KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Detailhandel
Artikel 6 Groen
Artikel 7 Horeca
Artikel 8 Maatschappelijk
Artikel 9 Sport
Artikel 10 Verkeer
Artikel 11 Wonen
3 Algemene Regels
Artikel 12 Algemene Bouwregels
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 15 Anti-dubbeltelregel
Artikel 16 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
Artikel 18 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 Vigerende Bestemmingsplannen
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Uitgangspunten Bestemmingsplan
1.5 Opzet Van De Toelichting
2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Algemeen
2.2 Geomorfologische Context En Vroege Bewoning
2.3 Ontstaansgeschiedenis
2.4 Ruimtelijke Structuur
2.5 Functionele Structuur
3 Beleid
3.1 Algemeen
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
4 Randvoorwaarden
4.1 Algemeen
4.2 Archeologische Waarden
4.3 Geluid
4.4 Bodem
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Water
4.9 Ecologie
5 Planopzet
5.1 Inleiding
5.2 Bestemmingen
6 Handhaving En Uitvoerbaarheid
6.1 Handhaving
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.3 Economische Uitvoerbaarheid

Tilligte

Bestemmingsplan - Gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 26-02-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Bijlage Bij Regels

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
1. plan:
het bestemmingsplan Tilligte van de gemeente Dinkelland;
2. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1774.TILBPTILLIGTE-0401 met de bijbehorende regels en bijlage;
3. aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan particulieren;
4. aan-huis-verbonden bedrijf:
het uitoefenen van kleinschalige bedrijvigheid dat door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
5. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
6. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
7. achtererfgebied:
erf aan de achterkant en aan de niet naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
8. agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
9. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
10. bed-and-breakfast:
het bieden van, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
11. bedrijf:
een onderneming gericht op het bedrijfsmatige voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten;
12. bedrijfsvloeroppervlak (bvo):
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten;
13. bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
14. beperkt kwetsbaar object:
een object waar ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
15. bestaand:
a. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet dan wel Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aanwezige bouwwerken en werkzaamheden:
1. bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van dit plan;
2. aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende bouwvergunning;
b. ten aanzien van het overige gebruik:
1. bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan;
16. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak
17. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
18. bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
19. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
20. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
21. bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder, zolder en vliering;
22. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
23.bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
24. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
25. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
26. carport:
staanplaats, stalling voor een motorvoertuig onder een vrijstaand dak of afdak aan het huis;
27. cultuurhistorische waarden:
waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van de geschiedenis;
28. dak:
iedere vorm van bovenbeëindiging van een gebouw;
29. detailhandel:
het bedrijfsmatige te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
30. dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:
een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
31. dienstverlening:
dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksgerichte functie zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, telefoon-/telegraaf-/ telexdienst, makelaarskantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, reparatiebedrijf voor muziekinstrumenten, cateringbedrijf, alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven;
32. eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
33. erf:
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van de hoofdgebouw;
34. erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomaat;
35. evenement:
elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak zoals beschreven in de Algemene Plaatselijke Verordening. Onder een evenement wordt mede verstaan: een herdenkingsplechtigheid;
36. geaccidenteerd terrein:
een perceel of een gedeelte van een perceel met een helling van tenminste 1:10 gemeten over een afstand van minimaal 5 m (glooiend landschap);
37. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt:
38. geluidszoneringsplichtige inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
39. grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf:
40. (hoek)erker:
een uitbouw met beperkte omvang, gerealiseerd voor een naar de weg of openbaar groen gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
41. hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
42. horecabedrijf:
een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
de horecabedrijven zijn in drie categorieën te onderscheiden:
a. horecacategorie 1: een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag bereiden en verstrekken van (niet of licht alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, petitrestaurant, snackbar, snack-kiosk, tearoom, traiteur en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
b. horecacategorie 2: een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is gericht op het bereiden en verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een bar (grand)café, eetcafé, restaurant, café restaurant, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf, al dan niet in combinatie met logiesvertrekken of een zalencentrum;
c. horecacategorie 3: vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt: dancings, discotheken en nachtclubs;
43. huishouding:
een zelfstandig dan wel samenwonende persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals keuken, sanitaire voorzieningen en entree;
44. inwoning:
wonen in een (ondergeschikt) deel van een woning als medegebruiker van het pand;
45. jongeren ontmoetingsplek:
een openbare voorziening voor jongeren met een zitgelegenheid en een beschutting tegen regen en wind;
46. kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
47. kantoor:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;
48. kap:
een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15o en ten hoogste 75o;
49. kas:
een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen of planten;
50. kelder:
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, niet te gebruiken als woonruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen; bij 'bebouwing in geaccidenteerd terrein' gelegen beneden peil;
51. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen vergunningplicht op grond van milieuwetgeving geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning uitgeoefend kunnen worden;
52. kunstobject:
voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
53. kunstwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
54. kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald die in acht genomen moet worden;
55. landschappelijke waarden:
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;
56. logiesverstrekkend bedrijf:
een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies worden verstrekt, waarbij de logieswooneenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf; naast het verstrekken van logies worden accommodaties aangeboden voor dagverblijf en maaltijdbereiding;
57. maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, museale en sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
58. mantelzorg:
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
59. natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;
60. niet - grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als zondanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel, zoals een intensief kwekerijbedrijf of een intensief veehouderijbedrijf;
61. overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
62. peil:
a. voor bebouwing in geaccidenteerd terrein voor zover de bebouwing met de gevel is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt (de dijk) en is gesitueerd op of binnen een afstand van 3 m uit de grens met het openbare gebied: 35 cm boven de kruin van de dijk;
b. voor overige bebouwing in geaccidenteerd terrein: de bestaande gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar deze direct grenst aan de gevel welke is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
c. voor gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
d. in andere gevallen bij gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein: de gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar dit direct grenst aan de gevel die is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
e. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitende terrein;
63. perifere detailhandel:
detailhandel volgens een formule die vanwege de aard en/of omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, bouwmaterialen, keukens en sanitair, alsmede woninginrichtingsartikelen, waaronder meubelen;
64. productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
65. prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
66. prostitutiebedrijf:
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;
67. risicogevoelig bouwwerk c.q. object:
een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;
68. risicovolle inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare object;
69. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij ook bedrijfsmatige was, seksuele handelingen wordt verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
70. standplaats:
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;
71. supermarkt:
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
72. veldschuur:
een vrij in het open veld staande schuur, die wordt of werd gebruikt voor het stallen of het melken van vee, dan wel de opslag van agrarische producten of agrarische werktuigen;
73. verdieping(en):
de bouwlaag respectiefelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn;
74. verkoopvloeroppervlak (v.v.o):
binnenwerks met dien verstande dat de totale vloeroppervlakte van ruimten welke rechtstreeks ten dienste staan van de detailhandelsactiviteiten en voor publiek toegankelijk zijn (kantoren, magazijnen en overige dienstruimten worden hieronder niet begrepen), wordt opgeteld;
75. voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
76. voorgevel rooilijn:
de begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevels van het hoofdgebouw zijn georiënteerd, of, voor zover op de kaart een voorgevelrooilijn is aangeduid, de op de kaart aangeduide voorgevelrooilijn, alsmede het verlengde daarvan;
77. vuurwerkbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld de periodieke verkoop in consumentenvuurwerk c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
78. winkel:
een gebouw dat een ruimte omvat welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor detailhandel;
79. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
80. woonhuis:
een gebouw dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
81. woonwagenstandplaats:
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;
82. woonzorgcentrum:
een wooncentrum bestemd voor de huisvesting, verpleging en verzorging van senioren, waaronder begrepen een verpleeg- en verzorgingshuis, zorgwoningen en een medisch dienstencentrum.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
1. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
3. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
4. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
5. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
6. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:
de afstand tussen de zijdelingse perceelgrenzen en het punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het agrarisch gebruik;
met daaraan ondergeschikt:
b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
c. doeleinden van agrarisch natuurbeheer;
d. cultuurgrond;
e. openbare nutsvoorzieningen;
f. extensief dagrecreatief medegebruik;
g. wegen en paden;
h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
i. evenementen;
j. groenvoorzieningen;
k. parkeervoorzieningen;
l. tuinen, erven en terreinen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
a. op de voor 'Agrarisch' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 3.1;
b. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag buiten het bouwvlak ten hoogste 2 m bedragen;
c. paardenbakken zijn niet toegestaan.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden ten behoeve van het opslaan van het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten buiten het bouwperceel, met uitzondering van tijdelijke opslag van landbouwproducten (maximaal zes maanden per jaar);
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten;
c. het gebruik van de gronden ten behoeve van het opslaan van niet-agrarische producten en/of het stallen van auto's, caravans en boten, anders dan in gebouwen;
d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van eigen en streekeigen producten;
e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan grondgebonden agrarische bedrijvigheid;
f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
g. het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of andere opgaande meerjarige teeltvormen. Onder het gebruik wordt tevens verstaan het laten gebruiken.
3.3.2 Evenementen
Voor evenementen gelden de volgende bepalingen:
a. evenementen zijn uitsluitend in de vorm van medegebruik toegestaan;
b. er dient sprake te zijn van een evenement in de vorm van publiek bestemde uitvoering/ verrichting van vermaak, op het gebied van sport, muziek of op sociaal-cultureel vlak;
c. het evenement duurt maximaal 7 (aaneengesloten) dagen inclusief opbouw en afbraak van bijbehorende voorzieningen.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.4.1 Evenementen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.3.2 onder c teneinde het tijdelijk gebruik van gronden voor langdurige evenementen toe te kunnen staan, mits:
a. er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein is waardoor er geen onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat;
b. de aan te brengen voorzieningen dienen tijdelijk te zijn; dit betekent dat het houden van een evenement niet mag leiden tot onomkeerbare voorzieningen en/of ingrepen;
c. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de binnen het gebied aanwezige waarden.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Vergunningsplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist: a. het kappen en/of rooien en/of vellen van bomen en/of houtgewas, niet zijnde bomen en/of houtgewas deel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt, en voor zover niet geregeld volgens de Boswet of krachtens een op grond van de Boswet vastgestelde verordening;
b. het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van bosaanplant tot een aaneengesloten oppervlakte van ten hoogste 1 ha;
c. het inrichten van gronden ten behoeve van natuurontwikkeling tot een aaneengesloten oppervlakte van ten hoogste 1 ha;
d. het afgraven en/of ophogen van gronden;
e. het dempen en/of graven van sloten, poelen, en/of andere watergangen en/of -partijen;
f. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;
g. het aanleggen en/of verharden van paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van:
1. het aanleggen en/of verharden van wegen ter ontsluiting van percelen en veldschuren; en
2. het aanbrengen van verhardingen tot ten hoogste 5 m rondom en aansluitend op veldschuren ten behoeve van het gebruik van veldschuren;
h. het aanleggen van ondergrondse, bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen.
3.5.2 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 3.5.1 is niet van toepassing op werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden welke:
a. het normale onderhoud betreffen en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
b. het eenmalig afgraven en/of ophogen van gronden met een diepte en/of hoogte van ten hoogste 30 cm betreffen, waarbij wordt gemeten vanaf de hoogte van het maaiveld;
c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.5.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden.
De in artikel 3.5.1. onder a en e, voor zover het betreft het dempen genoemde vergunningen kunnen voorts slechts worden verleend indien er zodanige compensatie plaatsvindt dat de landschappelijke structuur niet onevenredig wordt geschaad.

Artikel 4 Bedrijf

4.1. Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijven, die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2;
b. een garagebedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'garage';
met daaraan ondergeschikt:
c. wonen in de vorm van een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
d. een nutsvoorziening, ter plaatse van den aanduiding 'nutsvoorziening';
e. groenvoorzieningen;
f. openbare nutsvoorzieningen;
g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
h. parkeervoorzieningen;
i. wegen en paden;
j. tuinen, erven en terreinen.
4.2. Bouwregels
4.2.1. Algemeen
a. op de voor 'Bedrijf' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 4.1.;
b. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
c. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan, daar waar bovengrondse gebouwen aanwezig zijn. Ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag.
4.2.2. Bedrijfsgebouwen
De verbeelding (plankaart) aangegeven aanduidingen ten aanzien van de toegestane goot-, en bouwhoogte dienen in acht genomen worden.
4.2.3. Bedrijfswoning
a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
b. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³; tenzij de bestaande inhoud meer bedraagt dan 750 m³, in welk geval de inhoud van de bedrijfswoning ten hoogste de bestaande inhoud zal bedragen.
4.2.4. Nutsvoorziening
In afwijking van het bepaalde onder artikel 4.2.2. geldt voor gebouwen van openbaar nut, zoals voorzieningen voor telecommunicatie, water - en energiedistributie:
a. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' dat de bebouwde oppervlakte niet meer dan 50 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
b. op gronden buiten de aanduiding 'nutsvoorziening' dat de bebouwde oppervlak niet meer dan 15 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.
4.2.5. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan ten hoogste 2 m bedraagt;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5 m bedragen.
4.3. Afwijken van de bouwregels
4.3.1. Hoogte bouwwerk geen gebouw zijnde
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.5 onder b ten behoeve van bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:
a. de hoogte niet meer bedraagt dan 10 meter;
b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4. Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bedrijven, die niet zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, tenzij de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding 'garage';
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca;
c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige detailhandel, tenzij de aanduiding 'ga' (garage) is opgenomen op de verbeelding, in dat geval is artikel 4.4.2 van toepassing;
d. risicovolle inrichtingen, vuurwerkbedrijven en/of geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
e. het splitsen van een bedrijfswoning in meer dan één woning;
f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van wonen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’. Onder het gebruik wordt tevens verstaan het laten gebruiken.
4.4.2 Detailhandel
Detailhandel is uitsluitend toegestaan in de volgende vormen;
a. als onderschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen;
b. ter plaatse van de aanduiding "garage" is de uitoefening van een autoverkoopbedrijf toegestaan.
4.5. Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1. Bedrijven in aard gelijkgesteld
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.4. onder a. in die zin dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, mits:
a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
b. het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd en toegestaan zijn of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere categorie dan de toegestane categorie, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben;
c. het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft.
4.5.2. Inwoning
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.4. onder e in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor inwoning, mits:
a. de (hoofd)toegang tot de afzonderlijke wooneenheden plaatsvindt via één voordeur, die toegang verschaft tot de gemeenschappelijke hal. Een eigen achterdeur is wel toegestaan;
b. de gemeenschappelijke hal rechtstreeks toegang verschaft tot beide woonruimtes, zonder dat door een slaapkamer, badkamer, toilet of bergruimte behoeft te worden gegaan;
c. in geval van meerdere achterdeuren deze visueel te onderscheiden zijn van de hoofdtoegang;
d. in de centrale hal een trap aanwezig is voor het bereiken van de verdieping. Meerdere trappen zijn toegestaan, doch deze dienen uit te komen op één gezamenlijke overloop (zoldertrappen hierin niet meegerekend);
e. er sprake is van één aansluiting voor de verschillende nutsvoorzieningen (één meterkast);
f. de inwoning niet leidt tot een toename van het aantal ontsluitingswegen van het perceel;
g. er geen sprake is van het realiseren van extra bouwmogelijkheden, de bouwmogelijkheden zijn gekoppeld aan de woning;
h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.5.3. Mantelzorg
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.4. onder f in die zin dat vrijstaande bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:
a. er aantoonbaar sprake is van een zorgbehoefte, welke tijdelijk van aard is;
b. er sprake blijft van één huishouden;
c. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte mag niet meer dan 75 m² bedragen;
d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.6. Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'garage' en/of wordt verwijderd, mits de betreffende functie ter plaatse is beëindigd.

Artikel 5 Detailhandel

5.1. Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. detailhandel, met dien verstande dat deze functie alleen is toegestaan op de begane grond;
b. een markt, ter plaatse van de aanduiding 'markt';
met daaraan ondergeschikt:
c. wonen in de vorm van een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
d. wonen, voor zover het de tweede en/of hogere bouwlaag betreft;
e. wegen en paden;
f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
g. openbare nutsvoorzieningen;
h. groenvoorzieningen;
i. parkeervoorzieningen;
j. tuinen, erven en terreinen.
5.2. Bouwregels
5.2.1. Algemeen
a. op de voor 'Detailhandel' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 5.1.;
b. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
c. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan, daar waar bovengrondse gebouwen aanwezig zijn. Ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag.
5.2.2. Bedrijfsgebouwen
De verbeelding (plankaart) aangegeven aanduidingen ten aanzien van de toegestane goot-, en bouwhoogte dienen in acht genomen worden.
5.2.3. Bedrijfswoning
a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
b. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³.
5.2.4. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan ten hoogste 2 m bedraagt;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2 m bedragen.
5.3. Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Hoogte bouwwerk geen gebouw zijnde
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.4 onder b ten behoeve van bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:
a. de hoogte niet meer bedraagt dan 10 meter;
b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4. Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. detailhandel in de vormen perifere detailhandel, grootschalige detailhandel en/of supermarkten;
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca;
c. risicovolle inrichtingen, vuurwerkbedrijven en/of geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
d. het splitsen van een bedrijfswoning in meer dan één woning;
e. het gebruik van gebouwen voor bewoning voor zover het de eerste bouwlaag betreft, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden.
5.5. Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1. Inwoning
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.4.1 onder d in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor inwoning, mits:
a. de (hoofd)toegang tot de afzonderlijke wooneenheden plaatsvindt via één voordeur, die toegang verschaft tot de gemeenschappelijke hal. Een eigen achterdeur is wel toegestaan;
b. de gemeenschappelijke hal rechtstreeks toegang verschaft tot beide woonruimtes, zonder dat door een slaapkamer, badkamer, toilet of bergruimte behoeft te worden gegaan;
c. in geval van meerdere achterdeuren deze visueel te onderscheiden zijn van de hoofdtoegang;
d. in de centrale hal een trap aanwezig is voor het bereiken van de verdieping. Meerdere trappen zijn toegestaan, doch deze dienen uit te komen op één gezamenlijke overloop (zoldertrappen hierin niet meegerekend);
e. er sprake is van één aansluiting voor de verschillende nutsvoorzieningen (één meterkast);
f. de inwoning niet leidt tot een toename van het aantal ontsluitingswegen van het perceel;
g. er geen sprake is van het realiseren van extra bouwmogelijkheden, de bouwmogelijkheden zijn gekoppeld aan de woning;
h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.5.2. Mantelzorg
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.4. onder e in die zin dat vrijstaande bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:
a. er aantoonbaar sprake is van een zorgbehoefte, welke tijdelijk van aard is;
b. er sprake blijft van één huishouden;
c. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte mag niet meer dan 75 m² bedragen;
d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Groen

6.1. Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
b. speelvoorzieningen met dien verstande dat speelvoorzieningen in de vorm van speelplaatsen/ sport- c.q. trapvelden met de hierbij behorende voorzieningen met een oppervlakte groter dan 50 m² uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening';
c. voet- en fietspaden;
d. in- en uitritten;
e. parkeervoorzieningen;
f. beeldende kunstwerken;
g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
h. openbare nutsvoorzieningen;
i. evenementen;
j. verkeersvoorzieningen.
6.2. Bouwregels
6.2.1. Algemeen
Op de voor 'Groen' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 6.1.
6.2.2. Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
6.2.3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen;
b. de bouwhoogte van kunstwerken of speeltoestellen mag ten hoogste 5 m bedragen;
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2 m bedragen.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Hoogte bouwwerk geen gebouw zijnde
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.3. onder c ten behoeve van bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:
a. de hoogte niet meer bedraagt dan 10 meter;
b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4. Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Strijdig gebruik
Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:
a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
b. het aanbrengen van verhardingen, met dien verstande dat er nieuwe fiets- en voetpaden mogen worden aangelegd;
c. het bedrijfsmatig gebruiken van de gronden.
6.4.2 Evenementen
Voor evenementen gelden de volgende bepalingen:
a. evenementen zijn uitsluitend in de vorm van medegebruik toegestaan;
b. er dient sprake te zijn van een evenement in de vorm van publiek bestemde uitvoering/ verichting van vermaak, op het gebied van sport, muziek of op sociaal-cultureel vlak;
c. het evenement duurt maximaal 7 (aaneengesloten) dagen inclusief opbouw en afbraak van bijbehorende voorzieningen.
6.5 Afwijking gebruiksregels
6.5.1 Jongeren ontmoetingsplekken
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.1 teneinde ‘jongeren ontmoetingsplekken’ toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3,5 m;
b. de bebouwde oppervlakte bedraagt niet meer dan 25 m² per gebouw;
c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
d. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.
6.5.2 Evenementen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.4.2 teneinde het tijdelijk gebruik van gronden voor langdurige evenementen toe te kunnen staan, mits:
a. er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein is waardoor er geen onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat;
b. de aan te brengen voorzieningen dienen tijdelijk te zijn; dit betekent dat het houden van een evenement niet mag leiden tot onomkeerbare voorzieningen en/of ingrepen;
c. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de binnen het gebied aanwezige waarden.

Artikel 7 Horeca

7.1. Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. horecabedrijven categorie 1;
b. horecabedrijven categorie 2, ter plaatse van de aanduiding ‘horeca van categorie 2’;
met daaraan ondergeschikt:
c. wonen in de vorm van een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
d. wonen, voor zover het de tweede en/of hogere bouwlaag betreft;
e. wegen en paden;
f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
g. openbare nutsvoorzieningen;
h. groenvoorzieningen;
i. parkeervoorzieningen;
j. tuinen, erven en terreinen.
7.2. Bouwregels
7.2.1. Algemeen
a. op de voor 'Horeca' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 7.1.;
b. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
c. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan, daar waar bovengrondse gebouwen aanwezig zijn. Ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag.
7.2.2. Bedrijfsgebouwen
De op de verbeelding (plankaart) aangegeven aanduidingen ten aanzien van de toegestane goot-, en bouwhoogte dienen in acht genomen worden.
7.2.3. Bedrijfswoning
a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
b. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³;
7.2.4. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan ten hoogste 2 m bedraagt;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5 m bedragen.
7.3. Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Hoogte bouwwerk geen gebouw zijnde
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2.4. onder b ten behoeve van bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:
a. de hoogte niet meer bedraagt dan 10 meter;
b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.4 Specifieke gebruiksregels
7.4.1 Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van detailhandel;
b. het gebruik van gebouwen voor bewoning voor zover het de eerste bouwlaag betreft, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding ‘bedrijfswoning’.
c. risicovolle inrichtingen, vuurwerkbedrijven en/of geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
d. het splitsen van een bedrijfswoning in meer dan één woning;
e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden. Onder het gebruik wordt tevens verstaan het laten gebruiken.
7.5. Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding ‘horeca van categorie 2’ wordt aangebracht, dan wel verwijderd.

Artikel 8 Maatschappelijk

8.1. Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. maatschappelijke voorzieningen;
b. een begraafplaats, ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
met daaraan ondergeschikt:
c. wonen, voor zover het de tweede en/of hogere bouwlaag betreft;
d. wegen en paden;
e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
f. openbare nutsvoorzieningen;
g. groenvoorzieningen;
h. parkeervoorzieningen;
i. tuinen, erven en terreinen;
j. speelvoorziening ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening'.
8.2. Bouwregels
8.2.1. Algemeen
a. op de voor 'Maatschappelijk' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 8.1.;
b. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
c. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan, daar waar bovengrondse gebouwen aanwezig zijn. Ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag.
8.2.2. Bedrijfsgebouwen
De verbeelding (plankaart) aangegeven aanduidingen ten aanzien van de toegestane goot-, en bouwhoogte dienen in acht genomen worden.
8.2.3. Bedrijfswoning
a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
b. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³;
8.2.4. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan ten hoogste 2 m bedraagt;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2 m bedragen.
8.3. Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Hoogte bouwwerk geen gebouw zijnde
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.2.4. onder b ten behoeve van bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:
a. de hoogte niet meer bedraagt dan 10 meter;
b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.4 Specifieke gebruiksregels
8.4.1 Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van detailhandel;
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca;
c. risicovolle inrichtingen, vuurwerkbedrijven en/of geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
d. het splitsen van een bedrijfswoning in meer dan één woning;
e. het gebruik van gebouwen voor bewoning voor zover het de eerste bouwlaag betreft, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
f. het gebruik van bijgebouwen ten behoeve van wonen;
g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden. Onder het gebruik wordt tevens verstaan het laten gebruiken.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
8.5.1 Inwoning
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.4.1. onder d in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor inwoning, mits:
a. de (hoofd)toegang tot de afzonderlijke wooneenheden plaatsvindt via één voordeur, die toegang verschaft tot de gemeenschappelijke hal. Een eigen achterdeur is wel toegestaan;
b. de gemeenschappelijke hal rechtstreeks toegang verschaft tot beide woonruimtes, zonder dat door een slaapkamer, badkamer, toilet of bergruimte behoeft te worden gegaan;
c. in geval van meerdere achterdeuren deze visueel te onderscheiden zijn van de hoofdtoegang;
d. in de centrale hal een trap aanwezig is voor het bereiken van de verdieping. Meerdere trappen zijn toegestaan, doch deze dienen uit te komen op één gezamenlijke overloop (zoldertrappen hierin niet meegerekend);
e. er sprake is van één aansluiting voor de verschillende nutsvoorzieningen (één meterkast);
f. de inwoning niet leidt tot een toename van het aantal ontsluitingswegen van het perceel;
g. er geen sprake is van het realiseren van extra bouwmogelijkheden, de bouwmogelijkheden zijn gekoppeld aan de woning;
h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.5.2 Mantelzorg
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.4.1. onder f in die zin dat vrijstaande bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:
a. er aantoonbaar sprake is van een zorgbehoefte, welke tijdelijk van aard is;
b. er sprake blijft van één huishouden;
c. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte mag niet meer dan 75 m² bedragen;
d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 9 Sport

9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. sport en recreatie;
met daaraan ondergeschikt:
b. aan sportvoorzieningen gerelateerde ondergeschikte horeca in de vorm van een sportkantine;
c. wegen en paden;
d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
e. openbare nutsvoorzieningen;
f. groenvoorzieningen;
g. parkeervoorzieningen;
h. tuinen, erven en terreinen.
9.2. Bouwregels
9.2.1. Algemeen
Op de voor 'Sport' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 9.1.
9.2.2. Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. de verbeelding (plankaart) aangegeven aanduidingen ten aanzien van de toegestane goot-, en bouwhoogte dienen in acht genomen worden;
c. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan, daar waar bovengrondse gebouwen aanwezig zijn. Ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag.
9.2.3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan ten hoogste 2 m bedraagt;
b. de bouwhoogte van lichtmasten mag ten hoogste 15 m bedragen;
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5 m bedragen.
9.3. Afwijken van de bouwregels
9.3.1. Opslagruimte
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.2.2. onder a ten behoeve van gebouwen in de vorm van opslagruimten, mits:
a. de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt;
b. de gezamenlijke oppervlakte maximaal 50 m²;
c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
9.3.2. Tribune
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.2.2. onder a in die zin dat gebouwen in de vorm van een tribune, mits:
a. de bouwhoogte maximaal 5 m bedraagt;
b. de gezamenlijke oppervlakte maximaal 250 m²;
c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
9.4. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van detailhandel;
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van wonen. Onder het gebruik wordt tevens verstaan het laten gebruiken.
9.5. Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats, afmetingen en technische uitvoering van lichtmasten en lichtbronnen, zulks ter voorkoming van onevenredige lichthinder voor omwonenden en aantasting van nabijgelegen natuurwaarden.

Artikel 10 Verkeer

10.1. Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wegen, straten en paden;
b. parkeervoorzieningen;
c. straatmeubilair;
d. evenementen;
e. beeldende kunstwerken;
f. terrassen;
g. speelvoorzieningen;
h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
i. openbare nutsvoorzieningen;
j. groenvoorzieningen;
k. verkeersvoorzieningen;
l. markten en standplaatsen voor ambulante handel;
m. tuinen, erven en terreinen.
10.2. Bouwregels
10.2.1. Algemeen Op de voor 'Verkeer' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 10.1.
10.2.2. Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
10.2.3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van kunstobjecten of speeltoestellen mag ten hoogste 5 m bedragen;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag ten hoogste 2 m bedragen;
c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van verkeersgeleiding en wegverlichting mag niet meer bedragen dan 8 m.
10.3. Afwijken van de bouwregels
10.3.1. Hoogte bouwwerk geen gebouw zijnde
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14.2.3. onder b en c ten behoeve van bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:
a. de hoogte niet meer bedraagt dan 10 meter;
b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.3. Specifieke gebruiksregels
10.3.1. Evenementen
Voor evenementen gelden de volgende bepalingen:
a. evenementen zijn uitsluitend in de vorm van medegebruik toegestaan;
b. er dient sprake te zijn van een evenement in de vorm van publiek bestemde uitvoering/ verrichting van vermaak, op het gebied van sport, muziek of op sociaal-cultureel vlak;
c. het evenement duurt maximaal 7 (aaneengesloten) dagen inclusief opbouw en afbraak van bijbehorende voorzieningen.
10.4. Afwijking gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.1. teneinde ‘jongeren ontmoetingsplekken’ toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3,5 m;
b. de bebouwde oppervlakte bedraagt niet meer dan 25 m² per gebouw;
c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
d. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.

Artikel 11 Wonen

11.1. Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
met daaraan ondergeschikt:
b. de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
c. speelvoorzieningen;
d. wegen en paden;
e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
f. openbare nutsvoorzieningen;
g. groenvoorzieningen;
h. parkeervoorzieningen;
i. tuinen, erven en terreinen.
11.2. Bouwregels
11.2.1. Algemeen
Op de voor 'Wonen' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 11.1.
11.2.2. Woning
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ aangegeven hoogte bedragen;
c. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens moet tenminste 3 m bedragen, tenzij de bestaande afstand tot de perceelgrens minder is, in welk geval die afstand aangehouden dient te worden;
d. een hoofdgebouw wordt vrijstaand, dan wel twee aaneen gebouwd, tenzij de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding ‘maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden’ in welk geval het ter plaatse van de aanduiding genoemde aantal woningen ten hoogste aaneen gebouwd mogen worden;
e. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan, daar waar bovengrondse gebouwen aanwezig zijn. Ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag;
f. de voorgevel van een hoofdgebouw dient te worden gebouwd in de naar de weg gekeerde bouwgrens. Indien bij een hoekperceel twee bouwgrenzen naar de openbare weg zijn gekeerd, dan dient de voorgevel te worden gebouwd in de bouwgrens, welke zoveel mogelijk een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging ten opzichte van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen op de naastgelegen percelen heeft;
g. het bestaande aantal woningen, mag niet worden vermeerderd;
h. de dakhelling bedraagt ten minste 18 graden en ten hoogste 60 graden.
11.2.3. Bijbehorende bouwwerken bij de woning
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
a. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
b. de bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 3 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;
c. in afwijking van het gestelde onder b, dient een carport ten minste 1 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;
d. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag, mits het bebouwingspercentage van het perceel maximaal 50 bedraagt, voor zover gelegen buiten het bouwvlak:
1. ten hoogste 85 m² bedragen;
2. bij percelen groter dan 400 m² maximaal 100 m² bedragen;
3. tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt dan onder 1 of 2 is gesteld, dan mag de bestaande oppervlakte ten hoogste 350 m² bedragen.
e. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat bij een dakhelling van 0 graden tot 10 graden (platte dakconstructie) de hoogte maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de eerste verdiepingsvloer mag bedragen;
f. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag ten hoogste de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1 m bedragen;
g. bij vrijstaande woningen aan één zijde een afstand van tenminste 2 meter tot de zijdelingse perceelsgrens in acht moet worden genomen.
h. in afwijken van het gestelde onder b mogen de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door erkers, luifels, balkons en ingangspartijen, met dien verstande dat:
1. de overschrijding ten hoogste 1 meter mag bedragen;
2. de breedte maximaal 2/3 deel van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw mag bedragen en de breedte van hoekerkers maximaal 50%. Deze bouwdelen dienen minimaal 0,50 m uit de zijgevel te zijn gesitueerd, met uitzondering van hoekerkers;
3. indien bestaande gevelopeningen dit noodzakelijk maken en dit uit architectonisch oogpunt noodzakelijk is, de breedte maximaal 3/4 deel van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw mag bedragen en de breedte van hoekerkers maximaal 2/3. De bouwdelen dienen minimaal 0,50 m uit de zijgevel te zijn gesitueerd, met uitzondering van hoekerkers;
4. de bouwhoogte ten hoogste 4 meter mag bedragen of indien de woning of dat woongebouw een hogere verdiepingsvloer bevat maximaal tot 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping van die of dat woongebouw;
5. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2 m mag bedragen. Bij twee aan elkaar gekoppelde erkers bij een dubbel blok die tegelijk worden aangevraagd, is de voorgeschreven afstand van 2 meter tot de zijdelingse perceelgrens niet van toepassing;
6. ten hoogste 1 (hoek)erker per woning met uitzondering van een woning welke op een hoek van twee straten is gelegen waarbij sprake is van twee voorgevelrooilijnen mag voor beide voorgevelrooilijnen een (hoek)erker worden gebouwd van de betreffende gevel.
11.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij hoekperceel
In afwijking van het bepaalde in artikel 11.2.3 onder b en c mag bij een hoekperceel voor één van de twee naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan bebouwing opgericht worden, met dien verstande dat:
a. een bijbehorend bouwwerk voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd, mits:
1. het een hoeksituatie betreft waarbij sprake is van twee naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw;
2. het bijbehorend bouwwerk tenminste 3 m achter één naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd, met dien verstande dat een carport ten minste 1 m achter één naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd;
3. ten hoogste één naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt overschreden, welke gezien de ligging niet als logische voorgevelrooilijn kan worden aangemerkt;
4. het bijbehorend bouwwerk ten minste 2 m uit het openbaar gebied wordt gebouwd, waarbij de voorgevelrooilijn van aansluitende bebouwing niet wordt overschreden.
11.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen op een afstand van meer dan 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan, ten hoogste 2 m mag bedragen;
b. de bouwhoogte van kunstobjecten of speeltoestellen mag ten hoogste 5 m bedragen;
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2 m bedragen.
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.3.1 Afstand perceel hoofdgebouw
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.2.2. onder c in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw tot één van de zijdelingse perceelgrenzen wordt verkleind tot 0 meter, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
11.3.2 Afstand perceel bijbehorend bouwwerk
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2.4. a onder 4 in die zin dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot één van de zijdelingse perceelgrenzen wordt verkleind tot 0 meter, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
11.3.3 Hoogte bouwwerk geen gebouw zijnde
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.2.5. onder c ten behoeve van bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:
a. de hoogte niet meer bedraagt dan 10 meter;
b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
11.4 Specifieke gebruiksregels
11.4.1 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
Binnen deze bestemming is gebruik van een deel van de woning, aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning tot maximum van 50 m2 mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
b. het beroep of bedrijf dient door een bewoner van de woning te worden uitgeoefend;
c. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse waarbij voor de parkeersituatie geldt dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn;
d. het gebruik dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
e. alleen beroepen of bedrijven zijn toegestaan die in de van deze planregels deel uitmakende bijlage 1 "Staat van bedrijfsactiviteiten" zijn aangeduid als milieucategorie 1, of beroepen en bedrijven die gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving redelijkerwijs met deze bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
f. het geen horeca-activiteiten en/of prostitutieactiviteiten en/of detailhandel betreft, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de ter plaatse uitgevoerde bedrijfsactiviteit en behoudens internetwinkels;
g. er geen buitenopslag plaatsvindt; opslag vindt uitsluitend binnen de woning en de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen plaats.
11.4.2 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van vrijstaande bijbouwen voor bewoning;
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid, met uitzondering van het bepaalde in artikel 11.4.1;
c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van detailhandel;
e. het gebruik van een woning voor de huisvesting van meer dan één huishouding.
Onder het gebruik wordt tevens verstaan het laten gebruiken.
11.5 Afwijken van de gebruiksregels
11.5.1 Mantelzorg
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.4.2 onder a in die zin dat vrijstaande bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:
a. er aantoonbaar sprake is van een zorgbehoefte, welke tijdelijk van aard is;
b. er sprake blijft van één huishouden;
c. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte mag niet meer dan 75 m² bedragen;
d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
11.5.2 Bed-and-breakfast
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.4.2 onder c in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor logiesverstrekking in de vorm van bed-and-breakfast, mits:
a. de logiesverstrekking plaatsvindt binnen het bestaande hoofdgebouw. Er wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);
b. er maximaal twee kamers gerealiseerd worden voor maximaal 5 personen;
c. er geen keukenblok in de wooneenheden wordt gemaakt;
d. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
e. er geen extra inrit wordt aangelegd in verband met de vestiging;
f. de vestiging alleen is toegestaan aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
g. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
11.5.3 Inwoning
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.4.2. onder e in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor inwoning, mits:
a. de (hoofd)toegang tot de afzonderlijke wooneenheden plaatsvindt via één voordeur, die toegang verschaft tot de gemeenschappelijke hal. Een eigen achterdeur is wel toegestaan;
b. de gemeenschappelijke hal rechtstreeks toegang verschaft tot beide woonruimtes, zonder dat door een slaapkamer, badkamer, toilet of bergruimte behoeft te worden gegaan;
c. in geval van meerdere achterdeuren deze visueel te onderscheiden zijn van de hoofdtoegang;
d. in de centrale hal een trap aanwezig is voor het bereiken van de verdieping. Meerdere trappen zijn toegestaan, doch deze dienen uit te komen op één gezamenlijke overloop (zoldertrappen hierin niet meegerekend);
e. er sprake is van één aansluiting voor de verschillende nutsvoorzieningen (één meterkast);
f. de inwoning niet leidt tot een toename van het aantal ontsluitingswegen van het perceel;
g. er geen sprake is van het realiseren van extra bouwmogelijkheden, de bouwmogelijkheden zijn gekoppeld aan de woning;
h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
11.6 Wijzigingsbevoegdheid
11.6.1 Wijzigen bouwvlak
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat het bouwvlak wordt vergroot of gewijzigd, mits:
a. de oppervlakte van het bouwvlak ten hoogste 25% van het bestemmingsvlak bedraagt met een maximum van 150 m² per perceel;
b. de uitbreiding plaatsvindt achter de voorgevelrooilijn;
c. het bestaande hoofdgebouw binnen het te vergroten of te wijzigen bouwvlak blijft liggen;
d. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 3 m bedraagt;
e. de afstand van het hoofdgebouw tot de achterperceelgrens ten minste 8 m bedraagt;
f. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
g. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3 Algemene Regels

Artikel 12 Algemene Bouwregels

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, liftkokers, lichtkappen, zonnepanelen, erkers, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Artikel 13 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
b. de stalling en/of opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutiebedrijf;
d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels

14.1. Afwijken maatvoering
14.1.1. Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages.
14.1.2. Meetverschil
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
14.1.3. Profiel weg
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken in die zin dat het beloop of het profiel van de wegen of de aansluiting van de wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of de intensiteit daartoe aanleiding geeft, mits de afwijking niet meer dan 2,5 m bedraagt.
14.1.4. Bouwhoogte bouwwerken geen gebouw zijnde
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde in die zin dat:
a. er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de binnen het plangebied aanwezige waarden;
b. de bouwhoogte van informatiezuilen mag worden vergroot tot 5 m;
c. de bouwhoogte van kunstobjecten mag worden vergroot tot 8 m;
d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag worden vergroot tot 10 m;
e. de bouwhoogte van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten mag worden vergroot tot ten hoogste 40 m, mits:
1. de noodzaak tot plaatsing wordt aangetoond;
2. de te plaatsen mast (deels) door bomen gecamoufleerd wordt dan wel dat bij de plaatsing wordt aangesloten bij bestaande gebouwen en andere verticale elementen;
3. door middel van een landschapsplan aansluiting wordt gezocht bij de omliggende omgeving en/of landschapselementen;
4. het principe van site-sharing wordt toegepast;
5. door de plaatsing de beeldkwaliteit van de omgeving niet wordt verstoord;
6. er afstemming plaatsvindt met de Nota antennebeleid gemeente Dinkelland (2008);
14.2. Erker (bedrijfs)woning
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen het bouwvlak in die zin dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door erkers, luifels, balkons en ingangspartijen, met dien verstande dat:
a. de overschrijding ten hoogste 1,5 meter mag bedragen;
b. de breedte maximaal 2/3 deel van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw mag bedragen en de breedte van hoekerkers maximaal 50%. Deze bouwdelen dienen minimaal 0,50 m uit de zijgevel te zijn gesitueerd, met uitzondering van hoekerkers;
c. indien bestaande gevelopeningen dit noodzakelijk maken en dit uit architectonisch oogpunt noodzakelijk is, de breedte maximaal 3/4 deel van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw mag bedragen en de breedte van hoekerkers maximaal 2/3. De bouwdelen dienen minimaal 0,50 m uit de zijgevel te zijn gesitueerd, met uitzondering van hoekerkers;
d. de bouwhoogte ten hoogste 4 meter mag bedragen of indien de woning of dat woongebouw een hogere verdiepingsvloer bevat maximaal tot 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping van die of dat woongebouw;
e. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2 m mag bedragen. Bij twee aan elkaar gekoppelde erkers bij een dubbel blok die tegelijk worden aangevraagd, is de voorgeschreven afstand van 2 meter tot de zijdelingse perceelgrens niet van toepassing;
f. ten hoogste 1 (hoek)erker per woning met uitzondering van een woning welke op een hoek van twee straten is gelegen waarbij sprake is van twee voorgevelrooilijnen mag voor beide voorgevelrooilijnen een (hoek)erker worden gebouwd van de betreffende gevel.

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 16 Overige Regels

16.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard, blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
c. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
d. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
e. de ruimte tussen bouwwerken.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1. Overgangsrecht bouwwerken
17.1.1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
17.1.2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 17.1.1. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het artikel 17.1.1. met maximaal 10%;
17.1.3. Artikel 17.1.1. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2. Overgangsrecht gebruik
17.2.1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
17.2.2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 17.2.1., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
17.2.3. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 17.2.1., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
17.2.4. Artikel 17.2.1. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het Bestemmingsplan Tilligte
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van: ...

1 Inleiding

1.1 Algemeen

Dit is de Toelichting van het bestemmingsplan Tilligte. Het dorp Tilligte ligt in de gemeente Dinkelland. De gemeente Dinkelland is ontstaan door het samenvoegen van de voormalige gemeenten Denekamp, Weerselo en Ootmarsum.
afbeelding
Figuur 1 - Ligging Tilligte bron: google maps
Het dorp Tilligte is ontstaan als concentratie van agrarische erven. Het dorp heeft een lintstructuur met in het midden van het hoofdlint de kerk. De Ootmarsumsestraat is in 2008 gereconstrueerd en wordt begeleid door een aantal volgroeide bomen, vooral eik en kastanje. Ten noorden van de Ootmarsumsestraat liggen enkele uitbreidingen met vooral ruime woningen in kleine straatjes parallel aan het lint.
Alle bestemmingsplannen binnen de gemeente zijn recent geactualiseerd of worden binnenkort geactualiseerd. Door de actualisatie van de bestemmingsplannen ontstaat een actuele planologische regeling voor het gemeentelijke grondgebied, waardoor er beter ruimtelijk beheer kan plaatsvinden. Bovendien wordt voldaan aan de wettelijke verplichting vanuit artikel 3.1 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening.

1.2 Vigerende Bestemmingsplannen

Het dorp Tilligte ligt in noordelijk Twente aan de Ootmarsumsestraat (N349) tussen Denekamp en Ootmarsum. Het bestemmingsplan Tilligte komt globaal overeen met de bebouwde kom van Tilligte. Het plangebied wordt geheel omsloten door het bestemmingsplan Buitengebied 2010, zie onderstaande illustratie.
In de kern Tilligte liggen drie gebieden die geen deel uitmaken van dit bestemmingsplan. Het gaat om locaties waarbij op dit moment planologische ontwikkelingen plaatsvinden. Voor de uitbreiding met woningen "Tilligte West" (aan de noordwestelijke rand van de kern) en de winkel "Koopman", met extra parkeergelegenheid achter cafe "Ten Dam" aan de Ootmarsumsestraat, worden afzonderlijke bestemmingsplannen vastgesteld.
afbeelding
Figuur 2 - Tilligte, enclave in bestemmingsplan Buitengebied

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Dit bestemmingsplan herziet de bestemmingsplannen en partiële herzieningen die van kracht zijn in het plangebied, de kern van Tilligte. Het is een conserverend bestemmingsplan, waarbij bestaande bestemmingen worden bevestigd en volgens de actuele standaarden beschreven. Ten tijde van de voorbereiding van dit bestemmingsplan gelden er meerdere bestemmingsplannen. Bij de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan komen de andere plannen geheel of gedeeltelijk te vervallen.
De volgende bestemmingsplannen gelden voor Tilligte, totdat dit nieuwe bestemmingsplan wordt vastgesteld:
- Bestemmingsplan "Tilligte 1978, 1e herziening"
- Bestemmingsplan "Buitengebied, partiële herziening Tilligte, Hunenborgseweg"
- Bestemmingsplan "Tilligte 1987"
- Bestemmingsplan "Tilligte 1987, Uitwerkingsplan 1993"
- Bestemmingsplan "Tilligte 1988"
- Bestemmingsplan "Tilligte 1998, uitwerkingsplan 2e fase"
De volgende bestemmingsplannen zijn nu van kracht voor Tilligte en komen gedeeltelijk te vervallen bij vaststelling van dit bestemmingsplan:
- Bestemmingsplan "Tilligte 1978", blijft geldig voor de locaties "Koopman parkeerterrein" en "Tilligte West". Voor de locatie "Ten Koopman parkeerterrein" is het bestemmingsplan "Partiële herziening uitbreiding winkel en parkeerplaatsen Koopman" inmiddels als ontwerp ter inzage geweest. "Tilligte West" is als bestemmingsplan in voorbereiding, dit plan voorziet in de bouw van woningen aan de noordzijde van Kerkepad.
- Bestemmingsplan "Tilligte 1978, herziening Ootmarsumsestraat", dit betreft de locatie van de winkel van Koopman. Dit bestemmingsplan zal vervallen na vaststelling van het bestemmingsplan "Partiële herziening uitbreiding winkel en parkeerplaatsen Koopman".

1.4 Uitgangspunten Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Tilligte heeft een beheersmatig en conserverend karakter. Doel van het bestemmingsplan is om gebieden met oudere bestemmingsplannen, waar weinig stedelijke ontwikkelingen plaatsvinden, het bestaande gebruik en de bebouwde ruimte opnieuw op adequate wijze te beschrijven en vast te leggen. Hoofduitgangspunt is om de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van Tilligte te behouden of waar mogelijk te versterken, met behoud van cultuurhistorische en archeologische waarden. Doel van het plan is niet om grote nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken.
Nieuwe projecten worden in principe niet meegenomen in dit bestemmingsplan. Hiervan kan afgeweken worden, indien het betreffende project geheel is afgerond. Onder ‘afgerond’ wordt in dit geval verstaan dat alle vereiste onderzoeken zijn afgerond, de economische en maatschappelijke haalbaarheid van de ontwikkeling verzekerd is, ten aanzien van alle relevante zaken bindende afspraken zijn gemaakt en het betreffende project niet kan leiden tot een vertraging in het totstandkomingsproces van voorliggend bestemmingsplan.
In het plan wordt de feitelijke situatie c.q. de bestaande bebouwing en functies vastgelegd. Het primaire doel van het plan is te komen tot één actueel planologisch regime voor Tilligte, met eenduidige en handhaafbare regels die behoudend zijn ten opzichte van waardevolle elementen en daarnaast ook voldoende ruimte bieden voor gewenste nieuwe ontwikkelingen.
Uitgangspunt is om de kleinschalige ontwikkelingen op perceelsniveau, zo veel mogelijk bij recht in het bestemmingsplan op te nemen. Door het opnemen van flexibiliteitsbepalingen kan van de regels worden afgeweken, waarbij per geval een afweging wordt gemaakt of het verlenen van medewerking gewenst is. Bij de flexibiliteitsbepalingen gaat het in hoofdzaak om afwijkingen en wijzigingsbevoegdheden. De procedure is daarbij afgestemd op de zwaarte van de ingreep.
Die juridische basis verschaft zekerheid -aan overheid en burger- over de wijze waarop gronden en opstallen in een gebied mogen worden gebruikt. In verband daarmee wordt met het onderhavige bestemmingsplan zoveel mogelijk aangesloten op de actuele situatie in het betrokken gebied en biedt tevens voldoende mogelijkheden om in te spelen op nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen en initiatieven. Daarnaast mag bij het opstellen van het plan gebruik gemaakt worden van de standaardwerkwijze voor de herziening van bestemmingsplannen. Deze 'standaard' heeft vorm gekregen bij het opstellen van de diverse voorgaande bestemmingsplannen in de inhaalslag herziening bestemmingsplannen.

1.5 Opzet Van De Toelichting

Het bestemmingsplan wordt in de volgende hoofdstukken gemotiveerd en toegelicht.
Hoofdstuk 2 beschrijft de ontstaansgeschiedenis en de huidige ruimtelijke en functionele kenmerken van Tilligte.
Hoofdstukken 3 en 4 beschrijven de belangrijkste kaders, die bestaan uit beleid van rijks-, provinciale en gemeentelijke overheid (hoofdstuk 3) en de randvoorwaarden voor diverse milieu- en omgevingsaspecten (hoofdstuk 4). Hoofdstukken 3 en 4 zijn bepalend voor de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden binnen het plangebied.
Hoofdstuk 5 is een toelichting op het algemene juridisch-planologisch systeem en de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen.
Hoofdstuk 6 bestaat uit een verantwoording van de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan het aspect handhaving.

2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Algemeen

Tilligte is een landelijk dorp, gelegen in de gemeente Dinkelland. De gemeente Dinkelland ligt in het noordoosten van Twente en grenst aan Duitsland (Lage, Nordhorn) en de Nederlandse gemeenten Losser, Oldenzaal, Enschede, Hengelo, Borne en Tubbergen. Tilligte ligt tussen de grote Dinkellandse kernen Ootmarsum en Denekamp. Tot de gemeentelijke herindeling van 1 januari 2001 maakte Tilligte deel uit van de gemeente Denekamp. Op 1 augustus 2011 woonden er 750 mensen in Tilligte.
afbeelding
Figuur 3 - Tilligte, gelegen in gemeente Dinkelland bron: Wikipedia

2.2 Geomorfologische Context En Vroege Bewoning

Tilligte heeft tegenwoordig een duidelijke kern maar er is een periode geweest dat er geen mensen woonden in Tilligte en zelfs het landschap nog vorm zou krijgen.
afbeelding
Figuur 4 - Huidig watersysteem en hoogteprofiel van Twente
De Archeologische Atlas gemeente Dinkelland, RAAP 2007 geeft uitgebreide beschrijvingen over het ontstaan van het landschap en vroege bewoning. Het landschap van Tilligte is met name ontstaan door afzettingen uit het Tertiair (65 miljoen tot 2,3 miljoen jaar geleden) en afzettingen uit het Vroeg en Midden Pleistoceen (2,3 miljoen tot 300.000 jaar geleden). In verschillende achtereenvolgende ijstijden ontstonden door verschuivingen van het landijs de stuwwallen van Ootmarsum en Oldenzaal alsmede de laaggelegen bekkens van Hengelo en Nordhorn. Ook de rivier de Dinkel stroomt sinds deze periode min of meer over hetzelfde traject, aanvankelijk als gedifferentieerd riviersysteem en later als één grotere meanderende rivier. In de laatste fase van de ijstijden werd het klimaat warmer en ontstond soms een hecht vegetatiedek onder invloed waarvan bodemvorming optrad. Vanaf het begin van het Holoceen (vanaf 10.000 jaar geleden) werd het klimaat nog warmer en ontstond meer begroeiing.
Op basis van archeologische vondsten wordt geconstateerd dat delen van Twente in de Oude Steentijd bewoond werden door groepjes jagende en verzamelende Neanderthalers. Er volgde een zeer koude periode waarin er geen aanwijzingen zijn voor bewoning. Vanaf 13.000 jaar geleden was er weer bewoning mogelijk en werd er gejaagd op rendieren, poolvossen, vogels en vis en eetbare wortels, planten en knollen werden verzameld. Hiervan getuigen talrijke vondsten van vuurstenen artefacten op hoge dekzandruggen zoals ten zuiden en zuidoosten van de Ootmarsumse stuwwal, onder andere waar tegenwoordig Tilligte ligt.
In de periode die volgde, het Mesolithicum of de Midden Steentijd, veranderde het klimaat en daarmee het landschap van toendra en steppe in dichtbegroeid boslandschap met dennenbossen op de dekzanden en berkenbossen in de beekdalen. Deze dennen- en berkenbossen ontwikkelden zich geleidelijk in gemengde loofbossen met achtereenvolgens hazelaar, eik, iep, linde, els en es. In de loofbossen ointwikkelden zich populaties oeros, eland, edelhert, zwijn, otter, marter en vogels. In de periode van het Neolithicum of de Nieuwe Steentijd vond er een overgang plaats van jagen en verzamelen naar meer agrarische leefwijze. Tegen het einde van het Neolithicum en in de Vroege Bronstijd werden vaker vaste nederzettingen gebouwd en verschenen de grafheuvels en het Hunebed van Mander. In de Midden Bronstijd woonden er waarschijnlijk weinig mensen in de omgeving maar in de Late Bronstijd en de Ijzertijd blijkt uit ontginningen van minder vruchtbare gronden dat er veel mensen woonden in Twente, en dan meestal in nederzettingen van één of enkele boerderijen bij een akker.
Tijdens de Romeinse periode (12 voor Christus – 450 na Christus) ontstond er meer eenheid in cultuur van voorheen geïsoleerde stammen uit midden en oost Nederland en Duitsland. Tegen het einde van de Romeinse periode werden veel nederzettingen verlaten en konden bossen en vegetatie zich herstellen. In de Late Middeleeuwen (10e en 11e eeuw na Christus) werden boerderijen opnieuw verplaatst naar hogere gronden met zandige bodems. In deze tijd werd de basis gelegd voor het huidige Twentse cultuurlandschap met de aanleg van akkers die geleidelijk zouden uitgroeien tot essen.
Uit 1475 stamt het Schattingsregister Twente, waarin de meeste belangrijke middeleeuwse erven staan vermeld. Dit register vormt de basis voor de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Dinkelland. Het register is later aangevuld met historische erven waarvan de locatie tegenwoordig nog bekend is. In Tilligte zijn 20 van zulke historische boerderijen bekend.

2.3 Ontstaansgeschiedenis

Tilligte bestaat uit een lintvormige kern en een relatief omvangrijk buitengebied. In het grondgebied van Tilligte liggen meerdere grote en kleinere essen, waar boeren juist genoeg bouwland hadden. De oudste schriftelijke verwijzingen naar Tilligte stammen uit de 13e eeuw na Christus, waarin ene "Willem van Tylghede" van zich doet spreken. Tilligte, of Tylghede, zou volgens sommige bronnen verwijzen naar "een gedeelte van een akker", andere bronnen spreken over "jonge aanplant" (vgl. "telgen") of "een groep jonge eikebomen".
In 1864 is in het tegenwoordige buitengebied de karakteristieke Brunninkhuismolen gebouwd, een achtkantige korenbeldmolen die in verval raakte maar in 1984 door de Molenstichting Lattrop - Tilligte werd herbouwd en sindsdien bekend is als de "Westerveld Möl". In de molen kan op vrijwillige basis graan gemalen worden.
afbeelding
Figuur 5 - De kerk van Tilligte gezien vanaf de Ootmarsumsestraat vanuit de richting Denekamp
In de periode 1915 - 1920 werd een Rooms Katholieke kerk gebouwd naar een ontwerp van A.J. Kropholler. Sinds de bouw van de kerk is er een bescheiden kern ontstaan die vooral bestaat uit een lint langs de Ootmarsumsestraat. De oudste bebouwing van de kern Tilligte bestaat uit een aantal authentieke boerderijen evenwijdig aan de straat, dichtbij de kerk. In het lint met boerderijen werden er hier en daar in de buurt van de kerk en de boerderijen burgerwoningen gebouwd. In deze tijd kon je in de herberg tot rust komen terwijl op hetzelfde moment op hetzelfde perceel je paard nieuwe hoefijzers kreeg. In latere jaren zijn er ten noorden van het oorspronkelijke lint extra woningen gebouwd en een school en sportvelden. Lang voordat overal in Nederland Kulturhussen werden gebouwd, had Tilligte zelf al een parochie/dorpshuis met een kulturhusfunctie gebouwd, Terra Nova. Terra Nova beschikt over enkele zalen die gehuurd kunnen worden en waar onder meer werkgroepen van het parochiebestuur samenkomen. In 2002 werd de Mariakapel gebouwd, die sindsdien vele bedevaartsgangers trekt.

2.4 Ruimtelijke Structuur

Het ruimtelijke beeld van het plangebied wordt bepaald door de samenhangende lijnen en velden van de wegenstructuur, de groen- en waterstructuur en de bebouwingsstructuur en de oriëntatiepunten in het gebied. Tezamen vormen deze het ruimtelijk raamwerk. De verschillende structuren in bebouwing en groenvoorziening worden hieronder beschreven.
Het kleine kerkdorp Tilligte bestaat al zeker sinds 1295 maar kreeg als dorp vorm als een lint tussen essen langs de doorgaande weg tussen het veel grotere Denekamp en Ootmarsum. De oudste bebouwing van het lint bestaat uit een aantal boerderijen langs de weg. Tilligte wordt in de literatuur vaak bestempeld als een "essenzwermdorp" maar deze term verwijst slechts naar de fysieke verschijning van een dorp op één moment en houd geen rekening met ontwikkelingen sindsdien.
afbeelding
Figuur 6 - Tilligte in 1935 bron www.ngz.watwaswaar.nl topografische militaire kaart van Kadaster. Tilligte is een lint, gelegen tussen twee essen
Rond 1915 werd de kerk gebouwd en werden de eerste vrijstaande woningen gebouwd. De boerderijen kregen in de loop der tijd een woonfunctie of ontwikkelden zich tot horeca. Sinds de jaren 50 zijn er meerdere uitbreidingen met woningen geweest in Tilligte. Na het jaar 2000 werden de rotonde's aangelegd die een duidelijke toegang vormen tot het dorp Tilligte vanuit de richting Denekamp respectievelijk Ootmarsum. In 2008 is de doorgaande provinciale weg gereconstrueerd. De bus van Denekamp via Lattrop en Tilligte naar Ootmarsum heeft een halte in Tilligte.
afbeelding
Figuur 7 - Gebouwde ontwikkeling (indicatief) van Tilligte in de loop der jaren
De Ootmarsumsestraat is een doorgaande provinciale weg die rond 2008 is gereconstrueerd. Deze weg heeft een breed profiel en wordt onregelmatig geflankeerd door vrijstaande kastanje-, linde- en eikebomen. Bebouwing in Tilligte is meestal vrijstaand en iets teruggelegen van de Ootmarsumsestraat. De daken van de hoofdgebouwen, bijna steeds zadeldaken of tentdaken, zijn meestal haaks gelegen op de weg. In het hele lint zijn duidelijke sporen waarneembaar van het agrarisch verleden met saksische bouwstijl. Dicht bij de kerk zijn de meeste voorzieningen gelegen, hier is sprake van een grotere schaalgrootte en dichtere bebouwing met kaprichtingen soms evenwijdig aan de weg. Naast de kledingwinkel Koopman bevinden zich een autogarage en een aannemersbedrijf. In het lint van de Ootmarsumsestraat bevinden zich verder woningen, twee horecazaken, een sporthal, een bakker en dorpshuis Terra Nova.
Ten oosten van de kerk, naast Terra Nova, ligt de Kerkweg, die haaks ontspringt op de Ootmarsumsestraat en in noordelijke richting naar het buitengebied van Tilligte leidt. Deze weg ontsluit een beperkt aantal woningen bij de Schoolstraat en De Aarnink.
Ten noorden van het oorspronkelijke lint de Ootmarsumsestraat heeft zich sinds ongeveer de jaren 50 van de 20e eeuw een nieuwe stedelijke structuur ontwikkeld in de vorm van een tweede lint, bestaande uit de Schoolstraat, De Aarnink, Varwick, Langepad en Kerkepad. De Schoolstraat is te beschouwen als de eerste uitbreiding van het oorspronkelijke lint van Tilligte, hier bevinden zich de basisschool 'n Esch, de voetbalvelden, de Mariakapel en woningen. Ten noorden van de Schoolstraat zijn in de jaren 1970 de woningen van De Aarnink gebouwd en in de jaren 1980 de woningen van 't Varwick.
Ten westen van de Kerkweg ligt de straat Langepad. Hier zijn in de periode na circa 1990 ruime vrijstaande woningen gebouwd, net als aan de zuidzijde van Kerkepad. Recentelijk is het bestemmingsplan "Tilligte West" in procedure gebracht. Dit bestemmingsplan voorziet in nieuwe woningen in het meest noordelijke deel van de kern Tilligte. Op het moment wordt gesproken over de mogelijkheden om woningen te bouwen op een centraal gelegen terrein, plaatselijk bekend als de locatie Ten Dam.

2.5 Functionele Structuur

Tilligte is een klein dorp maar beschikt over een hecht verenigingsleven, een grote kledingwinkel, een bakker en meerdere bedrijven.
afbeelding
Figuur 8 - De meest aansprekende publieksaantrekkende voorzieningen van Tilligte.
Volgens de website www.tilligte.com zijn er ongeveer 20 verenigingen actief in Tilligte. De kledingwinkel Koopman Mode is in decennia uitgegroeid tot één van de grote modezaken in Twente en trekt bezoekers uit heel Twente en uit Duitsland. In de kern van Tilligte bevinden twee horecabedrijven. Er is een groot aantal bedrijven gevestigd in Tilligte.

3 Beleid

3.1 Algemeen

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moeten gemeenten rekening houden met het relevante beleid van de diverse (hogere) overheden. Voor dit bestemmingsplan vormt het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel en het eigen gemeentelijke beleid het belangrijkste kader.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Doel van de wet is een slagvaardiger doorwerking en uitvoering van het ruimtelijk beleid. Daartoe wordt in de Wro, op zowel rijks-, provinciaal als gemeentelijk niveau, een duidelijk onderscheid gemaakt tussen strategische visie en juridisch bindend beleid.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft een nieuwe structuurvisie opgesteld Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". Deze is in samenhang met het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro/ AmvB Ruimte) in werking getreden op 17 december 2011.
In de structuurvisie worden voor het eerst twee samenhangende beleidsterreinen, namelijk mobiliteit en ruimte, samengebracht in één nota. De structuurvisie legt een zwaar bestuurlijk accent op het stimuleren van economische groei en op decentralisatie en deregulering. Het Rijk gaat zich beperken tot een aantal thema’s van nationaal belang, zoals infrastructuur, veiligheid tegen hoog water en een afgeslankt natuurbeleid. De stedelijke regio’s Amsterdam, Rotterdam en Eindhoven krijgen van het Rijk prioriteit bij investeringen in infrastructuur.
Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'), minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. De nationale belangen die worden benoem betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden.

3.3 Provinciaal Beleid

De door Provinciale Staten van Overijssel op 1 juli 2009 vastgestelde Omgevingsvisie Overijssel geeft de hoofdlijnen van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling voor de lange termijn aan voor Overijssel, zoals de provincie deze nastreeft. Een van de opgaven voor de Omgevingvisie is het ontwikkelen en beschermen van de groene kwaliteiten en het cultureel erfgoed. De waarden van cultureel erfgoed vormen een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van stad en land. Eigenheid en herkenbaarheid van regio’s, steden en dorpen bepalen mede het welzijn van de inwoners van de provincie.
De landschappelijke kwaliteiten zijn medesturend voor de wijze waarop de gebiedsontwikkeling plaatsvindt. Uitgangspunt is dat de nationale landschappen zich sociaal-economisch voldoende moeten kunnen ontwikkelen, terwijl de bijzondere kwaliteiten van het gebied worden behouden of worden versterkt. In algemene zin geldt dat binnen nationale landschappen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt (‘ja, mits’-regime).
Ruimtelijke kwaliteit is een rode draad in de Omgevingsvisie. Ruimtelijke kwaliteit ontstaat in de beleving van mensen.
In de Omgevingsvisie wordt door de provincie Overijssel een toelichting gegeven over hoe zij denken ruimtelijke kwaliteit te realiseren. De ambitie van de provincie Overijssel is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten, waarbij elk project, elke ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving. Als basis voor inhoudelijke sturing worden de gebiedskenmerken genomen die er nu zijn.
Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. Deze kenmerken moeten niet alleen beschermd worden, maar ook juist worden verbonden met nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.
1.De natuurlijke laag
De natuurlijke laag wordt gekenmerkt als dekzandvlakte en ruggen.
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk - door de wind gevormd - zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.
afbeelding
Figuur 9 - Natuurlijke laag (bron: Omgevingsvisie)
Ontwikkelingen
In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandgebied voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heide-ontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, b.v. door egalisaties ten behoeve van de landbouw.
Ambitie
De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met “natuurlijke” soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.
2. De laag van het agrarisch-cultuurlandschap
De laag van het agrarisch-cultuurlandschap wordt gekenmerkt als een essenlandschap en oude hoevenlandschap. Essenlandschappen hebben een relatief uitgestrekt karakter met enige geconcentreerde agrarische bebouwing aan de randen van grotere essen. Een oude hoevenlandschap kenmerkt zich door verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen “bezet” waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Essenlandschap in het klein met samenhangend systeem van es/kamp, erf op de flank, natte laagtes en – voormalige – heidevelden. Ordening vanuit de erven, die de “organische” vormen van landschap volgt. Spinragstructuur vanuit de erven naar de omliggende gronden en tussen de erven. Contrastrijke landschappen met veel variatie op de korte afstand.
afbeelding
Figuur 10 - Agrarisch-cultuurlandschap (bron: Omgevingsvisie)
Ontwikkelingen
Samenhang erven / essen / flanken / heide(ontginningen)/ laagtes verdwijnt. Open karakter van de essen wordt bedreigd door toename bebouwing, en grondgebruik bij bijvoorbeeld boomteelt. Vanwege de kleinschaligheid van het hoevenlandschap is dit landschapstype gevoeliger voor verandering dan bijvoorbeeld het essenlandschap.
Schaalvergroting in de landbouw en toename van burgererven veranderen het karakter van dit kleinschalige werklandschap.
Ambitie
De ambitie is het kleinschalig, afwisselende hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn er vol op mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen.
De ambitie is het eigen karakter van de afzonderlijke stuwwalen te behouden en versterken. De inzet is het reliëf daarbij ruimtelijk bepalend te laten zijn. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan versterking van de potentiële natuurlijke kwaliteiten van de ‘natte voet’ van de stuwwal (kwelzone, brongebied) en deze beter zichtbaar maken.
3. De stedelijke laag
De derde laag is die van het stedelijk gebied, de dorpen en de infrastructuur. Hier draait het om sociale en fysieke dynamiek en diversiteit van de steden, dorpen en landstadjes en het verbindende netwerk hiertussen van wegen, paden, spoorwegen en kanalen.
Het overgrote deel van Tilligte is getypeerd als "Woonwijken 1955-nu".
afbeelding
Figuur 11 - Stedelijke laag (bron: Omgevingsvisie)
Ontwikkelingen
Eenzijdigheid van de eigendomssituatie en de bevolkingsopbouw is in bepaalde wijken aan de orde. Daardoor ligt er een rangorde in kwaliteit(sbeleid) en stigmatisering op de loer.
- Kwaliteit van de woningen voldoet vaak niet meer aan hedendaagse kwaliteitseisen.
- Gebrekkig beheer en onderhoud van de (soms zeer ruim opgezette) openbare ruimte.
- Herstructurering en verdichting van de naoorlogse woonwijken; daarbij komt soms de verankering aan het grote schaalniveau (stedelijke structuur en stedenbouwkundige eenheid van de wijk) in het gedrang.
- Centrale wijkfuncties (winkelcentra, kerkgebouwen) verdwijnen. De bijbehorende bebouwing heeft vaak een centrale identiteitspalende plek in de wijk, maar dreigt door functieverlies te verdwijnen.
Ambitie
Herstructurering naoorlogse wijken is een belangrijke opgave voor vitale steden. De wijken van na de oorlog behouden hierbij hun eigen karakter. Ook al neemt bij herstructurering het bebouwd oppervlak in de wijken door meer grondgebonden woningen toe, er blijft collectieve ruimte tussen de bouwblokken. Markante gebouwen zoals leegkomende kerken en winkels worden waar mogelijk behouden door ze een nieuwe functie te geven. In de wijken van de jaren ’70 en ’80 (woonerven) vereisen de kwaliteit van de buitenruimte en de parkeeroplossingen bijzondere aandacht. Herkennen en benutten naoorlogs cultureel erfgoed (Programma Na-Oorlogs Bouwen in Overijssel, NOBO).
4. De lust – en leisurelaag
De lust – en leisurelaag wordt gekenmerkt door donkerte. Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de “buitengebieden” van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het ’s nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief “luwe” dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.
afbeelding
Figuur 12 - Lust- en leisurelaag (bron: Omgevingsvisie)
Ontwikkelingen
Autonoom wordt het steeds lichter doordat het bebouwd oppervlak steeds uitbreidt, door verlichte wegen, uitbreiding van kassencomplexen en door de toename van de woon- en werkfuncties verspreid in het landschap. Steeds meer maatschappelijke aandacht voor vermindering van lichthinder en onnodige uitstraling naar boven.
Ambitie
Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige “donkere” gebieden, tenminste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze ’s nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de “lichte” gebieden.
Voor het behoud en versterken van de ruimtelijke kwaliteit, gelden deze gebiedskenmerken als uitgangspunt. Het provinciaal beleid ten aanzien van de grote plattelandskernen met een regionale verzorging- en/of werkgelegenheidsfunctie, waaronder Ootmarsum is gericht op versterking van de positie, zonder aantasting van de positie van de stadsgewesten.
Voor gebieden die deel uitmaken van het Nationaal Landschap, wordt beleid gehanteerd van het migratiesaldo 0. Dit saldo is ook in de Omgevingsverordening als zodanig vastgelegd. Concreet betekent dit dat binnen een Nationaal Landschap ten hoogste ruimte is voor extra nieuwe woningen om de eigen bevolking te huisvesten.

3.4 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Dinkelland
De Structuurvisie Dinkelland, thans in de fase van het voorontwerp, bevat een integrale ruimtelijke en functionele toekomstvisie voor de gemeente Dinkelland. De Structuurvisie is tot stand gekomen door actualisatie en integratie van bestaand beleid. Behalve een integrale beleidsvisie geeft de visie tevens de regionale positionering en inbreng van de gemeente Dinkelland in de regio Twente aan.
Hoofdambitie van de structuurvisie is: "Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde en weerbare economie".
Om deze hoofdambitie te kunnen realiseren zijn vijf hoofdkeuzes gemaakt:
1. de gemeente zet in op 10 vitale woonkernen, met een concentratie van de meest kostbare gemeenschapsvoorzieningen in de hoofdkernen Denekamp, Ootmarsum en Weerselo;
2. het versterken van het economisch profiel door het realiseren van compenserende werkgelegenheid in de agrarische sector en het bevorderen van de economische betekenis van de toeristisch-recreatieve sector;
3. het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied;
4. het bevorderen en versterken van recreatie en toerisme;
5. het bevorderen van de bereikbaarheid en de verkeersveiligheid.
De visie op hoofdlijnen voor de kern Tilligte is als volgt:
1- Het borgen van de woonfunctie en basisvoorzieningen voor eigen gemeenschap (kern en buurtschappen);
2- Tilligte is een kleine kern waarin de toekomst weinig ontwikkelingen zijn te verwachten;
3- Verplaatsing sportcomplex uit Tilligte is een actueel thema. Op de vrijkomende locatie kan (deels) woningbouw worden ontwikkeld. Overige uitbreidingsrichting voor woningbouw betreft het gebied ten noordoosten van de huidige nieuwbouw;
4- Locatieontwikkeling voor parkeren en wonen;
5- Inbreiding op particuliere sportterrein achter de voormalige winkel in huishoudelijke artikelen.
afbeelding
Figuur 13 - Afbeelding: Tilligte volgens de Structuurvisie Dinkelland
Woonvisie 2011+
De gemeente Dinkelland richt zich in de woonvisie op het behoud en de ontwikkeling van een toereikend voorzieningenniveau en een passend aanbod van woonmilieus voor haar inwoners. Aan de woonvisie ligt onder andere een woonwensenonderzoek ten grondslag.
In 2010 hebben alle gemeenten in Overijssel met de provincie de prestatieafspraken Wonen 2010-2015 ondertekend. De gemeente Dinkelland richt in kwantitatieve zin haar beleid op een toename van de woningvoorraad voor de gehele gemeente van 1 januari 2010 tot 1 januari 2015 met 480 woningen. Overigens wordt nog een verdeelsleutel gehanteerd voor inbreiding en uitbreiding, namelijk van 60% uitleggebied en 40% binnenstedelijk.
De lokale woonbehoefte voor Tilligte wordt geraamd op ongeveer 5 woningen voor de periode 2010-2014. Senioren zijn voor verzorgd of beschermd wonen aangewezen op voorzieningen in Denekamp of andere plaatsen.
Paraplubestemmingsplan ontheffingsregeling (2009)
Het Paraplubestemmingsplan ontheffingsegeling (2009) geeft invulling aan de wijze waarop de gemeente mee wil werken aan relatief eenvoudige bouwaanvragen in de kernen, die niet in de geldende (en verouderde) bestemmingsplannen passen. Het Parapluplan heeft zijn grondslag in de Wro artikel 3.23 juncto artikel 4.1.1 Bro. In het bestemmingsplan zijn mogelijkheden opgenomen om voor bouwprojecten van geringe omvang, in afwijking van het bestemmingsplan, ontheffing te verlenen. Onderwerpen waarvoor het Parapluplan een regeling geeft zijn:
- de bebouwingsdiepte van hoofdgebouwen;
- overschrijding van de voorgevelrooilijn;
- het realiseren van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, carports, dakkapellen en dakopbouwen;
- het realiseren van bouwwerken geen gebouwen zijnde;
- aan-huis-verbonden-beroepen en aan-huis-verbonden kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- inwoning;
- evenementen.
De regeling ten aanzien van de genoemde onderwerpen in voorliggende bestemmingsplan sluit aan bij het paraplubestemmingsplan ontheffingsregeling.
Welstandsnota (2004)
Het gemeentelijk welstandsbeleid is vastgelegd in de Welstandsnota gemeente Dinkelland (mei 2004). De welstandsnota bevat de welstandscriteria waaraan bouwaanvragen getoetst worden. Afhankelijk van de waarde van een gebied en de gemeentelijke ambitie zijn de criteria meer of minder streng. Een middel om het welstandsbeleid transparanter te maken is het gebiedsgericht maken van het welstandsbeleid. Met een gebiedsgericht welstandsbeleid wil de gemeente Dinkelland ervoor zorgen dat nieuwe gebouwen en bouwwerken passen bij de karakteristiek en kwaliteit van een gebied. Binnen het grondgebied van de gemeente komen verschillende soorten gebieden voor, elk met hun eigen kwaliteit en karakteristiek.
In zijn algemeenheid geldt dat naarmate de waardering voor een bepaald gebied, samengaand met een bepaalde samenhang tussen cultuurhistorie, stedenbouw en architectuur, hoger is, een hoger niveau van welstand gehanteerd wordt.
Voor de dorpsbebouwing rondom oude es, voor de kernen Lattrop, Tilligte, Deurningen en Saasveld, geldt een hoger niveau van welstand. Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven van de ruimtelijke kwaliteit van het dorpse eslint en het bewaren van de eenvoud in hoofdbouwvormen en kleurgebruik. Vanaf deze belangrijke (historische) structuurdragers wordt een gebied het meest intensief beleefd. Daarbij staan langs deze structuren nog veel traditionele historische bebouwing met een relatief hoge cultuurhistorische waarde. Aandacht voor welstand langs deze structuurdragers vormt dan ook een uitgangspunt. De uitlopers van de dorpse eslinten hebben een basisniveau van welstand. In deze linten is de diversiteit zo groot dat een basisset met criteria voldoende is.
Archeologische verwachtings- en advieskaart (2007)
In mei 2008 heeft de gemeente (eigen) archeologisch beleid vastgesteld. Dit beleid bestaat uit een archeologische verwachtings- en advieskaart en geeft voor het grondgebied van de gemeente de verwachtingswaarde voor archeologische resten aan. Aan de hand van deze kaart kan bepaald worden of archeologisch onderzoek nodig is. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet hiermee rekening gehouden worden. Zie verder in hoofdstuk 4 van de toelichting.
Waterbeleid (2009)
Het waterbeleid van de gemeente is in december 2009 vastgelegd in het Rioleringsplan 2009 – 2011, met als ondertitel ‘Watertakenplan’ Dit beleidsplan beschrijft naast het rioleringsbeleid ook het hemelwater- en grondwaterbeleid. Het plan is afgestemd met het betrokken Waterschap Regge en Dinkel. De gemeentelijke taken op het gebied van afval-, hemel- en grondwater die relevant zijn voor de kern Tilligte zijn als volgt omschreven. Hier zal nader op ingegaan worden in paragraaf 4.8.
Afvalwater
De gemeente zorgt vanaf de erfgrens voor (vuilwater)riolering en transporteert dit naar een rioolgemaal of rioolzuivering van het waterschap.
Hemelwater
Waar mogelijk zal de gemeente de hemelwateraansluitingen afkoppelen van de (vuilwater)riolering. Schoon hemelwater moet gescheiden van afvalwater aan de erfgrens worden aangeboden, met uitzondering van bestaande situaties met een gemengd rioolstelsel. Bij nieuwbouw moet hemelwater altijd gescheiden worden aangeboden, ongeacht het stelseltype van de riolering. In het beleidsplan is de ‘beslisboom systeemkeuze’ opgenomen. Aan de hand daarvan wordt bij alle infrastructurele projecten en ruimtelijke ontwikkelingen nagegaan of daarbij het hemelwater kan worden afgekoppeld van de riolering.
Grondwater
Ook bij deze taak wordt geprobeerd waterketen en watersysteem gescheiden te houden. De gemeente hanteert de volgende voorkeursvolgorde:
1. grondwater in de bodem laten (niet onttrekken / niet inzamelen);
2. ingezameld overtollig grondwater infiltreren in de bodem (zo mogelijk lokaal maar op plaatsen waar dit niet tot overlast leidt);
3. ingezameld overtollig grondwater (zo nodig vertraagd) op het oppervlaktewater lozen;
4. ingezameld overtollig grondwater afvoeren.

4 Randvoorwaarden

4.1 Algemeen

Een ruimtelijk plan moet getoetst worden aan actuele wettelijke en be­leidsmatige eisen. Omgevingsaspecten voor mens en natuur spelen daar een belangrijke rol in. Europese richtlijnen over deze omgevingsaspecten, die steeds meer in de landelijke wetgeving verankerd zijn, werken door in de bescherming van de menselijke en natuurlijke omgeving. In het be­stemmingsplan zal aandacht besteed moeten worden aan deze omge­vingskwaliteit.
Wat betreft de menselijke omgevingskwaliteit is een toets aan veiligheid, luchtkwaliteit en geluidhinder verplicht. Ter behoud van de omgevingskwa­liteit wordt eveneens een cultuurhistorische- en archeologische toets in het plan opgenomen ter bescherming van het cultuurhistorisch archief. De ar­cheologische toets is in de herziene Monumentenwet verankerd (Wet archeologische monumentenzorg, ingaande 1 september 2007). Ook is de watertoets een verplicht onderdeel op grond van het Besluit ruimtelijke ordening.
Tot slot verplichten de Flora- en faunawet en de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 tot een ecologische toets van ruimtelijke plannen. In de onderstaande paragrafen wordt aan al deze aspecten aandacht besteed.
Gelet op het conserverende karakter van dit bestemmingsplan, geldt als uitgangspunt dat aanvullend onderzoek op het gebied van de diverse omgevingsaspecten niet noodzakelijk is. Voor de ontwikkelingen die op termijn aan de orde zijn en zodoende onder een wijzigingsbevoegdheid zijn gebracht, wordt een uitgestelde toets gehanteerd. Dit betekent dat de concrete toets aan een omgevingsaspect wordt uitgevoerd ten tijde van de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid.

4.2 Archeologische Waarden

Archeologisch beleid
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Volgens dit verdrag, dat thans nadere concrete vormen krijgt in een in procedure gebracht wetsvoorstel, dient het archeologisch erfgoed beschermd te worden en moeten archeologische resten in kaart gebracht worden voordat de bodem verstoord kan worden. Indien er archeologische resten worden aangetroffen, dient besloten te worden hoe er met deze resten wordt omgegaan. Dit kan bijvoorbeeld leiden tot het bewaren van de resten in de bodem of het geheel opgraven van de resten. Bureau RAAP heeft de Archeologische Verwachtings- en Advieskaart gemeente Dinkelland uitgewerkt. Deze atlas biedt een overzicht van aanwezige typen landschap (in geomorfologische zin), in Dinkelland zijn dat dekzandlandschappen en stuwwallandschappen. Verder geeft de atlas een overzicht van onder meer historische kernen (Tilligte is geen historische kern), vindplaatsen, terreinen van archeologische waarden, historische erven met bufferzones en bekende bodemverstoringen.
Bekende archeologische waarden
Tilligte is als kern relatief jong maar er zijn in de directe omgeving een aantal historische boerderijen waarvan bekend is dat er al in ieder geval sinds de Middeleeuwen mensen woonden. Deze historische boerderijen hebben een bufferzone die zich uitstrekt tot in het plangebied van dit bestemmingsplan.
Verwachtingswaarde
De kern Tilligte kent volgens de Archeologische verwachtings- en advieskaart twee typen dekzandlandschap: "Dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek" en "Beekdalen en overige laagten". Het type dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek ligt ten noorden van de Ootmarsumsestraat, ten zuiden bevindt zich het type beekdalen en overige laagten. De archeologische verwachtingswaarde voor de dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek is "hoog" voor resten uit alle perioden. Omdat de archeologische resten zijn afgedekt door een dik plaggendek, zijn ze doorgaans goed geconserveerd en niet erg kwetsbaar voor bodemingrepen. Bij ontwikkelingen in een gebied met hoge verwachtingswaarde dient er archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd als het plangebied groter is dan 2500 m2 en de bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor beekdalen en overige laagten geldt een lage verwachtingswaarde voor archeologische resten uit alle perioden. Vondsten die in een beekdal worden gedaan zijn meestal gelieerd aan beekdalgebonden activiteiten, zoals bruggen, watermolens en resten die in verband staan met bewoning op hogere delen van het landschap, zoals afvaldumps. Bij ontwikkelingen in een gebied met een lage verwachtingswaarde dient archeologisch onderzoek verricht te worden als in het plangebied ook gebieden liggen met een hoge verwachtingswaarde en als het plangebied grenst aan een gebieden met waardevolle archeologische resten. Binnen een bufferzone rond een historisch erf moet archeologisch onderzoek worden verricht als het plangebied groter is dan 2500 m2 en de bodemingreep dieper dan 40 cm.
afbeelding
Figuur 14 - Uitsnede uit de Archeologische verwachtings- en advieskaart gemeente Dinkelland, RAAP 2007
Voorliggend bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en voorziet niet in ontwikkelingen en daarmee samenhangende bodemingrepen. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is voor de totstandkoming van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Tevens is dit bestemmingsplan in overeenstemming met het beleid gericht op het behoud van cultuurhistorische waarden.

4.3 Geluid

In een bestemmingsplan moet rekening gehouden worden met geluidhinder. Ten aanzien van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) bepalend. Deze onderscheidt drie vormen van geluidhinder: wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. De wet geeft (voorkeurs) grenswaarden voor de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige functies zoals woningen. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan dienen deze grenswaarden in acht te worden genomen.
Wegverkeerslawaai
Voor dit bestemmingsplan is uitsluitend het aspect wegverkeerslawaai relevant. Op grond van de Wgh hebben de wegen een geluidzone waarbinnen in principe akoestisch onderzoek moet plaatsvinden voordat een ontwikkeling uitgevoerd kan worden. De breedte van de geluidzone van wegen is afhankelijk van de ligging van de weg in (buiten)stedelijk gebied en van het aantal rijstroken.
Wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt, hebben geen zone. De meeste wegen binnen het plangebied zijn 30 km-wegen. Op de doorgaande wegen geldt een maximum snelheid van 50 km per uur.
Dit bestemmingsplan is hoofdzakelijk een conserverend bestemmingsplan, waarin bestaande geluidgevoelige objecten, zoals woningen, en bestaande wegen slechts opnieuw worden bestemd. Ten aanzien van dergelijke bestaande situaties stelt de wet dat deze niet hoeven te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wgh.
Nader onderzoek en de eventuele vaststelling van een hogere grenswaarde, is voor deze gevallen dan ook niet noodzakelijk.

4.4 Bodem

Voordat een nieuwe ontwikkeling gerealiseerd kan worden, dient vastgesteld te worden dat de milieukundige bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling. Als er sprake is van verontreiniging dient deze gesaneerd te worden of de plannen moeten worden herzien. Op basis van een milieukundig bodemonderzoek kan worden vastgesteld in hoeverre de bodemkwaliteit uitvoering van het plan mogelijk maakt. Bevoegd gezag voor de Wet bodembescherming (Wbb) is de provincie Overijssel. De provincie heeft de Bodematlas van Overijssel samengesteld, deze is in te zien via internet en geeft een overzicht van bekende informatie met betrekking tot milieukundige bodemgesteldheid.
In Tilligte is een aantal locaties bekend waarvan bij een nieuwe ontwikkeling in ieder geval de milieukundige bodemkwaliteit onderzocht moet worden. Dit geldt voor iedere locatie waar een bedrijf aanwezig is of is geweest, waarvan op basis van de bedrijfsmatige activiteiten niet kan worden uitgesloten dat er sprake is van bodemverontreiniging. Dit geldt in ieder geval voor de Ootmarsumsestraat 161 en Ootmarsumsestraat 167. Indien er een plan wordt ontwikkeld voor herontwikkeling van een locatie in het plangebied Tilligte, wordt in overleg met de gemeente bepaald op welke manier de milieukundige bodemkwaliteit dient te worden onderzocht.
Dit bestemmingsplan is conserverend van aard, wat betekent dat op basis van dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. Vanwege het conserverende karakter van dit bestemmingsplan vormt het aspect bodem geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.

4.5 Externe Veiligheid

Algemeen
De regelgeving op het gebied van de externe veiligheid heeft als doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze regels, zoals het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) en de 'circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' leggen steeds een koppeling tussen ruimtelijke ordening en risicodragende activiteiten in of naast een plangebied.
Externe veiligheid is het vakgebied dat zich bezighoudt met industriële risico's en de invloed van die risico's op de samenleving. Industriële risico's zitten zowel in het produceren, verwerken en opslaan van gevaarlijke stoffen als het transporteren ervan. Het gaat steeds om grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Het externe veiligheidsbeleid kent twee pijlers: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico wordt bepaald op basis van de risicobron en wordt gebruikt om het minimum beschermingsniveau waar de samenleving recht op heeft aan te geven. Dit minimum beschermingsniveau wordt uitgedrukt in een grenswaarde en kan ruimtelijk worden weergegeven als een contour. Het ruimtebeslag van deze contour is veelal beperkt.
Met het groepsrisico wordt aangegeven welk beschermingsniveau ontstaat als mensen (omdat ze wonen, werken, recreëren in de nabije omgeving) en industriële risico's bij elkaar in de buurt komen. Verder dient het groepsrisico om een afweging te kunnen maken over de wenselijkheid van de voorgenomen activiteit (herbestemming, verdichting, etc.) in relatie tot de risicobron.
Regelgeving
In de volgende besluiten zijn de risiconormen voor externe veiligheid voor bedrijven met gevaarlijke stoffen, ondergrondse leidingen en transportroutes voor gevaarlijke stoffen vastgelegd.
De uitvoering van het externe veiligheidsbeleid is vooral een taak van gemeenten en provincies. Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is in oktober 2004 in werking getreden. Met het BEVI zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het Besluit heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Op 1 januari 2011 is voor ondergrondse leidingen het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (BEVB) in werking getreden.
Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het BEVB wordt gebruik gemaakt van de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Tevens geldt een belemmeringenstrook van 4 of 5 meter aan weerszijde van de leiding die vrij moet blijven van bebouwing.
Voor het transport van gevaarlijke stoffen zal naar verwachting in 2012 het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV) in werking treden. Tot de inwerkingtreding van BTEV is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen van toepassing.
De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen bevat onder meer regels voor besluiten die samenhangen met de aanleg of aanpassing van infrastructuur.
Beleidsnota Extern veiligheidsbeleid “Hoe veilig wil de gemeente Dinkelland zijn?” (2007)
De gemeente Dinkelland heeft de verplichtingen zoals vastgelegd in het BEVI, BEVB en BTEV omgezet in lokaal beleid.
De gemeente Dinkelland heeft gemeentelijk beleid ten aanzien van externe veiligheid opgesteld (Beleidsnota Extern veiligheidsbeleid “Hoe veilig wil de gemeente Dinkelland zijn?”, vastgesteld 20 maart 2007). Hieruit blijkt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente plaatsvindt over de weg. Hierbij bestaan geen risicovolle aandachts- of knelpunten.
Relatie plangebied
Voor de bepaling van de risicogevoelige en risicovolle inrichtingen in het plangebied kan gebruik worden gemaakt van de risicokaart van de provincie Overijssel.
afbeelding
Figuur 15 - uitsnede uit Risicokaart van Overijssel. De gele weg is de provinciale weg, de ruit is een publieksgebouw (Terra Nova), de driehoek is een school
Volgens deze kaart zijn in of in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen. Het voorliggende bestemmingsplan heeft een beheersmatig karakter en maakt geen nieuwe bouwtitels mogelijk. Daarnaast worden ook geen nieuwe bronnen toegestaan. Dit bestemmingsplan voldoet aan de normen voor externe veiligheid.

4.6 Bedrijven En Milieuzonering

In dit bestemmingsplan is de bestaande situatie vastgelegd. Dit geldt ook voor de bestaande bedrijven. Deze zijn veelal gelegen in de directe nabijheid van woningen. De hinderuitstraling naar de omgeving is geregeld via het spoor van de milieuvergunning of het Activiteitenbesluit. In en aan de randen van het plangebied zijn enkele bedrijven gevestigd. Op basis van hun bedrijfsactiviteiten kunnen de bedrijven overlast veroorzaken voor milieugevoelige functies zoals wonen. In de navolgende tekst wordt hier nader op ingegaan.
Categorisering
Voor de bedrijven wordt voor de indicatieve beoordeling gebruik gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in de richtlijn 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG (2009). Per milieuaspect (geur, stof, geluid, gevaar, lucht-, water- en bodemverontreiniging, verkeersaantrekkende werking en visuele hinder) is in deze brochure voor inrichtingen een afstand genoemd, welke tot de dichtstbijzijnde milieugevoelige bebouwing in beginsel in acht moet worden genomen. Zonering op basis van de VNG-methode gebeurt aan de hand van een categorie-indeling. Bedrijven zijn in categorieën ingedeeld, waarbij de categorie is gekoppeld aan een afstand die aangehouden dient te worden tot gevoelige functies. Bepalend is de afstand van het meest hinderlijke milieuaspect, hetgeen resulteert in de zogenaamde grootste afstand. De grootste afstand is de afstand, die tenminste in acht dient te worden genomen ten opzichte van een kwetsbaar object zoals een woning. Binnen de grootste afstanden dient te worden afgewogen in hoeverre de functies passend zijn ten opzichte van elkaar. Uit specifiek milieuonderzoek in het kader van het milieuvergunningtraject kan blijken dat de grootste afstand voor het betreffende bedrijf kleiner is dan op basis van de VNG-lijst is aangegeven, bijvoorbeeld door de omvang en/of aard van de activiteiten en/of technische vooruitgang.
Binnen een woonmilieu zoals de kern Tilligte wordt maximaal milieucategorie 2 aanvaardbaar geacht, omdat de bedrijven wat betreft milieuhinder moeten passen in een woonwijk. Voor bedrijven in milieucategorie 1 geldt een grootste afstand van 0 of 10 meter en voor bedrijven in milieucategorie 2 geldt een grootste afstand van 30 meter. In de bestemmingsplanregeling is aan de regels voor de bestemming 'Bedrijf' een Staat van Bedrijfsactiviteiten gekoppeld, waarin de bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 zijn opgenomen. Dit biedt enige flexibiliteit binnen duidelijke milieukaders in het geval van een wijziging in bedrijfsaard, al dan niet als gevolg van eigendomsverandering. De Staat van de Bedrijfsactiviteiten is toegevoegd als bijlage van de regels.
Als een bedrijfsmatige activiteit niet past binnen de milieucategorie 1 en 2, dan wordt op de verbeelding, door middel van een aanduiding, weergegeven wat voor type bedrijfsvoering het betreft. De maximaal toelaatbare milieuhinder wordt via het spoor van een milieuvergunning geregeld. Uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn logischerwijs water- en luchthavengebonden bedrijven geschrapt.
Eveneens is 'verkooppunt motorbrandstoffen' (milieucategorie 2) uit de lijst geschrapt, daar de willekeurige vestiging van een dergelijk bedrijf kan leiden tot ongewenste gevolgen voor de verkeerstructuur en verkeersveiligheid in verblijfsgebieden. Door middel van een afwijking van de gebruiksregels kunnen bedrijven met een gelijkwaardige milieubelasting of bedrijven van één milieucategorie hoger met een gelijkwaardige milieubelasting, welke niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, worden toegelaten.
De bestaande bedrijven in de kern behoren tot milieucategorieën 1 en 2 en zijn op de verbeelding bestemd als ‘bedrijf’. Hogere categorieën zijn in het voorliggende bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt, omdat deze niet onderdeel uitmaken van de bestaande situatie. De mate van hinder geproduceerd door deze bedrijven is vastgelegd in milieuvergunningen. Vanwege het conserverende karakter van onderhavig plan belemmert het aspect bedrijvigheid de uitvoering van het bestemmingsplan niet.

4.7 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2008 is de ‘Wet luchtkwaliteit’ in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. De ‘Wet luchtkwaliteit’ vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Op basis van artikel 5.16 van de Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld of een vrijstelling worden verleend, indien;
a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer opgenomen grenswaarde 1, of;
b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de betreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of;
c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of;
d. Het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit “in betekende mate” als bedoeld onder c is sprake in zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
- Woningbouw: 1500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3000 woningen bij 2 ontsluitende wegen.
- Infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
- Kantoorlocaties: 10.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 20.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe woningbouw of nieuwe kantoorlocaties mogelijk. Dit bestemmingsplan zal dan ook niet leiden tot een toename van verkeersstromen. Daarom zal dit bestemmingsplan per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leiden. Hiermee wordt voldaan aan de eisen zoals gesteld in de Wet milieubeheer.

4.8 Water

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijke verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvies Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het waterschap Regge en Dinkel heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015.
De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Regge en Dinkel een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Regge en Dinkel opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Dit bestemmingsplan biedt een conserverende regeling. Het plan maakt geen wezenlijke toename aan verharding en bebouwing mogelijk ten opzichte van de vorige planologische regelingen. Extra compenserende maatregelen zijn dan ook niet nodig. Uitgangspunt van het bestemmingsplan is de bestaande adequate en gescheiden afvoer van afval- en regenwater te handhaven.
Het voorontwerp van het bestemmingsplan wordt voor Overleg ook toegezonden aan het Waterschap Regge & Dinkel.

4.9 Ecologie

Ecologie is een belangrijk aspect in de ruimtelijke planvorming. Daarbij gaat het niet alleen om de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op beschermde soorten, maar ook om de effecten op beschermde gebieden De gebiedsbescherming en soortenbescherming zijn wettelijk vastgelegd in respectievelijk de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Vanuit nationaal ruimtelijk beleid is ook de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van belang.
Gebiedsbescherming
Bij gebiedsbescherming moet gekeken worden naar de effecten van het bestemmingsplan op Natura 2000-gebieden en gebieden die behoren tot de EHS. Activiteiten die Natura 2000-gebieden kunnen schaden zijn verboden, tenzij de provincie hiervoor een vergunning verleent. Wanneer er activiteiten in of rond een Natura 2000-gebied gaan plaatsvinden, moet vooraf worden onderzocht of deze significante effecten op de specifieke instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende gebied (kunnen) hebben. De instandhoudingsdoelstellingen zijn/worden vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten die voor de Natura 2000-gebieden worden vastgesteld. In de EHS mogen geen activiteiten plaatsvinden die afbreuk doen aan de wezenlijke natuurwaarden.
De kern Tilligte vormt geen onderdeel van een Natura 2000- en/of EHS- gebied.
In het algemeen geldt dat het karakter van dit bestemmingsplan conserverend is, wat betekent dat geen sprake zal zijn van negatieve effecten en/of van externe werking als gevolg van dit bestemmingsplan. Bij ontwikkelingen die door middel van een wijzigingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt, zal ten tijde van het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid worden afgewogen wat de effecten op dit gebied zijn.
Soortenbescherming
In de Flora- en faunawet zijn planten- en diersoorten aangewezen die beschermd moeten worden. De bescherming houdt in dat het verboden is beschermde, inheemse planten te beschadigen en om beschermde inheemse dieren te doden, te verontrusten, dan wel hun nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen te beschadigen, te vernielen, uit te halen of te verstoren. Binnen de soortenbescherming bestaan drie soortcategorieën:
- soorten waarvoor vrijstelling mogelijk is (licht beschermde soorten);
- soorten waarvoor vrijstelling mogelijk is mits aantoonbaar wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode;
- soorten waarvoor ontheffing moet worden aangevraagd (zwaar beschermde soorten).
Naast de bescherming van soorten via de Flora- en faunawet, geldt voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe omgeving de 'zorgplicht'. Dit houdt in dat iedereen moet voorkomen dat zijn handelen nadelige gevolgen voor flora en fauna heeft. De zorgplicht geldt altijd, zowel voor beschermde als onbeschermde soorten.
Voor vogels geldt een algemene bescherming, waarbij het verboden is vogels en nesten in het broedseizoen te verstoren. Dat betekent dat het in die periode, voor de meeste volgens van 15 maart tot 15 juli, niet is toegestaan werkzaamheden in een gebied te starten die verstorend zijn voor broedvogels.
Dit bestemmingsplan gaat primair uit van een conserverende regeling voor bestaand bebouwd gebied. In de huidige situatie is geen sprake van een verstorende werking naar soorten in de omgeving. Als gevolg van dit bestemmingsplan worden dan ook geen nadelige effecten verwacht op aanwezige beschermde soorten. Bij aanvragen voor een vergunning wordt de initiatiefnemer zo nodig door de gemeente gewezen op de noodzaak tot het aanvragen van een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet. Voor wat betreft de ontwikkellocaties wordt te zijner tijd, wanneer de hiervoor opgenomen wijzigingsbevoegdheden in procedure worden gebracht, zo nodig ecologisch onderzoek verricht.

5 Planopzet

5.1 Inleiding

In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.
Onderdelen bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. Een toelichting op de bestemmingen is hieronder opgenomen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Hoofdstukopbouw van de regels
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
1. Inleidende regels.
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
2. Bestemmingsregels.
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.
Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels en gebruiksregels opgenomen die specifieker ingaan op bijvoorbeeld de bouwhoogte, situering van gebouwen en de toegestane functies. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. In een enkel geval worden ruimere mogelijkheden geboden door het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid. Zie ook paragraaf 5.2.
3. Algemene regels.
In het derde hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Deze bepalingen hebben betrekking op het gehele plan. Het betreffen achtereenvolgens algemene regels, zoals een anti-dubbeltelregel en algemene gebruiksregels.
4. Overgangs- en slotregels.
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Deze zijn vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
Digitaal bestemmingsplan
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Op 1 januari 2010 zijn ook de digitale onderdelen van de Wro van kracht geworden. De consequentie hiervan is dat vanaf 1 januari 2010 alle ruimtelijke besluiten genoemd in de Wro digitaal gemaakt moeten worden en elektronisch beschikbaar gesteld moeten worden.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2008 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd, op dezelfde manier worden verbeeld en uitwisselbaar zijn. De SVBP 2008 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten worden gemaakt. De SVBP 2008 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden en voldoet hiermee aan alle vormvereisten, met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

5.2 Bestemmingen

Agrarisch
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor de uitoefening van agrarische veehouderijbedrijven en kwekerijen. Tevens is onder voorwaarden medegebruik van de gronden in de vorm van evenementen toegestaan. Tevens is nog een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Op grond van deze wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om de gronden met een agrarische bestemming te wijzigen in de bestemming “Wonen”, indien er geen sprake meer is van een bedrijfsmatige uitoefening van agrarische activiteiten. Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid wordt bewerkstelligd dat de gronden een passende bestemming krijgen.De bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen deze bestemming zijn zo veel mogelijk afgestemd op de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in het buitengebied van Dinkelland. Op onderdelen is de regeling beperkter vanwege de ligging binnen de bebouwde kom.
Bedrijf
Deze bestemming heeft betrekking op de bestaande volwaardige bedrijven. Daarnaast zijn de 'grotere' nutsvoorzieningen in het plangebied bestemd als bedrijf. Kleinere nutsvoorzieningen van ondergeschikte aard (< 15 m2), zoals schakelkasten, zijn omgevingsvergunningvrij en kunnen door het hele plangebied gerealiseerd worden. Daar waar bij de bedrijven bedrijfswoningen voorkomen, zijn deze op de verbeelding aangeduid. De huidige omvang van de bedrijven is op de verbeelding vastgelegd.
Bij recht zijn bedrijven tot en met milieucategorie 2 van de VNG-bedrijvenlijst toegestaan in een aantal gevallen is sprake van een bedrijf dat valt in een zwaardere milieucategorie dan 1 of 2. Ter bescherming van omliggende woonfuncties zijn deze "zwaardere" bedrijven specifiek aangeduid. Hierdoor kan er, wanneer er sprake is van bedrijfsbeëindiging, zich ter plaatse alleen eenzelfde bedrijf of een bedrijf uit een lichtere milieucategorie vestigen. Door middel van een wijzigingsbevoegdheid kunnen deze aanduidingen verwijderd worden, waardoor zich alleen nog maar bedrijven van milieucategorie 1 of 2 kunnen vestigen.
De diverse voorzieningen en bedrijfsactiviteiten in Tilligte dragen bij aan de leefbaarheid. Uitgangspunt ten aanzien van deze voorzieningen is dan ook het behoud ervan. In een aantal gevallen komen de woon- en bedrijfsfunctie vlak naast elkaar voor. Uitgangspunt ten aanzien van deze bedrijvigheid is dat de milieuhygiënische situatie ten opzichte van omliggende woonbebouwing niet mag verslechteren. Het voorgaande wil niet zeggen dat binnen het plangebied helemaal geen nieuwe bedrijvigheid wordt toegestaan. Bij bestaande woningen worden mogelijkheden geboden voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en/of aan-huis-verbonden beroepen.
Detailhandel
De voorkomende winkels buiten het kernwinkelgebied, zijn specifiek bestemd als “Detailhandel”. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor detailhandel op de begane grond en wonen op de verdieping. Ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning is zowel op de begane grond als op de verdieping een bedrijfswoning toegestaan. Vanaf de tweede bouwlaag of hoger is wonen binnen deze bestemming bij recht toegestaan. Tevens is het onder voorwaarden toegestaan om een deel van de woning te gebruiken voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Groen
De gronden binnen de bestemming groen zijn bestemd voor onder andere groenstroken en speelvoorzieningen. Bij recht zijn alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan. De plaatsing van speeltoestellen of kunstwerken is wel mogelijk. Onder deze bestemming vallen ook voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen. Tevens is onder voorwaarden medegebruik van de gronden in de vorm van evenementen toegestaan.
Horeca
De gronden binnen de bestemming Horeca zijn bestemd voor horeca in de categorieën 1 en 2 en wonen, met dien verstande dat wonen uitsluitend op de verdieping is toegestaan. Binnen de bestemming is onderscheid gemaakt tussen ‘lichte’ (categorie 1) en ‘zwaardere’ (categorie 2) horecabedrijven. Horeca in categorie 2 is uitsluitend toegestaan daar waar dit als zodanig op de verbeelding is aangeduid. Ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning is zowel op de begane grond als op de verdieping wonen toegestaan.
Maatschappelijk
De gronden binnen de bestemming maatschappelijk zijn bestemd voor maatschappelijke doeleinden. Gebouwen met een maatschappelijke functie, waaronder de kerken, de scholen en de gebouwen met een sociaal/culturele en/of medische functie, zijn onder de bestemming “Maatschappelijk” gebracht. Daar waar de maatschappelijke functie gecombineerd wordt met een andere functie, is deze specifiek aangeduid.
Sport
De sportvelden aan de oostzijde van Tilligte met bijhorende kleed- en opslagruimtes en verenigingsgebouwen met kantines vallen onder de bestemming “Sport”. Rondom de aanwezige bebouwing is op de verbeelding een bouwvlak aangegeven. Buiten het bouwvlak mag bij afwijking tribunes en gebouwtjes ten behoeve van onderhoud worden opgericht.
Verkeer
De gronden binnen de bestemming Verkeer zijn bestemd voor wegen en straten en alle daarbij horende voorzieningen ten behoeve van het bestemmingsverkeer. Tevens zijn garageboxen toegestaan ter plaatse van de aanduiding. Binnen de bestemming Verkeer zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, toegestaan met uitzondering van de hiervoor genoemde bestaande garageboxen.
Wonen
De bestemming “Wonen” is een verzamelbestemming voor alle in het plangebied voorkomende vrijstaande en aaneengeschakelde woningen en de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen (bijbehorende bouwwerken). De bestemming is primair een conserverende regeling voor de woningen, met tegelijk ruimte voor kwalitatieve verbeteringen. De toegestane goot- en bouwhoogtes van de woningen zijn op de verbeelding vastgelegd. Deze zijn afgestemd op de bestaande situatie. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden bebouwingsbepalingen die betrekking hebben op de oppervlakte (maximaal 85 tot 100 m², afhankelijk van perceelsomvang), de situering en de hoogte. Voor wat betreft de situering zijn, ter bescherming van het straatbeeld, de bebouwingsbepalingen erop gericht bebouwing aan de voorzijde van de woning te voorkomen. In verband met de bescherming van belangen van buren (privacy, lichttoetreding) gelden ook bij het oprichten van bijbehorende bouwwerken achter de (voorgevel van) woningen eisen ten aanzien van oppervlakte, hoogte en situering. Binnen de woonbestemming wordt met een afwijking ruimte geboden voor een aan-huisverbonden- beroep, dan wel kleinschalige bedrijfsmatige activiteit. Het gaat om kleinschalige beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten die in ruimtelijk en functioneel opzicht ondergeschikt zijn aan de woonfunctie en daardoor verantwoord zijn in woongebieden. Hierbij kan gedacht worden aan klassieke ‘vrije’ beroepen (arts, advocaat,notaris) maar ook aan beroepen als makelaar of accountant of bedrijfsmatige activiteiten als een kapper of een schoonheidsspecialist. Om de ruimtelijke en functionele ondergeschiktheid aan de woonfunctie te waarborgen gelden criteria ten aanzien van de aard en omvang van de activiteiten. De woonbestemming biedt ook ruimte voor mantelzorg bij woningen. Ten eerste in de vorm van inwoning, daarnaast ook, via afwijking, in de vorm van (tijdelijke) bewoning van vrijstaande bijgebouwen. Bestaande bijgebouwen kunnen tot een oppervlakte van maximaal 75 m2 worden vergroot ten behoeve van mantelzorg. Voorwaarde is wel dat de noodzaak van de mantelzorg (op medische gronden) hierbij wordt aangetoond.

6 Handhaving En Uitvoerbaarheid

6.1 Handhaving

Een belangrijk onderdeel van de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan is de mogelijkheid om de regels daadwerkelijk te kunnen handhaven. Het opschonen van de regelgeving in relatie tot de handhaafbaarheid is één van de aanleidingen voor het actualiseringsproject geweest.
Met het oog op de handhaafbaarheid is in dit bestemmingsplan gestreefd naar een duidelijke formulering van de regels, met duidelijke toetsingscriteria die worden gehanteerd bij de beoordeling van vergunnings-, afwijkings- en wijzigingsaanvragen.
Voor wat betreft het toezicht op het bouwen en wat daarmee samenhangt, vervult de gemeente het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Dat toezicht heeft onder andere betrekking op het opsporen en eventueel aanpakken van illegale bouw en/of gebruik. Het gemeentelijke bouwtoezicht is tevens belast met het toezicht op de naleving van vergunningsvoorschriften. Daarbij is er een nauwe samenwerking tussen de gemeentelijke afdelingen ruimtelijke ordening en milieu. Met dit bestemmingsplan worden geen handhavingszaken gelegaliseerd.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Om rechtskracht te krijgen moet dit bestemmingsplan de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegde procedures doorlopen. Daarbij worden de volgende stappen doorlopen.
Vooroverleg
Overheden en instanties worden uitgenodigd voor het indienen van overlegreacties (artikel 3.1.1. Bro). Waar nodig wordt het plan aangepast naar aanleiding van de ingediende reacties.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan wordt ter visie gelegd, zoals bepaald in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Hierbij wordt eenieder gedurende 6 weken in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het plan in te dienen. De zienswijzen worden voorzien van een gemeentelijke reactie. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld.
Vaststelling
De gemeenteraad stelt vervolgens het bestemmingsplan vast. Daarbij neemt de raad ook een besluit over de ingediende zienswijzen. Tijdens de daarop volgende ter-inzage-termijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag na de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.

6.3 Economische Uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. Inzicht in de uitvoerbaarheid is in het bijzonder van belang waar het gaat om nieuwe activiteiten. Dit bestemmingsplan richt zich echter primair op het actualiseren van de geldende planologische regelingen. Perceelsgebonden ontwikkelingen zijn binnen de randvoorwaarden van het plan mogelijk. Eventuele toekomstige particuliere plannen komen geheel voor rekening van initiatiefnemer. Vanuit de gemeente zijn hieraan geen financiële consequenties verbonden. De economische uitvoerbaarheid is hiermee voldoende aangetoond.