KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Detailhandel
Artikel 4 Gemengd
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Verkeer
Artikel 7 Verkeer - Parkeerterrein
Artikel 8 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.2 Milieuzonering
4.3 Bodem
4.4 Geluid
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Water
4.8 Ecologie
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
4.10 Verkeer / Parkeren
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
5.2 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
7.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Plan
Bijlage 2 Aanmeldnotitie
Bijlage 3 Besluit Op Aanmeldnotitie
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Watertoets
Bijlage 7 Quickscan Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 8 Stikstofberekening
Bijlage 9 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 10 Archeologisch Proefsleuvenonderzoek
Bijlage 11 Parkeeronderzoek Koopman Mode Tilligte

bestemmingsplan Tilligte, Ootmarsumsestraat 142

Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 25-04-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan "Tilligte, Ootmarsumsestraat 142" met identificatienummer NL.IMRO.1774.TILBPOOTMARSSTR142-VG01 van de gemeente Dinkelland.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan-huis-verbonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan particulieren, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aan-huis-verbonden bedrijf

het uitoefenen van kleinschalige bedrijvigheid dat door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 achtererfgebied

erf aan de achterkant en aan de niet naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.8 bebo woning

beneden- en bovenwoning;

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 bed-and-breakfast

het bieden van, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.11 bedrijf

een onderneming gericht op het bedrijfsmatie voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;

1.12 bedrijfsvloeroppervlak (bvo)

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.13 bedrijfswoning

een gebouw met woning op een terrein, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die (dat) werkgerelateerd is met dat bedrijf. In geval de woning bij een gebouw of op een terrein wordt gebouwd, maken alle aangebouwde bijbehorende bouwwerken onderdeel uit van de bedrijfswoning;

1.14 bedrijfsmatig

gericht op het behalen van winst;

1.15 bedrijfsmatige exploitatie

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie, dat in de (logies)verblijven -permanent wisselende - recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden geboden worden;

1.16 bedrijfsmatige kamerverhuur

een samenstel van verblijfsruimten, uitsluitend of mede bestemd of gebruikt om daarin aan anderen dan de rechthebbende en de personen behorende tot diens huishouden, woonverblijf, niet in de zin van zelfstandige woongelegenheid, te verschaffen, al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging; een en ander kan onder meer blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berekend en/of betaald en elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet sprake is van enkele gemeenschappelijke voorzieningen;

1.17 beperkt kwetsbaar object

een object waar ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.18 bestaand

legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.19 bestaand bouwwerk

een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de bouwwerken die niet legaal gebouwd zijn;

1.20 bestaand gebouw

een gebouw dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de gebouwen die niet legaal gebouwd zijn;

1.21 bestaand gebruik

het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling(en) van dat plan;

1.22 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak

1.23 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.24 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is tevens bouwkundig ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is tevens functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw;

1.25 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.26 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.27 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder, zolder en vliering;

1.28 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.29 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.30 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.31 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.32 carport

staanplaats, stalling voor een motorvoertuig onder een vrijstaand dak of afdak aan het huis;

1.33 dak

iedere vorm van bovenbeeindiging van een gebouw;

1.34 detailhandel

het bedrijfsmatige te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.35 detailhandel in volumineuze goederen

detailhandel volgens een formule die vanwege de aard en/of omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, bouwmaterialen, keukens en sanitair, alsmede woninginrichtingsartikelen, waaronder meubelen;

1.36 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.37 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;

1.38 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.39 erf

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van de hoofdgebouw;

1.40 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomaat;

1.41 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt:

1.42 geluidszoneringsplichtige inrichting

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.43 (hoek)erker

een uitbouw met beperkte omvang, gerealiseerd voor een naar de weg of openbaar groen gekeerde gevel van het hoofdgebouw;

1.44 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.45 hoofdverblijf

het adres/de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene, waarbij betrokkene moet zijn ingeschreven in de Gemeente Basisadministratie Persoonsgegevens op dat adres en/of betrokkene het adres heeft opgegeven bij de Belastingdienst als hoofdadres en/of uit de feitelijke omstandigheden blijkt dat het adres als hoofdverblijf moet worden aangemerkt;

1.46 horeca-activiteit

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.47 horecabedrijf

een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.48 huishouding

een zelfstandig dan wel samenwonend persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals keuken, sanitaire voorzieningen en entree. Bedrijfsmatige kamerverhuur en bijzondere woonvormen wordt daaronder niet begrepen;

1.49 inwoning

wonen in een (ondergeschikt) deel van een woning als medegebruiker van het pand;

1.50 kap

een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15o en ten hoogste 75o;

1.51 kelder

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij 'bebouwing in geaccidenteerd terrein' gelegen beneden peil;

1.52 kunstobject

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.53 kunstwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.54 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald die in achtgenomen moet worden;

1.55 landschappelijke waarden

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;

1.56 logiesverstrekkend bedrijf

een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies worden verstrekt, waarbij de logieswooneenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf; naast het verstrekken van logies worden accommodaties aangeboden voor dagverblijf en maaltijdbereiding;

1.57 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, museale en sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.58 mantelzorg

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.59 meetverschil

een door feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

1.60 natuurlijke waarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

1.61 normaal onderhoud

het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.62 overkapping

een bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.63 parkeren

een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen;

1.64 peil

Onder het peil wordt verstaan:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;

1.65 perifere detailhandel

detailhandel volgens een formule die vanwege de aard en/of omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, bouwmaterialen, keukens en sanitair, alsmede woninginrichtingsartikelen, waaronder meubelen;

1.66 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.67 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.68 prostitutiebedrijf

een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in geburik voor het daar uitoefenen van prostitutie;

1.69 risicogevoelig bouwwerk c.q. object

een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beprkt kwetsbaar object;

1.70 risicovolle inrichting

een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beprkt kwetsbare object;

1.71 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij ook bedrijfsmatige was, seksuele handelingen wordt verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.72 standplaats

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

1.73 stallen

in een garage of andere bewaarplaats zetten;

1.74 supermarkt

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel in voedings- en genotmiddelen;

1.75 verkoopvloeroppervlak (v.v.o)

binnenwerks met dien verstande dat de totale vloeroppervlakte vanr uimten welke rechtstreeks ten dienste staan van de detailhandelsactiviteiten en voor publiek toegankelijk zijn (kantoren, magazijnen en overige dienstruimten worden hieronder niet begrepen), wordt opgeteld;

1.76 voertuig

vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren;

1.77 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.78 voorgevel rooilijn

de begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevels van het hoofdgebouw zijn georiënteerd, of, voor zover op de kaart een voorgevelrooilijn is aangeduid, de op de kaart aangeduide voorgevelrooilijn, alsmede het verlengde daarvan;

1.79 vuurwerkbedrijf

een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld de periodieke verkoop in consumentenvuurwerk c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;

1.80 winkel

een gebouw dat een ruimte omvat welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor detailhandel;

1.81 wonen

het gehuisvest zijn in een woning;

1.82 woning

een complex van ruimten in een gebouw uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.83 wooneenheid

een tot bewoning bestemd gebouw of onderdeel van een gebouw dat, vanuit bouwtechnisch oogpunt gezien, blijvend is bestemd voor permanente bewoning, voldoet aan alle criteria die van toepassing zijn op woningen, behalve aan het hebben van een keuken en/of een toilet en/of een douche, waarbij de aan de wooneenheid ontbrekende voorzieningen wel als gemeenschappelijke voorzieningen ter compensatie moeten zijn gelegen in hetzelfde gebouw.

1.84 woonhuis

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden. Alle aangebouwde bijbehorende bouwwerken maken daarbij onderdeel uit van het woonhuis;

1.85 woonwagenstandplaats

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

1.86 woonzorgcentrum

een wooncentrum bestemd voor de huisvesting, verpleging en verzorging van senioren, waaronder begrepen een verpleeg- en verzorgingshuis, zorgwoningen en een medisch dienstencentrum.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens

de afstand tussen de zijdelingse perceelgrenzen en het punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Detailhandel

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Detailhandel ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. detailhandel;

alsook ondergeschikte en daarbijbehorende:

  1. 1. dienstverlening;
  2. 2. horeca;

met daarbijbehorende:

  1. b. gebouwen, een bedrijfswoning daaronder begrepen;
  2. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. d. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
  4. e. tuinen;
  5. f. erven;
  6. g. terreinen;
  7. h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. i. groenvoorzieningen;
  9. j. parkeervoorzieningen, met dien verstande dat voor de voorziening in de parkeerbehoefte wordt voorzien in voldoende parkeer- of stallingsruimte.

3.2 Bouwregels

Op de voor ' Detailhandel ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de milieusituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. 3.2.1 onder b en toestaan dat de goothoogte wordt vergroot mits deze vergroting betrekking heeft op ten hoogste 50% van de gootlengte per hoofdgebouw;
  2. b. 3.2.1 onder d en toestaan dat de dakhelling van een gebouw wordt verlaagd tot 0°.

Artikel 4 Gemengd

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Gemengd ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoor;
  2. b. wonen;

met daarbijbehorende:

  1. c. gebouwen;
  2. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. e. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
  4. f. tuinen;
  5. g. erven;
  6. h. terreinen;
  7. i. wegen en paden;
  8. j. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. k. groenvoorzieningen;
  10. l. parkeervoorzieningen, met dien verstande dat voor de voorziening in de parkeerbehoefte wordt voorzien in voldoende parkeer- of stallingsruimte.

4.2 Bouwregels

Op de voor ' Gemengd ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de milieusituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. 4.2.1 onder b en toestaan dat de goothoogte wordt vergroot mits deze vergroting betrekking heeft op ten hoogste 50% van de gootlengte per hoofdgebouw;
  2. b. 4.2.1 onder b en toestaan dat de dakhelling van een gebouw wordt verlaagd tot 0°.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. speelvoorzieningen met dien verstande dat speelvoorzieningen in de vorm van speelplaatsen/ sport- c.q. trapvelden;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'houtwal', voor een houtwal;
  4. d. voet- en fietspaden;
  5. e. in- en uitritten;
  6. f. parkeervoorzieningen;
  7. g. beeldende kunstwerken;
  8. h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. i. openbare nutsvoorzieningen;
  10. j. evenementen;
  11. k. verkeersvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op de voor ' Groen ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten, paden en parkeervoorzieningen;

met daarbijbehorende:

  1. b. straatmeubilair;
  2. c. beeldende kunstwerken;
  3. d. speelvoorzieningen;
  4. e. voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke) berging en infiltratie van hemelwater;
  5. f. openbare nutsvoorzieningen;
  6. g. groenvoorzieningen;
  7. h. verkeersvoorzieningen.

6.2 Bouwregels

Op de voor ' Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Artikel 7 Verkeer - Parkeerterrein

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Verkeer - Parkeerterrein ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ten minste 83 parkeerplaatsen voor het parkeren van (motor)voertuigen;

met daarbijbehorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  2. c. andere-werken;
  3. d. voetpaden;
  4. e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. f. groenvoorzieningen.

7.2 Bouwregels

Op de voor ' Verkeer - Parkeerterrein ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  2. c. speelvoorzieningen;
  3. d. wegen en paden;
  4. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. f. openbare nutsvoorzieningen;
  6. g. groenvoorzieningen;
  7. h. parkeervoorzieningen;
  8. i. tuinen, erven en terreinen.

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de bouwregels

8.4 Specifieke gebruiksregels

8.5 Afwijken van de gebruiksregels

8.6 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Bouwregels ten aanzien van bijbehorende bouwwerken bij hoofdgebouwen / bedrijfswoningen

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. het gebruik van bijbehorende bouwwerken, recreatiewoningen en kampeermiddelen ten behoeve van permanente bewoning;
  2. b. het gebruik van bijbehorende bouwwerken, recreatiewoningen en kampeermiddelen ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders dan wel elders werkzaam zijnde arbeiders;
  3. c. het gebruik van vrijstaande gebouwen, niet zijnde woningen, voor wonen;
  4. d. het gebruik van een woning voor de huisvesting van meer dan één huishouden;
  5. e. het gebruik van een (bedrijfs)woning voor bedrijfsmatige kamerverhuur;
  6. f. het gebruik van een (bedrijfs)woning voor een bijzondere woonvorm.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

12.1 Afwijken maatvoering

12.2 Erker woning

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen het bouwvlak in die zin dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door erkers, luifels, balkons en ingangspartijen, met dien verstande dat:

  1. a. de overschrijding ten hoogste 1,5 meter mag bedragen;
  2. b. de breedte maximaal 2/3 deel van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw mag bedragen en de breedte van hoekerkers maximaal 50%. Deze bouwdelen dienen minimaal 0,50 m uit de zijgevel te zijn gesitueerd, met uitzondering van hoekerkers;
  3. c. indien bestaande gevelopeningen dit noodzakelijk maken en dit uit architectonisch oogpunt noodzakelijk is, de breedte maximaal 3/4 deel van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw mag bedragen en de breedte van hoekerkers maximaal 2/3. De bouwdelen dienen minimaal 0,50 m uit de zijgevel te zijn gesitueerd, met uitzondering van hoekerkers;
  4. d. de bouwhoogte ten hoogste 4 meter mag bedragen of indien de woning of dat woongebouw een hogere verdiepingsvloer bevat maximaal tot 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping van die of dat woongebouw;
  5. e. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2 m mag bedragen. Bij twee aan elkaar gekoppelde erkers bij een dubbel blok die tegelijk worden aangevraagd, is de voorgeschreven afstand van 2 meter tot de zijdelingse perceelgrens niet van toepassing;
  6. f. ten hoogste 1 (hoek)erker per woning met uitzondering van een woning welke op een hoek van twee straten is gelegen waarbij sprake is van twee voorgevelrooilijnen mag voor beide voorgevelrooilijnen een (hoek)erker worden gebouwd van de betreffende gevel.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard, blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  2. b. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. c. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  4. d. d. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  5. e. e. de ruimte tussen bouwwerken.

13.2 Aanvullende werking archeologiebeleid

Op dit bestemmingsplan is de aanvullende werking van het archeologiebeleid (mei 2008) van de gemeente Dinkelland van toepassing (Raap-rapport).

13.3 Parkeerregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 14.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het 14.1 sub a met maximaal 10%.
  3. c. 14.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 14.2 sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in 14.2 sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. 14.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan: Tilligte, Ootmarsumsestraat 142.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie Ootmarsumsestraat 142 in Tilligte is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemers willen het voormalig voetbalveld, parkeerterrein en café/restaurant herontwikkelen tot inbreidingslocatie voor woningbouw in de kern Tilligte. In totaal gaat het om 19 woningen, waarvan twee bestaande woningen. Per saldo worden daarmee 17 woningen toegevoegd. In het woningbouwprogramma wordt flexibiliteit ingebouwd betreft de woningtypen. Vooralsnog wordt uitgegaan van 6 twee-onder-een-kapwoningen, 6 beneden- en bovenwoningen (bebo), 4 geschakelde woningen, 4 appartementen en 1 vrijstaande woning.

Het woningbouwprogramma is deels voorzien op een parkeerterrein dat momenteel gehuurd wordt door Koopman Mode. Naast dit gehuurde parkeerterrein beschikt Koopman Mode ook over een eigen parkeerterrein. Met voorliggende ontwikkeling zal het parkeren ten behoeve van Koopman Mode enkel plaatsvinden op het eigen parkeerterrein. Dit wordt eveneens geregeld middels dit bestemmingsplan.

Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Ligging

Het plangebied waar de woningbouw voorzien is, is gesitueerd in het midden van Tilligte. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Denekamp, sectie M, nummers 736, 1507, 1508, 1509 en 1510.

Koopman Mode ligt ten zuiden van de planlocatie waar de woningbouw is voorzien. Dit plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Denekamp, sectie M, nummers 378, 957, 958, 888, 890, 976, 954 en 980, 981 en 1033.

In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMARSSTR142-VG01_0001.png"Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOK; bewerking Ad Fontem)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.2 en 1.3 (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto van het plangebied weergegeven. Zie de digitale verbeelding van het bestemmingsplan voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMARSSTR142-VG01_0002.png"Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: PDOK; bewerking Ad Fontem)

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMARSSTR142-VG01_0003.png"Figuur 1.3: begrenzing plangebied (bron: PDOK; bewerking Ad Fontem)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor het horecapand geldt het bestemmingsplan 'Tilligte'. Het bestemmingsplan 'Tilligte' is door de gemeenteraad van gemeente Dinkelland vastgesteld op 26 februari 2013. Voor beide parkeerterreinen geldt het bestemmingsplan 'bestemmingsplan Tilligte, partiele herziening uitbreiding winkel en parkeerplaatsen Koopman'. Het bestemmingsplan is vastgesteld op 1 maart 2013. Daarnaast zijn voor het gehele plangebied het 'Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland', vastgesteld op 29 mei 2018 en 'Paraplubestemmingsplan kernen gemeente Dinkelland' vastgesteld op 5 juni 2021 van toepassing.

Het plangebied kent momenteel de volgende bestemmingen: 'Verkeer - Parkeerterrein', 'Groen' en 'Horeca', 'Detailhandel' en 'Gemengd'. Op de groenbestemming liggen twee functieaanduidingen, te weten: 'houtwal' en 'specifieke vorm van verkeer - noodontsluiting'. Op de horecabestemming ligt daarnaast een bouwvlak, de functieaanduiding 'bedrijfswoning' en 'horeca van categorie 2' en een maatvoering 'maximum bouwhoogte: 8 m en maximium goothoogte: 4 m'. Op de detailhandelsbestemming ligt eveneens een bouwvlak met maatvoering voor bouw- en goothoogte.

Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om de geplande woningbouwontwikkeling mogelijk te maken. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMARSSTR142-VG01_0004.png"Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Tilligte' en 'bestemmingsplan Tilligte, partiele herziening uitbreiding winkel en parkeerplaatsen Koopman' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Tilligte, Ootmarsumsestraat 142' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1774.TILBPOOTMARSSTR142-VG01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het Plan

2.1 Huidige Situatie

In de huidige situatie is er aan de Ootmarsumsestraat 142 in Tilligte sprake van een parkeerveld en een café-restaurant. Het parkeerveld is bedoeld voor Koopman Mode aan de overkant van de straat. Tijdens piekmomenten kan dit parkeerterrein ingezet worden om parkeerdruk op de verdere omgeving te voorkomen. In praktijk is door Koopman Mode echter weinig gebruik gemaakt van het parkeerterrein. Het café-restaurant staat ondertussen bijna twee jaar leeg. Er is geen zicht op overname en/of een nieuwe ontwikkeling van het pand. Vooral ook ingegeven dat horeca in kleine dorpen, met grote feestzalen, nauwelijks nog toekomst heeft.

Het plangebied wordt ontsloten via de Ootmarsumsestraat, een provinciale weg tussen Ootmarsum en Denekamp. Ter hoogte van het plangebied geldt een snelheidsregime van 50 km/u.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMARSSTR142-VG01_0005.png"Figuur 2.1: huidige situatie aanzicht vanaf de Ootmarsumsestraat in Tilligte (bron: Google Steetview)

2.2 Toekomstige Situatie

In de toekomstige situatie is er sprake van een woningbouwontwikkeling met 19 woningen. Hiervan betreft het twee reeds bestaande bedrijfswoningen, die worden omgezet naar burgerwoning. Per saldo zal er sprake zijn van een toename van 17 woningen. In het woningbouwprogramma is enige flexibliteit ingebouwd, afhankelijk waar vraag naar is vanuit de markt. In het huidige programma is uitgegaan van:

  • 8 twee-onder-een-kapwoningen;
  • 6 beneden- en bovenwoningen (bebo);
  • 4 geschakelde woningen;
  • 1 vrijstaande woning.

In het huidige pand van Ten Dam worden twee woningen (twee-onder-een-kapwoning) gerealiseerd. De bestaande vrijstaande woning blijft behouden. Er wordt een parkeerterrein met zes parkeerplekken ingericht voor deze woningen aan de achterzijde van het huidige pand van Ten Dam.

Op het braakliggende stuk grond (parkeerveld) worden meerdere grondgebonden woningen gerealiseerd. Afhankelijk van de marktvraag wordt er een onderscheid gemaakt tussen twee-onder-een-kapwoningen, beneden- en bovenwoningen en rijwoningen. Parkeren vindt zowel plaats op eigen terrein als in de openbare ruimte. Ook wordt er een wadi aangelegd voor waterberging. In onderstaand figuur en in Bijlage 1 is de stedenbouwkundige schets weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMARSSTR142-VG01_0006.png"Figuur 2.3: Toekomstige situatie (bron: pr8 architecten)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt aangegeven dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.

Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio’s) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de toevoeging van starters- en seniorenwoningen in de kern Tilligte. Zoals is beschreven ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving en de woningvoorraad bij de gemeenten en provincies. In de paragrafen 3.2.3 en 3.3.2 wordt de realisatie van de rijwoningen, twee-onder-een kapwoningen, bebo woningen en vrijstaande woning getoetst aan het provinciale beleid en aan de woonvisie van de gemeente Dinkelland. Daarin wordt aangetoond dat het past binnen het provinciale en gemeentelijke beleid ten aanzien van wonen. Concreet draagt het plan bij aan de realisatie van nieuwe woningen voor starters en senioren. Daarmee past het plan binnen de prioriteiten van de NOVI en kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Onderhavig plan betreft de ontwikkeling van in totaal negentien woningen, waarvan twee bestaande woningen. Per saldo betreft het dus een toevoeging van zeventien woningen. Volgens de jurisprudentie is er daarom sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Afdeling hanteert een grens van elf woningen (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Bij een ontwikkeling van twaalf woningen wordt een ontwikkeling gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953) en moet gemotiveerd worden dat er een behoefte is aan de ontwikkeling. Als de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied dan wordt voldaan aan de Ladder. Conform de vereisten van de Ladder dient een ontwikkeling aan een behoefte te voldoen, zowel kwantitatief (woningbouwaantallen) als kwalitatief (doelgroep, type woning etc.).

Bestaand stedelijk gebied

Zoals is beschreven voldoet een ontwikkeling aan de Ladder als de behoefte is aangetoond en de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd wordt. In artikel 1.1.1. onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als horecapand en parkeerplaats midden in de kern Tilligte. Aangezien het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Tilligte en deel uitmaakt van een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van de bestaande woonwijk geldt dat het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Wanneer de behoefte aan de ontwikkeling wordt aangetoond wordt er voldaan aan de Ladder en hoeft er niet naar de beschikbaarheid en geschiktheid van andere locaties gekeken te worden.

Kwantitatieve behoefte

Op 5 juli 2021 is de nieuwe Woonvisie 2021+ vastgesteld door de gemeenteraad van Dinkelland. In paragraaf 3.3.2 wordt hier uitgebreid op in gegaan. De gemeente Dinkelland wil inzetten op meer woningen met de juiste kwaliteit. De gemeente gaat de komende jaren voldoende woningen bouwen om te voorzien in de verwachte vraag. De gemeente gaat uit van een woningbehoefte van 515 woningen voor de periode 2020-2030. Daarbij zal het grootste deel van de vraag gericht zijn op het bedienen van de lokale behoefte, maar houdt de gemeente ook rekening met de instroom van vestigers. Gezien de huidige druk op de markt wil de gemeente Dinkelland de woningbouwopgave zoveel mogelijk de komende vijf jaar realiseren.

Om te kunnen voorzien in de woninghoefte én als impuls voor de leefbaarheid en vitaliteit van kernen is het van belang dat er in alle kernen van Dinkelland kan worden gebouwd. De prognose is vertaald in een woningbouwprogramma waarbij de zachte plannen verdeeld zijn over de grote en kleine kernen:

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMARSSTR142-VG01_0007.png"

Dit houdt in dat ongeveer de helft van de woningbehoefte landt in de grotere kernen. In deze kernen woont tweederde van de inwoners van Dinkelland en geldt de grootste woningbehoefte vanwege de nabijheid van voorzieningen: iets wat met name voor senioren en de mensen met een zorgvraag een grote rol speelt. Realisatie vindt plaats per kern (evt. gefaseerde) plannen plaats. Dus niet alles in een paar grote plannen. Hierdoor kan goed worden bijgestuurd als dat nodig blijkt te zijn.

In de kleine kernen van de gemeente Dinkelland (o.a. Tilligte, Deurningen, Saasveld, Lattrop en Noord-Deurningen) wordt verwacht dat er de komende 10 jaar er een potentiële behoefte is aan 120 woningen (100% behoefte) tot 155 woningen (130% woningen). Tevens is er een vrije ruimte voor 70 woningen binnen de gemeente Dinkelland voor transformatie en knelpunten initiatieven. De ontwikkeling van negentien woningen voor starters en senioren op een inbreidingslocatie in het midden van Tilligte voorziet daarmee in een duidelijke kwantitatieve behoefte.

Kwalitatieve behoefte

De gemeente Dinkelland zet in op twee doelgroepen: starters en senioren. Dit betekent onder ander het toevoegen van betaalbare starterswoningen en levensloopbestendige woningen voor senioren. Het voordeel van nieuwbouw voor senioren is dat er ook meer doorstroming op de woningmarkt komt. Als senioren gaan verhuizen, komen er meer bestaande ruimte woningen op de markt die geschikt zijn voor gezinnen, waardoor er uiteindelijk ook weer meer woningen voor jonge doorstromers en starters beschikbaar komen. De gemeente heeft daarom de ambitie om een groot deel van de nieuwbouw de komende jaren levensloopbestendig te realiseren. De ontwikkeling van negentien woningen voor starters en senioren op een inbreidingslocatie in het midden van Tilligte voorziet daarmee in een duidelijke kwalitatieve behoefte.

Kortom

Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan voldoet aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordeining.

3.2 Provinciaal Beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMARSSTR142-VG01_0008.png"Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

Artikel 2.1.2 Principe van concentratie

Lid 1

  • Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Door de gemeente Dinkelland is in de Woonvisie 2021+ de meest recente behoefte aan woningbouw voor de komende jaren vastgelegd. Zoals in paragraaf 3.1.2 (ladder voor duurzame verstedelijking) is beschreven wordt de grootste woningbehoefte verwacht in de grote kernen (Denekamp, Ootmarsum en Weerselo). Voor de kleine kernen (o.a. Tilligte) wordt een woningvraag verwacht van 120 woningen (100% behoefte) tot 155 woningen (130% behoefte). Daarbij wordt vooral ingezet op de doelgroepen starters en senioren. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van per saldo zeventien woningen voor starters en senioren kan geconcludeerd worden dat het plan voorziet in woningbouw voor de lokale behoefte en tevens in de behoefte van een (bijzondere) doelgroep. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met artikel 2.1.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Lid 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In voorliggend geval is sprake van een binnenstedelijke locatie in bestaand bebouwd gebied. Op deze locatie wordt een deel van de bestaande bebouwing gesloopt en een desolate parkeerplaats wegbestemd. In plaats daarvan worden per saldo zeventien woningen voor senioren en starters gerealiseerd. Van extra ruimtebeslag op de groene omgeving is daarom geen sprake.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen

Lid 1

  • Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Lid 2

  • In de bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.

Lid 3

  • In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.

Lid 4

  • De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Lid 5

  • Wanneer de realisatie van nieuwe woningen niet past binnen geldende woonafspraken of wanneer er voor de gemeente geen woonafspraken gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe woningen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek woningbouw waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten.

Lid 6

  • In afwijking van het bepaalde in lid 5 geldt de eis dat gemeenten in de regio moeten hebben ingestemd niet voor buurgemeenten die gelegen zijn buiten de provincie Overijssel. In dat geval moet zijn aangetoond dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

Voor Dinkelland geldt dat voor de komende periode 120 woningen (100% behoefte) tot 155 woningen (130% behoefte) worden gereserveerd voor de kleine kernen in de gemeente. Binnen het plangebied worden per saldo zeventien woningen gerealiseerd. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het gemeentelijk woonbeleid en daarmee de provincale uitganspunten.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMARSSTR142-VG01_0009.png"Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Het plangebied behoort binnen de Omgevingsvisie Overijssel tot de 'woon en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieu versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Onderhavig plan heeft betrekking op de realisatie van per saldo zeventien woningen door de herstructurering van een bestaand horecapand en desolate parkeerplaats draagt het initiatief bij aan het ontwikkelingsperspectief voor woon en werklocaties buiten de stedelijke netwerken.

Gebiedskenmerken

Op basis van de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Het plangebied is gelegen binnen stedelijk gebied. In het gebied zijn de kenmerken van de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' niet meer als zodanig zichtbaar en beleefbaar. Daarom kan toetsing van het plan aan deze gebiedskenmerken achterwege blijven.

Stedelijke laag

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart voor de 'Stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Woonwijken 1955-nu'. De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Als ontwikkelingen plaats vinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMARSSTR142-VG01_0010.png"Figuur 3.3: stedelijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

In de omgeving van het plangebied zijn overwegend vrijstaande woningen, enkele bedrijfs- maatschappelijke-, horeca- en detailhandelsbestemmingen gesitueerd. Met het realiseren van de nieuwe woningen wordt rekening gehouden met de bestaande woningen en de bebouwingsstructuren hiervan. Daarmee wordt er rekening gehouden met de omliggende functies. Het voornemen wordt gerealiseerd binnen de bestaande wegenstructuur. De invulling van het plangebied is daarmee in overeenstemming met het ter plekke geldende gebiedskenmerk 'Stedelijke laag'.

Laag van de beleving

De laag van de beleving geeft geen specifieke kenmerken aan het plangebied of de directe omgeving daarvan en blijft daarom verder buiten beschouwing.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Dinkelland

De gemeenteraad van de gemeente Dinkelland heeft op 31 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Dinkelland, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Dinkelland en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.

De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:

  1. 1. We doen het samen;
  2. 2. We geven het goed voorbeeld;
  3. 3. We wentelen niet af op volgende generaties;
  4. 4. We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.

De gemeente Dinkelland willen kernen waar het lekker wonen is. Waar bedrijvigheid is en waar mensen werk kunnen vinden. Maar vooral ook kernen waar ruimte is om elkaar te ontmoeten en om samen te komen.

Het aantal en de soort woningen in een kern moeten passen bij de vraag. Inwoners moeten voor hun woning zoveel mogelijk in hun eigen gemeente terecht kunnen. Ook is het belangrijk dat woningen voor elke doelgroep bereikbaar en toegankelijk zijn.

De gemeente wil graag binnen de grenzen van een kern bouwen. In de meeste gevallen gaat het om plekken die verbeterd moeten worden of plekken waarvan de bestaande functie vervalt. Denk hierbij aan het verdwijnen van een bedrijf, het sluiten van een kerkgebouw of het slopen van oude woningen. Als er binnen de kern geen plekken zijn om te bouwen, kijkt de gemeente naar bouwmogelijkheden aan de rand van een kern. Kernen zijn verschillend in de behoefte aan woningen. De gemeente gaat samen met kernen in gesprek om te kijken wat bij elk dorp past.

Er is verschil in hoeveel en welk soort woningen nu nodig en gewenst zijn en wat de vraag over 15 jaar is. Huidige knelpunten zijn bijvoorbeeld betaalbare woningen voor starters en woningen voor ouderen. In de woonvisie kijkt de gemeente op basis van onderzoek en gesprekken met alle betrokkenen vooruit op de vraag naar woningen. De gemeente probeert erop te sturen dat het aanbod van woningen daarop aansluit. Hierbij houdt de gemeente de behoeften op de lange termijn en de bestaande voorraad in het oog.

De gemeente heeft tevens een Waardenkaart gemaakt. Deze is opgenomen in figuur 3.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMARSSTR142-VG01_0011.png"Figuur 3.4: Waardenkaart Dinkelland, projectlocatie aangegeven met meest zuidelijke blauwe ster (bron: gemeente Dinkelland)

Toets

Op de Waardenkaart van Dinkelland is de projectlocatie gemarkeerd met een blauwe ster. Dit wil zeggen dat de locatie door de gemeente wordt gezien als een potentiele ontwikkellocatie. In de Omgevingsvisie wordt verder niet specifiek in gegaan op voorliggende locatie. Wel heeft de gemeente als standpunt dat inwoners zoveel mogelijk voor hun woning in hun eigen gemeente terecht kunnen. Dinkelland wil binnen de grenzen van een kern bouwen. Momenteel ontbreekt het in de gemeente aan betaalbare woningen voor starters en ouderen.

Met betrekking tot woningbouw wil de gemeente inzetten op kleinschalige woonbebouwing aan de randen en dichtere en soms ook middelhoge bebouwing in het hart. De gemeente speelt in op compacte bebouwing in het dorpshart en lagere woonbebouwing aan de randen.

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de functionele structuur van de omgeving. Met de ontwikkeling worden starters en senioren woningen mogelijk gemaakt binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee voorziet de ontwikkeling in de woningbehoefte op een inbreidingslocatie.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling niet in strijd is met de uitgangspunten uit de gemeentelijke omgevingsvisie.

3.3.2 Woonvisie 2021+ gemeente Dinkelland

Op 5 juli 2021 is de nieuwe Woonvisie 2021+ vastgesteld door de gemeenteraad van Dinkelland. De Woonvisie is een plan, dat gaat over het realiseren van voldoende betaalbare woningen in de koopsector variërend van rijwoningen, twee-onder-een-kapwoningen, appartementen, vrijstaande woningen en levensloopbestendige woningen. Daarnaast moeten er ook voldoende betaalbare en huurwoningen zijn. In de Woonvisie wordt ook de toenemende vraag naar diverse soorten zorgwoningen meegenomen en er is aandacht voor huisvesting van arbeidsmigranten, statushouders en woonwagenbewoners. Bovendien is er aandacht voor aanpassingen in de bestaande woningvoorraad, zodat deze levensloopbestendiger wordt.

Meer woningen...

De gemeente Dinkelland wil inzetten op meer woningen met de juiste kwaliteit. De gemeente gaat de komende jaren voldoende woningen bouwen om te voorzien in de verwachte vraag. De gemeente gaat uit van een woningbehoefte van 515 woningen voor de periode 2020-2030. Daarbij zal het grootste deel van de vraag gericht zijn op het bedienen van de lokale behoefte, maar houdt de gemeente ook rekening met de instroom van vestigers. Gezien de huidige druk op de markt wil de gemeente Dinkelland de woningbouwopgave zoveel mogelijk de komende vijf jaar realiseren.

Om te kunnen voorzien in de woninghoefte én als impuls voor de leefbaarheid en vitaliteit van kernen is het van belang dat er in alle kernen van Dinkelland kan worden gebouwd. De prognose is vertaald in een woningbouwprogramma waarbij de zachte plannen verdeeld zijn over de grote en kleine kernen:

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMARSSTR142-VG01_0012.png"

Dit houdt in dat ongeveer de helft van de woningbehoefte landt in de grotere kernen. In deze kernen woont tweederde van de inwoners van Dinkelland en geldt de grootste woningbehoefte vanwege de nabijheid van voorzieningen: iets wat met name voor senioren en de mensen met een zorgvraag een grote rol speelt. Realisatie vindt plaats per kern (evt. gefaseerde) plannen plaats. Dus niet alles in een paar grote plannen. Hierdoor kan goed worden bijgestuurd als dat nodig blijkt te zijn.

...met de juiste kwaliteit

In de gemeente Dinkelland krijgt inbreiding prioriteit boven uitbreiding. In overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking zal de nieuwbouwopgave zoveel mogelijk binnen de bebouwde kom op inbreidingslocaties plaatsvinden. Dit heeft de gemeente ook vastgelegd in de Nota Inbreidingslocaties (2020). Bij het bouwen op inbreidingsplekken gaat de focus uit naar zogenaamde 'structuurversterkende plekken'. Dat zijn beeldbepalende of centrale plekken in de kern of op locaties waar verbetering van belang is. Bouwen op dergelijke plekken zorgt voor meer levendigheid, meer ruimtelijke kwaliteit en meer draagvlak voor voorzieningen.

De gemeente Dinkelland zet in op twee doelgroepen: starters en senioren. Dit betekent onder ander het toevoegen van betaalbare starterswoningen en levensloopbestendige woningen voor senioren. Voor voorliggend bestemmingsplan is vooral die laatste groep relevant. Een levensloopbestendige woning is gelijkvloers en bij voorkeur in de eigen vertrouwde omgeving (de buurt of kenr waar men nu woont) en dichtbij voorzieningen. Het voordeel van nieuwbouw voor senioren is dat er ook meer doorstroming op de woningmarkt komt. Als senioren gaan verhuizen, komen er meer bestaande ruimte woningen op de markt die geschikt zijn voor gezinnen, waardoor er uiteindelijk ook weer meer woningen voor jonge doorstromers en starters beschikbaar komen. De gemeente heeft daarom de ambitie om een groot deel van de nieuwbouw de komende jaren levensloopbestendig te realiseren.

Toets

Voor de periode 2020-2030 is de woningbehoefte voor Overige kernen (waaronder Tilligte) vastgelegd op 120 woningen (100% behoefte), oplopend naar 155 woningen (130% behoefte). Tevens is er een vrije ruimte voor 70 woningen binnen de gemeente Dinkelland voor transformatie en knelpunten initiatieven. Met voorliggend plan worden 19 woningen gerealiseerd voor de doelgroep starters en senioren. De ontwikkeling betreft daarnaast een inbreidingslocatie in de kern Tilligte. In dit geval is sprake van een voormalige horecaonderneming, die ondertussen bijna twee jaar leeg staat. Door voorliggende ontwikkeling wordt lange leegstand en verpaupering voorkomen. Het andere deel betreft een parkeerplaats ten behoeve van het naastgelegen Koopman Mode. De parkeerplaars wordt echter niet of nauwelijks gebruikt, waardoor het terrein er verlaten bij ligt. Op deze manier wordt dan ook een inbreidingslocatie getransformeerd en een (toekomstig) knelpunt opgelost. In paragraaf 3.3.3 wordt verder ingegaan op de beleidsuitgangspunten van de 'Beleidsnota inbreidingslocaties gemeente Dinkelland 2016'.

De gemeente geeft onder meer mogelijkheden voor het realiseren van nieuwe/extra plancapaciteit indien wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. De voorwaarden hebben onder meer betrekking op het invulling geven aan beleidsdoelen uit de Woonvisie en het benutten van inbreidingslocaties (transformatie en herstructurering).

Geconcludeerd wordt dat dit plan in lijn is met het beleid uit de Woonvisie 2021+.

3.3.3 Nota inbreidingslocaties 2020

Bij de gemeente Dinkelland werd en wordt er regelmatig een aanvraag ingediend voor het bouwen van woningen op inbreidingslocaties. Daarbij gaat het dan veelal om kleinschalige grondgebonden woningbouw zonder functiemenging binnen de grenzen van de bebouwde kom. Voor de beoordeling van dergelijke aanvragen is voor het eerst in 2011 door de gemeenteraad een beleidskader vastgesteld in de vorm van een “Beleidsnota Inbreidingslocaties”. Nadien is het beleid aangepast in de versie “Beleidsnota inbreidingslocaties gemeente Dinkelland 2020”.

Het doel van deze nota is het bieden van een kader voor de beoordeling van woningen binnen de kernen op inbreidingslocaties. Om dergelijke verzoeken omtrent inbreiding te kunnen beoordelen is het noodzakelijk om duidelijk vast te leggen welke uitgangspunten daarvoor gelden en onder welke voorwaarden inbreiding mogelijk is.

Het beleid is van toepassing op:

  • verzoeken voor woningbouw welke niet passen in het bestemmingsplan;
  • verzoeken binnen bestaand bebouwd gebied.

Het aantal woningen dat toegevoegd kan worden in de gemeente is beperkt en neemt op termijn af, zodat toevoegen moet gebeuren op plekken waar de meerwaarde groot is. Denk hierbij aan beeldbepalende of centrale plekken in de kern of op locaties waar verbetering van belang is. Bouwen op structuurversterkende plekken zorgt voor meer levendigheid, meer ruimtelijke kwaliteit en meer draagvlak voor voorzieningen. Onder structuurversterkende plekken verstaat de gemeente Dinkelland:

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMARSSTR142-VG01_0013.png"

Daarnaast heeft de gemeente Dinkelland de volgende overige stedenbouwkundige voorwaarden geformuleerd:

  1. a. Aansluiting op de bestaande stedenbouwkundige structuur;
  2. b. Kavel(s) moet(en) grenzen aan de openbare weg;
  3. c. Samenhang met de omgeving;
  4. d. Woonmilieus mogen niet onevenredig worden aangetast;

Toets

De ontwikkeling geschiedt in het kader van de lokale behoefte en is in overeenstemming met het gemeentelijke woonbeleid (zie paragraaf 3.4.2 van deze toelichting). Het voornemen vindt plaats binnen bestaand bebouwd gebied, ter plaatse van een bestaande horecabestemming en parkeerplaats. De voormalig horecaonderneming, staat ondertussen bijna twee jaar leeg. Er is geen uitzicht op overname of op nieuwe ontwikkelingen. Horeca in kleine dorpen, met grote zalen, heeft geen of nauwelijks toekomst. De coronacrisis heeft dit alleen maar versterkt. Vandaar dat een nieuwe functie is gezocht. Door voorliggende ontwikkeling wordt lange leegstand en verpaupering voorkomen.

Het andere deel van het plangebied bestaat uit een parkeerplaats. De parkeerplaats wordt niet of nauwelijks gebruikt en ligt er verlaten bij. De parkeerplaats is planologisch o.a. toebedeeld aan het nabijgelegen Koopman Mode, aan de andere kant van de Ootmarsumsestraat. Door Koopman Mode is aangetoond dat zij deze parkeerplaats niet nodig hebben.

Het plangebied heeft stedelijke bestemmingen en ligt midden in de kern Tilligte, waardoor het binnen bestaand bebouwd gebied is gelegen. Voor de bereikbaarheid is het noodzakelijk om een deel van het voormalig café te slopen, dit maakt ook onderdeel van het plan. Daarmee voldoet het initiatief aan de eerste twee punten van het inbreidingsbeleid.

Tot slot moet een initiatief bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid en vitaliteit van de kern. Het initiatief voldoet aan meerdere punten van deze opsomming Het gaat om leegstand van een horecapand, herontwikkelen van een rotte kies (desolate parkeerplaats) en het ontwikkelen van een lege plek die voldoet aan de omschrijving van stedelijke functies.

Geconstateerd wordt dat het voornemen past binnen het planologisch beleid met betrekking tot inbreidingslocaties.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Het voorliggend plan voorziet in de realisatie van 19 nieuwe woningen. De beoogde activiteit wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:

“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.

Met voorliggend plan worden binnen bestaand stedelijk gebied 19 woningen gerealiseerd. Het plan wordt niet gezien als m.e.r.-plichtige activiteit. Dit betekent dat volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. In dat kader is een aanmeldnotitie opgesteld, die bij het bevoegd gezag is ingediend en als Bijlage 2 bij deze toelichting is opgenomen. Gelet op de uitkomsten van deze aanmeldnotitie, waaruit blijkt dat er als gevolg van het bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden is het niet noodzakelijk om een milieueffectrapport op te stellen. Het besluit hiertoe is opgenomen in Bijlage 3.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMARSSTR142-VG01_0014.png"Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Het plangebied is gelegen midden in de kern Tilligte. Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan de provinciale weg N349 Ootmarsumsestraat. Daarnaast liggen in de directe omgeving van het plangebied verschillende functies, waaronder: burgerwoningen, bedrijfsbestemmingen, maatschappelijke bestemmingen en horeca- en detailhandelsbestemmingen. Derhalve geldt dat het plangebied is gelegen in het omgevingstype 'gemengd gebied'.

Bij het realiseren van een nieuwe bestemming dient gekeken te worden of die nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking).

Externe werking

Bij de externe werking gaat het om de vraag of de realisatie van onderhavig plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is derhalve geen sprake van een aantasting van het leefklimaat van omwonenden.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. De volgende milieubelastende functies liggen in de omgeving:

  • H.H. Simon en Judaskerk aan de Ootmarsumsestraat 140: voor de categorie 'Kerkgebouwen' geldt milieucategorie 2 in verband met aspect geluid. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter. De nieuwe woningen worden op ten minste 20 meter afstand gerealiseerd. Er wordt voldaan aan de richtafstand.
  • Sporthal aan de Kerkweg 3: voor de categorie 'Sporthallen' geldt milieucategorie 3.1 in verband met aspect geluid. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter. De nieuwe woningen worden op ten minste 45 meter afstand gerealiseerd. Er wordt voldaan aan de richtafstand.
  • Koopman Mode aan de Ootmarsumsestraat 145: voor de categorie 'Detailhandel voor zover n.e.g.' geldt milieucategorie 1. Hiervoor geldt een richtafstand van 0 meter. Er wordt voldaan aan de richtafstand.
  • Autobedrijf Slots aan de Ootmarsumsestraat 161: voor de categorie 'Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven' geldt milieucategorie 2 in verband met aspect geluid. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter. De woningen worden op ten minste 60 meter afstand gerealiseerd. Er wordt voldaan aan de richtafstand.
  • Bedrijfsbestemming tot categorie 2 aan de Ootmarsumsestraat 150: voor een bedrijfsbestemming tot categorie 2 geldt een richtafstand van 10 meter. De nieuwe woningen worden op ten minste 12 meter afstand gerealiseerd. Er wordt voldaan aan de richtafstand. Aangezien de woonbestemming wel direct grenst aan het perceel, is het plaatsen van een mantelzorgunit (mocht hier behoefte aan zijn) uitgesloten binnen een straal van 10 meter van de bedrijfsbestemming aan de Ootmarsumsestraat 150.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.3 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek [kenmerk: 21042010] om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen (zie Bijlage 4 voor het volledige onderzoek).

De onderzoekslocatie is momenteel onbebouwd, deels verhard met puingranulaat en klinkers (parkeerterrein) en deels in gebruik als grasveld. De aanleiding van dit onderzoek is de nieuwbouw van woningen waarvoor een bestemmingsplanwijziging nodig is.

Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN5725 “Aanleiding A: Opstellen hypothese over de bodemkwaliteit ten behoeve van uit te voeren bodemonderzoek”. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat een deel van het te onderzoeken terrein wordt gebruikt als parkeerterrein. De bovengrond van het parkeerterrein (circa 480 m 2 ) wordt als verdacht beschouwd. De bodem onder de tijdelijke parkeerplaats van puingranulaat kan wel als onverdacht beschouwd worden. De ondergrond en het grondwater voor de gehele locatie wordt ook als onverdacht beschouwd.

Resultaten veldwerk

In totaal zijn er 18 boringen verricht, waarvan er 4 zijn doorgezet in de diepere ondergrond. Er is 1 diepe boring afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit uiterst fijn tot matig fijn zwak siltig. In de boven- en ondergrond zijn oer- en roesthoudende lagen aangetroffen. Er zijn plaatselijk bodemvreemde materialen (sporen plastic) waargenomen. Door de veldwerkers zijn visueel geen asbestverdachte materialen op het maaiveld, in de puinlaag of in de bodem waargenomen. Het freatische grondwater in peilbuis 1 is aangetroffen op 2.60 m-mv.

Resultaten analyses

Op basis van de resultaten van de analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond (BG I, BG II, BG III en BG IV) is niet verontreinigd;
  • de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;
  • het grondwater (PB 1) is licht verontreinigd met barium en cadmium.

Conclusies en aanbevelingen

In het grondwater (PB 1) zijn enkele lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van de rapportage. In de bovengrond (BG I, BG II, BG III en BG IV) en in de ondergrond (OG) zijn geen verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin). Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  1. a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  2. b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  1. c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  2. d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  3. e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Door Munsterhuis Geluidsadvies is een akoestisch onderzoek (projectnummer 21.082, d.d. 25 juni 2021) uitgevoerd naar de geluidbelasting ter plaatse van de gevels van de geplande woningen en appartementen betreffende de herinrichting locatie Ten Dam, fase II te Tilligte, gemeente Dinkelland. Het onderzoek richt zich op het bepalen van de geluidbelastingen ten gevolge van wegverkeerslawaai op de Ootmarsumsestraat (N349). De geluidbelastingen zijn vastgesteld door middel van Standaard Rekenmethode II, zoals beschreven in het ‘Reken- en meetvoorschrift Geluid 2012. Het akoestisch onderzoek is als Bijlage 5 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

Hieronder worden de resultaten weergegeven. Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getroffen:

  • De voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de Ootmarsumsestraat (N349) wordt overschreden op de gevels van de oost- west- en zuidgevel van de geplande appartementen. De hoogste geluidbelasting bedraagt 59 dB op de zuidgevel. De geluidbelasting van de appartementen valt binnen de geluidsklasse ‘lawaaiig’. Daarmee voldoet de geluidbelasting op de appartementen niet aan de gestelde bovengrens uit het gemeentelijk geluidbeleid (‘zeer onrustig’);
  • Maatregelen om de geluidbelasting terug te dringen stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en financiële aard;
  • Voor de woningen in het pand van Ten Dam moet een hogere waarde van 59 dB worden aangevraagd ten gevolge van de Ootmarsumsestraat (N349);
  • De geluidbelasting op de gevels van de overige woningen ten gevolge van de Ootmarsumsestraat voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB;
  • Voor de oost-west- en zuidgevel van de woningen in het pand van Ten Dam moeten geluidwerende voorzieningen getroffen worden om aan het ten hoogst toelaatbare binnenniveau van 33 dB te voldoen. Dit zal in een gevelweringsonderzoek moeten worden aangetoond.

Voor de woningen in het huidige pand van Ten Dam moet een hogere grenswaarde worden aangevraagd en bij de omgevingsvergunning voor bouwen dient tevens een gevelweringsonderzoek uitgevoerd te worden. Wanneer een hogere grenswaarde wordt aangevraagd vormt het aspect 'wegverkeerslawaai' geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Daarnaast vormen de aspecten 'railverkeerslawaai' en 'industrielawaai', vanwege het ontbreken van een spoorweg en een geluidgezoneerd industrieterrein in de omgeving van het plangebied, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Met de NIBM-tool van het kenniscentrum InfoMil kan eenvoudig en snel bij kleinere ruimtelijke plannen worden bepaald of deze in betekende mate bijdragen aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.

Onderhavig plan betreft de realisatie van negentien woningen (per saldo zeventien woningen). Volledigheidshalve is uitgegaan van negentien woningen. Het betreft 8 twee-onder-een-kapwoningen, 6 bebo woningen, vier geschakeld en 1 vrijstaande.

Het betreffen woningen in de koopsector die zijn gelegen in niet stedelijk gebied, rest bebouwde kom. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het totaal aantal verkeersbewegingen op grond van de CROW-publicatie 381, naar boven afgerond, op 136 per dag gesteld worden. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0% gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 141 voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMARSSTR142-VG01_0015.png"

Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.6 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMARSSTR142-VG01_0016.png"Figuur 4.3: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 2,1 kilometer van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watervisie 2050

Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.

De drie belangrijkste opgaves zijn:

  • de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
  • de waterkwaliteit die onder druk staat:
  • de transitie naar een duurzame ontwikkeling.

De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2028 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.

Totdat het beheerprogramma is uitgewerkt, gelden nog de beleidskaders van rijk en provincie die nader zijn uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2022-2027.

Waterbeheerprogramma 2022-2027

Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.

Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.

Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:

  • Als gevolg van de klimaatverandering wil het waterschap zorgen voor meer balans tussen 'droge voeten' en het beperken van wateroverlast. Dat betekent dat water het leidende principe is voor het inrichten van de leefomgeving in plaats van andersom: water volgend aan de inrichting.
  • Er wordt meer aandacht gegeven aan het vasthouden van water in de bodem.
  • Regenwater wordt niet als afvalwater beschouwd, maar als bouwsteen in de ontwikkeling van een robuust watersysteem.

Watertoetsproces

Op 12 augustus 2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 6. Hieruit volgt de 'Normale procedure'. Hieronder worden de wateraspecten voor het plangebied beschreven. Daarin worden de uitgangspunten voor de waterhuishouding als gevolg van onderhavig plan beschreven.

Wateraspecten plangebied

Onderhavig plan betreft de realisatie van negentien woningen op de locatie van het voormalig voetbalveld, parkeerterrein en café/restaurant in de kern Tilligte. Door de geplande woningbouw wordt er een oppervlak van ca. 2.500 m² verhard.

Uitgangspunten waterhuishouding

De ingrepen als gevolg van de ontwikkeling van de woningbouw aan de Ootmarsumsestraat 142 leiden tot geen of beperkte effecten op de waterhuishouding. Met betrekking tot de waterhuishouding worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  1. 1. schoon houden wat schoon is;
  2. 2. volledig gescheiden afvoerstelsel voor hemelwater;
  3. 3. grondwaterneutraal bouwen;
  4. 4. geen afwenteling van het waterbezwaar.

1. Schoon houden wat schoon is

Om dit risico van vervuild afstromend regenwater naar het oppervlaktewater te beperken, is voorzien in een hemelwatersysteem met overstortdrempels en met leidingen met ruime diameters. Door het stelsel uit te voeren met IT-leidingen loopt het stelsel na afloop van een regenbui leeg door infiltratie van het geborgen water in de bodem. Bij grote neerslaghoeveelheden stort het regenwater via de overloop in de IT-leidingen over op de wadi die wordt aangelegd. Hier wordt gezorgt voor voldoende bergingscapaciteit. Het eerste straatvuil wordt afgevangen in de IT-riolering en wordt via een bodempassage geïnfiltreerd in de bodem.

Conclusie: door bovengenoemde inrichtingsmaatregelen wordt in de nieuwe situatie voldaan aan het uitgangspunt “schoon houden wat schoon is” en zal dit aspect geen belemmering vormen voor de voorgenomen procedure van het bestemmingsplan.

Volledig gescheiden afvoerstelsel voor regenwater

Het hemelwater dat op het nieuwe verharde oppervlak van de woningbouw valt, wordt afgevoerd via een eigen ondergronds leidingensysteem (IT- riolering), zodat het niet vermengd wordt met afvalwater. Via dit IT-stelsel, dat reeds in bepaalde mate berging oplevert, wordt het overschot aan regenwater afgevoerd naar de bergingsvoorziening (wadi).

Conclusie: door bovengenoemde inrichtingsmaatregelen wordt in de nieuwe situatie voldaan aan het uitgangspunt “volledig gescheiden afvoerstelsel voor regenwater” en zal dit aspect geen belemmering vormen voor de voorgenomen procedure van het bestemmingsplan.

Grondwaterneutraal bouwen

Uitgangspunt is dat de voorgenomen activiteiten geen invloed hebben op de grondwaterstanden in het gebied. Dit wordt gerealiseerd door de toekomstige straatpeilen af te stemmen op de huidige grondwaterstanden. Daar waar niet aan de ontwateringsdiepte wordt voldaan worden de straatpeilen aangepast.

Het uitgangspunt voor stedelijk gebied is dat voldoende ontwateringsdiepte wordt gerealiseerd voor de gewenste functie: voor woningen met kruipruimte is dit 0,7 meter -/- maaiveld. De droogleggingseisen dienen te worden afgezet tegen de lokale (fluctuaties van ) grondwaterstanden. De straatpeilen dienen niet alleen op het grondwaterpeil, maar eveneens afgestemd te worden op de hoogtes van de omgeving.

Conclusie: door bovengenoemde inrichtingsmaatregelen wordt in de nieuwe situatie voldaan aan het uitgangspunt “Grondwaterneutraal bouwen” en zal dit aspect geen belemmering vormen voor de voorgenomen procedure van het bestemmingsplan.

Geen afwenteling van het waterbezwaar

In het kader van het landelijk beleid voor het waterbeheer in de 21e eeuw wordt gestreefd naar het zoveel mogelijk vasthouden van water in het plangebied en het water geleidelijk af te voeren naar het benedenstrooms gebied. Zodat bij grote neerslaghoeveelheden ook gebieden, die stroomafwaarts liggen, beschermd zijn tegen overstromingen.

Volgens regulier beleid van de gemeente en het waterschap wordt voor inbreidingslocaties een retentie eis van 20 mm van de toename van het verhard oppervlak gehanteerd, welke binnen het plangebied vastgehouden moet worden.

Waterberging binnen plangebied

Het verhard oppervlak van 2.500 m2 wordt binnen het plangebied opvangen middels IT riolering. Wanneer we de retentie eis voor inbreidingslocaties hanteren, dan dient er 20 mm te worden gerealiseerd.

Op basis van het Gemeentelijk Riool Plan (GRP) kan worden uitgegaan van een minimale berging van 20 mm (inbreidingsslocatie), minus 3 mm inloopverlies (= 17 mm). Het te bergen hemelwater zal in de openbare ruimte geborgen moeten worden en waar mogelijk ook infiltreren.

In overeenstemming met het planontwerp is besloten een wadi te creëren aan de noordoostzijde van het terrein. De totale inhoud van de wadi dient minstens 43 m³ te zijn (berekening: 2.500 m² * 0,017 mm). Het water zal over het maaiveld met gebruik van een molgoot vanaf de woningen en openbaar terrein naar de wadi geleid worden.

Het hemelwater dient geborgen te worden in een wadi aan de noordoostkant van de planlocatie. Het water zal over het maaiveld met gebruik van een molgoot vanaf de woningen en openbaar terrein naar de wadi geleid worden.

Momenteel is er in het ontwerp rekening gehouden met een infiltratievoorziening (wadi) aan de noordoostelijke kant van het projectgebied. Deze heeft een oppervlak van circa 200 m². Het bodemoppervlak zal circa 180 m² bedragen (exclusief taluds). Met een waterhoogte van maximaal 30 cm betekend dit dat er boven de wadibodem circa 54 m³ berging aanwezig is (berekening: 180 m² * 30 cm /100).

Conclusie

Met voorliggend plan wordt er circa 2.500 m² verharding toegevoegd. Hiervoor is ten minste 43 m³ aan waterberging noodzakelijk. Met voorliggend plan wordt in de noordoostelijke hoek van het plangebied een wadi aangelegd. Deze wadi heeft een bergingscapaciteit van 54 m³. Door bovengenoemde inrichtingsmaatregelen wordt in de nieuwe situatie voldaan aan het uitgangspunt “geen afwenteling van het waterbezwaar” en zal dit aspect geen belemmering vormen voor de voorgenomen procedure van het bestemmingsplan.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden [projectnummer: 3508 versie 1.0], zie ook Bijlage 7 Quickscan natuurwaardenonderzoek. Het plangebied is op 17 juni 2021 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.

Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, toename verkeer in gebruiksfase en de afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebied, kan niet worden uitgesloten dat voorgenomen activiteiten leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied. Om zekerheid te krijgen over een mogelijk negatief effect, dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden.

Stikstofberekening

Door Ad Fontem is een stikstofberekening opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 8. De rekenresultaten zijn als volgt. De berekening is uitgevoerd met het programma AERIUS Calculator 2022. Voor de beoogde situatie is gerekend voor het rekenjaar 2023, omdat uitgegaan wordt dat de woningen/appartementen dan bewoonbaar zijn. De bijdrage aan de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden is in alle gevallen berekend voor een vergunning Wet natuurbescherming. Als bijlage bij deze rapportage behoren de AERIUS analysebestanden (pdf) met rekenresultaten (bronnen, rekenpunten en resultaten) van de gebruiksfase en aanlegfase van de beoogde situatie.

Aanlegfase

De totale NOx-emissie in de aanlegfase bedraagt 36,4 kg per jaar. De totale NH3-emissie bedraagt 1,4 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.

Gebruiksfase

De totale NOx-emissie in de gebruiksfase bedraagt 9,8 kg per jaar. De totale NH3-emissie bedraagt 0,4 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j

Hoewel er NOx en NH3 vrijkomt tijdens de aanleg- en gebruiksfase als gevolg van de realisatie en het gebruik van de woningen aan de Ootmarsumsestraat 142 in Tilligte, is door de uitvoering van de AERIUS berekening aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx of NH3 in Natura 2000 gebied dat gevoelig is voor stikstof en ammoniak. Voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase geldt dat het rekenresultaat niet hoger is dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissies, tijdens de aanleg- en gebruiksfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx of NH3 plaats in Natura 2000-gebieden. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechting van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Het uitvoeren van een nader onderzoek is niet noodzakelijk.

De AERIUS Calculator 2022 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura 2000-gebieden voor het aspect stikstof en ammoniak. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen.

De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof en ammoniak geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.

Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied.

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt geen beschermd dier gedood maar mogelijk kunnen door bouwwerkzaamheden beschermde dieren verstoord worden in de houtsingel. Het verstoren van beschermde dieren leidt echter niet tot wettelijk consequenties.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt de functie en de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor sommige beschermde diersoorten aangetast. Dit leidt eveneens niet tot wettelijke consequenties. Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.9 Archeologie En Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMARSSTR142-VG01_0017.png"Figuur 4.4: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Dinkelland)

Toets

Het plangebied ligt in het 'dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek' landschap. Hiervoor geldt een hoge archeologische verwachting voor resten uit alle perioden. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk in plangebieden groter dan 2500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2500 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.

Door Arcadis is in 2009 en 2010 een karterend veldonderzoek archeologie en daarop volgend een proefsleuvenonderzoek archeologie uitgevoerd. De onderzoeken zijn opgenomen in Bijlage 9 en Bijlage10. Beide onderzoeken zijn nog goed bruikbaar aangezien er sindsdien geen veranderingen of grondwerkzaamheden hebben plaatsgevonden binnen het plangebied. De conclusies van het archeologisch onderzoek zijn als volgt:

Karterend veldonderzoek archeologie Tilligte, februari 2009

Binnen het onderzoeksgebied bevindt zich een waarschijnlijk overwegend intact esdek, waarin in veel gevallen een ontginningslaag geconstateerd kan worden. In enkele boringen ontbreekt deze laag. Het esdek ligt deels op een overgangslaag tussen esdek en Pleistoceen zand en deels rechtstreeks op het Pleistocene zand of zandige leem, dat zich gemiddeld op een diepte van circa 140 cm –mv bevindt. In de oorspronkelijke Pleistocene ondergrond bevindt zich geen E- of B-horizont; deze zijn waarschijnlijk opgenomen in de ontginningslaag ten tijde van de aanleg van het esdek.

Er zijn archeologische indicatoren aangetroffen (houtskool en aardewerk), met name in de ontginningslaag. Dit kan erop duiden dat de vindplaats en archeologiehoudende lagen waarschijnlijk nog deels intact zijn. Op locaties waar deze laag ontbreekt is de bodem mogelijk ernstiger verstoord.

Op basis van bovenstaande conclusies wordt aanbevolen proefsleuven aan te leggen op die locaties waar de bodem tot voorbij 100 cm – mv geroerd wordt. Dit kunnen locaties zijn waar funderingen of rioleringen worden aangelegd, maar ook de locaties voor de huizen indien de humeuze grond wordt afgegraven bij het bouwrijp maken. Voor het aanleggen van een proefsleuf dient een Programma van Eisen te worden opgesteld, dat door het bevoegd gezag of een senior KNA-archeoloog dient te worden getoetst en goedgekeurd.

Proefsleuvenonderzoek archeologie verlengde Kerkepad Tilligte, maart 2010

De oude akkerlaag is aangelegd na het verdwijnen van de bewoning in de vroeg Romeinse tijd en voor de aanleg van het esdek in de late middeleeuwen of nieuwe tijd. Een preciezere datering is door gebrek aan goed dateerbaar materiaal niet te geven. De enige vondsten zijn de vele houtskoolspikkels. Deze zijn mogelijk afkomstig van het afbranden van de begroeiing, waarmee de grond werd vrijgemaakt voor akkerbouw. Tevens werd de arme zandbodem met houtskool verrijkt.

Er is voor wat betreft de overgang tussen het esdek en de oude akkerlaag een onderscheid tussen de oost- en de westzijde van het plangebied. Aan de westzijde zijn schopinsteken zichtbaar aan de onderzijde van het esdek. De onderliggende oude akkerlaag is beige tot licht bruingrijs van kleur. Aan de oostzijde zijn geen schopinsteken zichtbaar en is oude akkerlaag grijzer. De scheiding tussen de twee wordt gevormd door de sloot. Er wordt geconcludeerd dat aan oostzijde de oude akkerlaag is meegeploegd en vermengd met de onderzijde van het esdek. Dit heeft een andere kleur tot gevolg dan in het westen waar de twee lagen niet zijn vermengd. Deze vermenging heeft niet recent plaatsgevonden: er ligt een dunne intacte laag van het esdek onder het recent verstoorde esdek. De sloot is duidelijk te dateren in de nieuwe tijd (waarschijnlijk 19 de en mogelijk de 20 ste eeuw) en doorsnijdt de esdeklagen tot in het dekzand. De sloot ligt op het laagste deel van het terrein en is als perceelsgrens op de kadastrale minuut van 1832 afgebeeld.

In het plangebied heeft in de periode van de late ijzertijd tot de vroege Romeinse tijd een nederzetting gelegen. Mogelijk gaat de nederzetting terug in de midden ijzertijd. Of er sprake is van continue bewoning of bijvoorbeeld zwervende erven is op basis van de onderzoeksresultaten niet vast te stellen. De resten van de nederzetting zijn door latere landbouwactiviteiten en bioturbatie vrijwel geheel verstoord. Het is daarom onwaarschijnlijk dat verder archeologisch onderzoek meer wezenlijk informatie oplevert. De vrijwel geheel verstoorde context wordt niet behoudenswaardig geacht.

Op basis van bovenstaande conclusies wordt gesteld dat zich in het plangebied geen behoudenswaardige archeologische waarden bevinden. Er wordt daarom een negatief selectieadvies gegeven. Op basis hiervan dient geen verdere archeologische zorg aan de vindplaats te worden besteed.

Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat binnen het plangebied van dit bestemmingsplan geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Direct naast het plangebied is wel een cultuurhistorisch object aanwezig, te weten de monumentale H.H. Simon en Judaskerk. Met voorliggende ontwikkeling wordt dit momumentele gebouw niet aangetast. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.10 Verkeer / Parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Ootmarsumsestraat, een provinciale weg tussen Ootmarsum en Denekamp. Onderhavig plan betreft de realisatie van negentien woningen. Het plan bestaat uit acht twee-onder-een kap woningen, zes bebo woningen, vier geschakelde woningen en één vrijstaand. Het betreffen woningen in de koopsector die zijn gelegen in niet-stedelijk gebied, rest bebouwde kom. Het totaal aantal verkeersbewegingen kan op grond van de CROW-publicatie 381, naar boven afgerond, op 136 per dag gesteld worden. De huidige infrastructuur kan eenvoudig de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de realisatie van negentien woningen afwikkelen. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Parkeren woningbouw locatie Ten Dam

Voor parkeren zijn de parkeernormen van de gemeente Dinkelland-Tubbergen aangehouden. Voor de verschillende woningbouwtypen gelden de volgende parkeernormen (rest bebouwde kom):

  • Vrijstaand: 2,3 parkeerplaatsen per woning;
  • Twee-onder-een-kapwoning: 2,2 parkeerplaatsen per woning;
  • Geschakeld: 2,0 parkeerplaatsen per woning;
  • Appartement (uitgaande van < 100 m²): 1,6 parkeerplaatsen per woning;

Dat komt neer op het volgende:

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMARSSTR142-VG01_0018.png"

Uitgaande van bovenstaande aantallen komt dat neer op 38 parkeerplaatsen. In voorliggend plan worden 38 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarmee voldoet het plan aan de parkeernormen van de gemeente Dinkelland.

Parkeren Koopman Mode

Koopman Mode maakt momenteel gebruik van twee parkeerterreinen om de bezoekers van de winkel parkeerruimte te kunnen bieden. Het parkeerterrein naast/achter de winkel is in eigendom van de winkel. Het parkeerterrein aan de overzijde van de Ootmarsumsestraat wordt gehuurd. Door Goudappel BV is onderzoek gedaan naar beide parkeerterreinen. Met als centrale vraag: heeft Koopman Mode op reguliere dagen (niet piekdagen) voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein om de eigen parkeerbehoefte te kunnen faciliteren? Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 11.

In totaal zijn er 128 parkeerplaatsen beschikbaar voor Koopman Mode. In de toekomst zal het gehuurde parkeerterrein komen te vervallen, wat betekent dat het parkeeraanbod afneemt met 45 parkeerplaatsen tot 83 parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMARSSTR142-VG01_0019.png"

Door Goudappel BV is aangetoond dat, ook na het wegvallen van het gehuurde parkeerterrein, de parkeerdruk op eigen terrein op een acceptabel niveau blijft. Op het drukst gemeten moment (zaterdag 26 september om 15.00 uur) staan 59 voertuigen geparkeerd, wat zorgt voor een parkeerdruk van 71%. Daarmee blijft de parkeerdruk op een acceptabel niveau (<90%) en is sprake van restcapaciteit. Op drukkere zaterdagen kunnen er nog 15 voertuigen (circa) extra parkeren, mits het personeel gebruikmaakt van de voor hen bedoelde vakken (achterzijde pand).

Concluderend kan gesteld worden dat:

  • de parkeerdruk als gevolg van de afname van 45 parkeerplaatsen stijgt van 46% naar 71%. De parkeerdruk blijft hiermee op een acceptabel niveau (<90%).
  • er is restcapaciteit aan parkeerplaatsen voor eventuele drukkere dagen. Uit de aangeleverde transactiedata blijkt dat gemeten is tijdens een drukke periode en er jaarlijks weinig drukkere dagen zullen zijn. Op drukke dagen wordt geadviseerd om het personeel gebruik te laten maken van de parkeerplaatsen aan de achterzijde van het pand. Ook kan gekeken worden naar tijdelijk gebruik van de parkeerterreinen van de ING-bank of kerk aan de overzijde van de Ootmarsumsestraat.

Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Planopzet En Systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting Op De Regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel:

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

De bestemmingsregels bevatten de volgende bestemmingen:

  • Detailhandel (artikel 3);
  • Gemengd (artikel 4);
  • Groen (artikel 5);
  • Verkeer (artikel 6);
  • Verkeer - Parkeerterrein (artikel 7);
  • Wonen (artikel 8).

Detailhandel (artikel 3)

Binnen de bestemming detailhandel zijn de gronden bestemd voor detailhandel en daarbijbehorende ondergeschikte dienstverlening en horeca. De bebouwing dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Binnen het bouwvlak is een maximum goot- en bouwhoogte opgenomen. Hier mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan aangegeven.

Gemengd (artikel 4)

Deze bestemming is toegekend aan het naast de winkel gelegen perceel om de uitwisselbaarheid tussen wonen en kantoor (ten behoeve van de winkel) mogelijk te maken. De bebouwing dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Hiervoor geldt eveneens een maximum goot- en bouwhoogte zoals opgenomen op de verbeelding van het bestemmingsplan.

Groen (artikel 5)

Binnen de bestemming zijn groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, verkeersvoorzieningen, parkeervoorzieningen, beeldende kunstwerken, water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke)berging en infiltratie van hemelwater, alsmede openbare nutsvoorzieningen toegestaan.

Bovendien zijn speelvoorzieningen toegestaan.

Binnen de bestemming is het houden van evenementen als medegebruik toegestaan met dien verstande dat:

  • er sprake dient te zijn van een evenement in de vorm van voor publiek bestemde uitvoering;
  • verrichting van vermaak, op het gebied van sport, muziek of op sociaal-cultureel vlak;
  • het evenement maximaal 7 (aaneengesloten) dagen duurt, inclusief opbouw en afbraak van bijbehorende voorzieningen.

Verkeer (artikel 6)

Deze bestemming maakt het mogelijk de wegenstructuur van het plan met alle benodigde voorzieningen, te realiseren. Te denken valt aan parkeervoorzieningen, wegen, paden, bermen en dergelijke.

Verkeer - Parkeerterrein (artikel 7)

Deze bestemming maakt een parkeerterrein mogelijk van ten minste 83 parkeerplaatsen ten behoeve van (motor)voertuigen en daarbijbehorende voetpaden, waterhuishoudkundige voorzieningen en groenvoorzieningen. Het parkeerterrein hoort bij de naastgelegen detailhandelsbestemming.

Wonen (artikel 8)

Bij het vormgeven van de regels is zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij de bepalingen van vigerende bestemmingsplannen van de gemeente. De belangrijkste bepalingen worden hieronder kort toegelicht.

Binnen de bestemming Wonen (artikel 5) kunnen 19 woningen worden gerealiseerd. Naast het wonen is in deze bestemming het uitoefenen van aan huis verbonden beroepen toegestaan.

Voor het bouwen van de woningen geldt dat de woningen uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd mogen worden. Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak gebouwd worden. De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens moet tenminste 3 m bedragen. Ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan, daar waar bovengrondse gebouwen aanwezig zijn. Ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag. De voorgevel van een hoofdgebouw dient te worden gebouwd in de naar de weg gekeerde bouwgrens. Indien bij een hoekperceel twee bouwgrenzen naar de openbare weg zijn gekeerd, dan dient de voorgevel te worden gebouwd in de bouwgrens, welke zoveel mogelijk een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging ten opzichte van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen op de naastgelegen percelen heeft. De dakhelling bedraagt ten minste 18 graden en ten hoogste 60 graden.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Het ontwerpbestemmingsplan is met de provincie Overijssel gedeeld. De provincie Overijssel geeft aan dat de ontwikkeling past binnen het provinciale ruimtelijk beleid. Er zijn geen belemmeringen. De provincie Overijssel kan instemmen met de plannen.

Waterschap Vechtstromen
Op 12 augustus 2021 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. Hieruit volgt de normale procedure, waardoor de plannen nader zijn toegelicht aan het Waterschap. Rekeninghoudend met de opmerkingen van het Waterschap (o.a. voldoende waterberging), kan het Waterschap een positief advies geven. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 18 november 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Stedenbouwkundig Plan

Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan

Bijlage 2 Aanmeldnotitie

Bijlage 2 Aanmeldnotitie

Bijlage 3 Besluit Op Aanmeldnotitie

Bijlage 3 Besluit op aanmeldnotitie

Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 5 Akoestisch onderzoek

Bijlage 6 Watertoets

Bijlage 6 Watertoets

Bijlage 7 Quickscan Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 7 Quickscan natuurwaardenonderzoek

Bijlage 8 Stikstofberekening

Bijlage 8 Stikstofberekening

Bijlage 9 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 9 Archeologisch onderzoek

Bijlage 10 Archeologisch Proefsleuvenonderzoek

Bijlage 10 Archeologisch proefsleuvenonderzoek

Bijlage 11 Parkeeronderzoek Koopman Mode Tilligte

Bijlage 11 Parkeeronderzoek Koopman Mode Tilligte