KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Huidig Planologisch Regime
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Weerselo
2.2 Huidige Situatie Plangebied
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Gewenste Ontwikkeling
3.2 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Geluid
5.2 Bodem
5.3 Luchtkwaliteit
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Bedrijven En Milieuzonering
5.6 Ecologie
5.7 Archeologie En Cultuurhistorie
5.8 Besluit Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Vigerende Beleid
6.2 Waterparagraaf
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording
7.1 Inleiding
7.2 Opzet Van De Regels
7.3 Verantwoording Van De Regels
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Inspraak, Vooroverleg En Zienswijzen
9.1 Vooroverleg
9.2 Inspraak
9.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Aanvullend Onderzoek Huismus, Gierzwaluw En Vleermuizen
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Notitie Milieuzonering
Bijlage 4 Stikstofberekening
Bijlage 5 Quickscan Ecologie
Bijlage 6 Aanvullend Onderzoek Huismus, Gierzwaluw En Vleermuizen
Bijlage 7 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 8 Waterhuishoudkundig Plan
Bijlage 9 Reactienota Zienswijzen

Weerselo, hoek Bisschopstraat en Sint Remigiusstraat

Bestemmingsplan - gemeente Dinkelland

Vastgesteld op 18-07-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Weerselo, hoek Bisschopstraat en Sint Remigiusstraat" met identificatienummer NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHOPSTR-VG01 van de gemeente Dinkelland;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-verbonden kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:

het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid dat door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 afgeknot schilddak:

een dakvorm met schuine dakvlakken, waarbij de kap eindigt in een plat dak;

1.7 afsluitbaar balkon:

een balkon dat kan worden afgesloten van de buitenruimte.

1.8 balkon:

een open platform dat niet gelijkvloers voor een muur is aangebracht, eventueel voorzien van een balustrade of borstwering en toegankelijk uit de daaraan grenzende binnenruimte.

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bedrijfsmatige kamerverhuur

een samenstel van verblijfsruimten, uitsluitend of mede bestemd of gebruikt om daarin aan anderen dan de rechthebbende en de personen behorende tot diens huishouden, woonverblijf, niet in de zin van zelfstandige woongelegenheid, te verschaffen, al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging; een en ander kan onder meer blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berekend en/of betaald en elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet sprake is van enkele gemeenschappelijke voorzieningen;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.14 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelders, zolders en vlieringen;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.21 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.22 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.23 erf:

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een woning en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van de woning;

1.24 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.25 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 geluidluwe ruimte:

een ruimte die in beperkte mate door geluid wordt belast en waaraan tenminste één verblijfsruimte grenst.

1.27 gestapelde woning:

een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat;

1.28 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.29 huishouden:

een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;

1.30 kap:

een dak met een zekere helling;

1.31 kelder:

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, niet te gebruiken als woonruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen;

1.32 kunstobject:

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.33 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.34 parkeren:

een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen;

1.35 peil:

  1. a. indien op het land wordt gebouwd:
    1. 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    2. 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  2. b. indien over of in het water wordt gebouwd:
    1. 1. het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);

1.36 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

1.37 prostitutiebedrijf:

een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;

1.38 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen wordt verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.39 stallen:

in een garage of andere bewaarplaats zetten;

1.40 standplaats:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

1.41 voertuig:

vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren;

1.42 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.43 wonen:

de huisvesting van één huishouden in een woning;

1.44 woning:

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.45 wooneenheid:

een tot bewoning bestemd gebouw of onderdeel van een gebouw dat, vanuit bouwtechnisch oogpunt gezien, blijvend is bestemd voor permanente bewoning, voldoet aan alle criteria die van toepassing zijn op woningen, behalve aan het hebben van een keuken en/of een toilet en/of een douche, waarbij de aan de wooneenheid ontbrekende voorzieningen wel als gemeenschappelijke voorzieningen ter compensatie moeten zijn gelegen in hetzelfde gebouw.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen;
  2. b. detailhandel tot maximaal 120 m2 op de begane grond, ter plaatse van de functieaanduiding 'detailhandel';

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. speelvoorzieningen;
  2. d. wegen en paden;
  3. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. f. openbare nutsvoorzieningen;
  5. g. groenvoorzieningen;
  6. h. parkeervoorzieningen;
  7. i. tuinen, erven en terreinen.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

3.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Algemene bouwregels

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 m bedraagt.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van al dan niet het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
  2. b. de stalling en/of opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  3. c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutiebedrijf;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
  5. e. het gebruik van een woning voor bedrijfsmatige kamerverhuur.
  6. f. het gebruik van vrijstaande gebouwen, niet zijnde woningen, voor wonen;
  7. g. het gebruik van een woning voor de huisvesting van meer dan één huishouden;
  8. h. het gebruik van een (bedrijfs)woning voor bedrijfsmatige kamerverhuur;
  9. i. het gebruik van een (bedrijfs)woning voor een bijzondere woonvorm.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, de woonsituatie, het straat en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels in die zin dat het beloop of het profiel van de wegen of de aansluiting van de wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of de intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. d. de bestemmingsregels ten aanzien van bouwwerken geen gebouw zijnde voor kunstobjecten, speelvoorzieningen, informatiezuilen, minicontainers, papiercontainers, glasbakken en vlaggenmasten. Met dien verstande dat:
    1. 1. de hoogte van speelvoorzieningen bedraagt maximaal 5,00 m;
    2. 2. de hoogte van minicontainers, papiercontainers, glasbakken bedraagt maximaal 3,00 m;
    3. 3. de hoogte van informatiezuilen bedraagt maximaal 5,00 m;
    4. 4. voor kunstobjecten geldt een maximale hoogte van 8,00 m;
    5. 5. voor vlaggenmasten en lichtmasten geldt een maximale hoogte van 10,00 m;
    6. 6. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 m.
    7. 7. het bruto-vloeroppervlak is niet groter dan 50,00 m²;
  5. e. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-,ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot ten hoogste 40,00 m, mits:
    1. 1. de noodzaak tot plaatsing wordt aangetoond;
    2. 2. de te plaatsen mast (deels) door bomen gecamoufleerd wordt dan wel dat bij de plaatsing wordt aangesloten bij bestaande gebouwen en andere verticale elementen;
    3. 3. door middel van een landschapsplan aansluiting wordt gezocht bij de omliggende omgeving en/of landschapselementen;
    4. 4. het principe van site-sharing wordt toegepast;
    5. 5. door de plaatsing de beeldkwaliteit van de omgeving niet wordt verstoord;
    6. 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing;
    7. 7. er afstemming plaatsvindt met de Nota antennebeleid gemeente Dinkelland (2008);
  6. f. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
    1. 1. deze vergroting niet meer dan 10,00 m² per plaatselijke verhoging bedraagt;
    2. 2. de vergroting leidt tot een hoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
  7. g. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouwvlak in die zin dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    1. 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken.
  8. h. voor het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen, waarbij geldt:
    1. 1. een maximum van 3 evenementen per jaar;
    2. 2. de duur ten hoogste 15 dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen.

Artikel 8 Overige Regels

8.1 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.

8.2 Parkeren

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
  3. c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Weerselo, hoek Bisschopstraat en Sint Remigiusstraat.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de hoek van de Bisschopstraat en de Sint Remigiusstraat, in de kern Weerselo, bevindt zich een perceel. Op het perceel staat momenteel een verouderd pand, dat in gebruik is ten behoeve van detailhandel, inclusief bedrijfswoning. De rest van het perceel ligt braak. In het verleden heeft hier de bibliotheek gestaan.

Initiatiefnemer is voornemens de bestaande bebouwing te slopen en het perceel te herontwikkelen. Concreet gaat het plan uit van de realisatie van twee appartementengebouwen, waarin 21 appartementen gerealiseerd zullen worden. Tevens worden er op de begane grond voor een deel winkelruimten gerealiseerd.

Het initiatief is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Om die reden is een herziening van het bestemmingsplan vereist. In voorliggend bestemmingsplan wordt aangetoond dat de wijziging van de bestemmingen ter plaatse in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied ligt aan de Bisschopstraat 12, in het centrum van de kern Weerselo. De ligging van het plangebied in Weerselo en de directe omgeving wordt in afbeelding 1.1 weergegeven. De rode ster en de rode omlijning geven respectievelijk de locatie en indicatieve begrenzing van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHOPSTR-VG01_0001.png"
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: Provincie Overijssel)

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan 'Weerselo, hoek Bisschopstraat en Sint Remigiusstraat' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHOPSTR-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig Planologisch Regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen "Weerselo-dorp, herziening 1988" (vastgesteld op 13 september 1988) en het "Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland" (vastgesteld op 29 mei 2018). Tevens ligt ter plaatse het ontwerpbestemmingsplan "Weerselo-Centrum", deze is echter nooit vastgesteld. Tot slot geldt het "paraplubestemmingsplan kernen gemeente Dinkelland" (vastgesteld op 5 juli 2021).

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan "Weerselo-dorp, herziening 1988" opgenomen. Het plangebied is indicatief met gele omlijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHOPSTR-VG01_0002.png"
Afbeelding 1.2: Ligging van het plangebied in bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijke Plannen/Gemeente Dinkelland)

1.4.2 Bestemmingen en aanduidingen

Op basis van het geldende bestemmingsplan gelden ter plaatse van het plangebied de bestemmingen 'Plein', 'Winkels' en 'Bijzondere Doeleinden'.

Gronden met deze bestemmingen 'Winkels' zijn met name bestemd voor detailhandel. Gronden met de bestemming 'Plein' zijn met name bestemd voor open ruimte, verblijfs- en ontmoetingsruimten alsmede verkeersdoeleinden. Gronden met de bestemming 'Bijzondere doeleinden' zijn met name bestemd voor bebouwing van bijzondere aard, waaronder wordt verstaan: religie, pedagogiek, horeca, financiële doeleinden, bejaardenhuisvesting, openbare dienstverlening en openbare nutsdoeleinden.

1.4.3 Strijdigheid

Het realiseren van 21 appartementen en winkelruimten is niet mogelijk, aangezien hier de bouw- en gebruiksregels voor ontbreken in het geldende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het benodigde juridisch planologische kader waarmee de voorgenomen ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in het plangebied.

In hoofdstuk 3 wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Dinkelland beschreven.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue.

Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten waaronder de watertoets.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Weerselo

Het dorp Weerselo ontstond oorspronkelijk op de plaats waar tegenwoordig het beschermde dorpsgezicht Het Stift is gevestigd. Lange tijd waren de belangrijkste publieke functies (o.a. het gemeentehuis) op Het Stift aanwezig.

In de tweede helft van de 20e eeuw groeide het dorp uit tot de huidige omvang. Aanvankelijk werd in de jaren ’50 bebouwing gecreëerd langs de Bisschopsstraat, Legtenbergerstraat, Sint Remigiusstraat en Raadhuisstraat. Vervolgens breidde de bebouwing uit met de Voortmors en ten zuidwesten van de Bisschopsstraat, langs de Gunnerstraat en Weerselerveldweg. In de jaren ’70 (fase I) en ’80 (fase II) volgde de bebouwing op het grondgebied van de buurtschap Nijstad. In recentere jaren is Weerselo uitgebreid met een bedrijventerrein ‘De Echelpoel’ en de woonwijken Het Reestman en Spikkert.

2.2 Huidige Situatie Plangebied

Het plangebied ligt op de hoek van de Bisschopstraat met de Sint Remigiusstraat. De percelen staan kadastraal bekend als 'Gemeente Weerselo, sectie P, nummers 1.099, 1.373 en 2.218.

Het plangebied ligt in het centrum van Weerselo. De directe omgeving kenmerkt zich door een verscheidenheid aan functies, waaronder wonen, maatschappelijk, detailhandel en kleine bedrijvigheid.

Het plangebied wordt aan de west- en noordzijde begrensd door de Bisschopstraat en de Sint Remigiusstraat. De gronden aan de oost- en zuidzijde zijn in gebruik als park en parkeerplaats behoren bij het oude gemeentehuis van Weerselo.

Het plangebied zelf betreft een grotendeels braakliggend perceel. In het verleden heeft hier een bibliotheek gestaan. De enige bebouwing in het plangebied betreft een voormalige winkel inclusief bedrijfswoning. Het perceel is verder grotendeels onverhard. Er staan enkele bomen op het perceel.

In afbeeldingen 2.1 en 2.2 zijn respectievelijk een luchtfoto en straatbeeld van de huidige situatie van het plangebied weergegeven. Het plangebied is indicatief met rode lijn aangegeven in afbeelding 2.1

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHOPSTR-VG01_0003.png"
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: Provincie Overijssel)
afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHOPSTR-VG01_0004.png"
Afbeelding 2.2: Straatbeeld huidige situatie vanaf de Bisschopstraat (Bron: Google Streetview)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gewenste Ontwikkeling

3.1.1 Algemeen

Het voornemen bestaat om het plangebied te herontwikkelen ten behoeve van woningbouw en winkelfuncties. Concreet gaat het om twee gebouwen van drie lagen die de ruimte bieden aan 21 appartementen en de realisatie van een winkelruimte op de begane grond. De buitenruimte wordt ingericht ten behoeve van groen en parkeren.

De appartementen worden verdeeld over twee gebouwen, beiden bestaand uit drie lagen.

3.1.2 Bebouwing

Zoals aangegeven gaat het om de realisatie van twee gebouwen. De gebouwen bestaan uit drie lagen en worden deels voorzien van een kap. De goothoogte en bouwhoogte liggen op circa 7 en 12 meter. In totaal worden er 21 appartementen gerealiseerd. Het gaat om appartementen met een oppervlakte variërend tussen de 65 en 101 m2.

Het gaat om koopappartementen die met name geschikt zijn voor senioren, er komen in beide gebouwen namelijk liften. Daarnaast zijn alle binnen- en buitendeuren minimaal 90 cm breed, zodat ze voor rolstoelen geschikt zijn. Tevens zijn de kleinere appartementen (vijf stuks) geschikt voor starters. Alle appartementen worden gasloos, energiezuinig en onderhoudsarm uitgevoerd.

In het westelijke gebouw worden 10 appartementen en een winkelruimte gerealiseerd. De winkelruimte komt op de begane grond. Deze ruimte heeft een oppervlakte van 120 m2. Voor deze winkel is al een concrete invulling gevonden, dit betreft de huidige winkel die in het plangebied staat (speel/kadoshop). Er worden op deze laag twee appartementen gerealiseerd. Deze beschikken over een buitenterras. Tevens komt hier een ruimte voor 10 bergingen en een entree/trappenhuis. Op de eerste verdieping komen vier appartementen, die allen beschikken over een balkon. Ook op de tweede verdieping komen vier appartementen die beschikken over een balkon.

In het oostelijk gebouw worden 11 appartementen gerealiseerd. Op de begane grond komen drie appartementen en een ruimte voor 12 bergingen. Deze appartementen beschikken over een buitenterras. Tevens komt er een entree/trappenhuis. Op beide verdiepingen komen vier appartementen, die allen beschikken over een balkon.

Het plan gaat uit van een kleurrijk en dorps karakter, passend bij Weerselo.

De buitenruimte wordt gebruikt voor de benodigde parkeerbehoefte. Rondom de parkeerplaatsen wordt het terrein groen ingericht met hagen en bomen. De exacte invulling hiervan moet nog nader bepaald worden. Ook is er buiten ruimte voor de containerberging. Tot slot komt er in het noordwesten een laad- en losplaats voor een vrachtwagen, ten behoeve van de commerciële functie.

In onderstaande afbeeldingen zijn achtereenvolgens een plattegrond, impressies en geveldoorsneden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHOPSTR-VG01_0005.png"
Afbeelding 3.1: Overzichtsplattegrond begane grond (Bron: Leferink Architecten)
afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHOPSTR-VG01_0006.png"
Afbeelding 3.2: Geveldoorsneden oostelijke gebouw (Bron: Leferink Architecten)
afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHOPSTR-VG01_0007.png"
Afbeelding 3.3: Geveldoorsneden westelijke gebouw (Bron: Lenferink Architecten)

3.2 Verkeer En Parkeren

3.2.1 Algemeen

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die daardoor ontstaat. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018'. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381 (december 2018)' opgesteld. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. In de volgende subparagraaf wordt nader op de uitgangspunten ingegaan.

De gemeente Dinkelland valt binnen de categorie 'niet stedelijk'. Het plangebied bevindt zich binnen de bebouwde kom in een gebied dat op basis van de parkeernota als 'centrum' wordt gezien (het gebied in de kern Weerselo aan de Sint Remigiusstraat, tussen de Bisschopstraat en de Raadhuisstraat).

3.2.2 Parkeren

Bij het berekenen van het aantal benodigde parkeerplaatsen is uitgegaan van de beleidsnotitie “Bouwen & parkeren 2018” van de gemeente Dinkelland. Het plangebied ligt in gebiedstype 'centrum'. Hieronder zijn de uitgangspunten weergegeven. Ten aanzien van de winkelruimte geldt dat het gaat om een spel/kadoshop. Deze functie is niet specifiek genoemd in de parkeernota. In dit geval is uitgegaan van de functie 'bruin- en witgoedzaken'. Dit kan worden gezien als een worst-case scenario, aangezien voor deze functie de hoogste parkeerbehoefte geldt. Enkel de parkeerbehoefte van een supermarkt is hoger, echter is dit niet realistisch, aangezien deze uitsluitend toegestaan worden ter plaatse van een daarvoor opgenomen aanduiding. Hieronder is de behoefte in tabelvorm weergegeven.

Functie Parkeernorm Aantal/m2 Parkeerbehoefte
Wonen, appartement < 100 m2 1,3 per appartement 19 appartementen 24,7 pp
Wonen, appartement 100-150 m2 1,4 per appartement 2 appartementen 2,8 pp
Bruin- en witgoedzaken 4,05 per 100 m2 120 m2 4,86 pp
Totaal 32,36 pp

Op basis van de hiervoor beschreven uitgangspunten bedraagt de totale parkeerbehoefte van de gewenste ontwikkeling afgerond 33 parkeerplaatsen.

In dit geval worden er op eigen terrein 21 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee is er feitelijk een tekort van 12 parkeerplaatsen. Allereerst wordt gesteld dat er in de huidige situatie reeds sprake is van een detailhandelsfunctie, met een oppervlakte van circa 120 m2. Hiervoor geldt reeds een parkeerbehoefte van 4,86 parkeerplaatsen (vergelijking met een bruin- en witgoedzaak). De extra parkeerbehoefte bedraagt dan ook 27,5 parkeerplaatsen.

Van de parkeernorm kan daarnaast op basis van het beleid echter afgeweken worden. In de omgeving van het plangebied liggen voldoende parkeerplaatsen. Met name het parkeerterrein voor het voormalige gemeentehuis biedt ruimte (het Burgemeester Scholtensplein). Ter plaatse kunnen namelijk minimaal 40 auto's geparkeerd.

Bovendien wordt dit parkeerterrein met name in de daguren gebruikt, terwijl het parkeren ten behoeve van het wonen voornamelijk in de avonduren benodigd zal zijn. Er kan dan ook gebruik gemaakt worden van dubbelgebruik. Uitgaande van dubbelgebruik geldt dat het gebruik van de functies gezamenlijk op zaterdag het hoogste gebruik zal zijn, betreffende 100% voor detailhandel en 60% voor de woningen. Deze 60% van de behoefte voor woningen betreft afgerond 20 parkeerplaatsen. Gezien de grootte van het parkeerterrein wordt gesteld dat er voldoende capaciteit is om deze behoefte gelijktijdig met het gebruik ten behoeve van de detailhandel op te vangen.

Gesteld wordt dat ter plaatse voldoende ruimte is om de benodigde parkeerbehoefte op te vangen.

3.2.3 Verkeer

3.2.4 Conclusie verkeer en parkeren

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR (structuurvisie infrastructuur en ruimte, voorloper NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Indien een bestemmingsplan ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, dient te worden gemotiveerd waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.3 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het rijksbeleid

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro).

Op het realiseren van woningen is ondermeer de uitspraak ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921 van belang. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van respectievelijk 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro.

Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van het realiseren van 21 appartementen en het realiseren van een commerciële ruimte. Er is dus sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierna wordt nader op de ladder ingegaan.

Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de woningen die mogelijk worden gemaakt bevatten. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.

De appartementen zullen met name bedoeld zijn voor de lokale behoefte. Gelet op de aard en omvang kan het ruimtelijk verzorgingsgebied worden beperkt tot de gemeente Dinkelland, specifiek de kern Weerselo.

Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een binnenstedelijke ontwikkeling in de kern Weerselo. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de gemeentelijke 'Woonvisie 2021+'.

Kwantitatief

Voor de komende jaren gaan de gemeente uit van een woningbehoefte tussen de +225 en +800 woningen voor de periode 2021-2030. Voor de woonvisie gaan de gemeente uit van de middeling van deze bandbreedte. Dit betekent dat uitgegaan wordt van een woningbehoefte van 515 woningen voor de periode 2020-2030. Daarbij zal het grootste deel van de vraag gericht zijn op het bedienen van de lokale behoefte, maar houden we ook rekening met de instroom van vestigers. Gezien de huidige druk op de markt wil de gemeente deze woningbouwopgave zoveel mogelijk de komende vijf jaar realiseren.

De gemeente wil een ruimere plancapaciteit aan houden dan enkel koersen op de verwachte woningbehoefte. De ervaring leert dat een deel van de plannen vertraging oploopt of helemaal niet doorgaat. Willen we tijdig kunnen inspelen op de behoefte dan is een programma van 130% reëel; zo'n 665 woningen (ervan uitgaande dat 30% van de plannen niet of vertraagd wordt gerealiseerd). Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een kwantitatieve behoefte.

Kwalitatief

In Dinkelland is er in de grote kernen, waaronder Weerselo, behoefte aan onder andere appartementen, mits deze beschikken over een buitenruimte. Daar is in dit geval sprake van. Het gaat om appartementen die voor zowel starters als senioren geschikt zijn (levensloopbestendig). Opgemerkt wordt dat er sprake is van een concrete behoefte: voor het plan hebben zich meer dan 50 potentiële kopers aangemeld.

Van belang is ook dat het om een bouwplan gaat op een zogeheten inbreidingslocatie, die goed ontsloten is en op loopafstand van de centrumvoorzieningen en bushalte. Met het realiseren van de woningen wordt invulling gegeven aan de kwalitatieve behoefte aan levensloopbestendige woningen en grondgebonden woningen voor starters en/of gezinnen. Voor een nadere toetsing wordt verwezen naar respectievelijk paragraaf 4.2.4 van deze toelichting. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat er sprake is van een behoefte aan voorgenomen woningbouw ontwikkeling.

Voor wat betreft de commerciële ruimte wordt allereerst gesteld dat deze op basis van het huidige planologisch regime reeds mogelijk is. Er gelden immers de bestemmingen 'Winkel' en 'Bijzondere Doeleinden' waarbinnen onder andere winkels en dienstverlening mogelijk zijn. Voor dit onderdeel is er dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Overigens is in paragraaf 4.3.5 (de gemeentelijke detailhandelsstructuurvisie) aangetoond dat er behoefte is aan deze commerciële ruimte.

Binnen of buiten bestaand stedelijk gebied

Het plangebied ligt binnen het stedelijk gebied, op een herontwikkelingslocatie. De locatie wordt daarmee als passend beschouwd.

Conclusie

Het plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Het plan is daarmee in overeenstemming met het van belang zijnde rijksbeleid.

4.2 Provinciaal Beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • Of - generieke beleidskeuzes;
  • Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hierna nader toegelicht.

4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 MijnOmgevingsvisie Dinkelland

4.3.2 Woonvisie Dinkelland 2021+

4.3.3 Nota inbreidingslocaties 2020

4.3.4 Nota omgevingskwaliteit

4.3.5 Detailhandelsstructuurvisie gemeente Dinkelland

4.3.6 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de in deze paragraaf behandelde beleidsstukken.

Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Beluit milieueffectrapportage.

5.1 Geluid

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van 10 grondgebonden woningen. Woningen worden in de Wgh aangemerkt als geluidgevoelige objecten.

5.1.2 Situatie plangebied

5.1.3 Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.2 Bodem

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht.

5.2.2 Situatie plangebied

5.2.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder andere de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

5.3.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 5.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Tot slot wordt geconcludeerd dat de functies die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt niet worden aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor voorliggend initiatief.

5.4 Externe Veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).


Voor het transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. De rode marker geeft het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.WEEBPBISSCHOPSTR-VG01_0013.png"
Afbeelding 5.1: Uitsnede risicokaart (Bron: Nederland.risicokaart.nl)

Uit de inventarisatie blijkt dat de locatie:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen alsmede inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

LPG-tankstation

Op afbeelding 5.1 is weergegeven dat er een LPG-tankstation in de nabijheid van het plangebied ligt. Het betreft Tankstation Hoogendijk VOF, welke op circa 450 meter van het plangebied ligt. De inrichting heeft een plaatsgebonden risicocontour van 35 meter. De groepsrisicocontour bedraagt 150 meter. Het plangebied ligt buiten deze risicocontouren, waardoor een nadere verantwoording van het plaatsgebonden- en/of groepsrisico niet benodigd is.

5.4.3 Conclusie

Eén en ander brengt met zich mee dat het voornemen in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Bedrijven En Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  1. 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  2. 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is.

Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

5.5.2 Gebiedstypen

Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'. Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zoals gesteld in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten'. Hierbij wordt uitgegaan van het principe van functiescheiding, waarbij twee gebiedstypen te onderscheiden zijn, namelijk: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Het plangebied is gelegen in een gebied dat wordt gekenmerkt als centrumgebied met functiemenging. Door deze functiemenging is het plangebied aan te merken als omgevingstype 'gemengd gebied'.

De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied is, gezien de menging van functies, aan te merken als een 'gemengd gebied'.

Milieucategorie Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

5.5.3 Situatie plangebied

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Ecologie

5.6.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.6.2 Gebiedsbescherming

5.6.3 Soortenbescherming

5.6.4 Conclusie

Er is een nader onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen, huismussen, spreeuwen en gierzwaluwen. Voor de vleermuis en de huismus is een ontheffing nodig. Deze ontheffing kan worden verkregen en zal worden vergezeld met een activiteitenplan waarin wordt aangegeven hoe en op welke wijze er mitigerende maatregelen zullen worden genomen. Het aspect 'ecologie' vormt daarmee geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.7 Archeologie En Cultuurhistorie

5.7.1 Archeologie

5.7.2 Cultuurhistorie

5.7.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt er geen archeologisch onderzoek uitgevoerd hoeft te worden. Tevens is geen sprake van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.8 Besluit Milieueffectrapportage

5.8.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.8.2 Situatie plangebied

5.8.3 Conclusie

De vormvrije m.e.r.-beoordeling maakt duidelijk dat de milieueffecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling beperkt zijn en dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die het opstellen van een plan-m.e.r. noodzakelijk maakt.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerende Beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Voornamelijk de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem.
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Watertoets

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsproces

Via de Digitale Watertoets is Waterschap Vechtstromen van de ontwikkeling op de hoogte gebracht. Uit de Watertoets kwam naar voren dat de normale procedure doorlopen dient te worden. In het kader van de normale procedure is contact met Waterschap Vechtstromen opgenomen. Voor het geheel is een waterhuishoudkundig plan opgesteld, hier wordt in de volgende paragraaf op ingegaan. Met de uitgangspunten van het waterschap is rekening gehouden.

6.2.3 Waterhuishoudkundig plan

In dit geval is door Roelofs een waterhuishoudkundig plan opgesteld, waarin de waterhuishoudkundige aspecten zijn uitgewerkt. Het volledige plan is als Bijlage 8 opgenomen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.

Verhard oppervlakte

In de oude situatie (met bibliotheek) was er 859 m² verhard oppervlak aanwezig. In het plangebied is in de nieuwe situatie 1.293 m² verhard oppervlak aanwezig. Voor de rijbanen wordt uitgegaan van een klinkerbestrating. Ter hoogte van de parkeervakken wordt geadviseerd om een halfverharding toe te passen.

Bergingsopgave

In overleg met de gemeente Dinkelland is vastgesteld dat voor het nieuwe verharde oppervlak een berging van 20 mm dient te worden gerealiseerd. Het betreft een inbreidingslocatie waarbij het bestaande verhard oppervlak van de bibliotheek en de speelgoedwinkel is of wordt gesloopt. Wanneer er meer verhard oppervlak komt dan er in de oorspronkelijk situatie was, dan moet voor het surplus 40 mm worden gerekend. Uitgaande van 1.293 m² verhard oppervlak in de nieuwe situatie en 859 m² in de oude situatie is derhalve een berging van 34,5 m³ nodig.

Hemelwater berging en afvoer

Voorgesteld wordt om onder de parkeervakken een krattenveld aan te brengen waarin de 34,5 m³ berging wordt gerealiseerd. Dit kan bijvoorbeeld met een krattenveld van 172 kratten (kratten van 0,60 bij 0,60 bij 0,60 m). Vanwege de relatief lage doorlatendheid van 1 m/dag dient het krattenveld een langwerpige vorm te krijgen. Bij voorkeur 2 kratten hoog, 2 kratten breed en 43 kratten lang (afmetingen dan ca. 1,20 bij 1,20 bij 26 m). Dit kan prima onder de parkeervakken, met een minimale dekking op de kratten van 0,60 m. Bij deze afmetingen en vorm en een gemiddelde k-waarde van de ondergrond van 1,00 m/dag is de ledigingstijd van de kratten lager dan 24 uur. Hiermee voldoet het krattenveld aan een maximale ledigingstijd van 24 uur. Wanneer de leemlaag doorbroken wordt zal de doorlatendheid waarschijnlijk toenemen. Mogelijk dient hierbij ook grondverbetering te worden toegepast om leegloop via de zijkanten van het krattenveld te bevorderen. Het krattenveld kan bij een hogere doorlatendheid een andere vorm krijgen met dezelfde inhoud.

Door het krattenveld een overloop te geven op het IT-riool in de Sint Remigiusstraat kan bij extreme neerslag het krattenveld afvoeren richting de Weerselerbeek. De verwachting is dat het IT-riool hier voldoende capaciteit voor heeft.

Straat- en vloerpeilen

De straat- en vloerpeilen van de nieuwe ontwikkeling dienen aan te sluiten op de omgeving. Voor de vloerpeilen dient het hoogste straatpeil te worden genomen, aan de kant van de Bisschopstraat is het maaiveld circa NAP + 18,40 m. Bij zeer zware neerslag mag er geen water over de verhardingen in de Bisschopstraat het pand binnenstromen. Het vloerpeil van de woningen op de begane grond dient 0,20 m boven het peil van de Bisschopstraat te liggen, op ca. NAP + 18,60 m.

Voorgesteld wordt om het parkeerterrein met in- en uitrit 0,10 m tot 0,20 m boven bestaand straatpeil in de Sint Remigiusstraat te leggen op ca. NAP + 18,20 tot 18,30 m.

Drooglegging

Op basis van de eerder benoemde verkennende bodemonderzoeken, wordt de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) ingeschat op circa NAP + 16,25 m tot NAP+ 16,40 m (indicatief). De drooglegging van de particuliere terreinverharding, groenstroken en vloerpeil begane grond voldoen daarmee aan de minimale droogleggingseisen. De infiltratiekratten kunnen aangelegd worden op NAP + 16,40 m. Bij een hoogte van 1,20 m en een dekking van 0,60 m past dit bij het nieuwe maaiveld van NAP + 18,20 tot 18,30 m.

Afvalwater

Het afvalwater van de beide appartementencomplexen met in totaal 21 woningen kan worden aangesloten op het gemengde riool in de Sint Remigiusstraat. 21 woningen met gemiddeld 2,5 inwoner en een afvalwaterproductie van 12 L/inwoner/uur resulteert in een afvalwaterstroom van 630 L/uur (oftewel 0,20 L/s). Dergelijke afvalwaterstromen zijn gering en zou voor het ontvangend rioolstelsel geen enkel bezwaar moeten vormen.

Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet Van De Regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels (begrippen en wijze van meten);
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (goot- en bebouwingshoogte, etc.);
  • Nadere eisen: met het oog op het voorkomen van onevenredig aantasting van bepaalde aspecten kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de ondergeschikte punten;
  • Specifieke gebruiksregels: omschrijving van wat in ieder geval onder strijdig gebruik wordt gerekend;
  • Afwijkingen van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels.

7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 4)

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich voornamelijk voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

  • Algemene bouwregels (Artikel 5)

In de algemene bouwregels is opgenomen dat bepaalde ondergeschikte bouwonderdelen de bouw c.q. bestemmingsgrenzen met 1,00 meter mag overschrijden.

  • Algemene gebruiksregels (Artikel 6)

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 7)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

  • Overige regels (Artikel 8)

In dit artikel zijn de eisen ten aanzien van parkeren opgenomen.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording Van De Regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

7.3.1 Wonen

Gronden met de bestemming Wonen (Artikel 3) zijn bestemd voor wonen en daaraan ondergeschikt speelvoorzieningen, wegen en paden, water(huishoudkundige voorzieningen), openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en tuinen, erven en terreinen.

Gronden met de bestemming Wonen zijn met name bestemd voor woningen. Naast wonen is specifiek detailhandel op de begane grond toegestaan ter plaatse van de beoogde commerciële ruimte. Ondergeschikt aan de bestemming zijn speelvoorzieningen, wegen en paden, water(huishoudkundige voorzieningen), openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en tuinen, erven en terreinen toegestaan.

De regels zijn grotendeels maatwerk, aangezien de 'standaard' regeling voor woningen in de kern Weerselo niet voorziet in regels voor woongebouwen. Voor hoofdgebouwen is specifiek bepaald dat er gestapelde woningen toegestaan zijn. Voor beide woongebouwen is een bouwvlak opgenomen, waarin het aantal woningen vastgelegd is en waarin tevens de bouwhoogte is vastgelegd. De goothoogte is niet opgenomen, aangezien delen van de gebouwen plat afgedekt worden. Wel is er een minimum en maximum dakhelling van respectievelijk 45 en 90 graden opgenomen. Specifiek is bepaald dat dit niet geldt voor de bovenste dakvlakken van afgeknotte schilddaken. Dit betreft een dakvorm met schuine dakvlakken, waarbij de kap eindigt in een plat dak. Het gebouw is voorzien van een dergelijk dak. In de bouwregels zijn daarnaast specifieke bepalingen opgenomen ter borging van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van wegverkeerslawaai. Zo is bepaald dat een binnenniveau van 33 dB dient te worden geborgd, dat bepaalde balkons afsluitbaar zijn en dat er een geluidsluwe buitenruimte wordt gerealiseerd.

Voor bijgebouwen is geen regeling opgenomen, aangezien het wenselijk is om deze inpandig is de woongebouwen op te nemen. Daarom is het niet nodig regels voor vrijstaande bijgebouwen op te nemen. Inpandige bijgebouwen vormen onderdeel van het hoofdgebouw, waarmee deze regels gelden. Wel zijn er regels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, opgenomen.

In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik opgenomen. Van deze regels kan afgeweken worden ten behoeve van kleinschalige bedrijvigheid of aan huis verbonden beroepen.

Er is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van de ecologische waarden. Zo is het verboden te slopen zonder het verkrijgen van een ontheffing ten aanzien van de huismus en de vleermuis. Dit is gekoppeld aan een aanduiding op de verbeelding, ter plaatse van het te slopen gebouw (daar waar de beschermde soorten aanwezig zijn).

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen, zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Inspraak, Vooroverleg En Zienswijzen

9.1 Vooroverleg

9.1.1 Het rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Het plan zal in het kader van vooroverleg aan de provincie worden voorgelegd.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Deze toets resulteerde in een normale procedure. Het plan is dan ook aan het waterschap voorgelegd in het kader van vooroverleg. De resultaten hiervan zijn in Hoofdstuk 6 verwerkt.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

Initiatiefnemer heeft de buurt geïnformeerd over de plannen. Dit is gebeurd middels een inspraakbijenkomst. Deze avond heeft plaatsgevonden op 16 februari 2021. Op deze avond is het plan gepresenteerd en is de gelegenheid gegeven om vragen te stellen. Daarnaast zijn de plannen besproken met de dorpsraad van Weerselo, de plaatselijke ondernemersvereniging en de directe buren. Deze zijn overwegend enthousiast.

9.3 Zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft vanaf 2 januari 2022 voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. in deze periode is er één zienswijze ingediend. De zienswijze leidt niet tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan. De reactienota zienswijzen is opgenomen in Bijlage 9. Hier wordt uitgebreid op de zienswijze en de reactie daarop ingegaan. Het vooroverleg is hiermee positief afgerond.

Bijlage 1 Aanvullend Onderzoek Huismus, Gierzwaluw En Vleermuizen

Bijlage 1 Aanvullend onderzoek huismus, gierzwaluw en vleermuizen

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek wegverkeer

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 3 Notitie Milieuzonering

Bijlage 3 Notitie milieuzonering

Bijlage 4 Stikstofberekening

Bijlage 4 Stikstofberekening

Bijlage 5 Quickscan Ecologie

Bijlage 5 Quickscan ecologie

Bijlage 6 Aanvullend Onderzoek Huismus, Gierzwaluw En Vleermuizen

Bijlage 6 Aanvullend onderzoek huismus, gierzwaluw en vleermuizen

Bijlage 7 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bijlage 7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Bijlage 8 Waterhuishoudkundig Plan

Bijlage 8 Waterhuishoudkundig plan

Bijlage 9 Reactienota Zienswijzen

Bijlage 9 Reactienota zienswijzen