KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
Artikel 4 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Inleiding
1.2 Aanleiding Planherziening
1.3 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
1.4 Bestemmingsplan
1.5 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.6 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Locatie- En Planbeschrijving
2.1 Beschrijving Van De Huidige Situatie
2.2 Het Plan
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden
4.1 Milieuzonering
4.2 Geluid
4.3 Bodem
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Waterhuishouding / Watertoets
4.7 Archeologie
4.8 Flora En Fauna
4.9 Verkeer En Infrastructuur
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Algemeen
5.2 Verantwoording Bestemmingskeuze
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Veldonderzoek Archeologie
Bijlage 5 Watertoets
Bijlage 6 Proefsleuvenonderzoek Archeologie
Bijlage 7 Quickscan Flora En Fauna

Tilligte, woningbouwlocatie 'Ten Dam'

Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 02-07-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Tilligte, woningbouwlocatie 'Ten Dam'" van de gemeente Dinkelland;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1774.TILBPTENDAM-0401 met de bijbehorende regels en bijlage;

1.3 aan-huis-verbonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan particulieren;

1.4 aan-huis-verbonden bedrijf:

het uitoefenen van kleinschalige bedrijvigheid dat door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en aan de niet naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bed-and-breakfast:

het bieden van, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.10 bedrijf:

een onderneming gericht op het bedrijfsmatige voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;

1.11 bestaand:

  1. a. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet dan wel Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aanwezige bouwwerken en werkzaamheden:
    1. 1. bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van dit plan;
    2. 2. aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;
  2. b. ten aanzien van het overige gebruik:
    1. 1. bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan;

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder, zolder en vliering;

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 carport:

staanplaats, stalling voor een motorvoertuig onder een vrijstaand dak of afdak aan het huis;

1.23 cultuurhistorische waarden:

waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van de geschiedenis;

1.24 dak:

iedere vorm van bovenbeëindiging van een gebouw;

1.25 detailhandel:

het bedrijfsmatige te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.26 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.27 erf:

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van de hoofdgebouw;

1.28 evenement:

elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak zoals beschreven in de Algemene Plaatselijke Verordening. Onder een evenement wordt mede verstaan: een herdenkingsplechtigheid;

1.29 geaccidenteerd terrein:

een perceel of een gedeelte van een perceel met een helling van tenminste 1:10 gemeten over een afstand van minimaal 5 m (glooiend landschap);

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt:

1.31 (hoek)erker:

een uitbouw met beperkte omvang, gerealiseerd voor een naar de weg of openbaar groen gekeerde gevel van het hoofdgebouw;

1.32 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.33 huishouding:

een zelfstandig dan wel samenwonende persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals keuken, sanitaire voorzieningen en entree;

1.34 inwoning:

wonen in een (ondergeschikt) deel van het pand, als medegebruiker van het pand;

1.35 jongeren ontmoetingsplek:

een openbare voorziening voor jongeren met een zitgelegenheid en een beschutting tegen regen en wind;

1.36 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.37 kap:

een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.38 kelder:

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, niet te gebruiken als woonruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij 'bebouwing in geaccidenteerd terrein' gelegen beneden peil;

1.39 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen vergunningplicht op grond van milieuwetgeving geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning uitgeoefend kunnen worden;

1.40 kunstobject:

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.41 logiesverstrekkend bedrijf:

een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies worden verstrekt, waarbij de logieswooneenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf; naast het verstrekken van logies worden accommodaties aangeboden voor dagverblijf en maaltijdbereiding;

1.42 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.43 peil:

  1. a. voor bebouwing in geaccidenteerd terrein voor zover de bebouwing met de gevel is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt (de dijk) en is gesitueerd op of binnen een afstand van 3 m uit de grens met het openbare gebied: 35 cm boven de kruin van de dijk;
  2. b. voor overige bebouwing in geaccidenteerd terrein: de bestaande gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar deze direct grenst aan de gevel welke is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
  3. c. voor gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  4. d. in andere gevallen bij gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein: de gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar dit direct grenst aan de gevel die is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
  5. e. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitende terrein;

1.44 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.45 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.46 prostitutiebedrijf:

een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;

1.47 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij ook bedrijfsmatige was, seksuele handelingen wordt verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.48 verdieping(en):

de bouwlaag respectiefelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn;

1.49 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.50 voorgevelrooilijn:

de begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevels van het hoofdgebouw zijn georiënteerd, of, voor zover op de kaart een voorgevelrooilijn is aangeduid, de op de kaart aangeduide voorgevelrooilijn, alsmede het verlengde daarvan;

1.51 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

1.52 woonhuis:

een gebouw dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:

de afstand tussen de zijdelingse perceelgrenzen en het punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden;
  2. b. parkeervoorzieningen;
  3. c. straatmeubilair;
  4. d. evenementen;
  5. e. beeldende kunstwerken;
  6. f. terrassen;
  7. g. speelvoorzieningen;
  8. h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. i. openbare nutsvoorzieningen;
  10. j. groenvoorzieningen;
  11. k. verkeersvoorzieningen;
  12. l. markten en standplaatsen voor ambulante handel;
  13. m. tuinen, erven en terreinen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijking gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 teneinde ‘jongeren ontmoetingsplekken’ toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3,5 m;
  2. b. de bebouwde oppervlakte bedraagt niet meer dan 25 m² per gebouw;
  3. c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  4. d. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep- of een aan-huis-verbonden bedrijf;
  2. c. speelvoorzieningen;
  3. d. wegen en paden;
  4. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. f. openbare nutsvoorzieningen;
  6. g. groenvoorzieningen;
  7. h. parkeervoorzieningen;
  8. i. tuinen, erven en terreinen.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
  2. b. de stalling en/of opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  3. c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutiebedrijf;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Afwijken maatvoering

Artikel 9 Overige Regels

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard, blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. 1. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  2. 2. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. 3. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  4. 4. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  5. 5. de ruimte tussen bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  3. c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a. na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels bestemmingsplan Tilligte, woningbouwlocatie 'Ten Dam' van de gemeente Dinkelland.

Aldus vastgesteld in de raad van de gemeente Dinkelland d.d. 2 juli 2013.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

Met het voorliggende bestemmingsplan verleent de gemeente Dinkelland medewerking aan de realisatie van maximaal 17 woningen op de locatie van het voormalige sportveld tussen het Kerkepad en Langepad in Tilligte. Het gaat daarbij om één vrijstaande woning, maximaal zes twee-aaneen gebouwde woningen (tweekappers) aan de noordzijde van de nieuwe straat en maximaal tien aaneengebouwde óf twee-aaneengebouwde woningen aan de zuidzijde van de nieuwe straat. Zie hoofdstuk 2 voor meer informatie over de locatie en het plan.

1.2 Aanleiding Planherziening

Voornoemde te realiseren woningen kunnen niet worden gerealiseerd binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan, waardoor een partiële herziening noodzakelijk is. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet hierin.

1.3 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied

Tilligte is een klein dorp in de Twentse gemeente Dinkelland in de Nederlandse provincie Overijssel. Het ligt ten oosten van Ootmarsum, langs de weg (de N349) richting Denekamp.

Het plangebied wordt aan de noord- en westkant begrensd door het Kerkepad en de daaraan gelegen woningen. Aan de zuidkant grenst het plangebied aan het café-restaurant Ten Dam, welke is gelegen aan de Ootmarsumsestraat. Tevens grenst het plangebied aan deze zijde aan een te realiseren parkeerterrein. Aan de oostgrens van het plangebied ligt een begraafplaats. Het terrein is kadastraal bekend als: gemeente Denekamp, sectie M, nummer 1032. Zie onderstaande afbeeldingen voor de ligging en begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPTENDAM-0401_0001.png"Ligging plangebied
afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPTENDAM-0401_0002.png"
Begrenzing plangebied

1.4 Bestemmingsplan

Op het plangebied is bestemmingsplan “Tilligte 1978” (vastgesteld door de gemeenteraad op 28 februari 1980 en goedgekeurd door het College van Gedeputeerde Staten op 25 november 1980) met de bestemming "horeca" en "rekreatieterrein" van toepassing. Deze gronden zijn onder meer bestemd voor de beoefening van spel- en sportactiviteiten en voor horeca-activiteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPTENDAM-0401_0003.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPTENDAM-0401_0004.jpg"Fragment bestemmingsplan "Tilligte 1978"

Voor Tilligte, waarbinnen het plangebied is gelegen, is tevens een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding (bestemmingsplan "Tilligte"), welke reeds als ontwerp ter inzage heeft gelegen. Daarin is het plangebied voorzien van de bestemmingen "Groen" en "Horeca".

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPTENDAM-0401_0005.png"Fragment bestemmingsplan "Tilligte"

De bouw van woningen en de aanleg van daarbij behorende groen- en infrastructurele voorzieningen passen niet binnen deze bestemmingen en de bijbehorende voorschriften/regels.

1.5 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan "Tilligte, woningbouwlocatie 'Ten Dam'" bestaat naast de onderhavige toelichting mede uit de volgende stukken:

  • Verbeelding
  • Regels

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting waarin de aanleiding, de motivering en een beschrijving van de planopzet zijn opgenomen. Resultaten van onderzoeken die ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn verricht, zijn als bijlage aan het bestemmingsplan gekoppeld.

1.6 Leeswijzer

Het bestemmingsplan "Tilligte, woningbouwlocatie 'Ten Dam'" van de gemeente Dinkelland, wordt in de volgende hoofdstukken gemotiveerd en toegelicht. In deze toelichting komen na deze inleiding aan de orde:

  • een korte beschrijving van het gebied in de huidige situatie en de toekomstige ruimtelijke structuur (hoofdstuk 2);
  • een korte weergave van het relevante beleidskader van provincie en gemeente (hoofdstuk 3). Binnen het onderdeel gemeentelijk beleid wordt tevens stilgestaan bij de stedenbouwkundige opzet van het plangebied en de beoogde beeldkwaliteit;
  • in het vierde hoofdstuk wordt stil gestaan bij de diverse omgevingsaspecten die mede een randvoorwaarde vormen voor de beoogde ontwikkeling. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de volgende aspecten, waterhuishouding, archeologie, externe veiligheid en flora en fauna;
  • de juridische vormgeving, de toelichting op de regels en de verbeelding (hoofdstuk 5);
  • de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het bestemmingsplan (hoofdstuk 6);
  • tot slot wordt ruimte gereserveerd voor overleg, inspraak en zienswijzen (hoofdstuk 7).

Hoofdstuk 2 Locatie- En Planbeschrijving

2.1 Beschrijving Van De Huidige Situatie

Het dorp Tilligte werd in de Middeleeuwen reeds aangeduid als Tylghede, waarmee toentertijd een deel van een akker werd aangeduid. Het buitengebied van Tilligte bestaat grotendeels nog uit agrarische gronden. Tilligte is te bestempelen als een flank-esdorp of essenzwermdorp, waarbij meerdere boerderijen rondom een (gezamenlijke) es gesitueerd zijn. De noordelijke es inmiddels nagenoeg geheel bebouwd.

De provinciale doorgaande weg (Ootmarsumsestraat) is een relatief brede dorpsstraat met een ruim wegprofiel waarin grote belangrijke beelddragers vormen. In de buurt van de R.K. Kerk is sprake van een verdichting van de bebouwing en vergroting van de schaal.

Zie onderstaande afbeelding voor een beeld van de ruimtelijke structuur in Tilligte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPTENDAM-0401_0006.png"
Ruimtelijke structuur van Tilligte, met het plangebied groen omcirkeld

Het plangebied is gelegen in het westelijke deel van Tilligte. In het plangebied lag voorheen een voetbalveld, welke inmiddels naar de oostzijde van Tilligte is verplaatst. Het zuidelijke deel van het voormalige voetbalveld wordt ingevuld met parkeerplaatsen ten behoeve van de winkeluitbreiding van de winkel Koopman Mode. Het resterende deel van het voetbalveld betreft onderhavig plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPTENDAM-0401_0007.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPTENDAM-0401_0008.png"Plangebied vanaf de oostzijde richting noorden (jan 2009) en vanaf westzijde richting oosten (nov 2012)

De meest recente woningbouw in Tilligte heeft plaatsgevonden aan de noordwestzijde van Tilligte, aan de straat Kerkepad. Deze straat vormt tevens de noodwestelijke zijde van het plangebied. Aan de zuidkant grenst het plangebied aan het café-restaurant Ten Dam, gelegen aan de Ootmarsumsestraat, en aan een te realiseren parkeerterrein. Aan de oostgrens van het plangebied bevindt zich de begraafplaats bij de kerk.

Zie de luchtfoto in paragraaf 1.3 voor een beeld van Tilligte en de ligging van het plangebied en zie onderstaande afbeeldingen voor een beeld van de omgeving van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPTENDAM-0401_0009.png"Tilligte, met links de Ootmarsumsestraat, rechts de begraafplaats en achter de kerk het plangebied (sept 2009)
afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPTENDAM-0401_0010.png"Café-restaurant Ten Dam met erachter het plangebied (sept 2009)
afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPTENDAM-0401_0011.png"Noordoostelijke deel van Kerkepad richting plangebied (juni 2009) afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPTENDAM-0401_0012.png"Noordwestelijke deel van Kerkepad richting plangebied (juni 2009)

2.2 Het Plan

De laatste nieuwbouwprojecten in Tilligte betreffen voornamelijke vrijstaande woningen, waarmee het duurdere segment van de woningmarkt is bediend. In het dorp is ook behoefte aan betaalbare woningen, waaraan met dit plan tegemoet wordt gekomen. Het plan bestaat uit maximaal 16 rij- en twee-aaneen gebouwde woningen en één vrijstaande woning (in de zuidoostelijke hoek van het plangebied).

Het plangebied verbindt de noordwestelijke lus van de straat Kerkepad met een noordoostelijke aftakking van dezelfde straat/de straat Langepad. Langs deze verbindende weg worden twee bouwstroken gerealiseerd:

  • zuidelijke bouwstrook: maximaal tien twee-aaneen of aaneengebouwde (rij-) woningen, waarbij een rij bestaat uit maximaal 5 aaneengebouwde woningen;
  • noordelijke bouwstrook: maximaal zes woningen (twee-aaneen).

Het gaat om betaalbare woningen, waarvan de bouwhoogtes zullen aansluiten op de bouwhoogtes van de woningen in de omgeving. Hieronder een eerste schets van de twee bouwstroken.

De vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen hebben elk een parkeerplaats op eigen grond. Overig parkeren gebeurt op parkeervakken aan één zijde van de nieuw te realiseren straat. Het grootste deel van deze straat krijgt aan beide zijden een trottoir.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPTENDAM-0401_0013.png"Voorlopige schets van het te realiseren plan (situering en verschijningsvorm kunnen afwijken ten opzichte van het definitieve plan)

Om de beeldkwaliteit van de nieuwe woningen te borgen wordt tegelijk met dit bestemmingsplan een beeldkwaliteitsplan opgesteld, zie bijlage 1.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld en van kracht geworden. In deze visie geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau.

In de structuurvisie worden belangrijke andere accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het betekent voor de ruimtelijke ordening in brede zin een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden en actualisatie van het Nationaal Ruimtelijk Beleid. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, en Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

Ten aanzien van Oost-Nederland is het volgende in de SVIR beschreven. De MIRT-regio Oost-Nederland bestaat uit de provincies Overijssel en Gelderland. Opgaven van nationaal belang in dit gebied zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol.
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma’s zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Oost-Nederland omvat veel natuurgebieden (bijvoorbeeld de Natura 2000-gebieden de Veluwe, de Sallandse Heuvelrug en de Weerribben) en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan het (inter-)nationale natuurnetwerk voor biodiversiteit. Daarnaast kent de regio belangrijke cultuurhistorische waarden (de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Limes). Tegelijkertijd is er in Oost-Nederland een aantal gebieden waar de effecten van bevolkingsdaling nu nog niet voelbaar zijn, maar op termijn wel voelbaar zullen zijn (zogenaamde anticipeergebieden).

Kennis en innovatie zijn de stuwende krachten van de economie van dit gebied. In Oost-Nederland manifesteren zich voornamelijk de volgende drie economische concentraties: Food Valley in en rond Wageningen (topsector agrofood), Health Valley in en rond Nijmegen (topsector life sciences) en nanotechnologie in Twente (topsector high tech systemen en materialen). De (internationale) achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost-Nederland lopen zijn van internationaal belang voor het functioneren van de mainports en daarmee de topsector logistiek. Een burgerluchthaven Twente kan in regionaal ruimtelijk-economisch perspectief bijdragen aan de internationale bereikbaarheid van de Euregio.

Het onderhavige plan is niet van invloed op bovengenoemde nationale belangen, de kennis en innovatie en de achterlandverbindingen in Oost-Nederland. Aangezien het om een inbreidingsplan van vrij beperkte schaal gaat heeft het plan geen invloed op natuurgebieden of cultuurhistorische waarden in de omgeving. Geconcludeerd wordt dat er geen strijd is met deze structuurvisie.

Waterbeleid
Een ander belangrijk onderwerp in het rijksbeleid is duurzaam waterbeheer. De Europese Kaderrichtlijn Water, die sinds 2000 van kracht is, speelt hierbij een belangrijke rol. De richtlijn moet er immers voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Dit betekent dat de rijksoverheid streeft naar een watersysteem dat zoveel mogelijk de natuurlijke situatie (zonder ingrepen van de mens) benadert. Het streven is onder andere gericht op het behouden en vergroten van de ruimte voor water, waar mogelijk vasthouden van water en verbetering van de waterkwaliteit. In paragraaf 4.6 wordt nader op de waterhuishouding ingegaan.

Milieuwetgeving
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de wet luchtkwaliteit, de Flora- en faunawet, Wet op de archeologische monumentenzorg, wet geluidhinder, besluit externe veiligheid, etc. Ook deze aspecten worden in hoofdstuk 4 nader toegelicht.

Ladder voor duurzame verstedelijking
De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor ondermeer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Deze handreiking ondersteunt decentrale overheden bij de toepassing van de ladder.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen:

  1. 1. Is er een regionale behoefte?

Ja, zie subparagraaf 3.3.2.

  1. 2. Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?

Daarvan is in dit geval sprake.

  1. 3. Zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte?

Niet van toepassing, daar het onderhavige plan wordt gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied.

Conclusie: in het onderhavige plan is sprake van optimale benutting van de ruimte in de bebouwde kom van Tilligte.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

In het ‘Omgevingsvisie Overijssel’ zijn de beleidskaders aangegeven voor de ruimtelijke ontwikkeling in Overijssel voor de komende jaren. Deze omgevingsvisie is in juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Overijssel en is in september 2009 in werking getreden. Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:

  • Duurzaamheid;
  • Ruimtelijke kwaliteit.

Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.

De hoofdambitie van de provincie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare hulpbronnen en voorraden. Dit werkt door in een aantal centrale beleidsambities:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik waarbij ervan uitgegaan wordt dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel, zie de afbeelding hieronder.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPTENDAM-0401_0014.png"
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Het uitvoeringsmodel wordt hieronder nader toegelicht en het plan wordt eraan getoetst.

1. Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. “SER-ladder" gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Het onderhavige plan voldoet aan de provinciale generieke beleidskeuzes, waaronder de SER-ladder: het betreft hier namelijk een inbreidingslocatie. De behoefte aan deze woningen komt aan de orde in subparagraaf 3.3.2.

2. Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. Hierin staan de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Nationaal landschap Noordoost Twente' en 'dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus (breed spectrum woon-, werk- en mixmilieus)', waarbinnen het nader is gespecificeerd als 'woonwijk'. Op het nationaal landschap wordt in de volgende paragraaf nader ingegaan. De gebieden met de aanduiding 'dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus' zijn bedoeld voor een veelzijdige mix van woon- en werkmilieus, elk met een eigen karakteristiek. De identiteit en eigenheid van de kernen is leidend bij opgaven als herstructurering, inbreiding en uitbreiding. Om aan te sluiten bij de plaatselijke kenmerken is voor het onderhavige plan onder andere bepaald dat de woningen mogen bestaan uit maximaal twee lagen met kap en maximaal 5 aan-een gebouwd mogen worden.

3. Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'dekzandvlakte'. De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen. De gronden zijn voorheen agrarisch gebruikt en voor die functie ook geheel gecultiveerd. De specifieke kenmerken zijn niet meer aanwezig. De nieuwe woningen brengen geen veranderingen in die kenmerken.

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'essenlandschap' aan het gebied toe. Dit kenmerk kent een samenhangend systeem van open essen, kleinschalige flanken met erven en esdorpen, kleinschalige natte laagtes met beken en - voormalige - grote open heidevelden. Aangezien het hier een inbreidingslocatie betreft zijn deze specifieke kenmerken niet meer als zodanig in het land te herkennen. De nieuwe woningen brengen daardoor geen onevenredige nadelen voor de genoemde kenmerken met zich mee.

In de stedelijke laag is sprake van het kenmerk 'woonwijken 1955 - nu'. Het betreft hier planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en (grotere) bouwstromen. Het te realiseren plan past hier prima binnen.

De lust- en leisurelaag geven aan het dorp Tilligte en het plangebied het kenmerk 'donkerte'. Met dit kenmerk wordt het contrast tussen lichte en donkere en drukke en stille gebieden weergegeven. De ‘donkere’ gebieden hebben een rustig en onthaast karakter en vormen hiermee een eigen kwaliteit voor mens en dier. Donkere gebieden vragen om een minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht. De nieuwe woningen leveren gelet op de aansluiting bij de bestaande woningen en de in de nabijheid aanwezige rotonde met verlichting, geen onevenredige effecten ten aanzien van dit kenmerk.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.2.2 Nationale Landschappen

De Nationale Landschappen zijn gebieden met (inter)nationaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. In deze gebieden gaat het om het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Ook de recreatieve toegankelijkheid moet worden vergroot. Voor grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met de doelstellingen van de kernkwaliteiten is geen plaats.

Het gehele dorp Tilligte en het omliggende buitengebied bevinden zich binnen de grenzen van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. Voor het Nationaal Landschap Noordoost-Twente geldt dat de bijzondere kwaliteiten juist in combinatie met ontwikkeling versterkt kunnen worden. Landbouw blijft de drager van dit landschap: grootschalig boeren in een kleinschalig landschap met kenmerkende beken. Gemeenten maken met elkaar keuzes voor de ontwikkeling van woon- en werklocaties, waarbij de karakteristiek van het landschap, de toeristische routenetwerken en de veerkracht van het watersysteem worden versterkt en wordt gewerkt aan de realisatie van de EHS. Het glooiende landschap van Noordoost-Twente is zeer gevarieerd door een fijnmazig samenstel van beken, essen, kampen en moderne ontginningen. Houtwallen, singels en bossen zorgen voor een kleinschalig en groen karakter. De specifieke landschappelijke (kern)kwaliteiten zijn:

  • samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen;
  • de grote mate van kleinschaligheid;
  • het groene karakter.

Het onderhavige bestemmingsplan brengt met de beoogde verdere ontwikkeling van Tilligte geen onevenredige nadelige effecten met zich mee aan de kwaliteiten en uitgangspunten van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Ontwerp-Structuuvisie Gemeente Dinkelland

De gemeente Dinkelland heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een ontwerp-structuurvisie opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente. Het ontwerp bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid voor de periode tot 2020. Hierbij wordt aangesloten bij de Omgevingsvisie Overijssel. Hierin spelen duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit een belangrijke rol. De ontwerp-structuurvisie ligt met ingang van woensdag 2 januari 2013 tot en met woensdag 13 februari 2013 ter inzage.

Algemeen
De hoofdambitie voor Dinkelland luidt: “Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van een unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde en weerbare economie.” Om deze hoofdambitie te kunnen realiseren is een vijftal hoofdkeuzes opgesteld die een grote bijdrage leveren om de hoofdambitie voor Dinkelland te realiseren:

  • drie verzorgingskernen, zeswoonkernen. De leefbaarheid en sociale samenhang van deze kernen moet behouden blijven en versterkt worden, daarom wordt ingezet op vitale woonkernen met een concentratie van de meest kostbare gemeenschapsvoorzieningen in de hoofdkernen;
  • versterken economisch profiel. Het beleid wordt gericht op het versterken van het Dinkellandse economische profiel (agrarische sector en toerisme), waarbij de gemeente kiest voor een regisserende en faciliterende rol in het borgen en bevorderen van een gezond en maatschappelijk verantwoord economisch leven;
  • ruimtelijke kwaliteit buitengebied waarborgen. Er vinden grote (functie)wijzigingen plaats in het buitengebied. De mogelijkheden om bestaande kwaliteit te borgen en nieuwe kwaliteit te creëren zullen volop worden benut;
  • bevorderen en versterken recreatie en toerisme. Ingezet wordt op verdere ontwikkeling van de toeristisch-recreatieve sector, met als doel de versterking van de economie binnen de gemeente, vergroting van de leefbaarheid en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunt is de verdere ontwikkeling van een eigen recreatieve- en toeristische identiteit met een onderscheidend karakter van Dinkelland en, in bredere zin, van Noordoost Twente;
  • bevorderen bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Ingezet wordt op het bevorderen van de verkeersveiligheid van de kernen en het buitengebied. Een goede openbare vervoersstructuur is in een plattelandsgemeente als Dinkelland een essentiële voorwaarde voor sociale samenhang, individuele zelfredzaamheid en de bereikbaarheid van voorzieningen.

Naast aandacht voor deze algemene kenmerken wordt er in deze structuurvisie per kern een profielschets gegeven, uitmondend in een toekomstvisie per kern.

Visie op hoofdlijnen Tilligte
De visie op hoofdlijnen voor de kern Tilligte is als volgt:

  • Het borgen van de woonfunctie en basisvoorzieningen voor eigen gemeenschap (kern en buurtschappen);
  • Tilligte is een kleine kern waarin de toekomst weinig ontwikkelingen zijn te verwachten;
  • Verplaatsing of herstructurering sportcomplex uit Tilligte is een actueel thema. Op de eventueel vrijkomende locatie kan (deels) woningbouw worden ontwikkeld;
  • Overige uitbreidingsrichting voor woningbouw betreft het gebied ten noordoosten van de huidige nieuwbouw;
  • Locatie voor parkeren en wonen;
  • Inbreiding op particulier sportterrein achter Arends.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPTENDAM-0401_0015.png"

Structuurvisiekaart deelgebied Tilligte, waarin onderhavig plangebied als inbreidingslocatie is aangegeven

Het voorliggende plan geeft uitvoering aan een groot deel van de visie op hoofdlijnen voor Tilligte.

3.3.2 Woonvisie 2011+ en aanverwant beleid

In het voorgaande is aangegeven dat binnen het plangebied maximaal 17 (koop)woningen gebouwd kunnen worden, te weten: een vrijstaande woning, twee-aaneen gebouwde woningen en meer-aaneen gebouwde (rij-) woningen.

Op 20 maart 2012 is door de gemeenteraad 'Woonvisie 2011+' vastgesteld. Belangrijke dragers voor deze woonvisie zijn:

  1. 1. de in 2010 met de provincie gemaakte prestatieafspraken, waarin wordt aangesloten bij de provinciale omgevingsvisie;
  2. 2. het in 2011 uitgevoerde woonwensenonderzoek;
  3. 3. de in 2011 vastgestelde beleidsvisie Woonservicegebieden.

Het college van gedeputeerde staten van Overijssel heeft in februari 2012 haar instemming op de 'Woonvisie 2011+' gegeven. In deze visie zijn diverse prestatieafspraken met de provincie Overijssel gemaakt. Omdat overeenstemming is bereikt met de woningbouw in Tilligte wordt hieronder volstaan met het benoemen van de afspraken:

Woningbouwprogramma
De gemeente Dinkelland richt haar beleid op een toename van de woningvoorraad voor de gehele gemeente van 1 januari 2010 tot 1 januari 2015 met circa 280 woningen (waarvan 15 ter plaatse van het onderhavige plangebied). Hieraan zijn door de provincie de volgende voorwaarden verbonden:

  1. 1. De nieuwbouw is bestemd voor ingezetenen of economisch gebondenen en
  2. 2. er vertrekken meer inwoners uit de gemeente dan er zich vestigen in de gemeente.

Tussentijds wordt dit geëvalueerd. Bij deze evaluatie zullen de dan gegeven raming van de woningbehoeftevraag en gemeentelijke woonvisie worden betrokken op basis van de actuele woningbehoefteprognoses. Als daartoe aanleiding bestaat zal neerwaarts, dan wel opwaarts tussentijds bijstelling plaatsvinden.

De gemeente Dinkelland richt zich in haar woonvisie en structuurvisie op het behoud en de ontwikkeling van een toereikend voorzieningenniveau en een passend aanbod van woonmilieus voor haar inwoners.

Ruimtelijke kwaliteit
Provincie en gemeente streven naar een hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit. De focus wordt daarbij gelegd op:

  • cultureel erfgoed;
  • stedenbouwkundige en architectonische ontwerpen;
  • overgang stad en platteland.

Duurzaamheid en Woonkwaliteit
De gemeente en provincie kennen een hoge prioriteit toe aan duurzaamheid en energiebesparing. Daarom wordt de volgende verbetering in de bestaande woningvoorraad afgesproken:

  • met de corporaties worden afspraken gemaakt over renovatie van de woningvoorraad en de verbetering van de energieprestatie;
  • de gemeente onderzoekt de mogelijkheden voor energiebesparingsmaatregelen in de particuliere woningvoorraad middels een subsidie- en/of leningsregeling voor energiemaatregelen;
  • de instandhouding van een lokaal energieloket dat inwoners kunnen benaderen voor de advisering over energie- of duurzaamheidsmaatregelen op of aan hun huis.

Wonen, zorg en Welzijn
De gemeente Dinkelland heeft (na overleg met de kernraden, zorgaanbieders en de betrokken woningcorporaties) een beleidsvisie op het thema wonen en zorg vastgesteld. Deze beleidsvisie is sinds 1 april 2011 beschikbaar en hieraan is een uitvoeringsplan gekoppeld. De gemeente Dinkelland streeft er naar dat per 1 januari 2015 ten minste 50% van de huishoudens in enigerlei vorm van een woonservicegebied woont, zodat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. Een woonservicegebied biedt algemene voorzieningen en of aanpasbare woningen of woningen die geschikt zijn voor zorgbehoevenden (bijvoorbeeld levensloopbestendige en 0-tredenwoningen). Bestaande afspraken over de huisvesting van bijzondere doelgroepen, zoals statushouders dak- en thuislozen en woonwagenbewoners worden ongewijzigd voortgezet. Daarnaast draagt de gemeente zorg voor voldoende woningen/woonruimte voor jongeren die uitstromen uit de residentiële jeugdzorg.

Concentratie in verzorgingskernen
In het collegeprogramma 2010-2014 “Samen kiezen voor kwaliteit” is een aantal doelstellingen opgenomen op het gebied van wonen, zorg en leefomgeving. Belangrijk is dat de kernen Denekamp, Ootmarsum en Weerselo als verzorgingskern zijn aangewezen. In deze kernen willen de gemeente Dinkelland onder meer de grotere gemeenschapsvoorzieningen en woningen voor ouderen concentreren.

Levensloopbestendig bouwen
Het is uit een oogpunt van duurzaamheid en vitaliteit belangrijk dat mensen ook op oudere leeftijd “gewoon” thuis kunnen blijven. Hierom is in het collegeprogramma 2010-2014 onder het programmaveld “Wonen” als doelstelling opgenomen dat er bij nieuw te bouwen woningen standaard aandacht moet worden besteed aan levensloopbestendig bouwen. In 2012 zal deze standaard zijn ingevoerd.

Grondbeleid
Het grondbeleid van Dinkelland dat in 2005 is vastgesteld, is destijds opgesteld op basis van economische groeiverwachtingen. Onderkend is dat een dergelijk beleid met de huidige inzichten niet houdbaar is. Op 25 januari 2011 heeft de gemeenteraad een nieuwe Nota grondbeleid vastgesteld, waarin rekening wordt gehouden met een krimpscenario op langere termijn.

Conform de Omgevingsvisie en de gemaakte prestatieafspraken wordt ook in de Nota grondbeleid 2011 bevestigd dat Dinkelland alleen mag bouwen voor lokale behoefte. Gekozen wordt voor afronding van reeds voorgenomen of bestaande exploitatiegebieden.

Woningtypen
In het in de Woonvisie 2011 opgenomen Uitvoeringsplan 2011-2015 staat onder meer het volgende opgenomen:

  • Ongeveer 45% van de nieuwbouw reserveren voor sociale woningbouw (huur en koop tot maximaal €180.000 à €200.000);
  • Realiseren van een gedifferentieerd aanbod van bouwkavels, dat ook bereikbaar is voor (koop)starters.

Uit het in 2011 uitgevoerde woonwensenonderzoek blijkt dat er in Tilligte vooral behoefte is aan kavels in de kern zelf waarop een woning gebouwd kan worden. De twee-onder-een-kappers en vrijstaande woningen zijn favoriet. Hieraan is grotendeels tegemoet gekomen met het binnenkort te realiseren plan Tilligte-West. Er is in Tilligte ook behoefte aan meer betaalbare woningen.

Toets
De aaneen te bouwen woningen hebben een koopprijs van maximaal €200.000,-. Dit type woningen komt in Tilligte verder niet voor en draagt bij aan de differentiatie van het woningaanbod. Om dit te kunnen realiseren worden kleinere kavels gecreëerd. Daardoor kunnen er in het plan 17 woningen worden gerealiseerd, in plaats van de in de visie genoemde 15 woningen. Dit grotere aantal woningen is wenselijk om lager geprijsde woningen te kunnen realiseren (minder woningen zorgen immers voor grotere kavels en daardoor hogere prijzen). De bereikbaarheid van woningen voor bijvoorbeeld starters wordt hiermee vergroot. Met de twee-aaneen te bouwen woningen wordt aangesloten bij de woonwens van de mensen uit Tilligte en door de kavelgrootte van deze woningen beperkt te houden vallen deze woningen deels binnen het bereik van (koop)starters. Er wordt slechts één vrijstaande woning mogelijk gemaakt, omdat van dit type woningen er reeds bouwmogelijkheden zijn gecreëerd in het plan Tilligte-West. Geconcludeerd wordt dat het voorliggende plan voldoet aan het woonbeleid van de provincie en de gemeente en aansluit bij de plaatselijke woonwensen.

3.3.3 Welstand

In de welstandsnota van de gemeente Dinkelland is het plangebied (in dit geval het gebied waar de woningen gebouwd zullen worden) gelegen in het gebied dat is aangeduid als ‘Individuele bouw (W2)’. Gebieden met individueel ontworpen, vooral vrijstaande gebouwen, hebben een beperkte samenhangende karakteristiek tussen cultuurhistorie, stedenbouwkundig concept en architectuurstijl. Deze gebieden zijn met name ontstaan aan randen van wijken en kernen. De gebouwen zijn individueel ontworpen en de wijken en straten hebben daardoor een gevarieerd gezicht.

Omdat in het plangebied een ander type woningen wordt gebouwd dan in Tilligte gebruikelijk is voorziet het de welstandsnota niet in een voldoende goed toetsingskader. Daarom is specifiek voor het plangebied een beeldkwaliteitsplan opgesteld, zie bijlage 1. Dit beeldkwaliteitsplan beoogt nadere invulling te geven aan de criteria uit de welstandsnota.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Milieuzonering

Om wederzijdse hinder en belemmeringen te voorkomen is een goede ruimtelijke zonering tussen milieugevoelige (zoals woningen) en milieuhinderlijke functies (zoals bedrijven) noodzakelijk. Voor deze zonering kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009). Hierin zijn milieuhinderlijke activiteiten onderverdeeld in een zestal categorieën. Aan deze categorieën zijn aanbevolen richtafstanden (grootste aan te houden afstanden) gekoppeld, gebaseerd op het effect op gevoelige functies als wonen. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen de omgevingstypen 'gemengd gebied', 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'. De in de brochure genoemde richtafstanden gaan uit van een rustige woonwijk/rustig buitengebied,waarvan in het onderhavige plan sprake is.

Ruim 50 meter ten zuidwesten van de achtergevels van de in het plangebied te realiseren woningen bevindt zich op het adres Ootmarsumsestraat 148 een bedrijfsbestemming. Op dit adres zijn bedrijven uit de categorieën 1 en 2 toegestaan. De aanbevolen afstand tussen een dergelijk bedrijf en een woning is in rustige woonomgeving 30 meter. Daaraan wordt voldaan.

Direct ten zuiden bevindt zich café-restaurant Ten Dam met bijbehorend parkeerterrein. Voor een dergelijke functie geldt een richtafstand van 10 meter vanwege de aspecten geur, geluid en gevaar. De afstand van het café-restaurant tot de dichtstbijzijnde woning is ruim 25 meter, waardoor nader onderzoek in principe niet nodig is.

Geconcludeerd wordt dat er voldoende afstand is tussen de woningen in het voorliggende plan en milieuhinderlijke functies in de directe omgeving.

4.2 Geluid

Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering heeft in december 2012 onderzoek uitgevoerd naar de plaatselijke geluidssituatie, zie bijlage 2. De relevante en onderzochte geluidsbronnen zijn:

  • geluid van het naastgelegen parkeerterrein;
  • geluid van café Ten Dam;
  • wegverkeerslawaai.

Het gebied waarin het bouwplan is gepland is in de gemeentelijke Nota geluidbeleid 2008 aangemerkt als woonwijk met een algemene kwalificatie voor de zgn geluidsambitiewaarde: “rustig” en een bovengrens “onrustig”. De ambitiewaarde hebben betrekking op het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT, met een waarde van 45 dBA voor “rustig” en maximale waarde van 55 dBA voor “onrustig”.

De resultaten van het onderzoek staan hieronder weergegeven.

Langtijdgemiddeld deeltijdsniveau LAr,LT

Dag en nachtperiode
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT onder de genoemde uitgangspunten ligt in
de dag- en nachtperiode onder de ambitiewaarde en bovengrens.

Avondperiode
In de avondperiode wordt de ambitiewaarde overschreden tijdens drukke koopavonden bij
Koopman Mode BV. Bronmaatregelen om de geluidbelasting te beperken zijn niet mogelijk/realistisch. Om aan de streefwaarde te kunnen voldoen is een 3.5 m hoog en 90 m
lang geluidscherm nodig. De kosten daarvan zijn minimaal € 30.000,- excl. BTW en kunnen
niet als een BBT (best beschikbare techniek) worden beschouwd, bovendien is een dergelijk
hoog scherm landschappelijk gezien niet gewenst. Lagere tuinschermen hebben geen effect
op 4.5 m waarneemhoogte.

Een hogere belasting tot de bovengrens is toelaatbaar indien BBT maatregelen overwegende bezwaren ontmoeten van stedebouwkundige, landschappelijke of financiële aard. Ook bij een geluidbelasting van 42 dBA is nog sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woningen. De geluidbelasting op 4.5 m hoogte wordt feitelijk alleen in de woning ondervonden. Bij een minimum geluidwering van 20 dBA (eis Bouwbesluit) ligt het binnenniveau op ca (42 – 20 =) 22 dBA, dat ligt ruim onder de algemene norm van 30 dBA in de avondperiode.

Maximale geluidniveaus LAmax
De piekgeluiden zijn voor de beoordeling maatgevend in de nachtperiode bij het vertrek van
cafébezoekers. De maximale norm van 60 dBA wordt niet overschreden.

Wegverkeerslawaai
De geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai bedraagt maximaal 42 en ligt ruimschoots onder de voorkeursgrenswaarde. De overige wegen liggen in een 30 km/uur zone, hebben alleen bestemmingsverkeer en zijn voor de geluidbelasting niet relevant. Voor het aspect wegverkeerlawaai is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie
De in het gemeentelijk geluidbeleid opgenomen ambitiewaarde wordt alleen tijdens drukke koopavonden beperkt overschreden door geluid afkomstig van het parkeerterrein. Maatregelen om de hoeveelheid geluid op die momenten te beperken worden niet zinvol geacht. Er is sprake van een voldoende goed woon- en leefklimaat nadat het plan is gerealiseerd.

4.3 Bodem

Kruse Milieu heeft ter plaatse van het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op basis van de richtlijnen zoals die zijn gesteld in de Nederlandse eind Norm (NEN) 5740. De bevindingen van het onderzoek zijn beschreven in het rapport van december 2008 (projectcode 08053610), zie bijlage 3.

In totaal zijn er 20 boringen verricht, waarvan één tot 4.0 meter diepte. Er zijn twee boringen afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig fijn zand. Zintuiglijk zijn geen bodemvreemde materialen aangetroffen. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 en 2 aangetroffen op respectievelijk 1.95 en 2.37 meter min maaiveld.

Op basis van de resultaten van de chemische analyses is geconcludeerd dat de boven- en ondergrond niet zijn verontreinigd. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Er zijn geen zintuiglijke asbestverdachte materialen waargenomen.Bij de geplande nieuwbouw komt in de toekomst mogelijk grond vrij. Afvoer van de grond dient te voldoen aan het Besluit Bodemkwaliteit en de voorschriften van het bevoegd gezag (de ontvangende gemeente).

Op basis van de huidige onderzoeksresultaten kan een indicatieve toetsing in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit worden uitgevoerd. Alle onderzochte grond, die bij de nieuwbouwwerkzaamheden mogelijk vrij komt, is multifunctioneel toepasbaar, aangezien geen verontreinigingen zijn aangetroffen in de boven- of ondergrond. Met andere woorden: er gelden geen beperkingen ten aanzien van het hergebruik van de grond.

Er gelden eveneens geen beperkingen voor het gebruik van het plangebied.

4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2008 is de ‘Wet luchtkwaliteit’ in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de Wet milieubeheer (Wm) op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. De ‘Wet luchtkwaliteit’ vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Op basis van artikel 5.16 van de Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld of een ontheffing worden verleend, indien:

  1. a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer opgenomen grenswaarde 1, of;
  2. b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de betreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of;
  3. c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of;
  4. d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit “in betekende mate” als bedoeld onder c is sprake in zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • Woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen.
  • Infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • Kantoorlocaties: 10.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 20.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Het bestemmingsplan betreft de bouw van maximaal 17 woningen. Geconcludeerd kan worden dat door de ontwikkeling, die in het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, de luchtkwaliteit niet “in betekende mate” zal verslechteren. Aan het bepaalde omtrent de luchtkwaliteit wordt voldaan.

4.5 Externe Veiligheid

Gemeentelijk beleid
In 2007 is het rapport "Externe veiligheidsbeleid, hoe veilig wil de gemeente Dinkelland zijn?" vastgesteld. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties. Dit betekent dat onder meer invulling wordt gegeven aan de wettelijke verplichting om het groepsrisico en plaatsgebonden risico te overwegen.

Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente vindt plaats over de weg. Hierbij bestaan geen risicovolle aandachts- of knelpunten.

Binnen een woongebied wordt het algemene uitgangspunt gehanteerd dat geen nieuwe risicobronnen worden toegelaten. Andere uitgangspunten die voor woongebieden gelden zijn:

  • Kwetsbare objecten mogen (ook in nieuwe situaties) niet binnen de PR 10-6-contour van een risicobron liggen (wettelijk eis). Aanvullend hierop mogen ook beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties niet binnen de PR 10-6-contour van een risicobron liggen.
  • Toename van het groepsrisico door risicobronnen is niet toegestaan.
  • Toename van groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied is onder voorwaarden wel toegestaan, mits:
    1. 1. Invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico zoals opgenomen in het BEVI.
    2. 2. De oriënterende waarde voor het groepsrisico in deze situaties niet wordt overschreden (oriënterende waarde wordt als grenswaarde beschouwd). Overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico wordt dus niet geaccepteerd.

Toets
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water.

Inrichtingen
De risico’s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Binnen een straal van 2,5 kilometer van het plangebied liggen volgens de Risicokaart Overijssel geen risicovolle inrichtingen.

Buisleidingen
Met ingang van 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met uitzondering van:

  • artikel 6, vierde lid, dat met ingang van 1 juli 2013 in werking treedt.

In of bij het plangebied liggen geen buisleidingen als bedoeld in het Bevb.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op basis van dit beleidstuk gelden er normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer van gevaarlijke stoffen. Wat betreft het plaatsgebonden risico geldt ten opzichte van woningen (kwetsbare objecten) een grenswaarde van 10-6 per jaar. Het Groepsrisico is de kans per jaar per kilometer transportroute dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van de transportroute in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval op die transportroute. Het groepsrisico geeft de aandachtspunten een transportroute aan waar zich mogelijk een ramp met veel slachtoffers kan voordoen en houdt daarom rekening met de aard en dichtheid van de bebouwing in de nabijheid van de transportroute.

Van vervoer van gevaarlijke stoffen ter plaatse van/nabij het plangebied is geen sprake.

Aangezien met het onderhavige plan geen nieuwe risicobronnen worden gerealiseerd, het plan niet binnen de PR 10-6-contour van een risicobron ligt en er geen sprake is van toename van het groepsrisico, voldoet het plan aan het gemeentelijke en nationale externe veiligheidsbeleid. Er is sprake van een aanvaardbaar plan.

4.6 Waterhuishouding / Watertoets

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Op 3 december 2012 is de digitale watertoets uitgevoerd, zie bijlage 5. Uit deze toets bleek dat de normale procedure van toepassing is. Bij deze procedure dient rekening gehouden te worden met de volgende uitgangspunten. Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.

Algemeen
Bij de keuze voor de locatie van het plangebied wordt rekening gehouden met de wateropgave en de eigenschappen van het watersysteem. Bij het stedenbouwkundig plan moet notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt. Water is daarmee ordenend voor het plan. Per project moet in het overleg tussen gemeente en waterschap worden bezien of maatwerkoplossingen nodig en/of wenselijk zijn.

Afvalwater
Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering.

Hemelwater

  • De afvoerpiek uit het plangebied door de toename van verhard oppervlak wordt afgevlakt door berging van hemelwater in wadi's of retentievijvers met een gedoseerde afvoer.
  • De norm voor de maximale hoeveelheid te lozen water bedraagt 2,4 l/sec.ha bij een maatgevende neerslaghoeveelheid van 40 mm in 75 minuten.
  • Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem.
  • Zichtbare oppervlakkige afvoer van hemelwater heeft de voorkeur boven afvoer van hemelwater door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen.
  • Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd.
  • Op kleine schaal kan dit goed door middel van individuele voorzieningen, op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur.
  • Afvoer van hemelwater vindt bij voorkeur plaats via de reeks regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi.
  • Bij het ontwerp van het bouwwerk wordt een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten gekozen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft.
  • Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn regenwaterhergebruik op individuele schaal of directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen op grotere schaal.
  • In het geval van bedrijventerreinen met risico op vervuiling verdient hemelwaterafvoer via een verbeterd gescheiden rioolstelsel met retentievijvers de voorkeur.
  • Het ontwerp van een verbeterd gescheiden stelsel wordt afgestemd op het risico op verontreiniging van het verhard oppervlak en het uitgangspunt dat de afvoer van relatief schoon hemelwater naar de rwzi wordt geminimaliseerd.

Grondwater

  • Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water.
  • Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden mogen worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf, mits dit niet leidt tot een permanente grondwaterstandsverlaging in of buiten het plangebied.
  • De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.
  • Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden wordt geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken.

Oppervlaktewater

  • Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteistdoelstellingen van het waterschap Regge en Dinkel leidend.
  • Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geintegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren.

Planrealisatie
Bij de realisatie van het plan wordt rekening gehouden met bovenstaande uitgangspunten. De woningen zullen voor de verwerking van het afvalwater d.m.v. nieuwe riolering worden aangesloten op de bestaande voorzieningen in Tilligte. Dit betekent dat het vuile water via deze bestaande voorzieningen wordt afgevoerd. Het hemelwater wordt gescheiden van het vuile water ingezameld. Voor het opvangen van hemelwater is de gebruikelijke volgorde gevolgd (vasthouden, bergen, afvoeren). Het nieuwe verhard oppervlak is ca. 2500 m² en bestaat uit de daken van de nieuwe woningen en bestrating. In het vooroverleg heeft het waterschap aangegeven dat in principe 40 mm aan bergingscapaciteit moet worden gerealiseerd, maar dat gezien de beperkte omvang van deze inbreidingslocatie dit erg veel ruimtebeslag met zich meebrengt. Daarom kan worden volstaan met minimaal 20 mm berging binnen het plangebied. Bij dit plan wordt daarom 50 m³ aan waterberging gerealiseerd door de aanleg van infiltratiekratten en een Infiltratie Transportriool. Deze infiltratievoorziening geeft het regenwater geleidelijk af aan de omliggende grond. Naast het infiltreren heeft de voorziening ook een bergende functie om bij hevige regenval het toestromende regenwater tijdelijk op te kunnen vangen.

Hiermee wordt voldaan aan de uitgangspunten van het waterschap.

4.7 Archeologie

De gemeente Dinkelland heeft gemeentelijk archeologiebeleid ontwikkeld dat op 27 mei 2008 is vastgesteld. In dat beleid zijn vrijstellingen opgenomen van de plicht tot het doen van een onderzoek. Deze vrijstelling zijn hierna weergegeven.

  1. a. vrijstelling van de onderzoeksverplichting bij bodemingrepen dieper dan 40 cm voor plangebieden met een omvang kleiner dan 2500 m2 waarbinnen gebied met een hoge archeologische verwachting valt;
  2. b. idem voor plangebieden met een omvang kleiner dan 5000 m2 in gebieden waarbinnen gebied met een middelmatige archeologische verwachting valt;
  3. c. algemene vrijstelling voor plangebieden of ingrepen met een lage archeologische verwachting;
  4. d. algemene vrijstelling voor delen van verwachtings- of bufferzones die als verstoord op de verwachtingskaart zijn aangegeven.
  5. e. aan elke vrijstelling wordt de voorwaarde verbonden dat tijdens (bouw)werkzaamheden (amateur)archeologen in de gelegenheid worden gesteld om waarnemingen te verrichten en dat gelegenheid wordt geboden om archeologisch (nood)onderzoek toe te staan.

Op de verwachtingswaardenkaart, waarvan een fragment hierna in een afbeelding is weergeven, heeft het grootste gedeelte van de betrokken grond de aanduiding 'dekzandhoogten en –ruggen met een plaggendek'. De verwachting voor deze gebieden is hoog voor resten uit alle perioden. Archeologische resten zijn afgedekt door een plaggendek > 50 cm en zijn daardoor minder kwetsbaar voor bodemingrepen. Archeologische resten zijn hierdoor goed geconserveerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPTENDAM-0401_0016.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPTENDAM-0401_0017.png"Fragment archeologische verwachtingswaarden en advieskaart gemeente Dinkelland, met het plangebied blauw omcirkeld

Karterend booronderzoek
Vanwege de omvang van het plangebied en de hoge verwachtingswaarde is door Arcadis een karterend booronderzoek uitgevoerd. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in het rapport van februari 2009 (projectcode/rapportnummer B01035.774962.022), zie bijlage 4.

Uit het onderzoek blijkt dat binnen het onderzoeksgebied zich waarschijnlijk een overwegend intact esdek bevindt, waarin in veel gevallen een ontginningslaag geconstateerd kan worden. Er zijn archeologische indicatoren aangetroffen (houtskool en aardewerk), met name in de ontginningslaag. Dit kan erop duiden dat de vindplaats en archeologiehoudende lagen waarschijnlijk nog deels intact zijn. Op locaties waar deze laag ontbreekt is de bodem mogelijk ernstiger verstoord.

Op basis van bovenstaande conclusies wordt aanbevolen proefsleuven aan te leggen op die locaties waar de bodem tot voorbij 100 cm – mv geroerd wordt. Dit kunnen locaties zijn waar funderingen of rioleringen worden aangelegd, maar ook de locaties voor de huizen indien de humeuze grond wordt afgegraven bij het bouwrijp maken. Voor het aanleggen van een proefsleuf dient een Programma van Eisen te worden opgesteld, dat door het bevoegd gezag of een senior KNA-archeoloog dient te worden getoetst en goedgekeurd.

Proefsleuvenonderzoek
Het proefsleuvenonderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 6. Uit dit onderzoek kwam het volgende naar voren.

De oude akkerlaag is aangelegd na het verdwijnen van de bewoning in de vroeg Romeinse tijd en voor de aanleg van het esdek in de late middeleeuwen of nieuwe tijd. Een preciezere datering is door gebrek aan goed dateerbaar materiaal niet te geven. De enige vondsten zijn de vele houtskoolspikkels. Deze zijn mogelijk afkomstig van het afbranden van de begroeiing, waarmee de grond werd vrijgemaakt voor akkerbouw. Tevens werd de arme zandbodem met houtskool verrijkt.
Er is voor wat betreft de overgang tussen het esdek en de oude akkerlaag een onderscheid tussen de oost- en de westzijde van het plangebied. Aan de westzijde zijn schopinsteken zichtbaar aan de onderzijde van het esdek. De onderliggende oude akkerlaag is beige tot licht bruingrijs van kleur. Aan de oostzijde zijn geen schopinsteken zichtbaar en is oude akkerlaag grijzer. De scheiding tussen de twee wordt gevormd door de sloot. Er wordt geconcludeerd dat aan oostzijde de oude akkerlaag is meegeploegd en vermengd met de onderzijde van het esdek. Dit heeft een andere kleur tot gevolg dan in het westen waar de twee lagen niet zijn vermengd. Deze vermenging heeft niet recent plaatsgevonden: er ligt een dunne intacte laag van het esdek onder het recent verstoorde esdek.

De sloot is duidelijk te dateren in de nieuwe tijd (waarschijnlijk 19de en mogelijk de 20ste eeuw) en doorsnijdt de esdeklagen tot in het dekzand. De sloot ligt op het laagste deel van het terrein en is als perceelgrens op de kadastrale minuut van 1832 afgebeeld.

In het plangebied heeft in de periode van de late ijzertijd tot de vroege Romeinse tijd een nederzetting gelegen. Mogelijk gaat de nederzetting terug in de midden ijzertijd. Of er sprake is van continue bewoning of bijvoorbeeld zwervende erven is op basis van de onderzoeksresultaten niet vast te stellen. De resten van de nederzetting zijn door latere landbouwactiviteiten en bioturbatie vrijwel geheel verstoord. Het is daarom
onwaarschijnlijk dat verder archeologisch onderzoek meer wezenlijk informatie oplevert. De vrijwel geheel verstoorde context wordt niet behoudenswaardig geacht.

Op basis van het onderzoek wordt gesteld dat zich in het plangebied geen behoudenswaardige archeologische waarden bevinden. Er is daarom een negatief selectieadvies gegeven. De gemeente heeft dit advies overgenomen. Op basis hiervan dient geen verdere archeologische zorg aan de vindplaats te worden besteed.

4.8 Flora En Fauna

De natuurwetgeving in Nederland kent twee sporen: de soortenbescherming en de gebiedsbescherming. Hiertoe zijn twee wetten actief, respectievelijk de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. In beide wetten zijn naast het nationaal natuurbeschermingsbeleid ook tal van internationale verdragen en richtlijnen verankerd, zoals: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands-Conventie, Conventie van Bonn en CITES etc. Alle instrumenten tezamen vormen een stevig fundament voor de bescherming van de waardevolle Nederlandse natuur voor nu en in de toekomst.

Gebiedsbescherming (o.b.v. Natuurbeschermingswet)
Kern van de gebiedsbescherming wordt gevormd door het netwerk van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn) die strikt beschermd zijn. Daarnaast zijn er ook nog tal van Beschermde Natuurmonumenten, de Nationale Landschappen, de Nationale Parken, is er de Ecologische Hoofdstructuur (Structuurschema Groene Ruimte en Nota Ruimte) en worden er in het kader van de Wetlands Conventie wetlands aangewezen. Het plangebied is niet gelegen in of nabij een Natura 2000-gebied. De gemeente Dinkelland kent de volgende Natura 2000 gebieden: Lonnekermeer (Habitatrichtlijn), Springendal en Dal van de Mosbeek (Habitatrichtlijn), Bergvennen & Brecklenkampseveld (Habitatrichtlijn), Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek (Habitatrichtlijn), Lemselermaten (Habitatrichtlijn) en Dinkelland (Habitatrichtlijn). De kortste afstand bedraagt circa 2,5 km (betreft gebied Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek). De andere gebieden liggen op grotere afstanden. Het plangebied is niet gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur zoals opgenomen in het Omgevingsvisie Overijssel.

Het plangebied ligt niet in, of in de invloedsfeer van de EHS of een beschermd natuurgebied. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteit wordt geconcludeerd dat de voorgenomen activiteit geen aantoonbaar significant negatief effect heeft op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS en andere beschermde natuurgebieden. Er hoeft geen natuurbeschermingsvergunning aangevraagd te worden, er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden voor het onderdeel ‘gebiedsbescherming’.

Soortenbescherming (o.b.v. Flora- en Faunawet)
De soortenbescherming kent naast de passieve wettelijke bescherming (het tegenhouden van verslechtering) met de Flora- en faunawet een actieve soortenbescherming via onder andere de soortenbeschermingsplannen (het Meerjarenprogramma Uitvoering Soortenbeleid 2000-2004) en de rode lijsten.

In januari 2009 heeft Ecogroen BV een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Omdat de houdbaarheid van een dergelijk onderzoek circa 3 jaar bedraagt, is dit onderzoek door Natuurbank Overijssel geactualiseerd.

Het plangebied is door Natuurbank Overijssel nogmaals onderzocht op 28 november 2012 om vast te stellen of er beschermde planten en dieren aanwezig zijn in het plangebied en of er beschermde nesten, holen of vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig zijn, die door de uitvoering van de voorgenomen activiteiten vernield of verstoord worden en of de voorgenomen activiteit een negatief effect heeft op beschermde leefgebieden van dieren. Zie bijlage 7.

Het te realiseren plan wordt gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor het verstoren van soorten van tabel 1 van de Ff-wet geldt een algemene vrijstelling, idem voor soorten van tabel 2 mits er gewerkt wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Alle soorten van tabel 3 zijn strikt beschermd, evenals bezette vogelnesten en jaarrond beschermde nesten en nestlocaties.

Er zijn in het plangebied geen soorten van tabel 2/3 van de Ff-wet vastgesteld. De inrichting en het toegepaste beheer maken het plangebied nagenoeg volledig ongeschikt voor soorten zoals vermeld in tabel 2/3, om zich te vestigen. Het plangebied maakt geen essentieel deel uit van het functionele leefgebied van vleermuizen. Het is mogelijk dat konijnen vaste verblijfplaatsen in de bulten zand in het plangebied hebben. Vanuit de algemene zorgplicht is een ieder verplicht daar rekening mee te houden (zie §6.5). Het is zeer goed mogelijk dat in de opgaande beplanting langs de randen van het plangebied vogels broeden. Er zijn alleen broedvogelsoorten te verwachten waarvan uitsluitend de bezette nesten beschermd zijn, niet de oude en verlate nesten en/of de nestplaatsen (bomen).

Het plangebied is volledig en onder goede omstandigheden onderzocht. Vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht, er hoeft geen ontheffing van de Ff-wet aangevraagd te worden.

Ook vanuit de Flora- en faunawet zijn er geen belemmeringen om het voorgenomen plan te kunnen realiseren.

4.9 Verkeer En Infrastructuur

Het plangebied verbindt de noordwestelijke lus van de straat Kerkepad met een noordoostelijke aftakking van dezelfde straat/de straat Langepad. Deze verbinding ontsluit de te realiseren woningen en heeft een wegprofiel dat aansluit bij de overige wegen in Tilligte. De beoogde verkeer- en parkeersituatie staat in de afbeelding hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.TILBPTENDAM-0401_0018.png"De beoogde verkeer-parkeersituatie

Met een parkeerkengetal van 1,5 parkeerplaatsen per woning is bij 17 woningen parkeerruimte voor 25 auto's nodig. Deze zijn als volgt verdeeld:

1 vrijstaande woning 1x2 op eigen terrein
10 twee-aaneengebouwde woningen 10x1 op eigen terrein
5 aaneengebouwde (rij)woningen 2x1 op eigen terrein (hoekwoningen)
openbare parkeervakken 11 (zie afbeelding hierboven)
Totaal: 25


De vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen hebben elk ruimte voor één of meer auto's op eigen perceel. De twee hoekwoningen hebben elk plek voor één auto op eigen perceel. Overig parkeren kan op de elf openbare parkeervakken die met name langs de zuidzijde van de nieuwe straat worden gerealiseerd.

Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet

5.1 Algemeen

In dit onderdeel van de toelichting wordt nader ingegaan op de wijze waarop de voor het plangebied gewenste ontwikkeling juridisch is vastgelegd.

Van groot belang is dat bestemmingsplannen goed leesbaar zijn voor zowel de gemeente zelf als voor burgers. Dit is extra belangrijk omdat bestemmingsplannen digitaal beschikbaar worden gesteld. De in het bestemmingsplan opgenomen regels sluiten aan bij de nieuwe eisen conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2008), welke per 1 juli 2009 verplicht zijn gesteld. De SVBP 2008 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen en aanduidingen in het plan komen overeen met de SVBP 2008. De SVBP 2008 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel analoog als digitaal.

5.2 Verantwoording Bestemmingskeuze

In de inleidende regels zijn regels opgenomen die betrekking hebben op de gehanteerde begrippen en de wijze van meten. Zie hiervoor de artikelen 1 en 2, voorafgaand aan de bestemmingen.

In de algemene regels zijn de bepalingen opgenomen die betrekking hebben op het plan als geheel. Dit betreft onder meer de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels en de algemene afwijkingsregels. In de overgangs- en slotregels volgen het overgangsrecht en de slotregel.

In het bestemmingsplan "Tilligte, woningbouwlocatie 'Ten Dam'" zijn (alfabetisch) de volgende bestemmingsregels opgenomen: "Verkeer" en "Wonen".

Bestemming “Verkeer” (V)
De verbinding tussen twee delen van de straat Kerkepad, die tegelijk de ontsluiting vormt van de te realiseren woningen, zal bestemd worden als “Verkeer”. Hierbinnen mogen gronden gebruikt worden voor straten en paden en de daarbij behorende voorzieningen zoals, parkeergelegenheden en afvoer van water en/of voorzieningen om de afvoer van water te regelen. Gebouwen zijn niet toegestaan. Andere bouwwerken ten dienste van de bestemming mogen een hoogte hebben van niet meer dan 8,50 meter. Hieronder worden niet de vergunningsvrije objecten ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer gevat.

Bestemming “Wonen” (W)
Binnen de bestemming “Wonen” is via een bouwvlak geprojecteerd waarbinnen de hoofdgebouwen opgericht mogen worden. In één bouwvlak kan een vrijstaand hoofdgebouw met een diepte van maximaal 15 meter worden gerealiseerd, in de andere bouwvlakken dienen de maximaal 16 hoofdgebouwen (twee-)aaneengebouwd te worden, met een maximale diepte van 12 meter en een maximumaantal van vijf aaneen, Met dit laatste wordt voorkomen dat teveel wordt afgeweken van de bebouwingsstructuur van Tilligte. Met de maximum bouw- en goothoogte van de hoofdgebouwen wordt aangesloten op de omgeving.

Binnen de bestemming “Wonen” zijn ook aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen toegestaan. De goothoogte van een aanbouw, uitbouw, aangebouwd bijgebouw of een vrijstaand bijgebouw mag niet meer bedragen dan drie meter. Onder wonen is de uitoefening van het aan huis verbonden beroep mede begrepen. De woning moet wel in overwegende mate haar woonfunctie behouden en een ruimtelijke uitstraling of uitwerking hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie. Voor het beroep aan huis mag ten hoogste 30% van het vloeroppervlak (= woonoppervlak) van de woning worden gebruikt. Binnen deze bestemming zijn ook afwijkingregels opgenomen voor onder meer aan/ en bijgebouwen, dakopbouw, carports etc.

Er is waar mogelijk aansluiting gezocht bij het (ontwerp)bestemmingsplan "Tilligte".

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

De ontwikkeling en het economisch risico liggen bij de initiatiefnemers. Met de uitvoering van het plan zijn geen gemeentelijke middelen gemoeid. In dit bestemmingsplan is duidelijk gemaakt dat het initiatief van de opdrachtgever getuigt van een goede ruimtelijke ordening, dat het plan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid en niet strijdig is met het beleid van hogere overheden en dat er geen wettelijke beletselen zijn om het bestemmingsplan te wijzigen.

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 Grondexploitatie het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal nader omschreven bouwactiviteiten in geval de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan, wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit.

Bij een besluit tot vaststelling van een dergelijk plan of besluit kan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Daarvan is in dit geval sprake, daar met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst wordt gesloten, waarin is vastgelegd dat de met dit plan gemoeide kosten voor rekening van de intitiatiefnemer zijn. Daarin is met betrekking tot planschade een kostenverhaalsovereenkomst opgenomen, waardoor ook het kostenverhaal verzekerd is.

Samenvattend kan gesteld worden dat het plan financieel haalbaar is en voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen zal hebben. Een verdere uiteenzetting van de financiële aspecten van deze ontwikkeling kan daarom in dit kader achterwege blijven.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat in het bestemmingsplan het maatschappelijk belang voldoende is meegenomen in de afweging.

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. In afdeling 3.4 Awb is bepaald dat het ontwerp van het bestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage zal liggen, waarbij informatie kan worden ingewonnen. Tijdens deze periode kunnen belanghebbenden schriftelijk of mondeling zienswijzen kenbaar maken aan burgemeester en wethouders omtrent hun voornemen om medewerking te verlenen aan het onderhavige bestemmingsplan.

Voorafgaand aan de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan wordt het plan voor inspraak ter inzage gelegd en vindt vooroverleg plaats met in ieder geval provincie, waterschap en de betreffende rijksdiensten.

6.2.1 Vooroverleg

Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.

Rijkswaterstaat
Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.

Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag).

De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.

Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.

Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën (voor)ontwerpbestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Plannen voor woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen hoeven niet in het kader van vooroverleg worden voorgelegd, mits het plan in lijn is met de tussen de gemeente en provincie gemaakte prestatieafspraken. Het plan voldoet aan de prestatieafspraken, zie paragraaf 3.3.2.

Voor het onderhavige plan is geen vooroverleg noodzakelijk.

Waterschap Regge en Dinkel
Op 3 december 2012 is de digitale watertoets uitgevoerd, zie bijlage 5. Uit deze toets volgt dat de normale procedure van toepassing is. Naar aanleiding daarvan is contact opgenomen met het waterschap. In paragraaf 4.6 is hier nader op ingegaan. Hiermee is aan het wettelijk vooroverleg voldaan.

6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 15 maart 2013 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Een publicatie hiervan is geplaatst in de Staatscourant en Dinkellandvisie van 14 maart 2013. Een kennisgeving is verzonden aan de provincie Overijssel en het waterschap Regge en Dinkel. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Wel is in goed overleg tussen een belanghebbende, de aanvrager en de gemeente besloten een wijziging op de verbeelding door te voeren. Op de verbeelding wordt het bouwvlak van de vrijstaande woning zeven meter naar achteren verplaatst.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 4 Veldonderzoek Archeologie

Bijlage 4 Veldonderzoek archeologie

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 6 Proefsleuvenonderzoek Archeologie

Bijlage 6 Proefsleuvenonderzoek archeologie

Bijlage 7 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 7 Quickscan flora en fauna