KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Algemene Bouwregels
Artikel 5 Algemene Gebruiksregels
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Ruimtelijke Structuur
2.2 Huidige Situatie
2.3 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid Overijssel
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Besluit Milieueffectrapportage
4.2 Milieuzonering
4.3 Bodem
4.4 Geluid
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Water
4.8 Ecologie
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
4.10 Verkeer / Parkeren
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
5.2 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
7.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Watertoets
Bijlage 4 Quickscan Natuurwaarden
Bijlage 5 Stikstofdepositieonderzoek

Tilligte, Ootmarsumsestraat 165 en 167

Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 21-09-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan "Tilligte, Ootmarsumsestraat 165 en 167" met identificatienummer NL.IMRO.1774.TILBPOOTMSTR165167-VG01 van de gemeente Dinkelland.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aaneengebouwde woningen

Twee of meer woningen met de hoofdgebouwen aaneengebouwd.

1.6 aan-huis-verbonden beroep

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan particulieren.

1.7 aan-huis-verbonden bedrijf

Het uitoefenen van kleinschalige bedrijvigheid dat door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.8 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bedrijfsmatige kamerverhuur

Een samenstel van verblijfsruimten, uitsluitend of mede bestemd of gebruikt om daarin aan anderen dan de rechthebbende en de personen behorende tot diens huishouden, woonverblijf, niet in de zin van zelfstandige woongelegenheid, te verschaffen, al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging; een en ander kan onder meer blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berekend en/of betaald en elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet sprake is van enkele gemeenschappelijke voorzieningen.

1.10 bestaand

Legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.11 bestaand bouwwerk

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de bouwwerken die niet legaal gebouwd zijn.

1.12 Bestaand gebouw

Een gebouw dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de gebouwen die niet legaal gebouwd zijn.

1.13 bestaand gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling(en) van dat plan;

1.14 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is tevens bouwkundig ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is tevens functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw.

1.17 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.18 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.19 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder, zolder en vliering.

1.20 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.22 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.24 dak

Iedere vorm van bovenbeëindiging van een gebouw.

1.25 dienstverlening

Dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksgerichte functie zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, telefoon-/telegraaf-/ telexdienst, makelaarskantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, reparatiebedrijf voor muziekinstrumenten, cateringbedrijf, alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven.

1.26 eerste bouwlaag

De bouwlaag op de begane grond.

1.27 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 gestapelde woning

Boven en/of naast elkaar gesitueerde woningen (niet zijnde twee-aan-een gebouwde woningen dan wel aaneengebouwde woningen), waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, gewaarborgd is.

1.29 (hoek)erker

Een uitbouw met beperkte omvang, gerealiseerd voor een naar de weg of openbaar groen gekeerde gevel van het hoofdgebouw.

1.30 hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.31 huishouden

Een zelfstandig dan wel samenwonend persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals keuken, sanitaire voorzieningen en entree, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.32 inwoning

Wonen in een (ondergeschikt) deel van een als medegebruiker van het pand.

1.33 kap

Een geheel of gedeeltelijk niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15o en ten hoogste 75o.

1.34 mantelzorg

Het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.35 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.

1.36 parkeren

Een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen.

1.37 peil

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;

1.38 stallen

In een garage of andere bewaarplaats zetten.

1.39 twee-aaneen gebouwde woning

Woningen welke aan één zijde middels het hoofdgebouw met een andere woning of ander gebouw zijn verbonden.

1.40 voertuig

vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren.

1.41 voorgevel:

De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt.

1.42 wonen

Het gehuisvest zijn in een woning.

1.43 woning

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.

1.44 wooneenheid

Een tot bewoning bestemd gebouw of onderdeel van een gebouw dat, vanuit bouwtechnisch oogpunt gezien, blijvend is bestemd voor permanente bewoning, voldoet aan alle criteria die van toepassing zijn op woningen, behalve aan het hebben van een keuken en/of een toilet en/of een douche, waarbij de aan de wooneenheid ontbrekende voorzieningen wel als gemeenschappelijke voorzieningen ter compensatie moeten zijn gelegen in hetzelfde gebouw.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens

de afstand tussen de zijdelingse perceelgrenzen en het punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;


met daaraan ondergeschikt:

  1. b. de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  2. c. speelvoorzieningen;
  3. d. wegen en paden;
  4. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. f. openbare nutsvoorzieningen;
  6. g. groenvoorzieningen;
  7. h. parkeervoorzieningen;
  8. i. tuinen, erven en terreinen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Algemene Bouwregels

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, liftkokers, lichtkappen, zonnepanelen, erkers, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Artikel 5 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
  2. b. de stalling en/of opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  3. c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutiebedrijf;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  5. e. het gebruik van een woning voor bedrijfsmatige kamerverhuur.

Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels

6.1 Afwijken maatvoering

6.2 Erker woning

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen het bouwvlak in die zin dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door erkers, luifels, balkons en ingangspartijen, met dien verstande dat:

  1. a. de overschrijding ten hoogste 1,5 meter mag bedragen;
  2. b. de breedte maximaal 2/3 deel van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw mag bedragen en de breedte van hoekerkers maximaal 50%. Deze bouwdelen dienen minimaal 0,50 m uit de zijgevel te zijn gesitueerd, met uitzondering van hoekerkers;
  3. c. indien bestaande gevelopeningen dit noodzakelijk maken en dit uit architectonisch oogpunt noodzakelijk is, de breedte maximaal 3/4 deel van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw mag bedragen en de breedte van hoekerkers maximaal 2/3. De bouwdelen dienen minimaal 0,50 m uit de zijgevel te zijn gesitueerd, met uitzondering van hoekerkers;
  4. d. de bouwhoogte ten hoogste 4 meter mag bedragen of indien de woning of dat woongebouw een hogere verdiepingsvloer bevat maximaal tot 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping van die of dat woongebouw;
  5. e. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2 m mag bedragen. Bij twee aan elkaar gekoppelde erkers bij een dubbel blok die tegelijk worden aangevraagd, is de voorgeschreven afstand van 2 meter tot de zijdelingse perceelgrens niet van toepassing;
  6. f. ten hoogste 1 (hoek)erker per woning met uitzondering van een woning welke op een hoek van twee straten is gelegen waarbij sprake is van twee voorgevelrooilijnen mag voor beide voorgevelrooilijnen een (hoek)erker worden gebouwd van de betreffende gevel.

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Overige Regels

8.1 Parkeren en laden/lossen

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 9.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het 9.1 sub a met maximaal 10%.
  3. c. 9.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 9.2 sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in 9.2 sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. 9.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan: Tilligte, Ootmarsumsestraat 165 en 167.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie aan de Ootmarsumsestraat 165 en 167 in Tilligte is een plan ontwikkeld voor de sloop en een voormalige smederij en de realisatie van twee woningen (twee-onder-een kap). Het voornemen past vanwege het ontbreken van de juiste gebruiks- en bouwregels niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.

Daarnaast is voor het voormalige horecapand aan de Ootmarsumsestraat 167 in Tilligte op 19 april 2019 een omgevingsvergunning verleend voor de inpandige realisatie van vier appartementen (WABO-2018-1555). Deze verleende omgevingsvergunning wordt in dit bestemmingsplan verwerkt. Voorliggend bestemmingsplan is dan ook opgesteld om de ontwikkeling van de twee-onder-een kap woning mogelijk te maken en het juridisch-planologische gebruik van het appartementengebouw vast te leggen.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Ligging

Het plangebied is gelegen aan de Ootmarsumsestraat 165 en 167, aan de westkant van de kern Tilligte. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Denekamp, sectie M nummers 1140, 1141, 1142, 1143 (gedeeltelijk), 1187, 1188, 1189. Daarnaast behoren de percelen, kadastraal bekend als gemeente Denekamp, sectie M, nummers 1138 en 1146 tot het plangebied. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven ten opzichte van de kern Tilligte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMSTR165167-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven van het plangebied aan de Ootmarsumsestraat in Tilligte. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de naastgelegen woning aan de Ootmarsumsestraat 169. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de Ootmarsumsestraat, aan de zuidzijde door het voormalige detailhandelspand Arends en aan de westzijde door agrarische grond.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMSTR165167-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Tilligte', vastgesteld op 26 februari 2013. Het plangebied is voorzien van de bestemming 'Detailhandel' met maatvoering 'maximum bouwhoogte 6 m'. De gronden met de bestemming 'Detailhandel' zijn bestemd voor detailhandel op de begane grond en wonen op de verdieping.

Het voormalige horecapand aan de Ootmarsumsestraat 167 kent de bestemming 'Horeca'. Deze gronden zijn bestemd voor horeca in de categorieën 1 en 2 en wonen, met dien verstande dat wonen uitsluitend op de verdieping is toegestaan. In figuur 1.3 is een fragment van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMSTR165167-VG01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Tilligte' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De realisatie van een twee-onder-een kap woning is vanwege het ontbreken van de juiste gebruiks- en bouwregels op grond van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Daarnaast biedt het vigerende bestemmingsplan geen wijzigings- of afwijkingsbevoegdheden om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. De verleende omgevingsvergunning voor de appartementen in het voormalige horecapand (WABO-2018-1555) wordt in deze herziening meegenomen waardoor de horecabestemming gewijzigd wordt in een woonbestemming.

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Tilligte, Ootmarsumsestraat 165 en 167' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.1774.TILBPOOTMSTR165167-VG01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het Plan

2.1 Ruimtelijke Structuur

Tilligte bestaat uit een lintvormige kern en een relatief omvangrijk buitengebied. Het ruimtelijke beeld van Tilligte wordt bepaald door de samenhangende lijnen en velden van de wegenstructuur, de groen- en waterstructuur en de bebouwingsstructuur en de oriëntatiepunten in het gebied. Tezamen vormen deze het ruimtelijk raamwerk. De verschillende structuren in bebouwing en groenvoorziening worden hieronder beschreven.

Het kleine kerkdorp Tilligte bestaat al zeker sinds 1295, maar kreeg als dorp vorm als een lint tussen de essen langs de doorgaande weg tussen het veel grotere Denekamp en Ootmarsum. De oudste bebouwing van het lint bestaat uit een aantal boerderijen langs de weg. Tilligte wordt in de literatuur vaak bestempeld als een "essenzwermdorp" maar deze term verwijst slechts naar de fysieke verschijning van een dorp op één moment en houd geen rekening met ontwikkelingen sindsdien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMSTR165167-VG01_0004.png"

Figuur 2.1 Topografische kaart Tilligte in 1935 (bron: watwaswaar.nl )

Rond 1915 werd de kerk gebouwd en werden de eerste vrijstaande woningen gebouwd. De boerderijen kregen in de loop der tijd een woonfunctie of ontwikkelden zich tot horeca. Sinds de jaren 50 zijn er meerdere uitbreidingen met woningen geweest in Tilligte. Na het jaar 2000 werden de rotonde's aangelegd die een duidelijke toegang vormen tot het dorp Tilligte vanuit de richting Denekamp en Ootmarsum.

De Ootmarsumsestraat is een doorgaande provinciale weg die rond 2008 is gereconstrueerd. Deze weg heeft een breed profiel en wordt onregelmatig geflankeerd door vrijstaande kastanje-, linde- en eikebomen. Bebouwing in Tilligte is meestal vrijstaand en iets teruggelegen van de Ootmarsumsestraat. De daken van de hoofdgebouwen, bijna steeds zadeldaken of tentdaken, zijn meestal haaks gelegen op de weg. In het hele lint zijn duidelijke sporen waarneembaar van het agrarisch verleden met saksische bouwstijl. Dicht bij de kerk zijn de meeste voorzieningen gelegen, hier is sprake van een grotere schaalgrootte en dichtere bebouwing met kaprichtingen soms evenwijdig aan de weg. Naast de kledingwinkel Koopman bevinden zich een autogarage en een aannemersbedrijf. In het lint van de Ootmarsumsestraat bevinden zich verder woningen, twee horecazaken, een sporthal, een bakker en dorpshuis Terra Nova.

Ten oosten van de kerk, naast Terra Nova, ligt de Kerkweg, die haaks ontspringt op de Ootmarsumsestraat en in noordelijke richting naar het buitengebied van Tilligte leidt. Deze weg ontsluit een beperkt aantal woningen bij de Schoolstraat en De Aarnink.

Ten noorden van het oorspronkelijke lint de Ootmarsumsestraat heeft zich sinds ongeveer de jaren '50 van de 20e eeuw een nieuwe stedelijke structuur ontwikkeld in de vorm van een tweede lint, bestaande uit de Schoolstraat, De Aarnink, Varwick, Langepad en Kerkepad. De Schoolstraat is te beschouwen als de eerste uitbreiding van het oorspronkelijke lint van Tilligte, hier bevinden zich de basisschool 'n Esch, de voetbalvelden, de Mariakapel en woningen. Ten noorden van de Schoolstraat zijn in de jaren 1970 de woningen van De Aarnink gebouwd en in de jaren 1980 de woningen van 't Varwick.

Ten westen van de Kerkweg ligt de straat Langepad. Hier zijn in de periode na circa 1990 ruime vrijstaande woningen gebouwd, net als aan de zuidzijde van Kerkepad. Enkele jaren geleden is het bestemmingsplan "Tilligte West" in procedure gebracht. Dit bestemmingsplan voorzag in de nieuwe woningen in het meest noordelijke deel van de kern Tilligte.

In figuur 2.2 is een indicatieve tekening van de ontwikkeling van Tilligte door de jaren heen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMSTR165167-VG01_0005.png"

Figuur 2.2: Indicatieve tekening ontwikkeling Tilligte (bron: bestemmingsplan 'Tilligte').

2.2 Huidige Situatie

Het plangebied is gelegen aan de Ootmarsumsestraat 165 en 167 in Tilligte. De Ootmarsumseweg betreft een doorgaande provinciale weg die rond 2008 is gereconstrueerd. Deze weg heeft een breed profiel en wordt regelmatig geflankeerd door vrijstaande kastanje-, linde-, en eikenbomen. De bebouwing aan de Ootmarsumsestraat is veelal vrijstaand en iets teruggelegen van de Ootmarsumsestraat. De daken van de hoofdgebouwen, veelal zadeldaken of tentdaken, zijn meestal haaks gelegen op de weg.

Op het perceel aan de Ootmarsumsestraat 165 staat een voormalige smederij die al enkele jaren geen gebruiksfunctie meer heeft waardoor het pand leeg staat. Aan de Ootmarsumsestraat 167 bevindt zich het voormalige horecapand van café Arends. Dit pand heeft al geruime tijd geen gebruiksfunctie meer waardoor het geruime tijd heeft leeggestaan. Als gevolg van de aankoop van het pand in 2017 is er een einde gekomen aan een café historie van ruim 90 jaar.

Op 21 december 2018 is een omgevingsvergunning (WABO-2018-1555) ingediend voor het verbouwen van het horecapand tot appartementen. Concreet betreft het de aanvraag voor de realisatie van 4 appartementen in het voormalige horecapand. Deze omgevingsvergunning is voorbereid met de reguliere voorbereidingsprocedure als beschreven in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Op 19 april 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dinkelland besloten de vergunning te verlenen overeenkomstig de aanvraag. Als gevolg van deze omgevingsvergunning zijn drie appartementen op de begane grond één appartement op de verdieping gerealiseerd.

Naast het plangebied bevindt zich aan de Ootmarsumseweg 163 een voormalige huishoudwinkel met installatiebedrijf welke thans in gebruik is door een modezaak ten behoeve van de opslag en het labelen van kleding. Aan de Ootmarsumsestraat 169 staat een woning. In figuur 2.3 is een aanzicht van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMSTR165167-VG01_0006.png"

Figuur 2.3: Huidige situatie plangebied (bron: Google maps, augustus 2017)

2.3 Toekomstige Situatie

De initiatiefnemer heeft de voormalige smederij in 2017 aangekocht. De smederij heeft tegenwoordig geen gebruiksfunctie meer en staat al geruime tijd leeg. De initiatiefnemer is voornemens om de voormalige smederij te slopen en in de plaats daarvan een twee-onder-een kap woning te realiseren aan de Ootmarsumsestraat.

De Ootmarsumsestraat heeft een breed profiel en wordt onregelmatig geflankeerd door vrijstaande kasantje-, linde-, en eikenbomen. De lindeboom aan de voorzijde van het plangebied (zoals is weergegeven op figuur 2.3) blijft als gevolg van het plan behouden.

Hoewel de bebouwing in Tilligte meestal vrijstaand is gebouwd, wordt in dit plan een twee-onder-een kapwoning mogelijk gemaakt. De woningen hebben een klassieke jaren '30 uitstraling en worden worden conform de naastgelegen bebouwing iets teruggelegen van de Ootmarsumsestraat gerealiseerd. De daken van de twee-onder-een kapwoning zijn evenwijdig aan de Ootmarsumsestraat en sluiten daarmee aan bij de uiterlijke verschijningsvorm van het gebouw aan de Ootmarsumsestraat 163 en de Ootmarsumsestraat 154.

Daarnaast wordt qua bouwmogelijkheden aangesloten bij de gebouwen aan deze zijde van de Ootmarsumsestraat. Conform het vigerende bestemmingsplan geldt voor deze zijde van de Ootmarsumsestraat een maximum bouwhoogte van 10 meter en een maximum goothoogte van 6 meter. In figuur 2.4 is een schetsplan van de twee-onder-een kapwoning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMSTR165167-VG01_0007.png"

Figuur 2.4: Impressie mogelijke twee-onder-een kapwoning (bron: Bouwbedrijf van der Aa B.V.)

Tot slot wordt de verleende omgevingsvergunning (WABO-2018-1555) in dit bestemmingsplan verwerkt. Op grond van artikel 2.12, eerste lid, Wabo staat dat de toestemming tot afwijken bestemmingsplan in per AMvB aangewezen gevallen (artikel 2.12, lid 1 onderdeel a onder 2 Wabo) niet in strijd mag zijn met een goede ruimtelijke ordening. De reeds verleende omgevingsvergunning is voorzien van een ruimtelijke onderbouwing waarin gemotiveerd is dat de verleende omgevingsvergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De realisatie van de appartementen wordt derhalve niet nogmaals getoetst aan het gemeentelijk beleid (hoofdstuk 3) en de omgevingsaspecten (hoofdstuk 4).

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt aangegeven dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.

Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio’s) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de toevoeging van een twee-onder-een kapwoning aan de Ootmarsumsestraat te Tilligte. Zoals is beschreven ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving en de woningvoorraad bij de gemeenten en provincies. In de paragraven 3.2.3 en 3.3.2 wordt de realisatie van de twee-onder-een kapwoning getoetst aan het provinciale beleid en aan de woonvisie van de gemeente Dinkelland. Daarin wordt aangetoond dat het past binnen het provinciale en gemeentelijke beleid ten aanzien van wonen. Concreet draagt het plan bij aan de realisatie van nieuwe woningen voor starters. Daarmee past het plan binnen de prioriteiten van de NOVI en kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Onderhavig plan betreft de sloop van een voormalig smederijgebouw en de realisatie van een twee-onder-een kap woning op het perceel aan de Ootmarsumsestraat 165 in Tilligte. Concreet betreft het de realisatie van twee wooneenheden. Uit jurisprudentie is gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor zeer kleinschalige ontwikkelingen. Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2921) blijkt dat de realisatie van 11 woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Voorliggend plan ziet toe op de realisatie van twee wooneenheden (twee-onder-een kap woning) binnen bestaand stedelijk gebied. Dit wordt in lijn met de jurisprudentie over dit onderwerp niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6 van het Bro. Nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan derhalve achterwege blijven. De Ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

3.2 Provinciaal Beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of een initiatief mogelijk is. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMSTR165167-VG01_0008.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hieronder wordt het plan getoetst aan de van belang zijnde artikelen uit de omgevingsverordening.

Artikel 2.1.2 Principe van concentratie (lid 1)

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Voorafgaand aan de vaststelling van de Woonvisie 2016+ is op 29 januari 2016 (inmiddels vervangen door de Woonvisie 2021+ van de gemeente Dinkelland) door de gemeenten in Twente en de provincie Overijssel een bestuursovereenkomst met woonafspraken ondertekend. Deze woonafspraken maken deel uit van het Regionaal Woningbouwprogramma (RWP Twente). Aan Dinkelland is in het RWP Twente voor de periode 2015-2024 een bouwprogramma toegekend van 620 woningen. In maart 2017 is in het regionaal bestuurlijk overeenstemming bereikt over een actuele versie van het RWP Twente voor de periode van 2017 tot en met 2026. Daarin staat voor Dinkelland een kwantitatieve woningbouwopgave van maximaal 690 woningen en inclusief vervanging door sloop maximaal 910 woningen. In 2017 zijn er ongeveer 100 gerealiseerd waardoor er 800 woningen overblijven. Daarvan moet de actuele harde plancapaciteit in mindering worden gebracht (200 woningen). Dit resteert in een mogelijkheid voor een toevoeging van 600 woningen voor de gemeente Di

De twee-onder-een kapwoningen die in dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt zijn bedoeld voor starters en eventueel doorstromers op de woningmarkt. De kavels hebben een oppervlakte van circa 423 m2 en 450 m2 en voorzien daarmee in ruime achtertuinen. De breedte en de diepte van het hoofdgebouw van de nieuwe woningen bedraagt respectievelijk maximaal 7 meter en 13 meter. De woningen zijn, gelet op de grootte, voldoende geschikt voor starters en doorstromers.

In paragraaf 3.3.2 wordt aangegeven dat een deel van de woningbouwopgave van de gemeente Dinkelland zich richt op de ontwikkeling van (koop)woningen voor gezinnen. Tevens heeft een deel van de starters meer financiële mogelijkheden waardoor ook enige vraag is naar grondgebonden koopwoningen in het (middel)dure segment. Het voorgenomen plan past binnen de beschikbare plancapaciteit voor Tilligte (zie ook paragraaf 3.3.2). Geconcludeerd kan worden dat het plan voorziet in de bouw van woningen voor de lokale behoefte. Het plan is in overeenstemming met artikel 2.1.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Op grond van de Omgevingsverordening Overijssel wordt onder bestaand bebouwd gebied verstaan: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.

Onder stedelijke functies wordt verstaan: functies van steden en dorpen zoals wonen, bedrijvigheid, detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve, culturele en religieuze voorzieningen met de bijbehorende infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen.

Onderhavig plan betreft de realisatie van een twee-onder-een kap woning binnen de bebouwde kom van Tilligte. Aangezien het plangebied reeds bestemd is voor detailhandel kan worden geconcludeerd dat het plan reeds deel uitmaakt van het bestaand bebouwd gebied. Als gevolg van de sloop van de voormalige smederij worden twee nieuwe woningen (twee-onder-een kap) gerealiseerd. Het plan heeft derhalve betrekking op herstructurering en transformatie van een locatie binnen bestaand bebouwd gebied. Het plan legt derhalve geen extra ruimtebeslag op de Groene Omgeving waardoor geconcludeerd kan worden dat het plan in overeenstemming is met artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen (lid 1)

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Onderhavig plan betreft de realisatie van een twee-onder-een kap woning. Het verzoek is in overeenstemming met de Woonvisie 2021+ en de Uitvoeringsnota Woningbouw 2018 van de gemeente Dinkelland. De ontwikkeling van een twee-onder-een kap woning is in kwantitatieve zin in overeenstemming met het gemeentelijk woningbouwprogramma. In paragraaf 3.3.2 wordt hier nader op ingegaan. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMSTR165167-VG01_0009.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Het plangebied is grotendeels gelegen binnen de het ontwikkelingsperspectief Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken. Een klein deel is gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap. De locatie van de te realiseren woningen is gepland binnen het ontwikkelingsperspectief Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken. De achtertuinen bij de woningen zijn gelegen in het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Onderhavig plan betreft sloop van een voormalige smederijgebouw en de realisatie van een twee-onder-een kap woning binnen de kern van Tilligte. De bestemming 'Detailhandel' wordt gewijzigd in een woonbestemming teneinde de realisatie van deze twee-onder-een kap woning mogelijk te maken. De toevoeging van deze twee wooneenheden zijn in overeenstemming met het gemeentelijk woonbeleid. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de plannen van de initiatiefnemer geen afbreuk doen aan het eigen karakter van het gebied en geen extra belemmeringen oplevert voor de functies in de omgeving.

De achtertuinen zijn gelegen in het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap en maakt onderdeel uit van de ontwikkelingsperspectieven voor de Groene Omgeving. Met de Groene Omgeving worden de gronden bedoeld buiten de steden, dorpen en hoofdinfrastructuur. Het gaat om natuurgebieden, akkers, weiden, bossen, landgoederen, rivieren, beekdalen, buurtschappen, verspreide bebouwing en recreatiemogelijkheden.

De gronden die als gevolg van dit bestemmingsplan worden omgezet naar 'Wonen', zijn in het geldende bestemmingsplan bestemd als 'Detailhandel'. Daarmee is er reeds geen sprake van gronden die behoren tot de Groene Omgeving (zoals natuurgebieden, akkers, weiden etc.).

Gebiedskenmerken

Op basis van de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Het plangebied is gelegen binnen stedelijk gebied. In het gebied zijn de kenmerken van de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' niet meer aanwezig. Daarom kan toetsing van het plan aan deze gebiedskenmerken achterwege blijven.

Stedelijke laag

De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden. De ontstaansgeschiedenis is medebepalend voor de huidige identiteit en terug te vinden in de ruimtelijke opbouw van de kernen, maar ook in de economische en sociale dynamiek. Daarnaast hebben door de tijd heen veranderende ideeën over de ideale vormgeving van de stad invloed gehad op de ruimtelijke opbouw. Cultuurhistorisch of architectonisch waardevolle gebouwen en structuren zijn hierbij vaak bepalend voor de stedelijke identiteit en de belevingswaarde voor bewoners en bezoekers. Zo is in Overijssel een rijk palet ontstaan aan onderscheidende steden en dorpen. Elk met een eigen karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw en kwaliteit.

Het plangebied kent op grond van de stedelijke laag het gebiedskenmerk 'Woonwijken 1955 - nu'. De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken,wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Als ontwikkelingen plaats vinden dan voegt de nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMSTR165167-VG01_0010.png"
Figuur 3.3: stedelijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Aangezien het plangebied is gelegen op de grens van het stedelijk gebied en het buitengebied is een deel van het plangebied gelegen buiten de zone 'woonwijken 1955-nu'. De nieuwe woning wordt niet buiten de zone 'woonwijken 1955-nu' gerealiseerd. Met het realiseren van de twee-onder-een kap woning is rekening gehouden met de omliggende functies en bestaande bebouwingsstructuren. Het bouwplan sluit aan bij de bouwstijl en de bouw- en goothoogte van het naastgelegen pand aan de Ootmarsumsestraat 163 en de andere woningen in de nabije omgeving. Dit betekent dat de maximale bouwhoogte van de woning 10 meter bedraagt en de maximale goothoogte 6 meter. Onderhavig plan doet geen afbreuk aan de gebiedskenmerken van de 'stedelijke laag'.

Laag van de beleving

Het plangebied kent op grond van de 'laag van beleving' het kenmerk 'donkerte'. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dunbewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk. Onderhavig plan betreft de realisatie van een twee-onder-een kap woning waarbij de voormalige smederij gesloopt wordt. Aangezien het plan betrekking heeft op de sloop van bestaande bebouwing en de realisatie van nieuwe bebouwing binnen bestaand stedelijk gebied kan gesteld worden dat het plan geen negatieve effecten heeft op de 'donkerte'. In de huidige situatie kan reeds licht worden toegepast aan de bestaande bebouwing. De kenmerken van de donkerte zijn reeds in de bebouwde kom van Tilligte door de aanwezige bebouwing verstoord.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Dinkelland

De gemeenteraad van de gemeente Dinkelland heeft op 31 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Dinkelland, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Dinkelland en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.

De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:

  1. 1. We doen het samen;
  2. 2. We geven het goed voorbeeld;
  3. 3. We wentelen niet af op volgende generaties;
  4. 4. We combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.

De gemeente Dinkelland wil kernen waar het lekker wonen is, waar bedrijvigheid is en waar mensen werk kunnen vinden. Maar vooral ook kernen waar ruimte is om elkaar te ontmoeten en om samen te komen.

De inwoners zien hun leefomgeving veranderen. Het wordt moeilijker om voorzieningen in stand te houden. Dit geldt voor winkels, horeca, kerken, kultuurhuizen, sportvoorzieningen en scholen. Aan de andere kant ziet de gemeente ook nieuwe plannen en combinaties van functies van onderop die kernen juist krachtiger maken.

Van oudsher zijn inwoners van de kernen gewend om de leefbaarheid van hun omgeving in eigen hand te nemen en te zorgen dat het er goed toeven is. Het versterken van de leefbaarheid van de kernen wordt door inwoners en gemeente via MijnDinkelland al langer samen opgepakt. Dit wil de gemeente Dinkelland voortzetten aan de hand van vier speerpunten:

  1. 1. voldoende voorzieningen;
  2. 2. aantrekkelijk wonen;
  3. 3. ruimte voor ondernemen;
  4. 4. leefbare openbare ruimte.

Toets

Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van twee woningen (twee-onder-een kap) mogelijk. De gemeente Dinkelland wil dat het aantal en de soort woningen in de kern past bij de vraag. Daarbij is het tevens van belang dat woningen voor elke doelgroep bereikbaar en toegankelijk zijn.

In eerste instantie wordt voor het bouwen van nieuwe woningen gezocht naar locaties binnen de grenzen van de kernen. Als er binnen de kern geen plekken zijn om te bouwen wordt gekeken naar bouwmogelijkheden aan de rand van een kern. Aangezien dit bestemmingsplan betrekking heeft op de herstructurering en realisatie van twee woningen binnen de bestaande kern kan geconcludeerd worden dat het plan voldoet aan het speerpunt aantrekkelijk wonen. Daarbij dient tevens de verwijzing gemaakt te worden naar paragraaf 3.3.2. In deze paragraaf wordt het plan getoetst aan het gemeentelijk woonbeleid, waarin een doorkijk gemaakt wordt naar de behoefte en de mogelijkheden op het gebied van wonen. Zoals in paragraaf 3.3.2 wordt aangetoond voldoet het plan aan het woonbeleid van de gemeente. Daarmee houdt de gemeente grip op het principe van 'de juiste woning op de juiste plek'.

Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan voldoet aan de Omgevingsvisie van de gemeente Dinkelland.

3.3.2 Woonvisie 2021+ gemeente Dinkelland

Wonen is een belangrijk thema voor de inwoners van de gemeente Dinkelland. Om ervoor te zorgen dat er ook op termijn voldoende woningen in alle segmenten én in alle kernen blijft, wordt om de 4 jaar de gemeentelijke Woonvisie opgesteld. Eind 2020 liep de Woonvisie 2016+ ten einde. De Woonvisie 2021+ is de opvolger van de in 2016 door de raad vastgestelde Woonvisie 2016+ en is gebaseerd op de nieuwe cijfers, trends en ontwikkelingen op de woningmarkt. De Woonvisie 2021+ is op 5 juli 2021 door de gemeenteraad van Dinkelland vastgesteld. De nieuwe woonvisie biedt een goed kwantitatief en kwalitatief kader voor de woningbouwontwikkeling in de gemeente Dinkelland en dient als basis voor de prestatieafspraken met de corporatie.

De trends en behoeften op het gebied van wonen zijn in diverse bijeenkomsten besproken met woningmarktpartners: ondernemers, belangenorganisatites, zorginstellingen en inhoudelijk deskundigen zoals makelaars, projectontwikkelaars, woningcorporaties en kernraden. De woonvisie gaat over:

  • woningbouw om te voorzien in de vraag; zowel kwantitatief als kwalitatief en op de juiste plaats;
  • voldoende en passende huurwoningen in de zin van betaalbaarheid en kwaliteit;
  • het verbeteren van de bestaande voorraad zowel qua duurzaamheid als levensloopgeschiktheid;
  • voorzien in de toenemende vraag naar wonen met zorg in de verschillende gradaties;
  • voorzien in de verschillende woonbehoeftes als huisvesting van arbeidsmigranten, statushouders en woonwagenbewoners.

De provincie heeft in de Regionale Woonagenda Twente aangegeven meer te sturen op kwaliteit, waarbij aangegeven wordt dat onderbouwd moet worden dat dit past binnen de onderbouwde lokale behoefte. In het kader van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking (bouwen voor concrete behoefte) is het noodzakelijk ook te sturen op kwantiteit.

Er is een bandbreedte van de toekomstige woningbehoefte tot 2030 berekend op basis van diverse prognosemodellen. Voor de komende jaren wordt uitgegaan van een woningbehoefte tussen de +225 en +800 woningen voor de periode 2021-2030.

Voor deze woonvisie wordt uitgegaan van de middeling van deze bandbreedte. Dit betekent dat wordt uitgegaan van een woningbehoefte van 515 woningen voor de periode 2020-2030. Daarbij zal het grootste deel van de vraag gericht zijn op het bedienen van de lokale behoefte, maar er wordt tevens rekening gehouden met instroom van vestigers.

Om te kunnen voorzien in de woningbehoefte én als impuls voor de leefbaarheid en vitaliteit van kernen is het van belang dat er in alle kernen van Dinkelland kan worden gebouwd. Derhalve zal het woningbouwprogrammer per kern in meerdere en kleinere plannen worden weggezet, waardoor goed kan worden bijgestuurd als dat nodig blijkt. In kwalitatieve zin ligt de nadruk op woningen voor starters en ouderen, zowel in het betaalbare als middensegment. Op basis van in de woonvisie onderbouwde toekomstige woonbehoefte is een verdeling gemaakt. Om flexibel in te kunnen spelen op de vraag is de verdeling zoals ook reeds in het uitvoeringsprogramma opgenomen gehandhaafd - grote kernen, kleine kernen, buitengebied, en knelpunten transformatie.

Tot slot bevat de Woonvisie 2021+ een Kwaliteitskader om te beoordelen of plannen van ontwikkelende partijen goed aansluiten bij de marktvraag. Dit Kwaliteitskader wordt tweejaarlijks bijgesteld op basis van verzamelde informatie over het functioneren van de woningmarkt en informatie van marktpartijen. Het kwaliteitskader bestaat uit een woningbehoefteprofiel per doelgroep (starters, doorstromers, gezinnen, senioren) op gemeenteniveau, nader uitgewerkt naar een profiel per kern.

Toets

De voorgenomen ontwikkeling voorziet, gelet op het woningtype, in woningen die geschikt zijn voor doorstromers die een volgende stap willen maken in hun wooncarriére. Als gevolg van de verhuizing van de doorstromers ontstaan nieuwe mogelijkheden (koopwoningen) voor starters aangezien doorstromers doorgaans wisselen van een kleinere woning naar een grotere woning.

Om te kunnen voorzien in de woningbehoefte én als impuls voor de leefbaarheid en vitaliteit van kernen is het van belang dat er in alle kernen van Dinkelland kan worden gebouwd. De prognose is vertaald in een woningbouwprogramma waarbij de zachte plannen verdeeld zijn over de grote en de kleine kernen.

Tilligte behoort tot de kleine kernen. Voor de kleine kernen is er een behoefte (100%) van 120 woningen.

De grootste groep huishoudens wordt in de gemeente Dinkelland gevormd door gezinnen met kinderen. De verwachting is dat deze groep in omvang iets zal afnemen de komende jaren. Daar staat tegenover dat een groot deel van de huidige woningvoorraad nu al gericht is op deze doelgroep; namelijk ruime grondgebonden koopwoningen. In de basis signaleert de gemeente Dinkelland geen grote opgave om het woningaanbod voor die doelgroep uit te breiden. Wel zijn er enkele redenen waarom op beperkte schaal ruimte geboden blijft worden voor de bouw van (middel)dure grondgebonden koopwoningen.

Ten eerste zullen de bestaande grondgebonden koopwoningen niet van vandaag op morgen allemaal beschikbaar komen. Dit hangt af van de doorstroming van met name senioren. Zij vormen echter geen sterk verhuisgeneigde doelgroep. Indien de gemeente de eerstkomende jaren ruimte wil blijven bieden aan gezinnen, dan is enige mate van nieuwbouw noodzakelijk.

Ten tweede is de gemeente Dinkelland voorstander van gevarieerde nieuwbouwlocaties, met een mix van woningtypen en prijsklassen. Hoewel de grootste uitdaging ligt in de doelgroep starters, wil de gemeente voorkomen dat er met nieuwbouw eenzijdige wijken gecreëert worden met alleen goedkope of dure woningen. Aangezien de gemeente Dinkelland een (beperkt) deel van het woningbouwprogramma richt op de ontwikkeling van (koop)woningen voor gezinnen, kan geconcludeerd worden dat het voornemen in overeenstemming is met de Woonvisie 2021+. Daarnaast moet worden opgemerkt dat een deel van de starters meer financiële mogelijkheden heeft waardoor ook enige vraag is naar grondgebonden koopwoningen in het (middel)dure segment.

3.3.3 Beleidsnota inbreidingslocaties 2020

Bij de gemeente Dinkelland werd en wordt er regelmatig een aanvraag ingediend voor het bouwen van woningen op inbreidingslocaties. Daarbij gaat het dan veelal om kleinschalige grondgebonden woningbouw zonder functiemenging binnen de grenzen van de bebouwde kom. Voor de beoordeling van dergelijke aanvragen is voor het eerst in 2011 door de gemeenteraad een beleidskader vastgesteld in de vorm van een “Beleidsnota Inbreidingslocaties”. Nadien is het beleid aangepast in de versie “Beleidsnota inbreidingslocaties gemeente Dinkelland 2016”. Vanuit de samenleving en politiek is aangegeven dat een evaluatie van het beleid wenselijk is. Derhalve heeft de gemeenteraad van Dinkelland op 19 januari 2021 de beleidsnota inbreidingslocaties 2020 vastgesteld.

De beleidsnota is van toepassing op verzoeken voor woningbouw welke niet passen in het bestemmingsplan en voor verzoeken binnen bestaand bebouwd gebied. Het aantal woningen dat toegevoegd kan worden in de gemeente is beperkt en neemt op termijn af, zodat toevoegen moet gebeuren op plekken waar de meerwaarde groot is. Denk hierbij aan beeldbepalende of centrale plekken in de kern of op locaties waar verbetering van belang is. Bouwen op structuurversterkende plekken zorgt voor meer levendigheid, meer ruimtelijke kwaliteit en meer draagvlak voor voorzieningen. Onder structuurversterkende plekken wordt verstaan:

  1. 1. binnen bestaand bebouwd gebied zijn gelegen; en
  2. 2. goed bereikbaar zijn voor al het verkeer; en
  3. 3. door herontwikkeling voor woningbouw (als functie, naast eventuele andere functies) bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid en vitaliteit van de kern door:
    1. a. het herontwikkelen van een “rotte kies” (oude leegstaande/vervallen gebouwen); of
    2. b. het oplossen van leegstand; of;
    3. c. het hergebruiken van bestaand maatschappelijk vastgoed of monumenten; of
    4. d. het slopen of wegbestemmen van incourante woningen of bouwkavels; of
    5. e. sanering van een milieuhinderlijk bedrijf; of
    6. f. het (her)ontwikkelen van een lege plek die de volgende criteria bevat:
      • de locatie heeft een stedelijke bestemming/functie of is ten minste aan drie zijden van de locatie omsloten met bestaande bebouwing.

Locaties met een groen- of bosbestemming zijn uitgesloten.

Daarnaast moet een aanvraag tenminste voldoen aan onderstaande voorwaarden:

  1. a. Aansluiting op de bestaande stedenbouwkundige structuur;
  2. b. Kavel(s) moet(en) grenzen aan de openbare weg;
  3. c. Samenhang met de omgeving;
  4. d. Woonmilieus mogen niet onevenredig worden aangetast.

Toets

Het plangebied is gelegen aan de doorgaande weg Ootmarsumsestraat binnen de bebouwde kom van Tilligte. Het smederijgebouw is in de jaren '70 gebouwd en heeft al jaren geen gebruiksfunctie meer. Hoewel het pand in de huidige situatie wordt gebruikt voor privéopslag (huishoudelijke inboedel en persoonlijke bezittingen) is dit een tijdelijke oplossing om verder verval van het pand tegen te gaan.

De initiatiefnemer is voornemens om het plangebied te herontwikkelen waarbij het smederijgebouw gesloopt wordt en vervangen door een twee-onder-een kapwoning. Aangezien het gebouw geen gebruiksfunctie meer heeft kan gesteld worden dat het plan betrekking heeft op de herontwikeling van een rotte kies, danwel het oplossen van leegstand.

Zoals in paragraaf 2.3 is beschreven sluit het plan aan bij de bestaande stedenbouwkundige structuur langs de Ootmarsumsestraat. Daarnaast zijn de nieubouwkavels van de twee-onder-een kapwoning gesitueerd aan de openbare weg (Ootmarsumsestraat). Hoewel er in de omgeving van het plangebied enkele bedrijven aanwezig zijn, wordt de omgeving vooral gedomineerd door de woonfunctie (samenhang met de omgeving). Tot slot wordt in hoofdstuk 4 aangetoond dat de bestaande woonmilieus niet onevenredig wordt aangetast.

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de beleidsnota inbreidingslocaties 2020.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Besluit Milieueffectrapportage

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld. Wanneer een voorziene ontwikkeling geen stedelijk ontwikkelingsproject vormt, behoeft er geen reguliere of vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.

Toets

Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.

Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.

Gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) lijken de volgende aspecten relevant voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject:

  • de aard en omvang van de ontwikkeling;
  • de vormgeving en opzet;
  • de schaalgrootte;
  • de ligging;
  • de voorgenomen functie(wijziging), en;
  • de vraag of sprake is van een bestaand of van een te realiseren bouwwerk.

Als gevolg van dit bestemmingsplan wordt een bestaand, leegstaand pand, gesloopt en vervangen door een twee-onder-een kapwoning. Hoewel er in de omgeving van het plangebied enkele bedrijven aanwezig zijn, wordt de omgeving vooral gedomineerd door woningen. De te realiseren twee-onder-een kapwoning sluit qua bouwmogelijkheden (bouw- en goothoogte) aan bij de bebouwing aan deze zijde van de Ootmarsumsestraat. Daarnaast wordt qua uiterlijke verschijningsvorm (twee lagen met kap) aangesloten bij de naastgelegen gebouwen aan de Ootmarsumsestraat 163 en 154. Conform de stedenbouwkundige structuur van de bebouwing langs de Ootmarsumsestraat wordt de nieuwe bebouwing teruggelegen van de Ootmarsumsestraat gesitueerd. Derhalve kan gesteld worden dat het plan stedenbouwkundig past binnen de omgeving.

Het bestaande te slopen pand met aan- en uitbouwen heeft een oppervlakte van circa 350 m2. De (planologisch mogelijke) bebouwde oppervlakte van de hoofdgebouwen bedraagt maximaal 185 m2 (oppervlakte van het bouwvlak). Daarnaast mag de oppervlakte aan bijgebouwen per woning maximaal 100 m2 per woning bedragen. De totale oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt derhalve 200 m2. De totale bebouwde oppervlakte die dit bestemmingsplan mogelijk maakt bedraagt 385 m2. Het plan maakt derhalve een geringe toename van de bebouwde oppervlakte mogelijk.

Ten aanzien van de verkeersgeneratie geldt dat op grond van het vigerende bestemmingsplan een detailhandelsfunctie is toegestaan. Voor detailhandel (winkels) geldt dat de verkeersaantrekkende werking groter is dan van een woning. Hoewel het pand jarenlang leeg staat en enkel wordt gebruikt ten behoeve van opslag leidt het plan (de realisatie van twee woningen) tot een zeer beperkt aantal verkeersbewegingen (zie paragraaf 4.10). Al met al kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve effecten heeft op het milieu en dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMSTR165167-VG01_0011.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Het plangebied is gelegen in een gebied wat zich kenmerkt door een sterke functiemenging. Gelet op het bestemmingsplan 'Tilligte' bevinden zich in de nabijheid van het plangebied de functies wonen, bedrijf en horeca. Daarnaast is het plangebied direct gelegen aan de Ootmarsumsestraat, een doorgaande provinciale weg waarvoor een maximum snelheid geldt van 50 km/uur. Derhalve kan het plangebied aanmerken als 'gemengd gebied'.

Zoals beschreven geeft de VNG-brochure een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Bij de realisatie van een nieuwe functie wordt gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol. Enerzijds is belangrijk of de nieuwe functie in de omgeving past (externe werking) en anderzijds is het van belang of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking).

Externe werking

Zoals beschreven gaat het bij de externe werking om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die vanuit hinder of gevaar bezien in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' kan niet worden aangemerkt als een milieubelastende functie voor de omgeving. Deze functie heeft geen aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden tot gevolg.

Interne werking

Bij de interne werking gaat het om de vraag of de te realiseren twee-onder-een kap woning hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich verschillende functies en bedrijven. Deze worden in onderstaande tabel weergegeven. Daarnaast beschrijft de tabel tevens de milieucategorie, de richtafstanden die gelden voor het gebiedstype 'gemengd gebied' en de gemeten afstand. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van het bouwvlak van de te realiseren twee-onder-een kap woning tot aan de grens van het bestemmingsvlak van de milieubelastende functie.

Functie Milieucategorie Richtafstand Gemeten afstand
Opslag-/detailhandelspand Koopman Mode
Ootmarsumsestraat 163
max. 1 0 meter > 7 meter
Bouwbedrijf L. van der Aa
Hunenborgseweg 6
max. 3 30 meter > 34 meter
Autobedrijf Slots
Ootmarsumsestraat 161
max. 2 10 meter > 47 meter
Holding A.J.M. Steghuis
Ootmarsumsestraat 150
max. 2 10 meter > 48 meter


In voorliggend geval wordt aan alle richtafstanden voldaan. Gezien de afstand tot de milieubelastende functies kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van de te realiseren twee-onder-een kap woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Als gevolg van de voorgenomen aankoop van het terrein aan de Ootmarsumsestraat 167 en 165 is door Kruse Milieu een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de bodemkwaliteit. Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van ditverkennend bodemonderzoek (kenmerk 16058710, d.d. 19 december 2016) om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen (zie Bijlage 1). Het terreindeel is, met uitzondering van de zuidgrens van de onderzoekslocatie verdacht voor zware metalen en PAK.

Resultaten veldwerk
In totaal zijn er 14 boringen verricht, waarvan 8 ter plekke van de strook langs de zuidgrens van de onderzoekslocatie (verdachte deellocatie). Eén boring op het onverdacht terreindeel is afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit uiterst fijn zand. Zingtuiglijk zijn plaatselijk bodemvreemde materialen waargenomen (zie tabel 3 van het bodemonderzoek). Op het maaiveld en in de bodem zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen. Het freatische grondwater is in puilbuis 11 aangetroffen op 1.87 meter minus maaiveld.

Resultaten chemische analyses
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

Onverdacht terreindeel

  • de bovengrond, BG I is zeer licht verontreinigd met lood;
  • de ondergrond is niet verontreinigd;
  • het grondwater is zeer licht verontreinigd met barium.

Strook langs zuidgrens onderzoekslocatie

  • de bovengrond, BG II is zeer licht verontreinigd met kwik.

Hypothese
De hypothese "onverdachte locatie" dient te worden verworpen, aangezien enkele overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond.

De hypothese "verdachte locatie" ter plekke van de strook langs de zuidgrens van de onderzoekslocatie dient te worden geaccepteerd, aangezien een overschrijding van de achtergrondwaarden is aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen
In de bovengrond BG I (onverdacht terreindeel) en BG II (verdacht terreindeel) en in het grondwater zijn enkele zeer lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het bodemonderzoek. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Tot slot moet vermeld worden dat de in het bodemonderzoek beschreven waargenomen vervuiling uit het verkennend en aanvullend bodemonderzoek uit 2004 (projectnummer 04002810) destijds gesaneerd is. Uit milieukundig oogpunt zijn er geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  1. a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  2. b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  1. c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  2. d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  3. e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Het plangebied bevindt zich aan de Ootmarsumsetraat (N349) waarvoor een maximumsnelheid van 50 km/u geldt. Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de Ootmarsumsestraat (N349).

Door Buijvoets Bouw- en geluidsadvisering is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (kenmerk 18.233a, d.d. 4 december 2018) naar de geluidbelasting door wegverkeerslawaai op de gevels van de twee nieuwe woningen op het perceel aan de Ootmarsumsestraat 165 in Tilligte, zie Bijlage 2.

De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting LDEN op de gevels van een woning ten gevolge van een weg bedraagt 48 dB. Onder bepaalde voorwaarden kan, indien voor de geplande bouw een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk is, door het college van burgemeester en wethouders een ontheffing worden verleend tot een hogere grenswaarde van maximaal 63 dB in stedelijk gebied. Om een hogere grenswaarde aan te kunnen vragen moet voldaan worden aan twee voorwaarden:

  • de optredende geluidbelasting moet lager zijn dan de maximaal toelaatbare gevelbelasting, in dit geval 63 dB (art. 83 lid 2 van de Wgh);
  • de situatie moet passen in het gemeentelijk geluidsbeleid ten aanzien van vaststelling van de hogere grenswaarden.


De gemeente Dinkelland heeft het beleid ten aanzien van de voorkeursgrenswaarden en de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting opgenomen in de "Nota ogere grenswaarden" d.d. 5 mei 2008.

Berekend is de invallende geluidbelasting LDEN bij de geplande woningen. Dit betreft de gemiddelde geluidbelasting van de dag, avond en nachtperiode. Toetsing van de geluidbelasting aan de grenswaarden gebeurd volgens de Wgh per weg. Alvorens de geluidbelasting te toetsen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB mag de berekende waarde op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder worden verminderd met een tijdelijke aftrek (in verband met het stiller worden van motorvoertuigen) van 5 dB voor wegen met een wettelijk maximum snelheid tot 70 km/uur.

De geluidbelasting is berekend conform het gestelde in het "Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012" ex artikel 110d van de Wet geluidhinder. Voor de rekeninvoergegevens wordt verwezen naar bijlage I uit het akoestisch onderzoek. De geluidbelasting LDEN op de voorgevel van beide woningen bedraagt 54 dB waarmee de ambitiewaarde uit het geleidbeleid en de voorkeursgrenswarde uit de Wet geluidhinder wordt overschreden. De bovengrens van 58 dB uit het geluidbeleid wordt niet overschreden. In artikel 110a lid 5 van de Wet geluidhinder is bepaald dat een hogere waarde alleen kan worden verleend indien: toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein, de weg of spoorweg, van de gevel van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen onderscheidenlijk aan de grens van de betrokken geluidsgevoelige terreinen tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Conclusie

De geluidbelasting Lden op de gevels van de geplande twee-onder-een kap woning als gevolg van de Ootmarsumsestraat bedraagt 54 dB waarmee de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh wordt overschreden. De bovengrens van 58 dB uit het gemeentelijk geluidbeleid wordt niet overschreden. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken dient een hogere grenswaarde vastgesteld te worden. Zoals uit het akoestisch onderzoek is gebleken kan voor de twee-onder-een kapwoning een hogere waarde worden vastgesteld van 54 dB.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Met de NIBM-tool van het kenniscentrum InfoMil kan eenvoudig en snel bij kleinere ruimtelijke plannen worden bepaald of deze in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Op basis van de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (december 2018) kan het plangebied worden aangemerkt als 'niet stedelijk' - 'rest bebouwde kom'. Voor dit gebiedstype geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 7,8 per weekdagetmaal. Voor de realisatie van twee wooneenheden geldt een totale verkeersgeneratie van circa 15,6 extra motorvoertuigbewegingen (mvt) per weekdagetmaal. Van vrachtverkeer is in principe geen sprake. In onderstaande figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 16 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMSTR165167-VG01_0012.png"
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.6 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMSTR165167-VG01_0013.png"

Figuur 4.3: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 2,08 kilometer van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. Het dichtsbijzijnde risicovolle object betreft de buisleiding van de Gasunie met een werkdruk van 40 bar en uitwendige diameter van 6,26 inch. Voor deze buisleiding geldt dat de 1% letaliteitsgrens is gelegen op een afstand van 70 meter van de buisleiding. Gelet op de afstand van het plangebied tot aan dit object geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 29 september 2020 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 3. Op grond van de verrichte watertoets geldt de korte procedure. Het Waterschap Vechtstromen heeft op voorhand geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing

Dit bestemmingsplan maakt gebruik van een quickscan natuurwaarden (projectnummer 1834, versie 1.0, d.d. 15 maart 2019) om de potentiële aanwezigheid van beschermde flora en fauna te onderzoeken, zie Bijlage 4.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland. Gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland behoren liggen op minimaal 873 meter afstand van het plangebied. In onderstaande figuur is de ligging van het Natuurnetwerk Nederland ten opzichte van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMSTR165167-VG01_0014.png"

Figuur 4.4: Ligging Natuurnetwerk Nederland tne opzichte van plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

Natura 2000-gebied

Het plangebied ligt niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied (Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek) ligt op een afstand van 2,2 kilometer van het plangebied. In onderstaande figuur 4.5 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura-2000 gebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMSTR165167-VG01_0015.png"

Figuur 4.6: Ligging Natura 2000-gebied ten opzichte van plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.

Stikstofdepositie op Natura 2000-gebied

Volgens de Wet natuurbescherming is een vergunning nodig voor activiteiten die kunnen leiden tot schade aan Natura 2000-gebieden, bijvoorbeeld als gevolg van stikstofdepositie (uitstoot en neerslag van stikstof). Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura 2000–gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit te behouden.

Te veel stikstof is slecht voor planten die leven op voedselarme grond. Als deze planten verdwijnen, kan dat ook slecht zijn voor dieren die in dat gebied leven. Daarnaast leidt stikstof tot verzuring van de bodem. In sommige delen van de Natura 2000-gebieden is de hoeveelheid stikstof te hoog.

De overheid wil de hoeveelheid stikstof in de natuur (stikstofdepositie) terugdringen. Daarvoor introduceerde zij in 2015 het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Dit programma was ook gericht op het versterken van de natuur en het maakte tegelijkertijd economische ontwikkeling mogelijk. Op 29 mei 2019 heeft het hoogste bestuursorgaan van ons land, de Raad van State, de vergunningen op basis van het PAS ongeldig verklaard omdat dit in strijd is met de Europese natuurwetgeving. De overheid werkt nu aan een nieuwe aanpak stikstof. De depositie van stikstof vindt plaats in de vorm van NOx (stikstofoxide) en NH3 (ammoniak). De depositie van NOx vindt onder meer plaats bij de verbranding van fossiele brandstoffen. De depositie van NH3 is voor het overgrote deel afkomstig van de landbouw.

Om voor afzonderlijke projecten aan te tonen wat het effect is op Natura 2000-gebieden is het rekeninstrument AERIUS in het leven geroepen. Het rekeninstrument AERIUS Calculator 2020 berekent de stikstofdepositie als gevolg van projecten en plannen op Natura 2000-gebieden. Met het rekeninstrument kan de uitstoot van stikstof en de neerslag daarvan op Natura 2000-gebieden worden berekend. De uitkomst van de berekening geeft inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan voor wat betreft stikstof.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. De AERIUS-berekening is als Bijlage 5 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder worden de resultaten en conclusies van de AERIUS-berekening weergegeven.

De berekeningen zijn uitgevoerd met het programma AERIUS Calculator 2020. Voor de beoogde situatie is gerekend voor het rekenjaar 2021. De bijdrage aan de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden is in alle gevallen berekend voor een vergunning Wet natuurbescherming. Als bijlagen bij deze rapportage behoren AERIUS projectbestanden met rekenresultaten (bronnen, rekenpunten en resultaten) van de aanleg- en gebruiksfase.

De totale NOx-emissie als gevolg van de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling door de inzet van werkvoertuigen en bouwverkeer naar en van het plangebied bedraagt in totaal 15,88 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. De totale stikstofemissie op Natura 2000-gebieden, als gevolg van de aanlegfase van de voorgenomen ontwikkeling, is volgens de AERIUS Calculator 2020 nergens hoger dan 0,00 mol/ha/jaar.

De totale NOx-emissie als gevolg van de bewoning (verkeersgeneratie) bedraagt in totaal 0,2 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. De totale stikstofemissie (NOx) op Natura 2000- gebieden, als gevolg van de gebruiksfase van de voorgenomen activiteit, is volgens de AERIUS Calculator 2020 nergens hoger dan de grenswaarde van 0,00 mol/ha/jaar.

Als gevolg van de realisatie en het gebruik van de twee-onder-een kapwoning binnen het plangebied komt er NOx vrij. Door uitvoering van de AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof. In de aanlegfase ligt de emissie niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de aanlegfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx plaats in Natura 2000-gebieden als gevolg van de bouw van de beoogde ontwikkeling. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

De AERIUS Calculator 2020 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura 2000-gebieden voor het aspect stikstof. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen.

Soortenbescherming

Als gevolg van de realisatie van de twee-onder-een kapwoning wordt een bestaand gebouw gesloopt. Voorafgaand aan de sloop van het gebouw is in het kader van dit bestemmingsplan een quickscan natuurwaarden uitgevoerd om te bepalen of de sloop van het gebouw nadelige gevolgen heeft voor de aanwezige beschermde flora en fauna, zie Bijlage 4. De resultaten van deze quickscan zijn hieronder weergegeven.

De voorgenomen activiteiten die het bestemmingsplan mogelijk maakt worden gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden, verwonden en het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden en doden of om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen beschadigen en te vernielen. In het kader van de zorgplicht moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.

Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, vleermuis-, amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied als foerageergebied en mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en/of voortplantingsplaats. De inrichting, het gevoerde beheer, bouwstijl en staat van onderhoud van gebouwen, maken het plangebied tot een ongeschikte nestplaats voor vogels en tot een ongeschikte verblijfplaats voor amfibieën en vleermuizen.

Voor de grondgebonden zoogdiersoorten, die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden en verwonden' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties' (of de soort is niet beschermd). Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt geen vleermuis verstoord, verwond of gedood en wordt geen rust- of verblijfplaats beschadigd of vernield. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van dit aspect van het functionele leefgebied van vleermuizen. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te mogen voeren in het kader van de Wnb.

De functie van het plangebied als foerageergebied voor amfibieën, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen en vogels wordt door de uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet aangetast.

Conclusie

Voor de grondgebonden zoogdiersoorten die als gevolg van de voorgenomen activiteiten negatief beïnvloed worden, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te mogen voeren in overeenstemming met de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming en de Omgevingsverordening Overijssel vormen geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

4.9 Archeologie En Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

De gemeente Dinkelland heeft voor haar grondgebied een archeologische verwachtings- en advieskaart laten opstellen. Het rapport is door RAAP opgesteld een geeft voor het grondgebied de verwachtingswaarde voor archeologische resten aan. Aan de hand van deze kaart kan bepaald worden of archeologisch onderzoek noodzakelijk is. In onderstaande figuur 4.7 is een uitsnede van de archeologische verwachtingskaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMSTR165167-VG01_0016.png"
Figuur 4.7: uitsnede archeologische verwachtingskaart (bron: gemeente Dinkelland)

Toets

Het plangebied aan de Ootmarsumsestraat 165 in Tilligte (blauw omlijnde cirkel) is gelegen binnen de beekdalen en overige laagten. Deze gebieden hebben een lage verwachting voor archeologische resten uit alle perioden. Voor deze gebieden geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek bij bodemingrepen dieper dan 40 cm.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er geen monumenten in het plangebied aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

Conclusie
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.10 Verkeer / Parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Ootmarsumsestraat (N349), een provinciale weg die Ootmarsum via Tilligte met Denekamp verbindt. Binnen de bebouwde kom van Tilligte geldt voor de Ootmarsumsestraat een maximum snelheid van 50 km/u.

Om de verkeersgeneratie als gevolg van het plan te berekenen, is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (december 2018). Aan de hand van deze publicatie kan op globaal niveau berekend worden wat de effecten zijn van het plan. Om de verkeersgeneratie te bepalen wordt gebruik gemaakt van kencijfers voor verschillende woonmilieutypes. Omdat de kern Tilligte uit minder dan 10.000 huishoudens bestaat en daarnaast een groen oppervlak heeft van minder dan 75%, kan het plangebied worden aangemerkt als centrum-dorps.

Op basis van de CROW-publicatie geldt voor het plangebied 'weinig stedelijk'- 'rest bebouwde kom' waarvoor een gemiddelde verkeersgeneratie geldt van 7,8 verkeersbewegingen per woning per dag. Onderhavig plan heeft betrekking op de realisatie van twee wooneenheden. Derhalve geldt dat de verkeersgeneratie als gevolg van onderhavig plan (7,8 * 2 = 15,6) 16 motorvoertuigbewegingen per dag bedraagt.

Op grond van het vigerende bestemmingsplan geldt voor het plangebied de bestemming 'Detailhandel'. uitgaande van de planologische mogelijkheden is het mogelijk dat een buurtsupermarkt zich vestigt in het pand. Voor een buurtsupermarkt geldt voor het gebiedstype 'weinig stedelijk' - 'rest bebouwde kom' een gemiddelde verkeersgeneratie van 105,3 verkeersbewegingen per dag per 100 m2 bvo. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het plan - gekeken naar de huidige planologische mogelijkheden - leidt tot een afname van het aantal verkeersbewegingen. Ondanks dat er in het pand al geruimte tijd geen detailhandelsfunctie meer geëxploiteerd wordt, kan geconcludeerd worden dat de verkeersgeneratie van het plan eenvoudig via de huidige weg afgewikkeld kan worden.

Parkeren

Op grond van de beleidsnota 'Bouwen & Parkeren 2018' van de gemeente Dinkelland geldt in eerste instantie het uitgangspunt dat een ontwikkeling zelf voorziet in de parkeerbehoefte. Voor een twee-onder-een-kapwoning geldt een parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per woning. De parkeerbehoefte voor onderhavig plan bestaat derhalve uit de realisatie van (2 * 2,2 = 4,4) afgerond vijf parkeerplaatsen.

Als gevolg van de grootte van de woningbouwkavels (423 m2 en 450 m2) bestaat de mogelijkheid om de woningen te voorzien van een oprit. Op het oprit kan voorzien worden in twee parkeerplaatsen per woning. In figuur 4.8 zijn de parkeerplaatsen schematisch door Bouwbedrijf van der Aa ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPOOTMSTR165167-VG01_0017.png"

Figuur 4.8: Situatietekening parkeren (bron: Bouwbedrijf van der Aa)

Tussen de bouwkavel en de Ootmarsumsestraat is in de huidige situatie openbare verharding aanwezig. De initiatiefnemer wenst ter plaatse van deze verharding twee parkeerplaatsen (langsparkeren) te realiseren. Daarmee wordt voldaan aan de parkeernorm die geldt op grond van de beleidsnota Bouwen & Parkeren 2018. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Planopzet En Systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting Op De Regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • Bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • Afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • Specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • Afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • Wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van de eis dat de inrichting van de bij een bouwplan behorende en daartoe bestemde gronden zodanig moet plaatsvinden dat er voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van het parkeren of stallen van voertuigen wordt gerealiseerd.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel:

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Wonen (Artikel 3)

De bestemming 'Wonen' heeft betrekking op zowel het appartementengebouw (gestapeld) en de twee-onder-een kapwoningen en de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen (bijbehorende bouwwerken). De toegestane goot- en bouwhoogtes van de woningen zijn op de verbeelding vastgelegd. Daarnaast is het bouwtype van de woningen op de verbeelding middels de aanduidingen 'tweeaaneen' en 'gestapeld' vastgelegd. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden bebouwingsbepalingen die betrekking hebben op de oppervlakte (maximaal 85 tot 100 m2, afhankelijk van perceelsomvang), de situering en de hoogte. Voor wat betreft de situering zijn, ter bescherming van het straatbeeld, de bebouwingsbepalingen erop gericht bebouwing aan de voorzijde van de woning te voorkomen. In verband met de bescherming van belangen van buren (privacy, lichttoetreding) gelden ook bij het oprichten van bijbehorende bouwwerken achter de (voorgevel van) woningen eisen ten aanzien van oppervlakte, hoogte en situering. Binnen de woonbestemming wordt met een afwijking ruimte geboden voor een aan-huis-verbonden-beroep, dan wel kleinschalige bedrijfsmatige activiteit. Het gaat om kleinschalige beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten die in ruimtelijk en functioneel opzicht ondergeschikt zijn aan de woonfunctie en daardoor verantwoord zijn in woongebieden. Hierbij kan gedacht worden aan klassieke 'vrije' beroepen (arts, advocaat, notaris) maar ook aan beroepen als makelaar of accountant of bedrijfsmatige activiteiten als een kapper of een schoonheidsspecialist. Om de ruimtelijke en functionele ondergeschiktheid aan de woonfunctie te waarborgen gelden criteria ten aanzien van de aard en omvang van de activiteiten. De woonbestemming biedt ook ruimte voor mantelzorg bij woningen. Ten eerste in de vorm van inwoning, daarnaast ook, via afwijking, in de vorm van (tijdelijke) bewoning van vrijstaande bijgebouwen. Bestaande bijgebouwen kunnen tot een oppervlakte van maximaal 75 m2 worden vergroot ten behoeve van mantelzorg. Voorwaarde is wel dat de noodzaak van de mantelzorg (op medische gronden) hierbij wordt aangetoond.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Met de aanvrager zal een anterieure overeenkomst gesloten waarin de gemeente gevrijwaard wordt van eventuele planschadekosten. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie A onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 29 september 2020 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 23 april 2021 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 4 Quickscan Natuurwaarden

Bijlage 4 Quickscan natuurwaarden

Bijlage 5 Stikstofdepositieonderzoek

Bijlage 5 Stikstofdepositieonderzoek