Saasveld, Drosteweg 8
Bestemmingsplan - gemeente Dinkelland
Ontwerp op 29-03-2023 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan ''Saasveld, Drosteweg 8'' met identificatienummer NL.IMRO.1774.SAABPDROSTEWEG8-OW01 van de gemeente Dinkelland;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbijbehorende bijlagen;
1.3 aan-huis-verbonden bedrijf:
het uitoefenen van kleinschalige bedrijvigheid dat door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan particulieren, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.8 bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.9 bed-and-breakfast:
het bieden van, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.10 bedrijf:
een onderneming gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;
1.11 bedrijfsmatig:
gericht op het behalen van winst;
1.12 bedrijfsmatige kamerverhuur:
een samenstel van verblijfsruimten, uitsluitend of mede bestemd of gebruikt om daarin aan anderen dan de rechthebbende en de personen behorende tot diens huishouden, woonverblijf, niet in de zin van zelfstandige woongelegenheid, te verschaffen, al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging; een en ander kan onder meer blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berekend en/of betaald en elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet sprake is van enkele gemeenschappelijke voorzieningen;
1.13 bestaand:
legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is tevens bouwkundig ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is tevens functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw;
1.17 bijzondere woonvorm:
een woonvorm waar bewoners niet nagenoeg zelfstandig wonen, met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding);
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een zolder en vliering;
1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 cultuurhistorische waarden:
waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van de geschiedenis;
1.26 dak:
iedere vorm van bovenbeëindiging van een gebouw;
1.27 detailhandel:
het bedrijfsmatige te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.28 dove gevel:
een bouwkundige constructie die een geluidsgevoelige ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidswering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB, alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte;
1.29 erf:
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw;
1.30 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomaat;
1.31 evenement:
elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties, voorzover de activiteiten een aaneengesloten periode van ten hoogste 14 dagen omvatten;
1.32 geaccidenteerd terrein:
een perceel of een gedeelte van een perceel met een helling van tenminste 1:10 gemeten over een afstand van minimaal 5 m (glooiend landschap);
1.33 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.34 geluidsgevoelige functies:
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een ruimte of een terrein op basis van de Wet geluidhinder als geluidsgevoelige ruimte en/of geluidsgevoelig terrein wordt aangemerkt;
1.35 geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
1.36 geluidsgevoelige ruimte:
ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2;
1.37 geurgevoelige objecten:
een object als bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veenhouderij;
1.38 (hoek)erker:
een bijbehorende bouwwerk met een beperkte omvang, gerealiseerd voor een naar de weg of openbaar groen gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
1.39 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.40 hoofdverblijf:
het adres/de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene, waarbij betrokkene moet zijn ingeschreven in de Gemeente Basisadministratie Persoonsgegevens op dat adres en/of betrokkene het adres heeft opgegeven bij de Belastingdienst als hoofdadres en/of uit de feitelijke omstandigheden blijkt dat het adres als hoofdverblijf moet worden aangemerkt;
1.41 horeca-activiteit:
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.42 huishouden:
een zelfstandig dan wel samenwonend persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals keuken, sanitaire voorzieningen en entree, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur en bijzondere woonvormen wordt daaronder niet begrepen;
1.43 inwoning:
wonen in een (ondergeschikt) deel van een als medegebruiker van het pand;
1.44 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.45 kelder:
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij 'bebouwing in geaccidenteerd terrein' gelegen beneden peil;
1.46 kunstobject:
voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.47 kunstwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
1.48 landschappelijke waarden:
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;
1.49 logieverstrekkend bedrijf:
een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies worden verstrekt, waarbij de logieswooneenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf; naast het verstrekken van logies worden accommodaties aangeboden voor dagverblijf en maaltijdbereiding;
1.50 meetverschil:
een door feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;
1.51 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;
1.52 nutsvoorziening:
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, waterbeheer, afvalinzameling, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer, waaronder straatmeubilair, abri's, transformatorhuisjes, bergbezinkbassins en retentievoorzieningen;
1.53 parkeren:
een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen;
1.54 peil:
Onder het peil wordt verstaan:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
1.55 permanente bewoning:
bewoning door een of meer personen die niet elders over een hoofdverblijf beschikken;
1.56 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.57 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.58 prostitutiebedrijf:
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;
1.59 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.60 stallen:
in een garage of andere bewaarplaats zetten;
1.61 verdieping(en):
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn;
1.62 voertuig:
vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren;
1.63 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.64 voorgevelrooilijn:
de begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevel van het hoofdgebouw is georiënteerd, alsmede het verlengde daarvan;
1.65 voorkeurswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
1.66 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen ten behoeve en/of ten dienste van de waterhuishouding, waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, bruggen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers, voorzieningen voor infiltratie, buffering, berging en afvoer van water, voorzieningen ten behoeve van biologische waterzuivering en (secundaire en/of tertiaire) bluswatervoorzieningen;
1.67 wonen:
het gehuisvest zijn in een woning;
1.68 woning:
een complex van ruimten in een gebouw uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.69 wooneenheid:
een tot bewoning bestemd gebouw of onderdeel van een gebouw dat, vanuit bouwtechnisch oogpunt gezien, blijvend is bestemd voor permanente bewoning, voldoet aan alle criteria die van toepassing zijn op woningen, behalve aan het hebben van een keuken en/of een toilet en/of een douche, waarbij de aan de wooneenheid ontbrekende voorzieningen wel als gemeenschappelijke voorzieningen ter compensatie moeten zijn gelegen in hetzelfde gebouw;
1.70 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden. Alle aangebouwde bijbehorende bouwwerken maken daarbij onderdeel uit van het woonhuis;
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de afstand tussen de zijdelingse perceelgrenzen en het punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. voet- en fietspaden;
- c. in- en uitritten;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. beeldende kunstwerken;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. openbare nutsvoorzieningen;
- h. speelvoorziening met dien verstande dat speelvoorzieningen in de vorm van speelplaatsen/ sport- c.q. trapvelden met de hierbij behorende voorzieningen met een oppervlakte groter dan 50 m² niet zijn toegestaan;
- i. evenementen;
- j. verkeersvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijking gebruiksregels
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en (fiets)paden;
- b. parkeervoorzieningen;
- c. straatmeubilair;
- d. evenementen;
- e. beeldende kunstwerken;
- f. speelvoorzieningen;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. openbare nutsvoorzieningen;
- i. groenvoorzieningen;
- j. verkeersvoorzieningen;
- k. tuinen, erven en terreinen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijking gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.1. teneinde ‘jongeren ontmoetingsplekken’ toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3,5 m;
- b. de bebouwde oppervlakte bedraagt niet meer dan 25 m² per gebouw;
- c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- d. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water;
- b. oevers;
- c. beeldende kunstwerken;
- d. geluidwerende voorzieningen ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - geluidwerende voorziening';
- e. extensieve dagrecreatie;
- f. waterstaatkundige kunstwerken, bruggen, duikers en/of dammen;
- g. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishoudkunde, waterafvoer en waterberging.
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- c. speelvoorzieningen;
- d. wegen en paden;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
- g. groenvoorzieningen;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. tuinen, erven en terreinen.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, liftkokers, lichtkappen, zonnepanelen, erkers, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
- b. de stalling en/of opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutiebedrijf;
- d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Afwijken maatvoering
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.
11.2 Parkeren
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
- c. Het genoemde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. het genoemde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Saasveld, Drosteweg 8".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Tussen het woonperceel aan de Drosteweg 6 en het bedrijfsperceel aan de Drosteweg 10-10A, beide gelegen in de kern Saasveld, is sprake van braakliggende gronden. Ter plaatse was voorheen een horecavoorziening met bijhorende bedrijfswoning en bijbehorende voorzieningen aanwezig (Drosteweg 8). Inmiddels is alle bebouwing gesloopt en liggen de gronden braak. Achter de braakliggende gronden ligt een stuk grasland. Het voornemen is om de braakliggende gronden en achtergelegen grasland te ontwikkelen met woningbouw en bijbehorende (infrastructurele) voorzieningen.
Concreet bestaat het voornemen uit het realiseren van 13 grondgebonden woningen, waarbij het wat betreft woningtypen gaat om een mix van vrijstaande, twee-onder-een-kap en aaneengebouwde woningen. De overige gronden worden ingericht ten behoeve van infrastructurele-, groen-, speel- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
De voorgenomen ontwikkeling is op basis van het geldend bestemmingsplan “Saasveld” niet mogelijk. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is het noodzakelijk om het bestemmingsplan te herzien. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders. In deze toelichting wordt aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vanuit ruimtelijk en planologische oogpunt verantwoord is.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied ligt aan de Drosteweg 6 en 8 in het noorden van de kern Saasveld. In afbeelding 1.1 is de ligging van de het plangebied (rode contour) binnen de kern Saasveld en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven.
![]() |
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied binnen de kern Saasveld en ten opzichte van de directe omgeving (Bron: PDOK) |
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Saasveld, Drosteweg 8" bestaat uit de volgende stukken
- verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1774.SAABPDROSTEWEG8-OW01) en een renvooi;
- regels (met bijbehorende bijlagen)
Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan, maar maakt geen onderdeel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
1.4 Geldend Bestemmingsplan
1.4.1 Algemeen
Het plangebied ligt binnen de begrenzing de bestemmingsplannen "Saasveld", "Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland" en "Paraplubestemmingsplan kernen gemeente Dinkelland". respectievelijk vastgesteld door de gemeenteraad van Dinkelland op 18 september 2012, 29 mei 2018 en 5 juli 2021.
In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van bestemmingsplan "Saasveld" weergegeven. Het plangebied is indicatief met rode contour aangegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan.
![]() |
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Saasveld' (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) |
1.4.2 Beschrijving bestemmingen
Binnen het plangebied gelden verschillende bestemmingen (zie ook afbeelding 1.2). Hierna wordt ingegaan op de verschillende geldende bestemmingen.
Horeca
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor horecabedrijven categorie 2, met daaraan ondergeschikt onder andere, wonen in de vorm van een bedrijfswoning, cateringsbedrijf, tentverhuur en detailhandel.
Gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. Verder is middels maatvoeringsaanduidingen de maximale goot- en/of bouwhoogte vastgelegd. In voorliggend geval mag aan de voorzijde de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 6 en 10 meter bedragen. Aan de achterzijde mag de bouwhoogte niet meer dan 6 meter bedragen.
Agrarisch
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor het agrarisch gebruik. Binnen deze bestemming mogen in voorliggend geval geen gebouwen worden gebouwd.
Groen
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, in- en uitritten en parkeervoorzieningen. Verder zijn ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening' speelplaatsen/ sport- c.q. trapvelden met de hierbij behorende voorzieningen met een oppervlakte groter dan 50 m² toegestaan. De betreffende aanduiding geldt aan de zuidoostzijde van het plangebied.
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Water
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor water, oevers en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishoudkunde, waterafvoer en waterberging. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
1.4.3 Strijdigheid
Op basis van het geldend bestemmingsplan is de voorgenomen woningbouwontwikkeling niet in overeenstemming met de geldende bouw- en gebruiksregels. Een herziening van het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch planologisch kader om de voorgenomen ontwikkeling te kunnen realiseren. Aangetoond wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.
1.5 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in Hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in en rondom het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling. Hoofdstuk 4 behandelt het relevante beleid. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 5 ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 gaat in op bestemmingsplansystematiek en licht de bestemmingen toe. In Hoofdstuk 7 wordt de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan toegelicht, gevolgd door de maatschappelijke uitvoerbaarheid in Hoofdstuk 8.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie Plangebied
2.1 Saasveld
Het plangebied is gelegen in de kern van Saasveld. Rond het jaar 1950 was er nog geen sprake van een bebouwingskern in Saasveld. Boerderijen lagen verspreidt in het kleinschalige essenlandschap. Qua bebouwing wordt er tot 1954 enkel incidentele woningbouw in het lint toegevoegd. Dit verandert met de aanleg van de ontsluitingsweg Van Reedestraat met aangelegen uitbreidingswijk. In de periode tot 1976 vindt er minimale verdichting plaats op de bestaande bebouwing. Daarna groeit Saasveld verder met onder andere de uitbreidingswijken De Hagen en De Esch. De wegenstructuur is op de kaart uit 1950 al wel duidelijk herkenbaar. Aan de Drosteweg, ter plaatse van het plangebied, was rond 1950 al bebouwing aanwezig. Dit is in onderstaande afbeelding 2.1 goed zichtbaar. Zoals in paragraaf 1.1 reeds is aangegeven is de bebouwing binnen het plangebied reeds gesloopt.
![]() |
Afbeelding 2.1: Historie Saasveld op (historische/topografische) kaarten uit 1950 en 2017 (Bron: topotijdreis.nl) |
2.2 Huidige Situatie Plangebied
Het plangebied ligt aan de Drosteweg, in de kern Saasveld. De hoofdfunctie in de directe omgeving van het plangebied betreft wonen. Daarnaast ligt direct ten noorden van het plangebied een bedrijfsperceel. In ondergeschikte mate komen er overige functies voor, waaronder een agrarisch bedrijfsperceel en een tweetal detailhandelsvestigingen.
Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door een bedrijfsperceel, waarop een loonbedrijf is gevestigd. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door een groenstrook met daarachter agrarische gronden. De zuidzijde wordt het plangebied begrensd door een woonpercelen en De Hagen. Ten westen wordt het plangebied begrensd door de Drosteweg.
In afbeelding 2.2 is de huidige situatie weergegeven middels een luchtfoto. Het plangebied is indicatief met de rode contour aangegeven.
![]() |
Afbeelding 2.2 Huidige situatie plangebied (Bron luchtfoto: PDOK) |
Zoals is te zien op afbeelding 2.2 is het grootste gedeelte van het plangebied braakliggend of in gebruik als grasland. Daarnaast loopt in het noorden van het plangebied de Spikkersbeek.
Hoofdstuk 3 Gewenste Ontwikkeling
In hoofdstuk 2 is een beschrijving van het plangebied in de huidige situatie gegeven. In dit hoofdstuk wordt op de ontwikkeling zelf ingegaan.
3.1 Gewenste Ontwikkeling
Het voornemen is om binnen het plangebied 13 grondgebonden woningen te realiseren. Het gaat hierbij wat betreft woningtypen om een mix van vrijstaande, twee-onder-een-kap en aaneengebouwde woningen. De overige gronden worden ingericht ten behoeve van infrastructurele-, groen-, speel- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
In afbeelding 3.1 en Bijlage 1 is een situatietekening van de gewenste situatie ter plaatse van het plangebied weergegeven. Uitgegaan wordt van de volgende woningbouwprogrammering:
- 4 vrijstaande woningen (A);
- 6 twee-aaneen-gebouwde woningen (B);
- 3 rijwoningen (C).
![]() |
Afbeelding 3.1 Beoogde situatie (Bron: N+L Landschapsontwerpers & Twin Twentse Ingenieurs) |
Aan de Drosteweg komen twee vrijstaande woningen (kavels 1 en 2). De maximale goot- en bouwhoogte van deze woningen bedragen 4,5 en 11 meter. Hiermee wordt aangesloten op de goot- en bouwhoogte van bestaande gebouwen aan de Drosteweg. Hierdoor zullen deze woningen zich goed voegen in het bestaande bebouwingsbeeld aan de Drosteweg.
Achter de beoogde vrijstaande woningen aan de Drosteweg is ruimte voor een mix aan vrijstaande, twee-aaneen-gebouwde en rijwoningen. Het voornemen is om hier een kleinschalig woonerf te realiseren. Ten behoeve van dit woonerf wordt een nieuwe ontsluitingsweg aangelegd. De maximale goot- en bouwhoogte van de woningen ter plaatse van kavels 10 t/m 13 bedragen 4,5 en 11 meter. Voor alle overige woningen geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 11 meter. Hiermee wordt aangesloten op de afwisselende goothoogtes van de woningen aan De Hagen (ten zuiden van het plangebied). Al met al zullen de beoogde woningen zich qua maat en schaal goed voegen in het bestaande bebouwingsbeeld in dit deel van Saasveld.
Aan de oostzijde van het plangebied, grenzend aan het buitengebied, is ruimte voor het realiseren van groenvoorzieningen, een wadi en speelvoorzieningen. Hiermee wordt een overgang gecreëerd van de bebouwde kom naar het buitengebied (achterliggende weilanden). Verder wordt hier de mogelijkheid gecreëerd voor verkeer (o.a. ook vuilniswagens) om te keren.
Verspreid tussen de beoogde bebouwing worden bomen toegevoegd en zijn er verspreid openbare groenvoorzieningen. Dit zorgt ervoor dat het plangebied tevens groen wordt 'aangekleed'.
Om de toekomstige woningen in dit bestemmingsplan op de gewenste beeldkwaliteit te kunnen toetsen zijn er beeldkwaliteitseisen opgesteld. De beeldkwaliteitseisen gaan in op de hoofdvorm, kapvorm en nokrichting, architectuur en gevelcompositie, materiaal- en kleurgebruik en detaillering. Voor de beeldkwaliteitseisen wordt verwezen naar Bijlage 2 van deze toelichting.
3.2 Verkeer- En Parkeren
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. De gemeente Dinkelland hanteert hiervoor de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren'. In deze notitie zijn geen kencijfers opgenomen ten aanzien verkeersgeneratie. Hiertoe wordt in voorliggend geval de publicatie van het CROW aangehouden (Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381).
Voor het plangebied binnen de gemeente Dinkelland gelden de volgende uitgangspunten:
- stedelijkheidsgraad: 'niet stedelijk';
- zone: 'rest bebouwde kom'.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 13 nieuwe woningen. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:
Woningtype | Parkeernorm per woning | Verkeersgeneratie (per woning) |
Vrijstaand | 2,3 | 8,2 |
Twee-onder-één-kap | 2,2 | 7,8 |
Tussenwoning of rijwoning | 2,0 | 7,4 |
Parkeren
Uitgaande van voorgenoemde uitgangspunten is er sprake van de volgende parkeerbehoefte:
Woningtype | aantal woningen | parkeernorm per woning | totaal |
Vrijstaand | 4 | 2,3 | 9,2 |
Twee-onder-één-kap | 6 | 2,2 | 13,2 |
Tussenwoning of rijwoning | 3 | 2,0 | 6,0 |
Totale parkeerbehoefte | 28,4 |
Als gevolg van het voornemen is sprake van een parkeerbehoefte van afgerond 29 parkeerplaatsen.
Voor het parkeren mogen de volgende normen gebruikt worden:
Type parkeerplaats(en) | Norm | Aantal binnen plangebied | Totaal |
Enkele oprit met garage | 1,0 parkeerplaats | 3 | 3,0 parkeerplaatsen |
Dubbele oprit met garage | 1,8 parkeerplaats | 9 | 16,2 parkeerplaatsen |
Parkeerplaatsen in openbaar gebied | 1,0 parkeerplaats | 10 | 10,0 parkeerplaatsen |
Totaal aanwezig | 29,2 parkeerplaatsen |
Gelet op het vorenstaande zijn er binnen het plangebied voldoende parkeerplaatsen gepland om te voldoen aan de parkeerbehoefte.
Verkeer
Uitgaande van voorgenoemde uitgangspunten is er sprake van de volgende verkeersgeneratie:
Woningtype | aantal woningen | verkeersgeneratie per woning | totaal |
Vrijstaand | 4 | 8,2 | 32,8 |
Twee-onder-één-kap | 6 | 7,8 | 46,8 |
Tussenwoning of rijwoning | 3 | 7,4 | 22,2 |
Totale verkeersgeneratie per weekdag etmaal | 101,8 |
Als gevolg van het voornemen is sprake van een verkeersgeneratie van afgerond 102 verkeersbewegingen per weekdag etmaal. Gesteld wordt dat de nieuwe ontsluitingsweg, de Drosteweg en de direct omliggende infrastructuur deze verkeersbewegingen zonder problemen en op een verkeersveilige manier kunnen opvangen en verwerken.
Conclusie
Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'verkeer en parkeren' geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
4.1.3 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid
Geconcludeerd wordt dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.
4.2 Provinciaal Beleid
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening.
4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
- 1. Of - generieke beleidskeuzes
- 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven
- 3. Hoe - gebiedskenmerken
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
In afbeelding 4.1 is het uitvoeringsmodel weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid
Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
4.3 Regionaal Beleid
Het regionaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan voor voorliggend initiatief betreft het Regionaal Woningbouwprogramma uit 2017.
4.3.1 Regionale Woonagenda Twente
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hierna wordt het in het kader van voorliggende ontwikkeling het meest relevante gemeentelijke beleid behandeld.
4.4.1 MijnOmgevingsvisie Dinkelland
4.4.2 Woonvisie Dinkelland 2021+
4.4.3 Beleidsnota inbreidingslocaties 2020
4.4.4 Casco-benadering in Noordoost-Twente
4.4.5 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling past binnen de gemeentelijke beleidskaders.
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, het Besluit milieueffectrapportage en water.
5.1 Geluid
5.1.1 Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
5.1.2 Situatie plangebied
De geplande woningen worden op basis van de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelige object. Hierna wordt achtereenvolgens ingegaan op de aspecten wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai als bedoeld in de Wgh.
5.1.3 Conclusie
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
5.2 Bodem
5.2.1 Algemeen
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, is doorgaans een bodemonderzoek conform de richtlijnen NEN 5725/NEN 5740 noodzakelijk.
In het kader van voorgenomen ontwikkeling is ter plaatse van het plangebied een verkennend en afperkend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten van het uitgevoerde onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoeksrapport wordt verwezen naar Bijlage 4 bij deze toelichting.
5.2.2 Situatie plangebied
Verkennend asbestonderzoek
De onderzoekshypothese voor het asbest onderzoek, zijnde een verdachte locatie voor het voorkomen van asbest, is gelet op het aantonen van asbest (2,3 mg/kg d.s.) in inspectieputten 5 t/m 8 formeel bevestigd.
Het gemeten gehalte is gelegen beneden de helft van de interventiewaarde. Indien bij verkennend onderzoek gehalten aan asbest worden gemeten beneden de helft van de interventiewaarde is het statistisch aannemelijk, e.e.a. op basis van paragraaf 6.1 van de NEN5707:2015, dat ook bij nader onderzoek geen interventiewaarde zal worden overschreden.
De resultaten van het asbestonderzoek geven geen aanleiding tot nader onderzoek en vormen geen belemmering in relatie tot de bestemming van het terrein.
Verkennend en afperkend chemisch bodemonderzoek
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de ondergrond van monsterpunt 101 sprake is van een interventiewaarde overschrijding aan minerale olie. Verder overschrijdt in de bovengrond van het mengmonster van de monsterpunten 4 en 9 t/m 16 het PAK gehalte de achtergrondwaarde. In het grondwatermonster van monsterpunt 101 overschrijdt het minerale olie gehalte de streefwaarde.
In de afperkende boringen rond monsterpunt 101 zijn geen gehalten aan minerale olie gemeten boven de achtergrondwaarden. Ook in de verticaal afperkende boring 102 (laag van 2,75 - 3,25 mmv) is geen minerale olie gemeten boven de achtergrondwaarde. Opgemerkt wordt dat van boringen 104 en 102 (sterke tot uiterste oliewater reacties van 0,5 tot 2,75 m-mv) geen analyses zijn verricht. Deze lagen worden op basis van de analyseresultaten van monsterpunt 101 beschouwd als sterk verontreinigd.
De verontreiniging met minerale olie heeft een oppervlakte van ca. 40 m2 en een laagdikte van circa 2 meter (ca. 0,5 . 2,5 m-mv). De omvang van de verontreiniging is ca. 80 m3. Gelet op de omvang is ter plaatse sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging daar het saneringscriterium van 25 m3 sterk verontreinigd bodemvolume wordt overschreden. Vermoedelijk is rond de interventiewaarde contour sprake van een hoeveelheid licht verontreinigde grond (gehalte minerale olie > achtergrondwaarde). Gelet op de analyseresultaten van de afperkende boringen wordt deze hoeveelheid licht verontreinigde grond ingeschat op ca. 25 m3.
De verontreiniging is vermoedelijk ontstaan voor het in gebruik nemen van het voormalige restaurant. Toen het terrein in gebruik is geweest als onderdeel van de graanmalerij (machinekamer). Deze werkzaamheden hebben plaats gevonden voor 1987. Het zorgplichtbeginsel (onverwijlde sanering van verontreinigingen ontstaan na 1987 is dan ook niet van toepassing.
Geadviseerd wordt om in het kader van voorgenomen ontwikkeling de verontreiniging te saneren.
5.2.3 Conclusie
Na sanering van de saneringsplichtige verontreinigingen vormt het aspect 'bodem' geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling, de gronden zijn geschikt voor de beoogde woonbestemming.
5.3 Luchtkwaliteit
5.3.1 Beoordelingskader
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder andere grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.2 Situatie plangebied
In paragraaf 5.3.1.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van voorgenomen ontwikkeling (realiseren 15 woningen) in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, wordt geconcludeerd dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Tevens wordt opgemerkt dat de woningen niet worden aangemerkt als gevoelige bestemmingen in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
5.3.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
5.4 Externe Veiligheid
5.4.1 Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen en moet worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
- het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
- de Regeling basisnet;
- de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).
Het vervoer van gevaarlijke stoffen pet buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
5.4.2 Situatie plangebied
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven, waarin het plangebied indicatief is aangegeven met de rode cirkel.
![]() |
Afbeelding 5.1 Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart) |
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
5.4.3 Conclusie
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.
5.5 Bedrijven En Milieuzonering
5.5.1 Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
5.5.2 Gebiedstypen
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een 'gemengd gebied'. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Het plangebied is gelegen in de kern Saasveld en aan te merken als het omgevingstype 'gemengd gebied', aangezien er in de directe omgeving van het plangebied meerdere functies aanwezig zijn. De volgende tabel geeft de richtafstanden voor de verschillende omgevingstypes weer.
![]() |
5.5.3 Situatie plangebied
5.5.4 Conclusie
Met inachtneming van het realiseren van een 3 meter hoog geluidsscherm tussen de beoogde woningen en het ten noorden gelegen bedrijfsperceel in combinatie met het toekennen van dove gevels, is ter plaatse van de beoogde woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast worden de omliggende bedrijven niet (verder) in de ontwikkelmogelijkheden belemmerd.
Het realiseren van een geluidsscherm en dove gevels is als voorwaardelijke verplichting vastgelegd in de regels van voorliggend bestemmingsplan.
5.6 Geur
5.6.1 Algemeen
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
- 3. ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
- 4. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat de geurbelasting, binnen een concentratiegebied, op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
5.6.2 Activiteitenbesluit milieubeheer
Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).
Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.
5.6.3 Geurverordening gemeente Dinkelland
De Wgv geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht geurbeleid op te stellen. Daarmee krijgt de gemeente een instrument om de ontwikkeling van veehouderijen te sturen. Gemeenten mogen bij verordening, binnen bepaalde grenzen, van de normen van de Wgv afwijken. Het hanteren van afwijkende normen moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het gebied. De gemeente Dinkelland heeft hiertoe de 'Geurgebiedsvisie ten behoeve van de verordening geurhinder en veehouderij' opgesteld.
Verordening geurhinder
Artikel 2 Aanwijzing gebieden
- 1. Bij een beslissing inzake de vergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij, waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, neemt het bevoegd gezag de in artikel 3 en 4 van deze verordening bepaalde andere afstanden, als bedoeld in artikel 6 van de Wet, in acht voor zover wordt voldaan aan de in artikel 3 en 4 van deze verordening genoemde voorwaarden.
- 2. Bij een beslissing inzake de vergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij, waar dieren worden gehouden waarvoor bij ministeriële regeling een geuremissienormfactor is vastgesteld, neemt het bevoegd gezag de in artikel 5 van deze verordening genoemde waarde in acht.
- 3. Het eerste lid is tevens van toepassing op situaties als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Wet.
- 4. Voor de gebiedsindeling, zoals aangegeven in de artikelen 3, 4 en 5 van deze verordening, wordt verwezen naar de bij deze verordening behorende overzichtskaart.
- 5. De in deze verordening bepaalde grenzen, andere waarden en afstanden zijn overeenkomstig artikel 8 van de Wet gebaseerd op de bij deze verordening behorende ‘Gebiedsvisie ten behoeve van de verordening geurhinder en veehouderij’.
Artikel 3 Waarden voor de afstand in de bebouwde kom
Binnen de daartoe aangewezen gebieden, die zijn aangegeven op de bij deze verordening behorende overzichtskaart, geldt een afstand van tenminste 50 meter uitsluitend voor die veehouderijen die niet voldoen aan de wettelijke afstand als bedoel in artikel 3, tweede lid, en artikel 4 van de Wet dan wel aan de afstand als bedoeld in artikel 3.116, eerste lid onder b, en artikel 3.117 van het Activiteitenbesluit en na 19 april 2016 niet hebben uitgebreid in het aantal vaste afstandsdieren binnen de contour van 100 meter.
Artikel 5 Waarden voor de geurbelasting binnen de bebouwde kom
Binnen de daartoe aangewezen gebieden, die zijn aangegeven op de bij deze verordening behorende overzichtskaart, geldt, in afwijking van artikel 3, eerste lid, onder a, van de Wet dan wel in afwijking van artikel 3.115 van het Activiteitenbesluit, voor een geurgevoelig object gelegen binnen de bebouwde kom een waarde van 6,0 ouE/m3.
5.6.4 Situatie plangebied
De meest nabijgelegen veehouderij betreft de grondgebonden veehouderij aan de Drosteweg 20. Omdat de geurverordening niet van toepassing is op nieuwe (woningbouw)ontwikkelingen bij agrarische bedrijven dient in dit geval te worden voldaan aan de vaste afstand van 100 meter.
Het plangebied ligt op circa 35 meter van het bouwvlak behorend bij de veehouderij aan de Drosteweg 20. Hiermee wordt niet voldaan aan de vaste afstand van 100 meter. Echter kan hier een nuance in worden aangebracht. Een groot deel van het bouwvlak behorend bij de betreffende veehouderij is onbebouwd. Daarbij komt dat er rekening moet worden gehouden met de huidige ontwikkelmogelijkheden en -beperkingen ter plaatse van de veehouderij in verband met reeds aanwezige geurgevoelige objecten in de omgeving.
In afbeelding 5.2 is dit geïllustreerd:
- De rode contour geeft aan welk gedeelte van het agrarisch bouwvlak in de huidige situatie reeds wordt belemmerd in die zin dat hier geen dierverblijven mogelijk zijn in verband met de nabij gelegen woning.
- De blauwe contour geeft de 100 meter afstandsgrens aan die aangehouden moet worden tussen het plangebied en de veehouderij. Te zien is dat de blauwe en rode contour elkaar voor een groot deel overlappen.
- De groene contour geeft aan waar binnen het plangebied geen geurgevoelige objecten gebouwd mogen worden, omdat anders de veehouderij (verder) in de ontwikkelmogelijkheden wordt beperkt. Deze groene contour komt tot stand door vanaf het punt waar de rode contour het agrarische bouwvlak doorkruist, 100 meter aan te houden.
![]() |
Afbeelding 5.2 Geurcirkels (Bron: gemeente Dinkelland) |
In geval van voorgenomen ontwikkeling wordt rekening gehouden met bovenstaande en zijn de geurgevoelige objecten buiten de in afbeelding 5.2 opgenomen groene contour gepland. In de in paragraaf 3.1 en Bijlage 1 opgenomen situatietekening is dit eveneens weergegeven. In het voorliggende bestemmingsplan wordt geborgd dat er binnen de groene contour, voor zover deze het plangebied overlapt, geen geurgevoelige objecten mogelijk worden gemaakt.
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de veehouderij aan de Drosteweg 20 niet (verder) in de ontwikkelingsmogelijkheden wordt beperkt. Omdat de beoogde woningen zijn gesitueerd op een afstand van ten minste 100 meter ten opzichte van het uiterste gebied waar planologisch gezien dierverblijven gerealiseerd mogen worden, is er tevens sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Overige veehouderijen liggen op meer dan 200 meter van het plangebied. Gelet hierop vormen ook deze veehouderijen geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
5.6.5 Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor dit plan.
5.7 Ecologie
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
5.7.1 Gebiedsbescherming
5.7.2 Soortenbescherming
5.7.3 Conclusie
Er is geen sprake van negatieve effecten op het NNN en Natura 2000-gebieden. Daarnaast is er geen sprake van negatieve effecten op beschermde soorten in het plangebied en wordt nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
5.8 Archeologie En Cultuurhistorie
5.8.1 Archeologie
5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.3 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op cultuurhistorische waarden.
5.9 Besluit Milieueffectrapportage
5.9.1 Kader
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in de integrale ruimtelijke afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met een milieueffectrapportage in aanraking komen:
- Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan): Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
- Op basis van het Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3): Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
- Op basis van het Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4): Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
5.9.2 Situatie plangebied
5.9.3 Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
5.10 Water
5.10.1 Vigerend beleid
5.10.2 Waterparagraaf
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording
6.1 Inleiding
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
6.2 Opbouw Van De Regels
6.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.2 Inleidende regels
6.2.3 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. In de bestemmingen is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
6.2.4 Algemene regels
De volgende algemene regels zijn opgenomen:
- Anti-dubbeltelregel (Artikel 7): deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
- Algemene bouwregels (Artikel 8): in deze regels wordt geregeld dat bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing worden gelaten.
- Algemene gebruiksregels (Artikel 9): in deze regels is aangegeven wat onder verboden gebruik wordt verstaan.
- Algemene afwijkingsregels (Artikel 10): in deze regels is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
- Overige regels (Artikel 11): in dit artikel zijn regels in verband met nadere eisen en parkeren opgenomen.
6.2.5 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel is aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
6.3 Bestemmingen
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Artikel 3 Groen
De gronden die niet zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer', 'Water' of 'Wonen' zijn voorzien van de bestemming 'Groen'.
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, in- en uitritten, parkeervoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Speelvoorzieningen in de vorm van speelplaatsen/ sport- c.q. trapvelden met de hierbij behorende voorzieningen met een oppervlakte groter dan 50 m² zijn niet toegestaan.
Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voor het overige is aangesloten op de regels van het bestemmingsplan "Saasveld".
Artikel 4 Verkeer
Daar waar binnen het plangebied parkeer- en verkeersvoorzieningen zijn beoogd is de bestemming 'Verkeer' opgenomen.
Deze gronden zijn bestemd voor onder meer wegen, straten en (fiets)paden en parkeervoorzieningen. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Artikel 5 Water
De binnen het plangebied aanwezige (deel van) de Spikkersbeek is, overeenkomstig het bestemmingsplan "Saasveld" voorzien van de bestemming 'Water'.
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor water, oevers, beeldende kunstwerken, geluidwerende voorzieningen (ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - geluidwerende voorziening'), extensieve dagrecreatie en waterstaatkundige kunstwerken, bruggen, duikers en/of dammen.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen hoogstens 5 m bedragen;
- b. Geluidwerende voorzieningen mogen hoogstens 3 m bedragen.
Artikel 6 Wonen
Ter plaatse van de beoogde woningen is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Deze gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor wonen.
Op de voor 'Wonen' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving. Als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd, waarbij het aantal woningen per bouwvlak is aangegeven met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'.
Een hoofdgebouw wordt vrijstaand, dan wel twee aaneen gebouwd, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'aaneengebouwd' in welk geval ter plaatse van deze aanduiding uitsluitend aaneengebouwde woningen zijn toegestaan. Verder is met de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' de maximale goot- en bouwhoogte aangegeven.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' dient de gevel ter plaatse van de tweede bouwlaag uitgevoerd te worden als dove gevel.
In de specifieke gebruiksregels zijn twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Het gaat hierbij een voorwaardelijke verplichting voor het saneren van saneringsplichtige verontreinigingen en ten behoeve van het realiseren van de noodzakelijke geluidwerende voorziening ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - geluidwerende voorziening'. De geluidwerende voorziening dient te voldoen aan de volgende bouwregels;
- a. minimaal 3 meter hoog;
- b. minimaal 10 kg/m2.
Voor het overige is aangesloten op de regels van het bestemmingsplan "Saasveld".
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Dinkelland. Hierin wordt onder meer opgenomen dat het risico van planschade bij de initiatiefnemer ligt zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Hoofdstuk 8 Vooroverleg, Inspraak En Zienswijzen
8.1 Vooroverleg
8.1.1 Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
8.1.2 Provincie Overijssel
Voorliggend bestemmingsplan wordt in het kader van vooroverleg voorgelegd aan de provincie Overijssel.
8.1.3 Waterschap Vechtstromen
Voorliggend bestemmingsplan wordt in het kader van vooroverleg voorgelegd aan het waterschap Vechtstromen.
8.2 Inspraak
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In dit geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
8.3 Zienswijzen
Deze paragraaf wordt ingevuld na de ter inzage legging van voorliggend bestemmingsplan.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Inpassingsplan
Bijlage 1 Situatietekening
Bijlage 2 Beeldkwaliteitseisen
Bijlage 2 Beeldkwaliteitseisen
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Bodemonderzoek
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 5 Akoestisch onderzoek industrielawaai
Bijlage 6 Stikstofonderzoek
Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 7 Archeologisch onderzoek