangetast. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
De gemeente Dinkelland heeft gemeentelijk beleid opgesteld met een gemeentelijke verwachtings- en advieskaart. Het betreft een kleinschalige kaart die voor het hele grondgebied van de gemeente inzichtelijk maakt waar zich archeologische resten kunnen bevinden. Op de kaart zijn landschappelijke eenheden met een archeologische betekenins weergegeven. In figuur 4.6 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart weergegeven.
Figuur 4.6: Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart (bron: RAAP)
Op grond van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart geldt voor het plangebied de landschapstypen 'dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek', 'dekzandwelvingen en -vlakten' en 'beekdalen en overige laagten'. Voor de 'dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek' geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is in plangebieden groter dan 2.500 m2 bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2.500 m2 geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.
Voor de 'dekzandwelvingen en -vlakten' geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is in plangebieden groter dan 5000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5000m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek. Voor de 'beekdalen en overige laagten' geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek bij bodemingrepen dieper dan 40 cm met uitzondering van gebieden met een lage verwachting binnen plangebieden met meerdere verwachtingszones, en plangebieden met een lage verwachting die grenzen aan terreinen met waardevolle archeologische resten.
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot bodemingrepen over een oppervlakte van 2.500 m2 en dieper dan 40 cm. Derhalve geldt dat het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er in het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
4.11 Verkeer / Parkeren
Verkeer
Het bestemmingsvlak voor het bedrijf heeft een oppervlakte van circa 4750 m2. Hoewel het bedrijfsperceel een groot oppervlak beslaat, bestaat de bedrijfsbebouwing uit de nieuw te bouwen bedrijfshal, de kapschuur en het nieuwe kantoor (als gevolg van de sloop van de vakwerkschuur). De gezamenlijke oppervlakte bedraagt 1.180 m2. De oppervlakte van de werkruimte, niet zijnde opslag, bedraagt daarentegen maximaal 473 m2. Om de verkeersgeneratie te bepalen wordt er voor de werkuimte uitgegaan van een bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief (werkplaats) en voor de opslag wordt uitgegaan van bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief. De verkeersgeneratie is als volgt:
- bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief (buitengebied): maximaal 10,9 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo.
Aangezien de werkruimte in de bedrijfsgebouwen 473 m2 bedraagt, bedraagt de verkeersgeneratie afgerond 52 verkeersbewegingen (10,9 * 4,73 = 51,557). - bedrijf arbeidsexentsief/bezoekersextensief (buitengebied): maximaal 5,7 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo.
De oppervlakte van de bedrijfsgebouwen ten behoeve van de opslag bedraagt 708 m2. De verkeersgeneratie van de opslag bedraagt derhalve afgerond 46 verkeersbewegingen (5,7 * 7,08 = 40,356).
De totale maximale verkeersbewegingen als gevolg van het plan bedraagt maximaal 93 (52 + 41) verkeersbewegingen per dag.
De Reimerweg betreft een ontsluitingsweg in het buitengebied waarvoor een maximumsnelheid geldt van 60 km per uur. De Reimerweg wordt zowel via de Vennegoorsteeg als de Paalmaatsdijk ontsloten op de provinciale weg Ootmarsumsestraat (N736). Op grond van het Strategisch Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan voor Dinkelland wordt de Reimerweg gecategoriseerd als 'overige wegen': erftoegangsweg van het type zonder fietsvoorzieningen (woonstraten en plattelandswegen). De Ootmarsumsestraat (N736) wordt aangemerkt gebiedsontsluitingsweg.
In het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan voor Dinkelland zijn de essentiële wegkenmerken vermeld waaraan aan veilig verkeersnetwerk moet voldoen. Wegen die niet beschikken over de essentiële kenmerken worden daarop aangepast, bijvoorbeeld op het moment van groot onderhoud. Voor overige wegen buiten de bebouwde kom gelden de volgende kenmerken:
- maximumsnelheid 60 km per uur;
- Verkeersintensiteit in aantal motorvoertuigbewegingen per dag: < 4.000 tot 6.000;
- Rijbaanbreedte: 5.00 - 6.00;
- Plaats op de weg fietsers: fietsers op de rijbaan.
De Reimerweg heeft een breedte van maximaal 4 meter zonder graskeien langs de weg. Hoewel niet voldaan wordt aan de rijbaanbreedte van 5 tot 6 meter wordt gesteld dat de Reimerweg de toename aan het aantal verkeersbewegingen eenvoudig en veilig kan afwikkelen. De Reimerweg betreft namelijk een erftoegangsweg in het buitengebied die voornamelijk dient voor de ontsluiting van de aangelegen erven. Vanaf de kern van Rossum tot aan de Kruising Paalmaatsdijk/Reimerweg/Ootmarsumsedijk (waarop de Reimerweg ontsloten wordt met de Ootmarsumsestraat N736) kent de Reimerweg 9 aangelegen percelen (zie in figuur 4.7 aangeduid met de ster). De ontsluiting van de Reimerweg op de Ootmarsumsestraat via de Vennegoorsteeg en Paalmaatsdijk is rood aangeduid.
Figuur 4.7: Erven Reimerweg (bron: Atlas van Overijssel)
Vanwege het beperkte aantal erven en de wegenstructuur in de omgeving kan geconcludeerd worden dat de Reimerweg enkel dient als ontsluitingsweg van de aangrenzende erven. Vanwege het geringe aantal erven aan de Reimerweg wordt verwacht dat de huidige verkeersintensiteit gering is. De toename van het aantal verkeersbewegingen (maximaal 98 verkeersbewegingen op grond van de CROW-normen) leiden niet tot verkeersonveilige situaties. De provinciale weg Ootmarsumsestraat N736 is op zeer korte afstand van de Reimerweg gelegen (via de Vennegoorsteeg maximaal 630 meter en via de Paalmaatsdijk maximaal 1,3 kilometer). De toename aan verkeersbewegingen kan via de huidige infrastructuur worden afgewikkeld.
Ten aanzien van de fietsveiligheid voor scholieren en recreanten geldt dat dit in het buitengebied lastig te borgen is met infrastructurele maatregelen. Bij de –vaak- smalle wegen in het buitengebied horen geen fietsvoorzieningen, de wegen lenen zich er ook niet voor, en de scholierenstroom is vaak veel te diffuus om concrete maatregelen te nemen. Aangezien de Reimerweg vooral dient als erfontsluitingsweg naar de provinciale weg en de kern Rossum geldt dat het aantal fietsers, met name scholieren, zeer beperkt is. De toename aan extra verkeersbewegingen leidt niet tot onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid van de Reimerweg. De verkeersbewegingen van en naar het plangebied hebben vooral betrekking op het aankomend en vertrekkend personeel en vindt vooral in de ochtendspits (tussen 07.00 en 08.00 uur) en de avondspits (tussen 16.00 en 18.00) plaats. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Parkeren
Ten behoeve van het parkeren heeft de gemeente Dinkelland de beleidsnota 'Bouwen & parkeren 2018' vastgesteld. Voor Dinkelland en Tubbergen wordt eenduidig beleid en duidelijke parkeernormen vastgesteld met deze beleidsnotitie. De nieuwe parkeernormen voor beide gemeenten zijn opgenomen in bijlage I van de beleidsnotitie. Voor veel voorkomende gebruiksfuncties zijn de parkeernormen vermeld. Andere parkeernormen kunnen afgeleid worden uit publicatie 317, op grond van de uitgangspunten in deze beleidsnotitie.
De parkeerbehoefte van een bouwplan en/of een gebruikswijziging wordt bepaald door het vermenigvuldigen van de parkeernorm met de bruto vloeroppervlakte of met een aantal. Dat kan op grond van de afzonderlijke ruimtes in een bouwwerk of op grond van het totale bouwwerk (b.v. een kantoorgebouw, indien van zeer homogene functie sprake is). Daarbij wordt de rekensystematiek uit bijlage IV in acht genomen.
Het berekende aantal parkeerplaatsen is de “nieuwe” parkeerbehoefte van het bouwplan of de gebruikswijziging. Bij verbouw of wijziging van een bestaand bouwwerk, mag de parkeerbehoefte van de bestaande (oude) situatie in mindering worden gebracht. Aldus wordt voorkomen dat een nieuw bouwplan bezwaard wordt met tekortkomingen uit het verleden (b.v. te weinig parkeerplaatsen bij het bestaande gebouw of functie). In het kader van een bouwplan hoeft alleen de toename van de parkeerdruk, die dus het gevolg is van het bouwplan zelf, te worden gecompenseerd door de aanvrager. Het omgekeerde is ook het geval. Als er gedurende langere tijd sprake is van leegstand, dan is de bestaande parkeervraag nul (0). Bij een leegstandsperiode van = 5 jaar is de oude parkeerbehoefte gelijk aan 0.
Hoewel het nieuwe bedrijfsperceel een groot oppervlak beslaat, bestaat de bedrijfsbebouwing uit de nieuw te bouwen bedrijfshal, de kapschuur en de nieuw te bouwen vakwerkschuur (kantoor). De gezamenlijke oppervlakte bedraagt 1.180 m2. De oppervlakte van de werkruimte, niet zijnde opslag, bedraagt daarentegen maximaal 473 m2.
Om de parkeerbehoefte van het plan te bepalen wordt uitgegaan van de CROW-parkeernormen. In de beleidsnotitie wordt namelijk aangegeven dat voor gebruiksfuncties in het buitengebied en voor andere functies dan opgenomen in de tabellen wordt verwezen naar de publicatie 317 van het CROW.
Overeenkomstig de paragraaf over het aspect 'verkeer' wordt voor het bepalen van de parkeerbehoefte onderscheid gemaakt in de werkruimten en opslaggebouwen. Voor de werkruimten wordt aangesloten bij de parkeernormen van een bedrijf arbeidsintensief/bezoekersexenstief (werkplaats). Voor de opslaggebouwen wordt uitgegaan van bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief. In de publicatie wordt uitgegaan van een minimale en een maximale waarde. In de beleidsnotitie heeft de gemeente Dinkelland aangegeven dat zij uitgaan van de gemiddelde waarde.
De parkeerbehoefte is als volgt:
- bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief (buitengebied): gemiddeld 2,35 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo.
Aangezien de werkruimte in de bedrijfsgebouwen 473 m2 bedraagt, bedraagt de parkeerbehoefte afgerond 12 parkeerplaatsen (2,35 * 4,73 = 11,1155). - bedrijf arbeidsexentsief/bezoekersextensief (buitengebied): gemiddeld 1,05 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo.
De oppervlakte van de bedrijfsgebouwen ten behoeve van de opslag bedraagt 708 m2. De parkeerbehoefte van de opslag bedraagt derhalve afgerond 8 parkeerplaatsen (1,05 * 7,08 = 7,434).
De totale parkeerbehoefte van het plan bedraagt derhalve 20 parkeerplaatsen. Langs de nieuwe kapschuur worden 11 nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast worden er tussen de nieuwe bedrijfshal en kapschuur langs de perceelgrens 9 parkeerplaatsen gerealiseerd. In figuur 4.8 is de situering van de parkeerplaatsen weergegeven. De aanleg en instandhouding van de parkeerplaatsen is met een voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan geborgd.
Figuur 4.8: Parkeerplaatsen Reimerweg 12 Rossum (bron: Aannemersbedrijf Oude Moleman B.v.)
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
5.2 Toelichting Op De Regels
5.2.1 Opbouw
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
- Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
- Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
- bestemmingsomschrijving:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
- bouwregels:
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
- afwijken van de bouwregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
- specifieke gebruiksregels:
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
- afwijken van de gebruiksregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
- wijzigingsregels
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
- Anti-dubbeltelregel:
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
- Algemene bouwregels:
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
- Algemene gebruiksregels:
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
- Algemene aanduidingsregels:
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
- Algemene afwijkingsregels:
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
- Algemene wijzigingsregels:
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
- Overige regels:
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
- Overgangsrecht:
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
- Slotregel:
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.2.2 Bestemmingen
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
- Agrarisch - 2 (artikel 3)
De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch - 2' bestaan uit een combinatie van functies. Deze gronden zijn in gebruik voor het uitoefenen van de agrarische functie in combinatie met het behoud en ontwikkeling van landschappelijke waarden en natuurwaarden. In de doeleinden omschrijving heeft het landschap een nevengeschikte plaats ten opzichte van de landbouw. Bij de afwegingen zal op basis van evenredigheid het landschap even zwaar gewogen moeten worden als de landbouw.
Binnen deze bestemming is een uitzondering gemaakt van de vergunningplicht voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op de versterking van het landschappelijke karakter zoals beschreven in het Ruimtelijk Kwaliteitsplan KGO, zoals opgenomen in Bijlage 1 en Bijlage 2.
- Bedrijf - Voormalig agrarisch (artikel 4)
De bestemming ‘Bedrijf - Voormalig agrarisch’ is een bestemming ten behoeve van nieuwe bedrijvigheid in voormalige agrarische bebouwing, die aansluiting vindt bij het VAB-beleid. De toegestane bedrijvigheid is middels een functieaanduiding ('specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf') aangeduid. Binnen de bestemming mogen de bedrijfsgebouwen worden gebruikt voor de bedrijfsfunctie tot maximaal 500 m2. Het resterende vloeroppervlak van de gebouwen mag niet worden gebruikt voor de bedrijfsfunctie, maar wel voor de opslag van goederen ten behoeve van onder andere het ter plaatse gevestigde bedrijf. De oppervlaktebeperking voegt zich naar het uitgangspunt dat het moet gaan om kleinschalige, lichte vormen van bedrijvigheid. Tot slot geldt dat per bestemmingsvlak één bedrijfswoning is toegestaan.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Met de aanvrager wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel is in het kader van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geïnformeerd over het plan. De provincie Overijssel heeft een zienswijze ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan. In paragraaf 7.2 wordt hier nader op ingegaan.
Waterschap Vechtstromen
Op 19 oktober 2021 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 4 november 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging is één zienswijze ingediend door de provincie Overijssel. De zienswijze is in de 'reactienota zienswijzen ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied, Reimerweg 12' beantwoord, zie Bijlage 9. De zienswijze heeft geen aanleiding gegeven voor wijzigingen van de regels en de verbeelding. Naar aanleiding van de zienswijze is de toelichting wel op enkele onderdelen aangepast.
Bijlage 1 Landschapsplan
Bijlage 2 Situatietekening Parkeren
Bijlage 2 Situatietekening parkeren
Bijlage 1 Landschapsplan
Bijlage 2 Kgo-plan
Bijlage 3 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 3 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 4 Besluit Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 4 Besluit vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 5 Verkennend (Asbest)bodemonderzoek
Bijlage 5 Verkennend (asbest)bodemonderzoek
Bijlage 6 Watertoets
Bijlage 7 Quickscan Natuurwaarden
Bijlage 7 Quickscan natuurwaarden